• No results found

WEST-JAVA 'darma timbalan, op last, zóó aan den voet van een brief,

In document 0093 2705 L - \s (pagina 108-200)

WEST-JAVA

89 WEST-JAVA 'darma timbalan, op last, zóó aan den voet van een brief,

uitgaande van een meerdere of aanzienlijke , wanneer die op zijn bevel door zijn ondergeschikte b.v. zijn schrijver werd ge-schreven en geteekend, O. — C. 112, 118; O . ' 6 2 7 ; E. 105.

Dnstoer, recht door den priesterraad geheven v. boedels, waaromtrent hij een zg. priesterraad vonnis geeft, W. O. E.P. Banten 47. l

Datva, K.L. of dakwa Ar., een rechtsvordering of aanklacht (indienen), C. ; S.B. eischen, O.; a lawsuit, a dispute carried before a court or authority to be adjusted, E. — C. 113; 0 . 6 3 1 ; E. 103, 330.

Dawoeh , L.P. last, bevel, O.; ngadawoehkeun, ook: overbrengen of geven namens den lastgever, 0 . ; ngadawoehan , ook: iemand als den aangewezen of gekozen persoon voor iets proclameeren, O. Wadah dawoehan, zie wadah. Zie ook : parentah — (J. 113:

O. 631—632.

Dëdëg, rank, position in life, E. — C. 113; O. 638; E. 103.

Dëmang, buiten de Preanger: districts- tevens politiehoofd; in de Preanger: eeretitel soms door de Eegeering geschonken aan voorname hoofden, C. ; S.B. titel . . . enz. bij wijze van belooning als hoogeren titel dan rangga a. ini. ambtenaren, die laatstgenoemden titel reeds verkregen, O. — C. 115; O. 642; E. 104.

Dënioeng, djoeroe dëmoeng, zie djoeroe.

Den, zie raden.

Dënda, K.L. of dëngda, boete, geldstraf, C — C . 116; O. 646; E. 104.

Dëngda, boete, enz., zie dënda.

Dëngklëng, ngadëngklëng, een vrouw die op overspel werd be-trapt tot straf rondvoeren , nadat zij met niets anders aan als-een schaamgordel, achterste tevoren was gezet op als-een paard, haar hoofd werd gedekt met een aseupan (het kegelvormig mandje waarin rijst wordt gaar gestoomd) waarop een werabloem bevestigd en haar gelaat met modder en vuil werd besmeerd, een straf van vroeger tijd, O. ; ngadeungkleung, C. 2 Zie ook : gëmbreug. — C. 119; O. 645—646, 155; E. 105.

Derah, ngaderah, deelen, verdeden, C. 117.

Derek, piderekau, werkelijke broeders, broederschap, bloedverwauten v. neef af i. e. afgaande lijn, 0.; ngaderek, tot iemands dienst gereed zijn, C. ; saderek, of one relationship, descent or family, E. Zie ook doeloer. — G. 117; O. 625 ; E. 105 , 414.

Dërëma, zie darma.

Dërëp, K.L. S.B. iemand die wordt aangenomen om een rijstveld te helpen snijden en die als loon soms één v. d. vijf of zes bossen maar gewoonlijk alle heutjak 3 ontvangt, als dërëp helpen rijst snijden, O.; loon: één v. d. vijf bossen, C. ; E.;

1 Opgenomen in Adatrecntbundel I V , blz. 141.

2 Zie Kol. Tijdschrift Oktober 1913, pag. 1329.

3 H e u t j a k , nagelezen, niet geboste p a d i , de Bie, Landbouw I , 55. [Zie ook boven blz. 25 en voor het afwijkend snijloon (bawon) in ï j i k o n d a n g boven blz. ]6. — Toevoeging van do oommissie.]

de Bie, Landbouw I 5 1 ; uiteeuloopend loon, meest gewoon i , Res. Bantam 168; loon T<ïï, W.O. Lb. Bantën 1 6 . ' — C. 117—118; O. 626; R. 105.

Desa, K.L. een groot dorp, vlek, officieel: dorp, C. ; country, region, village, little used and not applied to the villages as in Javanese, R. ; dorp met bouwgronden , E.R. I l l 187 ; midden-punt 2 v. h. groote aantal kampoeng's die men tesamen desa noemt, E.R. Fokkens II i 27. 3 4 Bapa desa iudoeng lëm-boer, zie bapa; iboe desa, zie indoeng ; kokolot desa of kolot (kolot) desa, zie kolot; oeloe oeloe desa, zie oeloe ; parabot desa, zie parabot ; pamarentah desa eu pareutah desa, zie parentah;

toewa toewa desa, zie toewa ; sawah desa, zie sawah; titisara desa, zie titis; milik desa, zie milik; pangiwa desa, zie kiwa ; djoeroe toelis desa, zie djoeroe; rëmpoegan desa, zie rëmpoeg ; bale desa, zie bale; pangkat desa, zie angkat; sasaka desa, zie saka. — C. 118; O. 630; R. 106.

Deiiheus, L.P. ngadeuheus, op audiëntie gaan, zijn opwachting maken, C. ; marëk P. volgens Reg. ïjiandjoer, ook: zich begeven b.v. om een klacht in te dienen naar iemand, zooals een hoofd van bestuur, een rechter enz., in dienst komen vaneen ondergeschikte bij zijn chef, O. — C. 119 ; O. 623; R. 106,299.

D c u n g e u n , K.L. geen huisgenoot, niet van de eigen familie, C.

Awewe oeroet deungeun, zie ewe. — C. 119; O. 648; R. 106.

Deungkleung, zie dëngklëng.

Dijoek, K.L. Zuid Bantën daoek (Bad. deujoek), dijoek di loehoer, een rang of ambt bekleeden , C. ; ngadijoekan maneh (ngadiyeükan manéb), to go and set oneself down with a request and refusing to leave till granted. Said of persons who thus go and request a daughter in marriage etc., R.— C. 120, 111, 119; O. 639 ; R. 299.

Dines, K.L. Holl., dienst, C. — C. 120; O. 624.

Dipati, zie adipati.

Distrik, K.L. Holl., distrikt (tjoetak), C. Panghoeloe distrik, zie hoeloe. — C. 121 ; O. 630.

Djaär, K.L. ngadjaär, goederen verkoopen à tout prix of zoo maar wegdoen, inz. v. goederen die door de ouders zijn bijeenge-bracht, C. 121. *

Djaba, djadjaban, dat wat iemand die zelf geen paard laat loopeu bij een wedstrijd op de kans v. zeker paard verwedt. — C . 1 2 2 --123, 121—122.

Dj ad all, Perz., onecht kind, bastaard, C. ; S.B., ook: buiten echt zwanger, O.; child, offspring, R. Haram djadah, zie haram..—

C. 122; O. 6 6 3 ; R. 160.

Djadi, K.L. tot stand komen, ontstaan, C. ; fi S.B. ook : de

echt-1 Opgenomen in Adatreclitbnndel I I , blz. 41.

2 D.w.z. waar de zetel van liet desabestmrr is, waai- de loerah woont.

3 Opgenomen in Adatreehtbundel I V , blz. 518.

* K a d e s a a n , desagebied, behoorende tot 't desagebied.

5 Werkwoordsvorm i. h. woordenboek i. h. passief: didjaär.

6 In de eerste p l a a t s : tot stand gekomen, perfekt geworden.

91 WEST-JAVA genoot worden v. iemand, O.; to corne into existence, E.;

ngadjadikeun , ook : iets in werking brengen b.v. een regeling, O. ; ook: to confirm any transactions, E.; ngadjadjadikeutt, maken dat zekere zaak wat oplevert of winstgevend wordt; v. iets winst trachten te bekomen, zorgen dat een bezitting in waarde stijgt, C. ; djadi gawe, ten laste komen van iemand, O.; djadi nëlah, z.v.a. nëlah (zie tëlab), O. Bawa ngadjadi, zie bawa.—

C. 122; O. 662, 7 5 1 ; K, 160—161.

Djadjah, L.P. ngadjadjah, to go about and examine as a chief does his district, to inspect a country, E. ; djadjahan , ook : (grond)-gebied, C. Zie ook ronda. — C. 123; O. 182—183, 663; E. 162.

Djaga, K. ngadjaga S. ngadjagi B. (L.) de wacht houden,- waken, bewaken, zorgen voor iets, O.; djagaün, ook: last, taak, C. ; Dgadjaga parentah, iemand te dienst staan om zijne bevelen uit te voeren, O.; djaga alas, vroeger: (desadiensten) tot be-waking der bosschen, W. O. Econ. Tjirëbon 47 ; > djaga baja, lijfwacht, C. ; djaga pati, benaming voor e. soort soldaten, C. ; djaga karsa desa, politiebeambte, E. E. I I I 2 2 1 ; djaga powe, benaming v. die geestelijke ambten, wier werk het is na bekomen last van den hoofdpanghoeloe te zorgen voor het ont-haal van door hem aangewezen gasten. Het ontont-haal wordt bestreden uit de pare djakat. Zij presteeren beurt om beurt dienst, O. — C. 123, 4 3 , 454; Ó. 670, 585; E. 1 6 1 , 332.

Djagal, K.L. heerendienstplichtige, C. ; S.B. in staat tot werken (i.

d. administratie werkbaar genoemd) en vallende i. d. heereu-diensten, O. Somah djagal, zie somah ; pamotong djagal, zie potong. — C. 1 2 3 ; O. 672.

Djagat, K.L. ook: S.B. iemands grond, waarop of waarover hij te bevelen heeft, O.; ook: land, country, district, b.v. djagat Bantën, the country of B., E. — C. 123; O. 6 7 1 ; E. 161.

Djagër, Holl., z.v.a. pradjoerit (zie djoerit). C. 123.

Djagi, L. zie djaga.

DjagO, de baas b.v. v. iemand die steeds de winnende partij is, O. ; ngadjagoau, aanvoeren, C. — C. 123-—124; O. 670; E. 161.

Djagrag, K.L. ngadjagrag, voorgebracht zijn b.v. om te worden ondervraagd en v. iets, b.v. opdat iemand het zie, er kennis van neme, O.; ngadjagragkeun, het vee dat men gedekt door een pas wenscht te vervoeren, brengen vóór het betrokken hoofd, b.v. vóór het dorpshoofd van wien een pas wordt ver-langd opdat hij het zie, O. — C. 124; O. 671.

Djais, Ar., wettig, geoorloofd. C. 124.

Djajak, L.P. ngadjajak, to escort a great man with ceremony, E.

— C. 124; E. 171.

Djaka, au unmarried youth, a name for a young man of good family, E. ; përdjaka koewat, ongehuwde jonge man, wanneer

1 Opgenomen in Adatrechtbundel I V , biz. 139. I n streken met veel djatibosch k o m t de naam voor als die v.o. lid v. b. desabestuur, speciaal met de bosehpolitie (v. woge de desa) belast. Zie ook: goeroetala.

hij het ouderlijk huis verlaten heeft eu op zichzelf gaat wonen, Ees. Bantam 247. — C. 123; R. 162.

Djakah, djadjakah = boeboewara, zie boewara. C. 123.

Djakat, K.L. Ar., ook wel opgebracht v. d. kinderen die men heeft als clat getal zeer groot is en wel door een of twee a.

e. priester tot volgeling af te staan, O.; vrij regelmatig betaald v. h. rijstgewas, echter meestal niet tot 't volle be-drag; bij uitzondering van vee, vooral rundereu, evenals ook edele metalen, met zelden stipte inachtneming der wette-lijke voorschriften. Geïnd door de zg. priesters, i. h. biz.

de desageestelijken, die meestal een zeker (groot) aandeel afdragen a. hun chefs, verbonden a. d. distrikts- en afd. mos-keeën. Grootendeels verbruikt door de zg. priesters. Juynboll Handleiding 102—103. — C. 124; O. 655; E. 173. "

Djaksa, K.L. the native fiscal at the courts of law for the natives, E. — C. 124; 0 . 655; E, 103.

Djalak, tapak djalak, zie tapak.

Djalau, K.L. ngadjalankeun, ten uitvoerleggen b.v. een last of een vonnis, C ; geld omzetten, O. — C. 124; O. 658; E. 163.

Djalëma, z.v.a. djalma, zie aldaar.

Djalma, K.L. of djëlëma k. djalmi 1. (zelden k.), i. h. alg. : mensch(en), i. h. biz.: man(neu), v. e. vrouw met awevve er achter, tenzij 't verband duidelijk genoeg een vrouw aan-wijst, bewoners, inwoners, onderhoorigen , C. ; djalëma, djëlëuia of djalma S.B., O.; dj. aboeran, a man who has no perma-nent home and is skulking from the police authorities, E.;

dj. leutik, geringe lieden, een der twee standen in de gouver -nementslanden, E.E. I I I 190; dj. loemakoe, reiziger, O.; dj.

manoek, omzwervende lieden die geen vaste woonplaats hebben, nomaden, C. ; dj. oembal, vrachtdrager, loondrager, koeli, C. ; dj. tiïs, een onschuldige, C.; dj. ngëpik, personen die i.e.

zekere desa, waar 't produkt verkregen is, landrente betalen maar wonen i.e. andere desa. Ees. Bantam 234; dj. noe lolongok, verspieder, spion, C. ' Hanteu milih djalma, zie pilih. — C. 125, 134, 368, 412, 343, 644, 357 ; O. 660 , 4 1 , 491 ; E. 173, 2.

Djalmi, zie djalma.

Djaloe, k. djantën 1. mannelijk, v. menschen in Banten, C. 2— C . 125—126; O. 658; E. 164.

Djaloek, djadjaloek, vragen om om niet te bekomen, de Bie, Land-bouw I 103, 110, H 62. — C. 126; O. 659.

Dj ani a, wakap djama, zie wakap.

1 Dj. koewat, oen mensch of de menschen i. h. volle genot hunner krachten of voldoende gegoed om i.h. onderhoud v. zichzelf en hun gezin te voorzien, in engeren zin wel eens alleen voor de heerendienstplichtigen gebezigd. D j . k o n t r a k , in sommige streken: de heerendienstplichtigen, een heerendienst-pliclitige. Voorts zijn er verscheidene woorden die veelal met voorvoeging van djëlëma worden gebruikt, b.v. dj. boeniaga, dj. boemi, dj. koering enz.

2 Elders alleen van dieren, volgens ït. speciaal van buffels.

9 3 WEST-JAVA

Djamak, K.L., S.B. algemeen , volgens usance, 0 . — C. 126 ; 0 . 667 : E. 164.

Djanian, K.L., Ar., iemands laud , de streek of de plaats waar hij thuis behoort, O. — C. 126; O. 667; E. 164.

Djanibe, sawah noenggal djambe, zie sawah.

Djamboeraga, geen vast verblijf hebben, C. 126.

Djaiiibrong, hellebaardier, C. ; S.B., benaming van den deurwachter aan het woonhuis van den regent, O. — C. 127 ; O. 669, 652.

Djami, K.L. droog rijstveld, waarop de oogst is afgeloopen maar de teekenen der bebouwing nog zichtbaar zijn, O.; a humah made a second year consecutively, E. ; ngadjami, een djami wederom bebouwen tot droog rijstveld (hoema), O.; ngadjamikeun, een stuk grond, gewezen droog rijstveld, een zekeren tijd djami laten blijven d.w.z. dat men het voorloopig niet weer bebouwt, 1 een of twee jaar laat braak liggen. Eoempak djami, zie roem-pak. — C. 127; O. 666 en 126, 157 suppl. ; E. 165.

Djanipang, overeenkomst waarbij iemand zekere som geeft a. e.

sawahbezitter en daarenboveu belooft de helft v. kosten en landrente te zullen betalen. J)e sawahbezitter blijft den grond bewerken en staat de halve opbrengst af. Voor één moesson aangegaan, bij misoogst krijgt de geldschieter geen padi e/in

»allen geval verliest hij de voorgeschoten som//, Ees. Bantam 123.

Dj an g , z.v.a. oedjang, zie aldaar.

Djangdji, K.L. k. soebaja 1. (K.) belofte, afspraak, beding, over-eenkomst, verbond, C.; S.B. (zonder soebaja), ook : toezegging, verbintenis, overeenkomen, beloven, zich verbinden, toezeg-gen, onder de voorwaarde, termijn v. betaling bij op crediet koopen, O . ;2 ngadjangdjian k. njoebajaän L, ook: iemand eeu zekere belofte of toezegging afvragen, iemand een bepaling, voorwaarde of termijn stellen, C. ; :i iemand een verplichting opleggen, O.; përdjangdjian, ook: verdrag, O.; convention, E.;

djangdji soebaja = djangdji, ook: vergelijk C. ; djangdji omong, een belofte in woorden , een gezegde waarvan men nietsSneent, C. ; djangdji pasini, een afspraak maken, een overeenkomst/\£rdrag of verbond maken, C. Njijeun djangdji, zie djijeun ; kafi!

dj., zie loewar; njidraiin ti dj., zie tjidra; palatjidra tina è]7, zie palatjidra; masang dj., zie pasang; ngadamël dj., zie djijeun en pasang; make dj., ngauggo dj., zie pake; ngadamël për-djangdjian, zie djijeun. Zie ook soebaja. — C. 128, 587, 424, 453; O. 677; E. 166, 370.

Djangga, of djangga wareng, het zesde geslacht in teruggaande orde (bet-oud-overgrootvader enz.), C. 128, 454 l.r. 5. Zie ook tjauggah.

1 Een afgeoogste hoema blijft ongeveer twee j a a r lang djami, waarna 't onkruid en struikgewas is opgeschoten on ze in den toestand van reuma overgaat.

2 Djangdji beteekent in de eerste p l a a t s : door belofte verbonden, zich door een belofte verbonden hebben.

3 Bij njoebajaän, opgegeven als 1. van ngadjangdjian, ontbreekt de laatste beteokenis.

Djanggah, zie tjauggah.

Djanggol, K.L. S.B. benaming v. die heerendienstplichtigen welke, getrokken uit een daarvoor afgezonderde //troep// (zeker getal dorpen), eertijds met vrijstelling v. andere diensten beurtsgewijze voor een zeker getal dagen naar de hoofdplaats moesten opko-men en daar in eigengemaakte huisjes 1 i d. nabijheid v. d.

paseban verblijf houden ten behoeve v. d. transportdienst. Zij stonden onder een hoofd wiens titel was kapala djangfirol, 2 O — C. 128; O. 159 suppl., 313.

Djangkëp, vol v. e. tijdsverloop, C. — C. 128; O. 677; E. 166.

Djantën, L. mannelijk, zie djaloe; dorpshoofd, zie djaro.

Dj arah I , K.L. S.B. in het wild loopeu(de) van buffels of rundvee als men de diereu 's avonds niet naar huis haalt maar ze soms maanden lang vrij in het bosch of op de velden laat rond-zwerven, O. — C. 129; O. 6 5 3 ; R. 169.

D jarah I I , ngadjarah, buit medenemeu, een overwonnen vijand of in oorlog buitgemaakte zaken medevoeren, in krijgsgevangen-schap voeren, C.; djarahan, ook: oorlogsschatting. — C. 129.

Djaro, Zuid-Bantën k., djantën 1., dorpshoofd, i. d. Preanger verouderde titel v. e. dorpshoofd, C. ; dorpshoofd in Bantëu, O ; idem , elsewhere called mandor, R. Seba djaro zie seba C. 130; O. 652; R. 169.

Djaten, zie djati.

Djati, sadjati, van hetzelfde geslacht zijn, C. ; djaten, naam v.

h. dorpshoofd in Bantën, E.R., Fok'kens II ii 9. :i Djawa, anak djawa, zie anak.

Djëdjër, leider, geleider, aanvoerder. — C. 133.

Djëdjoerau, zie djoeroe II.

Djëlëma, zie djalma.

Djëmboe], K.L. djëdjëmboel, een bosje hooi of gras of vlokje goed ergens opgestoken. — C. 134.*

Djënëng, L.P. een waardigheid of rang (bekleeden), C. ; title, honorary designation, name of honour, C. ; ngadjënëngkeun,' ook: benoemen, aanstellen, installeeren, C. ; kadjënëngan, ook:

ambt waaraan gezag verbonden is, C. ; padjënengan en pan-djënëngan , ook : stand, C. ; beuaming der eigenlijke bestuursleden der desa, E.R. I I I 192. Ngarorod djënëng, zie rorod. Zie ook angkat en ngaran. — C. 135 ; O. 6 5 1 , 155 suppl., 634 ; R. 174.

Djëng-, zie kandjëng.

Djëro, K.L. of lëbët (L.P.), de woning v. e. regent, 't zij het inwendige of de geheele woning of wel de woning met bijbe-hoorend erf, C. ; = alleen lëbët, het eigenlijke woonhuis v.

1 P a n g a r a n g of pakoewon, zie boven blz. 9, 30. — Noot v a n de commissie, / i e boven blz. 5 , 9, 29, 31. — Noot van de commissie.

3 Opgenomen in Adatrechtbundel I V , blz. 515.

4 D.w.z. een baak of vaan b.v. gebruikt als grensteeken eener ontginning-daarin kan een bosje hooi gestoken zijn.

6 Niet uitsluitend v. d. regent, ook wel eens door mindere hoofden "-e-bruikt v. hun woning en dan natuurlijk alleen 't K.L. woord.

9 5 WEST-JA VA

d. regent, O.; djëroan, hetgeen den eigenaar v. d. sawah ua aftrek v. h. oogstloon toekomt, de Bie, Landbouw I 54;

kadjëroan (Badoej) binnenkampoeug, het verboden gebied , C. ; ' djëro nagara, hoofdplaats van het regentschap, O.; djërokota, idem, O.; boedjang djëro, zie boedjaug ; basa djëro, zie basa ; asoep djëro, zie asoep; oerang djëro, zie oerang; njosok djëro, zie sosok; mantri djëro, zie mantri.— C. 137, 3 3 1 ; O. 135, 652; E. 174.

Djeiidjeiih , ngadjeudjeuhkeun , iemands goederen beheeren , C. ; geld omzetten om er winst mede te behalen (volgens Koorders), O.

— C. 137; O. 664; E. 175.

Dj i jeun, K. njijeun k. ngadamël 1. (L.), maken, tot stand brengen, C. ;2 njijeun djangdji k., ngadamël djangdji of ng. perdjangdjian 1., een verbond of overeenkomst aangaan of sluiten, C. — C. 109--110, 312, 138, 128; O. 665—666; E. 175, 314.

Djilid, K.L., Ar., geeseling. — C. 138.

Dj i n a li, K.L., Ar., S.B., overspel, ontucht, zulks plegen, O.

— C. 139; O. 650, 154 suppl.

Dj i il ë m , K.L., kadjinëman, oppasser, ondergeschikt aan den cipier bij eeu gevangenis, O. ; geleider van gevangenen, C. — C. 139;

O. 651.

Djinis, K.L., Ar., kapitaal, grondkapitaal, de persoon wien het aangaat, in persoon, C. ; S.B., geld om handel mee te drijven, (djinisna) het meisje met betrekking tot of i. e. huwelijks-aanzoek, O. — C. 139; O. 651; E. 176.

Djitong, K.L. (samentrekking met verkorting van hidji en dipotong of motong) samen deelen, deelen en wel met den eigenaar v.

h. visch- of jachttuig hetgeen men met behulp van dat tuig, ter leen gevraagd en gekregen, ving of schoot, O . — C. 140 ; O. 656.

Djiwa, K.L., S.B., ziel, maar slechts i. d. zin waarin het woord in bevolkingsstaten of derg. wordt gebruikt of wel als men b.v. zegt: het dorp telt 300 zielen, O. — C. 140; O. 657;

E. 176.

Djodo, K.L., wat voor iemand bestemd is, wederhelft (v. beide geslachten), C. ; S.B., de voorbeschikte echtgenoot(e), O.; a term applied to marriages when the parents on both sides give their consent, but the young people cannot make up their mind or agree, E. Bondok djodo, zie pondok II. — C. 140;

O. 662; E. 176.

Djoebag, Zuid-Bantën, tengevolge v. ouderdom, ziekte of lichamelijk

1 Djëro Iv. lëbët L. achter 't bepaalde woord geplaatst, wil zeggen: met inbegrip v a n ; b.v. iemand treedt in dienst of neemt een werk aan „hakan djëro", „met den kost". Gatjong djëro wil zeggen: v. d. 10de" bos 1 bos snijloon, nl. 9 b o s v o o r den eigenaar, 1 bos voor den snijder, contra gatjong loewar: 10 bos voor den eigenaar, de elfde voor den snijder, de Bio, Land-bouw I 52 vermeldt in dezelfde beteekenis: kadjëro en kaloewar. [Zie ook boven blz. 16. — Toevoeging van de commissie.]

3 Djidjijennan, v. e. rechtszaak sprekende: een gemaakte zaak.

letsel niet meer in staat zijn o m . . . arbeid te verrichten, C ; een gebrekkig man vrij v. heerendienst, Res. Bantam 246.

— C. 140.

Djoedi I , dobbelspel. — C. 141.

Djoedi II, kadjoedi, overwonnen. — C. 141.

Djoedjoer, djoedjoeran, deelbouwstelsel, waarbij de opbrengst in drie deelen wordt verdeeld en de eene partij ' twee deelen, de andere één deel ontvangt, W. O. Lb. Bantën 12. 2 — C. 141 : O. 664.

Djoendjoen, zie djoengdjoen.

Djoeilgdjoen, djoengdjoeuan of djoendjoenan, heer, gebieder, hij die de hoogste macht bezit, opperhoofd. — C. 142.

Djoengdjoeng, L.P. ngadjoengdjoeng, verheffen tot een ambt of waardigheid, verhoogen in rang of waardigheid. C. — C 142-O. 675; R. 179.

Djoengkal, djoengkal djoengkël, zie djoengkël.

Djoengkël, djoengkal djoengkël, rente op rente zetten. C. — C. 143 ; O. 676; R. 179.

DjoeragilU, K.L. heer, baas, meester, patroon, gebieder, vrouwe, meesteres, gebiedster. C. ; S.B. door minderen gevoegd voor den ambtstitel v. e. inl. ambtenaar, doch niet v. of tot den regent, O.; a petty district chief, the chief native or head-man in the private estates :! who has charge of the police, a headman in a boat, R. ; soms z.v.a. dorpshoofd , E.R. I l l 209 ; titel der ambtenaren en familieleden aan wie de regent van Soemëdang het recht had afgestaan belasting te heffen v. d.

bewerkers v. op 's regenten last in heerendienst aangelegde sawahs en deze heerendienst te laten presteeren. Zij waren djoeragan t. a. v. d. hun als dienstplichtigen toegewpzen inge-zetenen met de gronden die deze bezaten of bewerkten , vor-mende een deel v. e. desa , een geheele desa of eenige desa's, E.R. II 32—33; visscher-eigenaar v. zijn visschersboot, Res.

Bantam 4 ; djoeragan darat, t. a. v.e. zeevisschersschuit (parahoe majaiig), de eigenaar van schip en inventaris, W. O. V. V.

Bauten 18; 4 dj. laoet, idem, de //praoevoerdeiv/, vaak tevens eigenaar (dj. darat), W. O. V. V. Bantën 18; 4 dj. sëpoeh,the old headman who has been set aside from old age, R. 441.

Misah djoeragan, zie pisah. — C. 143; O. 654; R . 1 7 9 . Djoerit, K.L. pradjoerit of përdjoerit, krijgsman, ini. militair, C.

— C. 144; O. 562; R. 380.

Djoeroe I , K.L. iemand die een ambt of betrekking v. lagen rang bekleedt, aangeduid door het woord dat volgt (niet voor eigen-lijke ambachtslieden gebezigd), C. ; in samenstelling : iemand ervaren in iets, die gaat over of het toezicht heeft op iets,

1 Kan zoowel de grondbezitter als de bewerker zijn.

2 Opgenomen in Adatrechtbundel I I , blz. 21.

s Bedoeld zijn de zg. partikuliere landerijen in West-Java.

4 Opgenomen in Adatrechtbundel I V , blz. 489.

97 WEBT-JA VA

die iels als zijn werk doet, 0 . ; ' dj. basa, tolk, C ; dj.

dëinoeiig, oude titel voor beambten v. minderen rang, C. ; dj. koentji, ook: hofmeester, magazijnmeester; dj. simpëu kapal, hofmeester, bottelier op een schip, O.; dj. këtok, beul, C. ; dj. langlang, een die met inspectie van een kampong is belast, nachtwacht, C. ; dj. toelis desa, desaschrijver (ook dj. toelis loerah genoemd), lid v. h. desabestuur, W. O. Econ.

Preanger 115. 2 •• — C. 144, 59, 115, 326, 287, 302;

O. 652—653, 524, 334; E. 180, 244, 490.

Djoeroo I I , djëdjoerau, deelbouwkontract, waarbij een der partijen -§, de andere -J- v. d. oogst geniet, Ees. Banlam 121. 4

Djoeroeng, djoemoeroeng, zijn bewilliging tot iets geven, tot stand komen, in vervulling komen, C. ; ugadjoeroeng, iemand zijn verzoek toestaan, C.; iemand die gaat trouwen bijspringen met kleeren, geld of wat ook voor de inrichting van zijn huishou-den (volgens Koorders), O. Zie ook titah.— C. 144; 0 . 6 5 4 ; E. 180.'

Djoewal, K. en K.L. ngadjoewal k. ngabantjang en ngagingsirkeun 1., verkoopen, 5 0. ; S., P. en B. ( L ) , O. ; u pangdjoewal, ook: ver-koopprijs, C. ; djoewal akad, verpanding voor oubepaalden tijd v. h.

vruchtgebruik van produktieve, onroerende goederen met name bouwgronden (antichresis), gewoonlijk tegen behoorlijken, niet aan-zienlijk van de verkoopwaarde verschillenden prijs, Eapport de Wolff v. W. 3 , 7 verkoop met recht van wederinkoop zouder ter-mijnbepaling, W. O. Econ. Preanger 106 , 96 ; s ngadjoewal akad , een stuk grond verkoopen onder verbintenis dat de kooper het weer zal afstaan zoodra de verkooper hem de koopsom terugbetaalt, O., zie ook gade; djoewal (bli)gade, zie gade; djoewal meuli, koop-manschap drijven , handelen , C. ; ° djoewal beuli = dj. meuli, G. ; dj. toetoeng ( = noetoengkeun en landja), overeenkomst, volgens welke een produktief onroerend goed (speciaal bouwgrond) tot on-derpand strekt voor een op langen termijn aangegane schuld, waarbij de hoofdsom telken jare met een zeker vooraf overeen-gekomen bedrag vermindert, zoodat na verloop van tijd de grond zonder verdere betaling aan den debiteur terugkomt, Eapport de

1 Hieruit volgt dat tal v. beroepen enz. met djoeroe zijn samengesteld.

Slechts enkele die uit de beteekenis v.h. samenstellende woord niet dadelijk zijn op te m a k e n , worden hier vermeld.

1 Opgenomen in Adatreehtbundel I V , blz. 104.

3 Dj. siropen, de vertrouwde, veelal vrouwelijke, bediende bij aanzienlijken die over de zaken van waarde gaat.

4 Twijfelachtig, want djoeroe_Jieeft de beteekenis van -}; misschien foutief voor djoedjoeran, zie djoedjôërT

r> Zie beneden serie C n°. 8. — Noot van de commissie.

c Ngabantjang (eig. afnemen) wordt ook gebruikt voor „koopen" en dan ngabantjangkoun voor „verkoopen". Nog oen woord voor verkoopen is nga-doewitkeun, bep. te gelde m a k e n , C. 151.

7 Opgenomen in Adatreehtbundel I I , blz. 60.

s Opgenomen in Adatreehtbundel I V , blz. 279 en 285.

9 Ook: de transactie v. koop en verkoop (een bepaald geval).

7

Wolff v.W. 1—4; ' djoewal gadjih, bestaat i. h. keuen v. geld i. d loop der uiaand inet reute terug te betaleu op den eerst-volgeuden traktemeutsdag, Eapport de Wolff v. W. 4 0 : 2 djoewal moetlak, onherroepelijke verkoop, W. O. Eoon. Pre-anger 16. 3, *, 5. Zie ook gade. Toekaug ngadjoewal, zie toe-kaug IL — C. 144, 200, 77; 0 . 657', 1 5 ; É. 178.

Djogo, ngadjogokeun, voorbrengen ergens, O. — C. 145 ; O. 670--671; E. 177.

Djompo, K.L. of djompong, door ouderdom niet meer in staat zijn zwaar werk te verrichten, C. " Eopoh djompo, zie

Djompo, K.L. of djompong, door ouderdom niet meer in staat zijn zwaar werk te verrichten, C. " Eopoh djompo, zie

In document 0093 2705 L - \s (pagina 108-200)