• No results found

0093 2705 L - \s

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "0093 2705 L - \s"

Copied!
314
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

L - \s

BIBLIOTHEEK KITLV

0093 2705

(2)
(3)
(4)

;

ADATRECHTBUNDEL VIII.

(JAVA EN MADOERA)

a

(5)
(6)

Adatreehtbundel VIII,

bezorgd door de commissie voor liet adatrecht.

(JAVA EN MADOERA)

U I T G E G E V E N DOOR H E T K O N I N K L I J K I N S T I T U U T VOOB D E T A A L - , LAND- EN V O L K E N K U N D E VAN N E D E R L A N D S C H - I N D I Ë .

-

' S - G R A V E N H A G E ,

M A R T I N U S N I J H O E R 193 4.

(7)
(8)

Deze bundel is nog bijna geheel verzorgd geworden door den op 3 Maart 1914 plotseling overleden adjunct-secretaris der commissie, den beer J . W . TAMSON, aan wiens altijd even aangename hulp de commissie voor het adatrecht sinds Februari 1912 de grootste verplichting heeft gehad.

(9)
(10)

INHOUD.

Biz.

Inhoud der acht verschenen adatrechtbundels IX Serie B. WEST-JAVA.

N°. 7. Verwijzing 1 N°. 8. Gegevens uit districtsmonographieëu (Preauger Regent-

schappen) (1893—1896) 2 N°. 9. Gegevens uit eeu regeeringsrapport over grondenrecht

in het district Tjiawi (1871) 47 N°. 10. Water- en vischrechten in het Bandjarsche (1906) 50

Nü. 11. Soendasche adatrechtstermen 52

N°. 12. Nota over de pandjer (1913) 230 Serie C. MIDDEL-JAVA.

JM°. 6. Verwijzing 232 N0. 7. Inlaudsche gegevens over meervrouwenrlom (1912) . 233

~N°. 8. Mededeeling uit Blora over djoeal enz. (1913) . . 237 N°. 9. Inlaudsche rechtsdocumenten uit Blora (1877—1913) 243

]\To. 10. Aanteekeningen over Paijitan (1912) 250

Serie D. VORSTENLANDEN.

N°. 6. Verwijzing 253 N°. 7. Aanstellingsakte (1900) 254

N°. 8. Inlaudsche gegevens betreffende Soerakarta (1913) . 258

N°. 9. Adatbeslissingeu (1909—1910) 261 Serie E. OOST-JAVA MET MADOERA.

N°. 8. Verwijziug 267 N°. 9. Inlaudsche gegevens betreffende de afdeeling Bondo-

woso (1911) 268

(11)

N°. 10. Adatvounisscn (1900—1912) o7 0

JV°. 11. Vouuissen van de iuheemsche rechtspraak op Madoera

(1 8 8 2) - • • - • 281

Lijst vau inlaudsche rechtstermen, voorkomende in d achtsten adatrechtbundel, met uitzondering van die op en

blz. 57—229 2 8 7

(12)

I N H O U D

d e r a c h t v e r s e h e n e n a d a t r e c h t b u n d e l s .

I I

I I

1 16

21 48 Bundel Blz.

S e r i e A. ALGEMEEN DEEL.

N°. 1. Geschiedenis van de commissies voor liet adat- recht van J u n i 1908 tot September 1910 . 2. Adatwijzer (1910)

3. Adviezen over codificatie van adatrecbt en bewijs van adatrecht (1893—1894)

4. Circulaire van den resident van Timor ( + 1907) 5. Geschiedenis van de commissies voor het adat-

recht van September 1910 tot Maart 1912. . V 6. Vonnis van den raad van justitie te Padang van

13 October 1892 en arrest van het hooggerechts- hof van 3 Augustus 1893

N". 7. Circulaire van den resident van Timor (1909).

N°. 8. Adviezen over codificatie van het inlandsen adat- recbt der Minahasa (1897)

N°. 9. Gegevens betreffende het adatrecht in vreemde koloniën (1911)

N°. 10. Geschiedenis van de commissies voor bet adat- recht van Maart 1912 tot April 1913 . . .

N°. 1 1 . Inlandsche adatsystematiek (1912) V I I N°. 12. Eerbiediging van het adatrecht in vreemde

koloniën (1772 en 1827—1835) VII 13 N°. 13. Gegevens betreffende het adatrecht in vreemde

koloniën (1913) VII 33 N°. 14. AdatreErelingen van Christeninlanders. . . . V I I 3fi

V V

V

V

VII VII

3 11

12

20

1 3

'ó*-

S e r i e B. WEST-JAVA.

!N°. 1. Gegevens uit verslagen der welvaartcommissie

(1905—1907) I I

(13)

Bundel Biz.

N°. 2. Gegevens uit het rapport-De Wolff van Wester- rode betreffende het landbouweredietonderzoek

in de Preanger (1904) H 57 N". 3 Gegevens over grondenrecht, getrokken uit

regeeringsrapporten (1906—1907) . . . . . I I 83 N°. 4. Gegevens uit verslagen der welvaartcommissie

(1905—1909) j V 1 N°. 5. Gegevens uit Fokkeus (1903) I V 513 N°. 6. Adatvonnissen (1905—1910) I V 529 N°. 7. Verwijzing VI1[ 1 N°. 8. Gegevens uit districtsmonographieën (Preanger

Regentschappen) (1893—1896) V I I I 2 N°. 9. Gegevens uit een regeeringsrapport over gronden-

recht in het district Tjiawi (1871) . . . . V I I I 47 N°. 10. Water- en vischrechten in het ßandjarsche (1906) V I I I 50 N°. 1 1 . Soendasche adatrechtstermen V I I I 52 N°. 12. Nota over de paudjer (1913) V I I I 230 S e r i e C. M I D D E L - J A VA.

N°. 1. Gegevens uit verslagen der welvaartcommissie

( 1 9 0 5 - 1 9 0 8 ) . ' . . n 85 N°. 2. Gegevens uit een regeeringsrapport over gronden-

recht in Pekalongan (1902) [I J S Ü N°. 3. Gegevens uit regeeringsrapporten (1907). . . . I I 188 N°. 4. Adatvonnissen over grondenrecht ( 1 9 0 9 ) . . . I I 191 N°. 5. Adatvonnissen (1905—1907) I V 547 N°. 6. Verwijzing V I I I 232 N°. 7. lulandsche gegevens over meervrouwendom (1912) V I I I 233 N°. 8. Mededeeling uit Blora over djoeal enz. (1913) V I I I 237 N°. 9. Inlandsche rechtsdocumenten uit Blora (1877 —

]9 1 3 ) V I I I 243

N°. 10. Aanteekeningen over Patjitan ( 1 9 1 2 ) . . . . V I I I 250 S e r i e D. V O R S T E N L A N D E N .

N°. 1. Nota omtrent het bouwrecht in Jogjakarta (1883) I I 203 N°. 2. Regeeringsrapporten over persoonlijke diensten

en grondenrecht (1908) I I 208

(14)

INHOUD XI Bundel Blz.

N°. 3. Gegevens uit regeeringsrapporten I I SI 6 N°. 4. Vonnissen van de iuheemsche rechtspraak (1867 —

1868) I V 554 N°. 5. Adatvonnissen (1904) I V 574 N°. 6. Verwijzing V I I I 253 N°. 7. Aanstellingsakte (1900) . . V I I I 254 N°. 8. Inlandsche gegevens betreffende Soerakarta (1913) V I I I 258 N°. 9. Adatbeslissingen ( 1 9 0 9 - 1 9 1 0 ) V I I I 261 S e r i e E. OOST-JAVA MET MADOERA.

N°. 1. Gegevens uit verslagen der welvaartcommissie

(1905—1908) I I 224 N°. 2. Peruataan desa uit Sidoardjo (omstreeks 1909). I I 271 N°. 3. Uittreksels uit Van der L i n d e n , De Grondver-

huring (1907) I I 286 N°. 4. Vertaling van de pernataan desa uit Sidoardjo

(omstreeks 1909) IV 576 N°. 5. Adatvonnissen (1904—1910) I V 598 N°. 6. Mededeeling over vonnissen van de inlieemsche

rechtspraak op Madoera (1910) I V 610 N". 7. Inlandsche gegevens betreffende het district

Wouosari der afdeeling Bondowoso (1911) . . I V 6 1 1 N°. 8. Verwijzing V I I I 267 JNT°. 9. Inlandsche gegevens betreffende de afdeeling

Bondowoso (1911) V I I I 268 N». 10. Adatvonnissen (1900—1912) . . . V I I I 270 N°. 1 1 . Vonnissen van de inlieemsche rechtspraak op

Madoera (1882) V I I I 281 S e r i e F. A T J È H .

N°. 1. Agrarisch résumé Groot-Atjoh (1909). . . . I 52 N°. 2. Verwijzing VI 1 N°. 3. Uit het volksleven der Temiangers (1906) . . ArI 2 N°. 4. Verwijzing V I I 38 -N°. 5. Adatvonnis (1912) V I I 39

(15)

_ Bundel Blz.

S e r i e G. G A J O - , ALAS- E N B A T A K L A N D E N .

N°. 1. Verwijzing v i g N°. 2. Standen en rechtspraak in Sipirok (1.882) . . V I 9 N°. 3. Mededeelingen uit Habinsaran (1911) . . . VI 15 N°. 4. Gajösclie en Bataksche adatrechtstermen, met

aanvulling VI 21 N°. 5. Keur voor Tapauoeli (1907) VI 148 N°. 6. Adatvonnis (1905) VI 150 N°. 7. Verwijzing , V I I 43 N°. 8. Adatregeling van Christeninlanders (1892) . . V I I 44 S e r i e H. H E T M I N A N G K A B A U S C H E G E B I E D .

N°. 1. Artikelen van De Waal van Anckeveen ( 1 9 0 5 —

-1907) I 8 0

N°. 2. Verwijzing V I 153 N°. 3. Keur voor Sumatra's Westkust (1880) . . . V I 154 N°. 4. Panghoeloeverheffing in de onderafdeeling Tanah

Datar (1890) VI 156 N°. 5. Artikelen uit de Sumatra-Bode (19Ü5—1908) V I 164 N°. 6. Regeeringsrapport over familiegoed en belasting-

schuld (1909) V I 204 N°. 7. Vergadering over herziening van het adatrecht

te Fort de Koek (1911) V I 207 N°. 8. Artikelen uit de Oetoesau Malajoe (1911) . . V I 221 N°. 9. Regeeringsrapport over adatbestuur in de Kwan-

tandistricten (1911) V I 244 N°. 10. Artikel van mr. C. A. Wienecke (1912). . . V I 246 N°. 1 1 . Adatvonnissen (1905—1908) . . . . . . V I 252 N0. 12. Losse mededeeling over adathoofden te Padang

(1912) V I 27 2 N°. 1 3 . Verwijzing V I I 51 S e r i e I. ZÜID-SUMATRA.

N°. 1. Verwijzing VI 273 N°. 2. Europeeschc oeudaug-oendang (1862—1869) . V I 274 N°. 3. Engelsche opteekening van adatrecht te Ben-

koelen (1807) VI 281

(16)

INHOUD x j i i Bundel Blz.

N°. 4. Oendang-oendang Moko-Moko (186-2) . . . VI 322 N°. 5. Mededeeling uit Betikoelen van pastoor Jennissen

(1904) VI 353 N°. 6. Uit regeeriugsrapporten betreffende Benkoelen

(1906 — 1909) VI 359 N°. 7. Adatiukomsten der wijkmeesters te Benkoelen

vroeger eu thans (1912) VI 360 N". 8. Uit een regeeringsrapport betreffende Palembang

(1906) .' VI 362 N". 9. Samenvoeging vau marga's in Palembang

(1907—1910) VI 366 N°. 10. Regelingen op liet gebruik vau renahgrouden

in Palembang (1900 — 1910) VI 370 N°. 11 Aansprakelijkheid van rechtsgemeenschappen in

Djambi (1911) VI 385 N°. 12. Vonnissen uit Benkoelen, Djambi en Lam-

pongsche districten (1906—1912) VI 410 N°. 13. Verwijzing VII 52 Serie J. HET MALEISCHE GEBIED.

N°. 1. Verwijzing A7H 53

N°. 2. Grondenreclit (1907) ' . . . . VII 54 Serie K. BANKA EN BILLITON.

N°. 1. Verwijzing VII 62 N°. 2. Uit regeeriugsrapporten over Billiton (1907-1 912) VII 63 N». 3. Adatvonuissen (1911—1912) VII 65 Serie L. BORNEO.

N°. 1. Verwijzing VII 69 N°. 2. Dajaksche stammeugeschilleu (1894) . . . . VII 70 N". 3. Regeeringsrapport overgroudenrecht(1906-1911) VII 83 N°. 4. Koppensnellen (1911) VII 106 Serie M. MINAHASA.

N°. 1. Rapport over de 'adat kebiasaan, uitgebracht

door een iulandsche commissie (1896) . . . I I I 1 N°. 2. Adatvonuissen (1897—1905) I I I 114

(17)

Bundel Blz.

N°. 3. Verhandelingen en adviezen van inlaudsclie

hoofden (1900—19Ü2) III 15a N°. 4. Adatregeling voor het district Langoan (1901) . I I I 177 N°. 5. Uittreksels uit Jellesma (1908) III 186 N°. 6. Verwijzing v LI \QJ Serie N. GORONTALO ENZ.

N°. ] . Verwijzing VIE 108 Serie O. HET TORADJA-GEBIED.

N°. 1. Regeeringsrapport over de onderafdeeling Paloe

(1910) i 1 3 0

N°. 2. Verwijzing VI[ 108 Serie P. ZUID-CELEBES.

N°. 1. Verwijzing . „ VII 108 Serie Q. DE TERNATE-ARCHIPEL.

N°. 1. Verwijzing VII 109 N°. 2. Onderzoek naar de rechten op damarbosschen ( 1909) VII 110 N°. 3. Adatregelingen voor en van Christeninlauders op

Halmaheira (1905—1911) VII 121 N°. 4. Adatregelingen van 1911 VII 157 N°. 5. Uit regeeringsrapporten (1909 — 1910) . . . VII 162 N°. 6. Ternataansche adatrechtstermen VII 166 N°. 7. Rechtstoestand van de inlandsche bevolking ter

hoofdplaats Ternate (1902) . . . V i l 193 N°. 8. Ternataansche testamenten (1894 en 1896) . . VII 207 Serie R. AMBON ENZ.

N°. 1. Verwijzing VII 214 N<*. 2. Regeeringsrapporten over grondbezit (1908-1909) VII 215 Serie S. NIEUW-GUINEA.

N°. 1. Verwijzing VII 223 Serie T. TIMOR ENZ.

N°. 1. Verwijzing VII 224 N°. 2. Gegevens uit zcndingsberichten (1890—1898) . VII 225

(18)

INHOUD XV Bundel B k .

Serie U. BALI EN LOMBOK.

N°. 1. Rapporten en besluiten over groudenrecht(1900—

-1909) I 146 N°. 2. Gemengde gegevens uit regeeringsrapporten

(1905—1909) I 189 N°. 3. Verwijzing VII 23S Serie V. VERSPREIDE EILANDEN

Serie W. CH1NEEZEN

N°. 1. Verwijzing VII 239 N°. 2. De voormalige kongsi Lan fon g (1857 — 1 8 8 8 ) . VII 240 N». 3. Adatvonnissen (1907-1912) VII 263 Serie X. ANDERE VREEMDE OOSTERLINGEN.

Serie Y. GODSDIENSTIG RECHT EN GODSDIEN- STIGE RECHTSPRAAK.

N°. 1. Gegevens van professor Kern over Hiudoerecht

(1907—1910) I 197 N°. 2. Rapport dr. Snouck Hurgronje over de Moham-

medaansehe godsdienstige rechtspraak , met name

op Java (1890) I 201 N°. 3. Regeeringsrapporten over de Mohammedaansche

rechtspraak op de buitenbezittingen (1877) . . I 225 N°. 4. Besluit en rapporten over de Mohammedaansche

rechtspraak op Zuid-Celebes (1851 en 1907—1908) I 235 N°. 5. De'2tle titel van het zg. compendium (1760) . VII 270 N°. 6. Het compendium van Mohammedaansch erfrecht

in Stbl. J 828 n°. 55 (dr. Juynboll) . . . . VII 275 N°. 7. Aanteekeningen op ecnige vonnissen betreffende

Mohammedaansch recht (dr. Juynboll) . . . VII 279 N°. 8. Regeeringsrapporten betreffende moskeekasseu en

Mohammedaansche huwelijken (1892—1908) . VII 297 Serie Z. SAMENVATTINGEN.

N°. 1. Gesteldheid van de inheemsche rechtspraak (1910),

m,et haart I 244

(19)

Bundel B k N°. 2. Gewestelijke regelingen, en gegevens uit jegee-

ringsrapporten, nopens de inheemsche rechtspraak V 46 N°. 3. Verbetering van de //gesteldheid van de inheemsche

rechtspraak op 1 Mei 1910// en van de over-

zichtskaart V 459 N°. 4. Verkiezingen van hoofden op de buiteubezittingen. VII 832 N°. 5. Gesteldheid van de inheemsche rechtspraak (1913) VII 389 Lijst van inlandsche rechtstermen, voorkomende

iii de eerste vijf adatrechtbundels V 467 in den zesden adatrechtbundel VI 446 in den zevenden adatrechtbundel VII 392 in den achtsten adatrechtbundel VIII 289 Mededeelingen over geldelijken steun . . IV 617, VII 398

(20)

SERIE B.

WEST-JAVA.

1

N°. 7.

V E E W I J Z I N G .

Zie, voor huidegift aau dorpshoofd, beueden serie C n". ]ü onder Patjitan.

Zie, voor godsdienstige rechtspraak, bundel I , blz. 201—224.

1 B a n t e n , Bata,via, P r e a n g e r , Tjirebon.

(21)

W E S T - J A V A .

N°. 8.

G E G E V E N S OVER VOORMALIG B E S T U U R , A M B T E L I J K E I N K O M S T E N , H E F F I N G E N E N G R O N D E N R E C H T I N

D E P R E A N G E R , G E T R O K K E N U I T D I S T R I C T S - M O N O G R A P H I E Ë N (1893—1896).

Wat hier volgt zijn uittreksels uit een drietal districtsmono- graphieën, opgemaakt in verband met de Preanger landrenteregeling van 1896. Het weggelatenc is zonder belang voor de kennis van bet adatrecbt. De eerste monographieën waren uitvoerig; de latere konden in den regel voor alle hoofdzaken verwijzen naar wat reeds in de vroegere had gestaan.

A. U i t t r e k s e l u i t de m o n o g r a p h i e van h e t d i s t r i c t T j i k o n d a n g , r e g e n t s c h a p T j i a n d j o e r (1893).

[ S t e l l e r s w a r e n de c o n t r o l e u r H. de Bi e en de a d s p i r a n t - c o n t r o l e u r

J. de V o g e l . ]

BESTU uu.

1. Districtsbestuur (wanneer is het district gevormd, bestuur vroeger en thans, waar gevestigd enz.).

Het district Tjikondang, met zijne tegenwoordige grenzen, be- stond reeds vóór de reorganisatie ', toen men in stede van district het woord k a t j o e t a k a n bezigde.

De katjoetakan Tjikondang ontstond in het jaar 1840, uit de vereeuiging van twee kleinere katjoetakaus, te weten Tjikon- dang (omvattende het tegenwoordig gebied van de kawadanau benevens het ouderdistrict Tjampaka, met de Tjitjambé als noor- delijke grens) en Tjikëtoeg, het tegenwoordige onderdistrict Palasari.

Ten tijde van de vereeuiging was zekere Bangga Odjo tjoelak van Tjikëtoeg en Asep Emang van Tjikondaug. Na de ver- eeuiging werd deze laatste overgeplaatst naar Tjikalong, terwijl de eerste tjoetak werd van het vereeuigde district en een tjamat werd aangesteld te Tjilakoe over het onderdistrict Palasari.

1 Van 1 Juni 1871 (Stbl. 1870 n° 124 j° Stbl. 1S71 n° 50). — Noot van de commissie.

(22)

3 WEST-JAVA Hoewel in den loop der tijden de naam van t j o e t a k door dien van w e d a n a verdrongen en enkele ondergeschikte betrekkingen afge- schaft werden, bleef in hoofdzaak de samenstelling van het districts- bestuur toch tot aan de reorganisatie in 1871 gehandhaafd.

Uit inlichtingen, welke ongeveer dateeren van het jaar 1 8 6 0 , blijkt, dat het districtsbestuur als volgt was samengesteld:

Aan het hoofd stond de w e d a n a (vroeger t j o e t a k genaamd of ook wel k a p a l a t j o e t a k ) , woonachtig te Tjibèbèr. Hij had onder zich twee t j a m a t s , waarvan één eveneens te Tjibèbèr woonachtig met de tegen- woordige onderdistricten Kawadanan en Tjampaka tot ressort, en de tweede woonachtig te Tjilakoe met de vroegere katjoetakan Tjikëtoeg tot onderdistrict. De wedana werd door den regent benoemd en ontslagen, terwijl hij op zijn beurt de tjamats aanstelde, onder beding van dadelijke kennisgave aan den regent.

Elk onderdistrict was verdeeld in t ë r o e p s , aan het hoofd waarvan de p a t i n g g i stond, l u de administratieve indeeliug was de tëroep feitelijk de eenheid, de grondslag van bestuursinrichting, en stond zij als zoodanig dus op de plaats van de tegenwoordige desa. Het woord desa toch werd, hoewel toenmaals evenzeer bekend, destijds niet gebezigd in den zin van een vast afgebakend gebied als grond- slag voor de administratieve indeeling. Bedoelde men een onderdeel van een tëroep, zoo sprak men veeleer van een k a l o e r a h a n of k a m a n d o r a u , welke laatste weder als onderdeel van gene moest worden beschouwd. Twee of meer soms wel vijf kaloerahans vormden een tëroep, terwijl elke kaloerahan weder verdeeld was in k a m a n - d o r a n s of vereenigingeu van meerdere kampoengs.

De tegenwoordige desa's bestonden dus vroeger reeds, doch.als kaloerahans, deel uitmakende van de tëroeps. Slechts van enkele dezer desa's ondergingen de grenzen eene wijziging naar meer natuur- lijke scheidingen. Aan het hoofd van elke kaloerahan stond de l o e r a h , wiens positie zich tegenover den patiuggi ongeveer verhield als tegenwoordig die van mandor tegenover loerah. De patiuggi werd door den tjoetak benoemd op voorstel en keuze van den tjamat, terwijl de loerah wederom door den betrokken patiuggi werd gekozen en zijne benoeming door den tjoetak bevestigd. 1

De voornaamste werkzaamheden kwamen neer op de regeling van den verplichten koffieaanplant. De patiuggi had dan ook feitelijk alleen bemoeienis met de gedwongen koffiecultuur, in welke hoe- danigheid hij mede ondergeschikt was aan den voor deze aange- legenheden ter hoofdplaats woonachtigen hoofdgecommitteerde of zg.

k o e m ë t i r k o p i . De aanplantingen van het district Tjikoudaug waren gelegen in het onderdistrict Tjampaka. Daar woonde voor het grootste deel van het jaar de patiuggi, om het oog te houden op de werkzaamheden in de koffleplantsoenen.

Dadelijk onder hunne bevelen, en zeer bepaald om behulpzaam

1 Dus geen dorpsverkiezingen. Vgl. bandel VII, biz. 332—388. — Noot van de commissie.

(23)

te zijn bij deze werkzaamheden, stonden de zg. m a n d o r s . Zij begeleidden het volk naar de tuinen en hielden toezicht op het werk. Evenals de patinggi woonde dus ook de mandor voor het grootste gedeelte van het jaar in het gebergte. Zij werden door de patinggi's aangesteld, die daarvan kennis gaven aan den tjoetak of tjamat.

De werkzaamheden van den loerah, welke met die van den mandor ongeveer op gelijke lijn werden gesteld, bepaalden zich hoofdzakelijk tot het regelen van de p o e p o e n d o e t a n t i n a - g a r a , het zorgen dus voor allerlei leveringen, hetzij van materialen, zooals h o u t , bamboe, kalk, hetzij van werkkrachten (to e g o er) als anderszins; kortom van alles, wat door of vanwege den regent werd geëischt. Op keuze van den betrokken patinggi werd hij door den tjoetak benoemd, wat zich echter feitelijk oploste in eene benoeming door den patinggi met kcnnisgave aan den tjamat of wedana. l

Als laagste functionnarissen in de desa had men nog de k è n è k s . blijkbaar afgeleid van ons Hollandsch k n e c h t . Onder loerah en mandor staande, bestonden hunne werkzaamheden in het oproepen van heeren- en cultuurdienstplichtigen, het begeleiden van het volk enz.

Voorts beschikten de loerahs nog over zoogenaamde w a k i l s , door hen zelven aangesteld en belast hoofdzakelijk met het over- brengen van hunne bevelen en brieven.

Dit aanstellen van vervangers of wakils schijnt alleen in de hoogere ambten tot en met dat van loerah gebruikelijk te zijn ge- weest. Zoo o.a. had ook de wedana of tjoetak eenen plaatsvervanger, onder geen anderen naam bekend dan dien van w a k i l t j o e t a k of w a k i l ; het laatste wellicht in d e n z i n van vervanger bij uitnemend- heid, dat is van den hoogsten waardigheidsbekleeder in het district.

De wakil van den tjamat droeg inzonderheid den naam van n g a b e u j . Bij de aanstelling van dergelijke vervangers werd minder op afkomst dan op geschiktheid voor het ambt gelet. Volgens veleu zou het aanstellen van zulk een wakil trouwens moeten worden beschouwd als een geheel ouderhandsche maatregel, daar de functiounaris niet aansprakelijk was voor begane fouten, doch in dit geval de eigen- lijke waardigheidsbekleeder de verantwoordelijke persoon bleef.

De betrekkingen van wakil tjoetak en van ngabeuj zouden volgens veler mededeeling sedert 1850 zijn afgeschaft, Werden al de zooeven bedoelde wakils, zooals gezegd, geheel oudershauds aangesteld, de zoogenaamde p a n g l a k o e ' s , als uitvoerders van de bevelen van hoogerhaud, hadden daarentegen wel degelijk eene officieele aan- stelling en waren als zoodanig niet minder verantwoordelijk dan de eigenlijke functionnarissen. Niet in alle ambten trof men deze pang- lakoe's aan. Zoo onder andere zouden zij, voor zoover bekend, alleen zijn aangesteld naast de eigenlijke patinggi's en loerahs, zoomede naast den d j o e r o e t o e l i s t j o e k e ; aan de andere hoofden waren

1 Zie blz. 3 nt. — Noot van de commissie.

(24)

5 WEST-JAVA geen panglakoe's toegevoegd. De panglakoe van den patinggi droeg geen bijzonderen t i t e l , die van den loerah werd inzonderheid l e n g s e r genoemd.

Deze lengsers waren h e t , die voor de leveringen in de kota hadden zorg te dragen en als zoodanig zeer veel in aanraking kwamen met den k a p a l a d j a n g g o l e n d e n p an g a r a n g. Terwijl deze meer in het bijzonder belast was met het oppertoezicht over de leveringen in materialen, was de kapala djanggol degene, die waken moest voor de geregelde dienstprestaties of toegoers van de bevolking ter hoofdplaats.

Was nu aan de voornoemde personen, elk binnen zijnen kring, het administratief gezag toevertrouwd, er bestonden nog eenige andere ambten, welke met eeu enkel woord dienen te worden ver- meld", hoewel de bekleeders geen bepaalde bestuursmacht hadden.

Zoo waren in het district Tjikondang twee p r i j a j i ' s aange- steld , de eeue voor het noordelijk deel tot aan de afdeelingshoofd- plaats, terwijl de andere voor het zuidelijk deel tot aan Soekanagara.

Naar bekomen inlichtingen zou men deze prijaji's hebben te be- schouwen als onze tegenwoordige p a s o e r a t a n s , daar zij met niets anders werden belast dan met het overbrengen van brieven uit de hoofdplaats naar de districten en omgekeerd.

Voorts waren in de desa nog zoogenaamde s a n t a n a ' s , die echter geen bepaalden werkkring hadden en alleen bestemd waren om als zg. eeregeleide dienst te doen (n g i r in g a n o e a g o e n g ) , indien hooggeplaatste personende streek bezochten. Ook de g o e l a n g - - g o e l a n g , die alleen in functie kwamen, wanneer mede hoogge- plaatste ambtenaren zich op reis begaven, heeft men mede als een soort eeregeleide te beschouwen.

Onder de verplichte diensten nam ook het werken aan den grooten weg een belangrijke plaats in. Men had trouwens afzonderlijke ambtenaren onder den naam van k o e m e t i r dj a l a n , d i e , onver- minderd het toezicht van den patinggi en den loerah, belast wareu met de regeling der werkzaamheden van de heerendienstplichtigeu aan den weg.

Behalve deze functionnarissen bestonden er nog twee categorieën van ambtenaren : d i e , belast met het innen van de belastingen of leveringen; en die, aangewezen voor de handhaving en uitoefening van de politie.

Onder de eerste categorie behooren ten eerste de personen, die bemoeienis hadden met de inning en controle van de t j o e k e , waarover uitvoeriger [hierbeneden blz.24] zal worden gehandeld, wijders de beambten, die toezicht hadden op de levering van arèusuiker.

Evenals de cultuur, bereiding en levering van koffie ten faveure van het gouvernement moeten geschieden, zoo moest alle ge- produceerde arènsuiker aan den regent worden opgebracht, met dit onderscheid echter, dat deze verplichte levering slechts drukte op die desa's, waar de boom in de natuur voorkwam. Het gold dus slechts de exploitatie van bestaande boomen, zonder dat de

(25)

cultuur behoefde te worden uitgebreid of verbeterd. Verplichte bij- plant van kawoeng was alzoo uitgesloten.

[n dit district waren destijds slechts vijf desa's belast met de be- reiding en levering van arènsuiker, ni. de desa's Tjirnanggoe, Tjibaregbeg, Soesoekan, Tjidadap en Tjibanggala. Iu andere desa's werden hier en daar ook wel arènboomen aangetroffen, doch de opbrengst loonde de moeite van indamping niet, zoodat de afgetapte palm wijn als l a h a n g werd verkocht of zelf genuttigd. In elk dier vijf desa's waren twee (alleen in Soesoekan slechts één) l o e r a h g o e l a , die in de desa bij alle arèntappers rondgingen, om na te gaan het aantal en de kwaliteit hunner arènpalmen. Zij hielden daarvan een register a a n , waarin o.a. naam en woonplaats der arèntappers voor- kwamen , voorts het aantal boomen met vermelding van de levens- perioden waarin zij verkeerden, dat is of zij nog t j o e m a w e u e , d j e u n a h dan wel k a l e s e d waren, en van hoeveel boomen er op dat oogenblik getapt werd. Door navraag en taxatie werd nage- g a a n , hoeveel l o d o n g s de boom per etmaal kon leveren en hoeveel g a n d o e ' s suiker per lodong verkregen konden worden. Dit laatste werd door den loerah goela (altijd volkomen deskundig op het gebied der arènsuikerfabrikatie) nagegaan door de lahang te proeven en uit de meerdere of mindere zoetheid de vermoedelijke suikeropbrengst te schatten. De gandoe's waren van door den regent vastgestelde afmetingen. Als vorm werd gebruikt een overlangs doorgesneden stuk a w i g om b o n g dan wel andere bamboesoort, al naar gelang van de verplichte grootte der gandoe's. Gewoonlijk onderscheidde men naar die afmetingen drie soorten: b a d i g o e l , groote soort, waarvan twee in een b o e n g k o e s bënër, p a n ë n g a h of middelsoort en k a r e s e k of kleinste soort. Van het aantal lodongs dat elke tapper per dag kon verkrijgen en het daaruit afgeleide getal boengkoes suiker werd eveneens iu het register aanteekening ge- houden.

Op de hoofdplaats van het district woonde de zg. k o e m ë t i r - - g o e l a , die de levering der suikeropbrengst van alle vijf desa's regelde. Als tusschenpersoon tusschen dezen koemëtir en de verschil- lende loerahs fungeerden de t j e n t e n g g o e l a . Dezen waren dus een soort pauglakoes van den koemëtir. Zij brachten de bevelen van dezen aan de loerah goela over, om een en ander op hunne beurt aan den koemëtir te rapporteeren. Waren er loerah goela, die niet konden schrijven, dan hield de tjenteng hunne boeken bij.

Bij den koemëtir goela berustte een register, samengesteld uit de opgaven van de verschillende loerah goela, op dezelfde wijze inge- richt als de registers van deze laatsten, en waaruit dus de getaxeerde suikerproductie blijken kon.

Werden nu door de tappers hetzij boomen afgeschreven, dan wel van nieuwe boomen g e t a p t , of viel de verkregen hoeveelheid lahang bijzonder tegen, dau werd dit aan den loerah goela medegedeeld, die dan nog herhaaldelijk rondging om zich te overtuigen, of van al die gevallen was gerapporteerd. Van de op deze wijze ont-

(26)

7 WEST-JAVA

vaugen mededeelingen eu de vermindering of vermeerdering van het aantal te leveren boengkoes suiker, die daarvan het gevolg was, werd ééns in de maand door bemiddeling van den tjenteng aan den koemëtir rapport ingediend.

Deze hield hiervan in het algemeen register aanteekening en wijzigde in overeenstemming met de rapporten de taxatie van het aantal in te leveren boengkoes.

Somtijds, gewoonlijk ééns in het j a a r , ging de koemëtir zelf rond, om zich van den toestaud der arènboomen te vergewissen.

Al naar gelang van de productie of van den wensch van den regent, moest de suiker door de tappers ééns of meermalen per maand naar de hoofdplaats worden gebracht, waar zij door den koemëtir goela in ontvangst werd genomen en waar elke boengkoes met eene feitelijke waarde van 15 ets. slechts met 5 ets. werd be- taald. De afvoer van de hoofdplaats van het distriet geschiedde doorgaans per grobak.

De ingeleverde hoeveelheid van eiken persoon werd wijders ver- geleken met het register. Was zij al te ver beneden de taxatie, dan werd door den loerah goela met of zonder hulp van den tjen- teng een onderzoek ingesteld naar de oorzaak. Kreeg men het vermoeden, dat clandestiene suiker was verkocht, dan werd de zaak bij de politie aangegeven.

De koemëtir goela werd door den regent aangesteld en door dezen bezoldigd in padi ten bedrage van + 4 tjaïngs; voorts was hij vrij van alle verplichte diensten. Op zijne beurt stelde hij den tjenteng en den loerah goela a a n , onder nadere goedkeuring van den tjoetak. Hunne bezoldiging bestond alleen uit vrijdom van alle diensten. De bemoeienis van den koemëtir goela ten opzichte van de suikerleverautie laat zich dus vergelijken met die van den djoeroe- toelis tjoeke bij de tjoekelevering, terwijl de tjenteng vrij wel met den panglakoe tjoeke gelijkgesteld kau worden.

De suiker werd door den regent naar Batavia afgevoerd en daar verhandeld ; de inkomsten uit deze suikerleverantie van het geheele regentschap moeten aanmerkelijke bedragen hebben beloopen.

De wedana of respectievelijk tjamat, hoewel in algemeenen zin aansprakelijk binnen zijn ressort voor den goeden gang van zaken, had toch niet anders dan indirect met de politie bemoeienis. De zorg voor de veiligheid en zekerheid van have en goed was toever- trouwd aan speciale politieambtenaren , aan wier hoofd stond de zg.

d j a k sa. Ook na de samenvoeging der districten Tjikëtoeg en Tjikondang tot één geheel, waren er nog twee van deze djaksa's in functie. Een was te Tjibèbèr, de andere te Tjilakoc gevestigd.

Zij bekwamen hunne aanstelling van den regeut en werden ter zijde gestaan door den a s i s o r , dien men wellicht te beschouwen heeft als diens schrijver en die door hem zelf benoemd en bezol- digd werd. Dadelijk ondergeschikt aan den djaksa en door hem zelf benoemd stonden de s a r e j a n s , waarvan er twee te Tjibèbèr en één te Tjilakoe waren gevestigd. Zij voerden de bevelen van den

(27)

djaksa uit en waren hem in rie uitoefening zijner dienstplichten behulpzaam. In gewichtige gevallen werden zij ook belast met de opsporing van misdadigers, wat anders meer eigenaardig het werk was van de k o p r a l s of p a t j a l a n g s . Voor elke tëroep was één sarejan , voor elke kaloerahan of desa één kopral aangesteld ; terwijl men de patjalangs te beschouwen heeft als onze tegenwoordige politieoppassers. Voorts waren in elke desa nog p o e l i s i j a u s aange- steld , wier ressort zich uitstrekte tot eene samenvoeging van meerdere kampoengs als onderdeel der desa.

De woorden asisor, sarejan en kopral verraden overigens voldoende hun Europeeschen oorsprong.

Van alle misdrijven of overtredingen, welke binnen de kaloerahan voorvielen, werd door den patjalang aan den betrokken kopral gerapporteerd, door dezen weer aan den sarejan of den djaksa, welke laatste een register daarvan aanhield. Voor zooveel noodig werden door den kopral de andere onder hem staande patjalangs dan wel naburige koprals van het feit verwittigd, ten einde bij opsporing en aanhouding behulpzaam te zijn. Was de schuldige gevonden, dan werd hij met de getuigen voor den djaksa gebracht, die de zaak soms met den sarejan onderzocht en van zijne onderzoekingen en bevindingen kort verslag deed in een d a f t a r , dat den 15deTl van elke maand naar de hoofdplaats werd opgezonden. Kleine overtre- dingen en onbeduidende strafzaken, als kleine diefstalen dergelijke, werden door den regent berecht; terwijl grootere strafzaken voor den resident kwamen.

Civiele zaken werden eveneens bij den djaksa aangegeven, waar- voor zoowel door aanklager als door beklaagde • f l verschuldigd was.

Dit geld werd aan den djaksa betaald die het aan den wedana afdroeg, welke laatste in deze zaken tevens rechtsprak, wanneer de som in geschil een zeker klein bedrag niet overschreed. Van zijn vonnis kon ter hoofdplaats in appèl gekomen worden, terwijl de grootere dààr dadelijk werden voorgebracht. Betrof het geschillen omtrent zaken, welke beheerscht werden door de godsdienstige instellingen, dan werd rechtgesproken d o o r2 den p a n g h o e l o e - d i s t r i c t of p a n g h o e l o e g ë d e ter hoofdplaats, al naar gelang van de belangrijkheid der zaak.

Behalve van alle misdrijven en civiele zaken, kreeg de djaksa door bemiddeling van de loerahs ook rapport van alle k o o p , verkoop en uitvoer van vee, zoomede van allen overgang van grond. Voor eiken verkoop werd zoowel door den kooper als door den verkooper aan den djaksa belaald : voor vee (karbouwen en paarden) f 0 . 4 0 , welk bedrag ook verschuldigd was voor uitvoer van vee, voor sawahs en erven f 1 (koper) en voor tëgals minder, naar gelang van de uitge- strektheid. Verkoop van tëgals kwam echter zeer zelden voor. Van deze inkomsten droeg de djaksa aan den sareian voor eiken verkoop f 0.10 af.

1 Eischer en verweerder. — Noot van do commissie.

2 Zie bundel I, blz. 210—212. — Noot van de commissie.

(28)

9 WEST-J AVA

Ook voor het slachten van vee, kreeg de djaksa f 0.40 per beest, waarvan hij ook f 0.10 aan den sarejan betaalde. Deze belasting was, evenals het bij uitvoer of verkoop van vee verschul- digde geld, meer in het bijzonder bekend als zg. w a n g p è k s a , naar alle waarschijnlijkheid afgeleid van w a n g i n s p e c t i e . De kop van het geslachte beest werd verdeeld tusschen den betrokken kopral en patjalang, terwijl huid en horens aan clen wedana moesten worden geleverd.

De bezoldiging der inlandsche ambtenaren geschiedde gedeeltelijk uit de opbrengst der belastingen en leveranties, gedeeltelijk door het toekennen van vrijstelling van de betaling van tjoeke en van de prestatie van verplichte diensten en ten slotte door het genot van een zeker aantal heerendieustplichtigen ( r a h a j a t s en t o e g o e r s ) . Van de door het district opgebrachte tjoeke was het f deel voor den regent bestemd, terwijl -} gedeelte gebezigd werd om de ver- schillende ambtenaren in het district te bezoldigen. Daarvoor werd dit beschikbaar | in 10 deelen verdeeld, waarvan de wedana kreeg 3 tiende deelen. De tjaraats bekwamen 1 | tiende, doch zoodanig, dat het aandeel van eiken tjamat werd berekend in verhouding tot de opbrengst zijner katjamatan. De gezamenlijke patinggi's kregen 1^ tiende, hetwelk onderling moest verdeeld worden in verhouding tot de opbrengst hunner tëroeps. De loerahs bekwamen 1 tiende, op dezelfde wijze verdeeld naar gelang van de opbrengst hunner kaloerahans of desa's. De koemëtir djalan bekwam 1 tiende, de kopral i tiende, de patjalangs \ tiende, de lengsers \ tiende, terwijl het overschietende 1 tiende deel verviel aan een beambte met den titel van d j a n g g o l of k a p a l a d j a n g g o l . De k a p a l a - p a n g a r a n g bekwam er ook aandeel in.

Destijds had elk district ter hoofdplaats T j i a n d j o e r eene bepaalde wijk, p a n g a r a n g of p a k o e w o n geheeten, die tot tijdelijk verblijf diende van de verschillende beambten uit het district, als zij ter hoofdplaats werden opgeroepen. Moest de regent of andere hooggeplaatste personen //geïringd// worden, dan logeerden daar de santana's en werden bv. paarden, gamelan, enz. daar onder dak gebracht. I n deze gebouwen werden veelal ook de verschillende zaken geborgen, welke door of vaDwege den regent uit het district werden geëischt, zooals h o u t , wëlit en andere materialen, tot zij voor het gebruik noodig waren.

Bij wijze van mandor over deze pangarangs nu was de k a p a l a p a n g a r a n g aangesteld, die voor de behoorlijke levering van de verlangde zaken moest zorg dragen en tevens het toezicht hield op de ploeg van heerendienstplichtigen uit het district, welke ter hoofd- plaats allerlei diensten moesten verrichten op het erf van den regent, zooals schoonhouden, waken, enz. Volgeus sommigen heeft men den d j a n g g o l of k a p a l a d j a u g g o l te beschouwen als het hoogste hoofd ter zake, aan wien de p a n g a r a n g s van de verschillende katjoetakans ondergeschikt waren.

Van eenige ambten bestond de bezoldiging ook in vrijstelling van

(29)

de tjoeke-belastiug, inzonderheid bekend onder de benaming van so e wo e n g . Voor elk ambt is deze soewoeng vastgesteld. A'olgens sommigen bestaat de zoodanig toegekende vrijstelling uit eene minimum-opbrengst in padi onder normale omstandigheden verkregen en welke geheel onafhankelijk is van de oppervlakte of vrucht- baarheid van het veld, volgens anderen weder veronderstelt zijeene vaste uitgestrektheid sawah zonder dat er rekening werd gehouden met het kwantum product. Te oordeelen naar de inlichtingen echter zou men geneigd zijn aan te nemen, dat die soewoeng uitsluitend liep over de opbrengst en niet over de uitgestrektheid van het veld.

Zoo had de tjoetak vrijstelling van tjoeke tot een l a k ë r a n van 50 tjaïng. ' Brachten zijne sawahs meer op dan 50 tjaïug, zoo was alleeu over het meerdere boven de 50 tjaïng tjoeke verschuldigd.

De tjamat en vroeger ook de ngabeuj genoten eene soewoeng tot 25 tjaïug. De patinggi's hadden vrijstelling van 10 tjaïug, ofschoon er ook patinggi's van kleinere (ëroeps waren, die slechts 8 tjaïug hadden. Zoo waren er ook onder de loerahs van grootere desa's, die 8 tjaïng soewoeng hadden, terwijl de vrijstelling van loerahs over kleinere desa's slechts 5 tjaïng bedroeg, evenals van de maudors, die ieder 5 tjaïng soewoeng hadden. Volgens sommigen zouden ook de lengsers soewoeng hebben genoten tot een lakëran vau 2 tjaïng, volgens anderen echter niet. Omtrent de bezoldiging der politie- ambtenaren door toekenning van soewoeng bestond ook verschil.

Waarschijnlijk werd deze aangelegenheid in den loop der tijden nog al eens gewijzigd, zoodat men het zich thans niet duidelijk meer kan voorstellen. Vermoedelijk ook heeft er hieromtrent geen vaste regeling bestaan en werd er veel door den wedana eigenmachtig vastgesteld. De poelisijan (althans die ter hoofdplaats Tjibèbèr) zou onder andere vrijstelling genoten hebben tot een lakëran van 15 tjaïug, de sarejan van 8 tjaïng, terwijl kopral en patjalang ieder 5 tjaïng soewoeng zouden hebben gehad. Volgeus getuigenissen, die van vroegeren datum dagteekenen, zou de poelisijan slechts 10, de kopral 2 en de patjalaug 1-J- tjaïug als belastingvrij lakëran hebben gehad.

Voor hunne bemoeienis met de koffiecultuur kregen alle bestuurs- ambtenaren van den wedana tot den mandor-kopi procenten bij wijze van picolgelden voor elke ingeleverde picol koffie. De loerah en de mandor kregen ieder 8 duit per picol. Van de andere hoofden waren de procenten zoodanig geregeld, dat de hoogeren in rang al minder premie per picol ontvingen. Het moet iutusscheu worden aangeteekend dat de hun toekomende picolgelden evenals thans be- rekend werden over de levering van hun geheele ressort, zoodat het aandeel van den tjoetak dus betrekking h a d , niet alleen op de levering uit zijn eigen onderdistrict, maar ook op die uit de overige katjamatans binnen zijn katjoetakan. Zoo zou de wedana voor elke picol 1 duit hebben ontvangen, terwijl de tjamat 5 duiten.

Ten slotte hadden alle ambtenaren, ook de lengser, panglakoe,

1 Tjaëng = 10 pikoel padi, zie bundel IV, biz. B97. — Noot van de commissie.

(30)

11 WEST-JAVA

asisor enz., die feitelijk niet anders dan boodschappers en schrijvers waren, vrijstelling van alle verplichte diensten, zoowel heereu- als cultuurdiensten. Voorts hadden zij de beschikking over een zeker aantal zoogenaamde r a h a j a t s en p a n t j en s of t o e g o e r s; meer of minder naar mate van de belangrijkheid van het ambt. Onder r a h a j a t heeft men te verstaan min of meer gegoede lieden, die van hoogerhand en tegen vrijstelling van allerlei verplichte diensten werden aangewezen om eenige met name genoemde hoofden hetzij in geld , dan wel in voedingsmiddelen of materialen, te gemoet te komen. Men zou die lieden kunnen gelijkstellen met de zg.

p a n o e k a n g s van onze dagen. P a n t j e n s of t o e g o e r s waren lieden, d i e , zonder vrijstelling van de verplichte diensten, nu en dan om niet bij de hoofden moesten werken. Zij werden belast met de bewerking der sawahs van de hoofden, het verzorgen hunner paarden, grassuijden, brandhout sprokkelen en allerlei arbeid van huiselijken aard.

Als een bijzondere inkomst van den tjoetak moet nog worden stilgestaan bij de t j o e k e-w a r o en g. Onder dezen naam werd er van alle waroengs eene belasting geheven tot een bedrag van 1 duit voor eiken dag dat er verkocht werd en geheel onafhankelijk van den omvang van den handel. Die belasting bedroeg dus hoogstens 30 duiten of f 0.25 per maand. Elke maand werd dit bedrag door een beambte van den wedana, den t o e k a n g t j o e k e w a r o e n g , geïnd. Was een waroeng gedurende längeren of korteren tijd gesloten, dan was daarvoor geen belasting verschuldigd. Nadat te Tjibèbèr ongeveer in het jaar 1864 een pasar werd opgericht, werd er door den wedana ook een zeker pasarrecht geheven. Elke handelaar, die er kwam verkoopeu, moest een duit als tjoeke betalen.

Bij al hetgeen hiervoren omtrent de inrichting van het districts- bestuur is meegedeeld, dient echter in het oog te worden gehouden, dat de toestanden niet door onverzettelijke reglementen werden beheerscht. Er was ruimschoots gelegenheid voor eigenmachtige han- delingen en machtsoverschrijdiug, en dat hiervan vaak een zeer ruim gebruik werd gemaakt, zoodat elke machthebbeude, voor zoover zijne bevoegdheid reikte, zich nog allerlei onwettige inkomsten trachtte te verschaffen, zoowel in arbeid als in levering van allerlei zaken, behoeft wel niet te worden aangeteekend.

De wedana was in zijn district bijna oppermachtig en de bevolking moest zich zijne eischen evengoed laten welgevallen als die van den regent. Het zou te ver voeren bij al deze zaken stil te staan, doch als een eigenaardig privilege van den wedana dienen toch nog ver- meld te worden de s a w a h k a p a r a b o n of s a w a h t j a r i k , welke als volgt ontstonden. Indien de wedana ergens in zijn district een terrein zag, geschikt voor den aanleg van sawahs, dan liet hij die gronden door de bevolking ontginnen en beplanten. Gedurende de eerste drie jaren vormde de oogst het aandeel der ontginners, die ook geen tjoeke behoefden te betalen. Daarna vervielen de velden aan het districtshoofd als k a p a r a b o n , terwijl de ontginners met een

(31)

span buffels begiftigd werden. Zelfs wanneer eene bestaande ont- ginning den wedana toelachte, ontzag deze zich niet om daarop, onder nadere goedkeuring van den regent, beslag te leggen voor kaparabon. Bij de reorganisatie werden al deze kaparabons gaandeweg toegewezen aan de rechthebbenden of hunne erfgenamen.

Voor de belangen van den godsdienst was e r , vroeger zoowel als tegenwoordig, op de hoofdplaats van het district een vertegenwoor- diger van den hoofdpaughoeloe, die p a n g h o el o e d i s t r i c t ge- noemd werd, ook wel n a ï b .

Hem terzijde staan de k a l i p a h s , een te Tjibèbèr en een te Tjilakoe, welke laatste ook wel n a ï b wordt genoemd, terwijl in de desa's de a m i l s voor de godsdienstige belangen der dorpsbe- woners zorgen. In elke desa wordt één amil aangetroffen, behalve in Tjibanggala, waar er twee zijn.

De panghoeloe wordt door den hoofdpaughoeloe aangesteld , deze benoemt ook de kalipahs, terwijl de amil in overleg met den loerah door den panghoeloe district wordt aangesteld, onder nadere goed- keuring van den wedana en den hoofdpaughoeloe. Vroeger geschiedde dit in overleg met den betrokken patinggi, die eerst in overleg trad met den loerah.

De panghoeloe (of naïb) en de kalipah kunnen echter niet tot het districtsbestuur gerekend worden. Zij hebben met bestuurszaken geen bemoeienis, al worden zij soms door den wedana of den tjamat gebezigd om grens- of andere geschillen te onderzoeken of om toezicht te houden op een of ander werk.

Huwelijken • worden uitsluitend door den panghoeloe district ge- sloten ; de amils ontvangen voor elk huwelijk in hun desa f 0.10.

Zij zijn niet bevoegd tot het sluiten van huwelijken en mogen alleen een s o e r a t k e t r a n g a n (schriftelijke verklaring) afgeven inhoudende de identiteit der aanstaande echtelieden. Voorts zorgen zij voor de inning van djakat en p i t r a h , zij gaan bij de dagelijksche godsdienstoefeningen voor en helpen soms erfenissen verdeelen van geringe waarde.

De naïb en de kalipah houden register van djakat en pitrah aan.

Hunne verdere werkzaamheden, als vallende geheel op godsdienstig gebied, kunnen hier gevoegelijk buiten bespreking blijven.

2. Desabestuur (samenstelling, ontwikkeling, inkomsten, enz.).

Van een bepaald desabestuur k o u , zooals uit het vorenstaande gebleken i s , vóór de reorganisatie niet gesproken worden.

In den wedana centraliseerde zich alle bestuursmacht. Direct of indirect benoemde hij de ondergeschikte beambten, die hem be- hulpzaam waren in de uitoefening zijner dienstverrichtingen, welke hoofdzakelijk bestonden in het zorgen voor de opbrengst van alle leveranties. Eerst na de reorganisatie, toen de tëroeps werden opge- heven, heeft zich uit de vroegere kaloerahan de desa ontwikkeld

(32)

1 3 WEST-JAVA

als een zelfstandig geheel- en territoriale eenheid, met hare eigen belangen, rechten en verplichtingen, waarvoor een door hare inwoners zelf gekozen loerah aansprakelijk is.

Als hoofd van de desa regelt de loerah de verschillende desa-aan- gelegeuheden binnen zijn gebied, terwijl hij tevens, als tusschen- persoon tusschen het centraal gezag en de bevolking, de bevelen van hoogerhand binnen de desa heeft uit te voeren.

Voor -de uitoefening van zijne functiën staan hem als hulp ter zijde de zg. p o e n d o e h s of m a n d o r s .

Het desagebied is nl. naar gelang van de uitgestrektheid en het zielental in een zeker aantal k a p o e n d o e h a n s verdeeld, waar- binnen de poendoeh de bevelen van den loerah heeft uit te voeren.

Speciaal voor de irrigatie en de daarmee verband houdende werk- zaamheden is sinds verleden jaar in elke desa, uitgezonderd Palasari, een o e l o e - o e l o e d e s a aangesteld, terwijl voor de bijhouding van de lang niet onbelangrijke desa-administratie elke loerah een d j o e - r o e t o e l i s heeft, door hem zelf aangesteld en gedeeltelijk'ook bezoldigd.

Meer bepaald voor politie-aangelegenheden, en wel ter opsporing en voor het vervoer van misdadigers en gevangenen, staan hem een of meer p o e l i s i j a u s ter zijde. De poendoehs, poelisijans en en oeloe-oeloe desa worden mede door den loerah gekozen onder nadere goedkeuring en bevestiging van den tjamat of den wedana.

In de desa Tjibëdoeg wordt de eeuige voor het geheele district aangewezen t j e n t e n g als lid beschouwd van het desabestuur, ofschoon hij uit den aard van zijn ambt er zoo goed als buiten staat. Hij is nl. belast met het toezicht over de prostituée's van geheel Tjikondaug, die hij heeft op te roepen en te vergezellen naar de districtshoofdplaats voor de inspecties van den civiel- -geueesheer. Dat hij alleen in Tjibëdoeg als lid van het desabestuur beschouwd wordt, vindt zijne verklaring hierin, dat de functionnaris daar woont in de onmiddellijke nabijheid van de verblijfplaats der prostituée's.

In de vorige paragraaf werd reeds opgemerkt » dat ook de amil tot het desabestuur (de zg. p a m a r e n t a h d e s a ) wordt gerekend. Daar hij ten behoeve van de djakât belast is met de taxatie van den oogst, kan hij doorgaans geacht worden zeer goed op de hoogte te zijn van ieders grondbezit. Bij voorkomende grensgeschillen is zijn hulp dikwijls van nut.

Hoedanig in elk der desa's van dit district het desabestuur is samengesteld, kan uit bijlage 1 blijken. 2 Dezelfde staat geeft tevens een overzicht van de ontwikkeling der verschillende desabe- stuurders en de inkomsten welke zij genieten.

De gevolgtrekking uit den staat betreffende de capaciteiten der desabestuurders kan vrij gunstig zijn, :! alle loerahs, op twee na

1 Zie boven blz. 12 en beneden blz. 24. — Noot van do commissie.

5 Niet ontvangen. — Noot van de commissie.

3 Zie bundel IV, blz. 103. — Noot van de commissie.

(33)

(die van Bahong en Tjihaoer), kunnen lezen en schrijven, zij het ook alleen in Soendaueesche of wel enkel Arabische karakters. De djoeroetoelis desa zijn het meest geletterd , zij kunnen allen lezen en schrijven, enkelen hunner hebben de gouvernementsscholen door- loopen. Ook de amils behooren tot de geletterden, de meesten echter kennen alleen Arabisch schrift. Onder de poendoehs zijn slechts enkelen, die lezen en schrijven kunnen, verreweg de meesten ver- keeren hieromtrent in volslagen onkunde.

Het aantal der desabestuurders is overgenomen uit den staat, opgemaakt naar aanleiding van het onderzoek, dat daaromtrent is gedaan ingevolge art. 1 van residentsbesluit d.d°. 23 Mei 1891 n°. 3707/10. ' Het grootste aantal desabestuurders komt voor in de desa Tjibanggala en Soesoekan nl. tot een totaal van zestien per- sonen, terwijl dit aantal het kleinst is in de desa Palasari, waar het met den loerah zeven bedraagt.

Mede in opvolging van het bovenaangehaald besluit (art. 6) werd indertijd nagegaan, tot welke leveringen of diensten ten behoeve van den loerah en de desabestuurders de bevolking zich vrijwillig had verbonden. De resultaten daarvan hebben mede gediend tot samen- stelling van bijlage 1. 2

Tot de hier bedoelde leveringen, welke volgens de eerste zinsnede van art. 6 van meergenoemd besluit wettig gesanctionneerd zijn, behoort in alle desa's het zg. p a n oek a u g - s t e l s e l . Onder p a n o e - k a n g -1 verstaat men een persoon, die, met goedvinding van de desa- bewoners, vrijgesteld is van alle verplichte diensten, doch daarvoor ten geuoege van een hem aangewezen lid van het desabestuur een zekere afkoopsom betalen moet, meestal in padi. Hoeveel panoekangs aan eiken desabestuurder toegekend zijn, is in bijlage 1 2 bekend- gesteld.

Ook het aanstellen van wakils door de desabestuurders is een gebruik dat veelvuldig, en mede onder algemeene goedkeuring van de desabewoners, voorkomt. Men kiest nl. als desabestuurder een gegoed persoon, die door de benoeming vrijdom bekomt van ver- plichte diensten, benevens alle andere voordeelen aan dat ambt verbonden. Tot de uitoefening zijner dienstplichten is hij echter of ongeschikt of ongenegen, zoodat hij daarvoor neemt een wakil, dien hij betaalt of in padi en kleeren bf op andere wijze (in het algemeen k o el ij an genoemd). Die wakil verricht alle werkzaamheden voor hem.

Voor de overige inkomsten wordt naar meergenoemde bijlage ver- wezen. Tot nadere verduidelijking van dien staat dient nog te worden aangeteekend, dat vaak, bij wijze van privilege aan het ambt van desabestuurder verbonden, enkele hunner familieleden van de prestatie der verplichte diensten zijn vrijgesteld. Doorgaans betalen deze vrijgestelde bloedverwanten geen afkoopsom, noch in in padi noch in geld, doch werken zij wel eens bij den loerah in

i Zie bundel I V , blz. 110 en 101 nt, — Noot van de commissie.

' Niet ontvangen. — Noot van de commissie.

s Zie boven blz. 11 op rahajat, — Noot van de commissie.

(34)

15 WEST-JAVA

huis of aan zijne sawahs. Een en ander mede met goedvinding der desagenooten.

[ A g r a r i s c h e z a k e n . ]

Wanneer de landbouwer den dag bepaald heeft (of zich heeft doen bepalen), waarop met alle hoop op succes de uitzaaiing kan plaats hebben, en van hieruit terugrekenende den dag, waarop met de grondbewerking een aanvang gemaakt kan worden, dan wordt de keus onderworpen aan cene nadere bespre- king ( r a g ë m ) met meerdere mede-landbouwers, wier velden met de zijne een zeker complex vormen. Uit deze besprekingen, waaraan gewoonlijk een maaltijd verbonden wordt, ontwikkelt zich het rem- p o eg a n of l i l i j oer a n , bekend als //onderling hulpbetoon//. Het onderscheid tusscheu deze beide vormen van hulpbetoon bestaat echter hierin, dat r ë m p o e g a n zich uitstrekt over alle kampoeng- genooten, soms tot personen uit naburige kampoengs, kortom tot allen, die in de buurt wonen , zonder dat bepaald nagegaan wordt wie er opkomt en wie niet. Het berust minder op een afspraak dan op het toevallig in elkanders nabijheid wonen.1 Het l i l i j o e r a n daarentegen berust meer op eene bepaalde afspraak lusschen enkele personen, die elkaar beloven wederkeerig hulp te verleeneu bij de landbouwwerkzaamheden. ' Gewoonlijk bestaat die afspraak tusscheu aanverwanten. Is men bij rëmpoegan niet verplicht dagelijks op te komen, bij lilijoeran wel, tenzij men een plaatsvervanger zendt.

Het reciproceeren is daarbij bepaald verplichtend, terwijl daar bij ngarëmpoeg niet zoo zeer op gelet wordt. "Voorts wordt bij rëm- poegan voeding en koffie verstrekt door den grondbezitter, wiens velden men bewerkt, terwijl dit bij lilijoeran niet altijd het geval is en men zich, al naar gelang van de afspraak, soms het eten moet laten toezenden (anteuran) of 2 vrouw of kinderen.

Mindergegoeden, die een m i l i k bezitten, juist voldoende om uit de opbrengst in eigen behoeften en in die van de zijnen te voor- zien, plegen hunne gronden zelf te bebouwen, bijgestaan door vrouw en kinderen. Grootere milikbezitters hebben b o e d j a n ^ s in dienst, die na afloop van de landbouwwerkzaamheden met allerlei anderen arbeid , b.v. het hoeden van vee enz., worden belast. Naar ge- lang van hunne bedrevenheid en den duur van hun diensttijd ontvan- gen dergelijke boedjangs 50 tot 150 en meer g e d e n g s per jaar, al dan niet met vrijen kost benevens een stel kleeren. Zij, die de beslomme- ringen van het houden van dergelijke koelies niet willen hebben, werken met vrije koelies. Dezen laten zich of per dag of per taak betalen, hetzij deze laatste bestaat uit het verrichten van eene bepaalde werkzaamheid over de geheele milik dan wel over een gedeelte b.v. per k o t a k . Zoo wordt o.a. uitbesteed3 het omspitten

1 Zie bundol II, blz. 53 nt 3. — Noot van de commissie.

• Lees: dooi-? — Noot van de commissie.

5 Hoe komt die uitbesteding tot stand ? door bloote afspraak, of met een pandjer (zie beneden serie B n°. 12), dan wel het eerste onder dorpsge- nooten, het tweede met vreemden? — Noot van de commissie.

(35)

voor den eersten of tweeden keer dan wel voor beide keeren tegelijk, het ophoogeu van de g a l e n g a r i s enz. enz., zoowel voor de geheele milik als voor gedeelten daarvan. Ook deze koelies worden wel eens in padi betaald, in den regel echter in geld en met vrije voeding.

Bij dagelijksche uitbetaling heet de overeenkomst d i k e t e n g k e un , anders d i b o r o n g k e u n .

Sommige werkzaamheden worden zoo goed als nooit uitbesteed, doch bijna altijd door dagkoelies verricht, zooals uitplauten, wieden en oogsten. De koelies werken of een geheelen of een halven dag ( n g a b ë d o e g ) . Het dagloon in dit laatste geval bedraagt voor mannen f 0.10, voor vrouwen ten hoogste f 0.05 met vrije voeding (twee- maal rijst) en koffie met versnaperingen ( t j a n e u t ) en wijders sirih, strootjes, enz. Voor een geheelen dag arbeid (tot a ç a r ) bedraagt het loon het dubbele; het voedsel wordt ongeveer berekend op f 0.05 per persoon, zoodat het volle dagloon zonder voedsel gerekend kan worden op f 0.20 tot f 0.25 voor mannen en van f 0.10 tot f 0.15 voor vrouwen.

Het onderhoud van het gewas, dat bestaat uit ten hoogste twee maal wieden (n g a r a m b e t ) , wordt steeds door koelies verricht, dan wel men volstaat met de hulp der huisgenooten. Het geschiedt evenals uitplanten in het bijzonder door vrouwen, die slechts zeer zelden tot nà 12 uur werken. De verdere werkzaamheden, zooals de regeling van den watertoevoer en de bewaking van het gewas, geschiedt steeds door den sawahbewerker en zijn gezin.

Aan den oogst wordt zoowel door mannen als door vrouwen deelgenomen. Het loon wordt steeds in padi uitgekeerd en bedraagt een zeker deel van den oogst, dat, beheerscht wordende door vraag en aanbod, zelden meer bedraagt dan J- (dërëp) doch in den regel

T'ïï ( g a t j o n g ) , ook wel een -,', ( n g a w ë l a s ) , •£$ ( t i l o e p o e - l o e h doewa), waaronder somtijds ook verstaan wordt 28 gedeng voor den bezitter en 2 voor de koelies, zoodat men onderscheidt t i l o e p o e l o e h d o e w a k a l o e w a r of -ka d j ë r o, een enkele keer ook ^y(nj al i ko er), -jj (u j alawe), ^ ( m ë r t o e d j oeh), i- (me ran e m).

Alleen wanneer de oogst zeer tegenvalt of de bewerker liever niet in padi wil betalen, wordt het oogstloou uitgekeerd in geld, dat het aequivalent van ieders aandeel in padi bedraagt.

Bij uitbesteding is het loon moeilijk onder bepaalde cijfers te brengen, omdat het beheerscht wordt door allerlei bijkomende omstandigheden, zooals de meer of minder gemakkelijkheid van bewerking, de terreinsgesteldheid, bevloeiing en dergelijke meer.

De sawahs worden niet altijd door de bezitters zelven bebouwd, vaak worden zij door dezen aan anderen in gebruik afgestaan onder zekere voorwaarden, dan wel zij worden voor eigen rekening van den bezitter door koelies bewerkt, beplant en geoogst.

Geschiedt de exploitatie door anderen dan door den eigenaar, zoo heeft zulks plaats hetzij tegen een evenredig deel van den oogst •—

gewoonlijk i£ (map a r o), een hoogst enkele keer i (m a r t ig a) — dan wel tegen een vooraf bedongen huur (sew a), of in padi of in geld.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Belangrijkste conclusie aan de tafel is dat aan het raadsbesluit betreft het openhouden van het zwembad de komende 20 jaar niet moet worden getornd en dat de wethouder de ruimte

De makers van het nieuwe spel, onderzoekers van de Universiteit Utrecht, hebben natuurlijk goed gekeken naar hype rondom Poké- mon Go.. In dat mobiele spel kun- nen gebruikers

Ten eerste, MacArthur maakte geheel duidelijk, in een video op zijn Strange Fire website eerder dan de conferentie, dat hij niet de bedoeling had om “getrouwe” charismaten

Zoals we zullen zien is deze beweging een idee, een zienswijze, een attitude of een filosofie, een gedeeld concept dat joodse tradities en judaïsme ver superieur beschouwd worden

Knoop de magneet aan de andere kant van de draad vast.. Doe een plakbandje om de knopen om ze steviger

Meteen op pagina 8 waar- schuwen de auteurs tegen het verwarren van correlatie en causaliteit en geven zij een ‘plot van de bevolking van Oldenburg aan het eind van het jaar

Dit is een soort programma waarmee toepassingsprogramma’s opgestart kunnen worden zonder gebruik te maken van

OPGAVEN BIJ ANALYSE 2015, LIMIETEN VAN FUNCTIES