• No results found

WEST-JAVA //pasoegoehan//, 1 bestonden wijders de inkomsten der ambtenaren in

In document 0093 2705 L - \s (pagina 64-71)

het gebruik van //toegoers// en //rahajats//. Werden de //toegoer//

diensten bij b e u r t r e g e l i n g gepraesteerd, zoo waren de //rahajats//

daarentegen voor v a s t aangewezen personen, die, vrijgesteld van //toegoer-// en //toendan/zpraestaties (echter n i e t van het wegenonder-houd en de koffiecultuur), - uitsluitend arbeid hadden te verrichten voor hunnen heer. Sommigen verrichtten deze diensten zelven , anderen stelden plaatsvervangers, dan wel kochten hunne verplichtingen af.

Na de reorganisatie heeft het districtspersoneel eene belangrijke vermindering ondergaan. Sinds 1882 is n l , zooals wij reeds zagen, het district Tandjoengsari verdeeld in drie onderdistricten, waarvan het eerste wordt bestuurd door den wedana, de twee overigen door assistent-wedana's. Den wedana staan ter zijde een mantri-oeloe en een schrijver, terwijl zoowel hij zelf als zijn assistent-wedana's be-schikken over het gewone aantal oppassers.

D e s a b e s t u u r ( s a m e n s t e l l i n g , o n t w i k k e l i n g en in-k o m s t e n ) .

Tot op de reorganisatie van 1870 waren de desagrenzen nimmer duidelijk afgebakend. De desa was een agglomeraat van personen, onder één loerah ressorteerende, met dien verstande dat het steeds iedereen vrijstond dezen de gehoorzaamheid op te zeggen en naar verkiezing zich te stellen onder het gezag van een ander hoofd.

De grond, waar ook gelegen, volgde voorts immer den persoon, zoodat van een afgerond desagebied geen sprake kon zijn : //tjitjing di mana aja, ngawoela ka mana soeka//, //wonen waar men is, dienen onder wien men wenscht//, — luidt de oude spreekwijs, die tot op 1870 van kracht bleef.

Anders was het gesteld met de /'tëroep//. Hiervan was het gebied steeds omgrensd en deze was dan ook de kleinste territoriale éénheid. Het tëroepbestuur bestond uit een //petinggi// met zijn //djoeroetoelis//. Als overbrengers zijner bevelen fungeerden twee of drie //panglakoe's//. Naast hem stond een //petinggi-goenoeng// en een //djoeroetoelis tjoeke tëroep«. Ter districtshoofdplaats had verder elke //tëroep// een //patjalang// en één //prijaji//.

Het desabestuur was nog eenvoudiger samengesteld, want met gezag bekleed was alleen de loerah. Onder hem stonden wijders twee, drie of meer //poendoehs// (ook wel //kokontjod// geheeten), ieder aangewezen voor eenige kampoengs. Een //poelisi// zorgde voor het transport van gevangenen, en een //lebè// completeerde het bestuur.

Voor het overbrengen van bevelen in de desa werden gebezigd zgn. //patoeh-balè// of //djaga-balè//, dienstplichtigen die, hetzij als vast aangewezen personen, hetzij beurtelings, steeds bij de //balè-desa// gereed stonden om orders van den loerah op te volgen en

1 Zie boven blz. 39—40. — Noot van de commissie.

2 Zie evenwel, wat dit laatste betreft, voor Tjikondang (Tjiandjoer) en voor Tjitjalëngka boven blz. 11 en blz. 42. — Noot van de commissie.

over te brengen. Tot op heden worden deze personen in dit district nog in de desa aangetroffen, thans echter onder den naam van //djaga-desa//

Beurtvloeiing is zeer algemeen, soms geschiedt deze in dier voege, dat zekere desa beschikking erlangt over het grootste deel van het water, eenigen tijd vóór of na een bovenstrooms gelegen desa; voorts treft men afwisselend watergebruik aan in dezelfde gemeente b.v. bloksgewijs, of beurtelings voor één dag en één nacht.

In dat geval is bewaking geene zeldzaamheid.

Regelingen omtrent de waterverdeeling tusschen de individueele aandeelen onderling zijn almede hier en daar gebruikelijk; evenals elders worden daartoe bij den inlaat kleine verdeelingsblokken //tanggoel// of //tjowak// in de leiding aangebracht.

In den oostmoesson schiet het water gewoonlijk te kort om van eene tweede beplanting succes te kunnen verwachten. Slechts hier en daar vindt men bevoorrechte gedeelten, welke hierop eene uit-zondering maken. Verbetering in de bestaande werken worden gemeenlijk door de belanghebbenden zelve ondernomen

SERIE B.

W E S T - J A V A .

N°. 9.

G E G E V E N S U I T E E N E E G E E E I N G S E A P P O E T O V E E GEONDEN-E GEONDEN-E C H T I N H GEONDEN-E T D I S T GEONDEN-E I C T T J I A W I (1871).

Bewerking en noten zijn van de commissie voor het adatrecht.

Omstreeks 1800 behoorde het zuidwestelijk deel van het latere district Tjiawi ' tot het regentschap Soemedang, doch het noord-oostelijk deel onder den naam Pagerageng tot Tjirebon. In 1811 kwam ook Pagerageng onder Soemedang; in 1835 werden de beide deelen tot één district vereenigd.

Het grondenrecht aldaar vertoonde (1871) eenige afwijkingen van den toestand, die elders in de toenmalige afdeeling Galoenggoeng 2

werd aangetroffen. 3

I. Het grondbezit was, vanouds, zonder uitzondering individueel.

De bevolking * was alleen gehouden tot de gewone verplichte diensten en tot zekere opbrengsten ten behoeve der hoofden, b.v. elk jaar zooveel tjaëng padi. Toen later hier en daar (zie onder V) de sawahs verdeeld werden in stukken van gelijke vruchtbaarheid, waarbij met elk stuk één werkkracht moest correspondeeren, toen moest de dienst-plichtige , in geval van niet of onvoldoend presteeren van die ver-plichte diensten, op last van de gezamenlijke dorpsgenooten een of meer deelen van zijn akkerbezit aan een ander afstaan, tot tijd en wijle hij zelf weer voor de geheele uitgestrektheid van zijn akkers diensten presteeren kon. Intusschen werd hij, ook al waren die sawahs zoodoende in andere handen, steeds als de inlandsche bezitter (eigenaar) daarvan beschouwd. Nooit werd op die regels door de bevolking onwettige inbreuk gemaakt.

Ten gevolge van een en ander kon iemand soms jarenlang grond in handen hebben, die aan een ander toebehoorde.

II. Men sprak van n a h o e n k e u n , 5 wanneer aan iemand a. toegestaan werd 6 om een sawah aan te leggen onder verplich-ting om die na drie of meer jaren af te staan aan het dorpsbestuur; of

i Zie thans Stbl. 1913 n° 356.

'2 Aldus in het bewerkte regeeringsrapport. — Noot van de commissie.

8 I n hoever er afwijking en in hoever overeenkomst is, blijkt echter uit het rapport niet.

4 De sawahbezitters?

5 Tahoen, taoen = jaar.

6 Door zijn dorp? door een vreemd dorp?

/J. toegestaan werd door den aanlegger van een waterleiding om een sawah aan te leggen op den woesten grond, die door zijn leiding kon worden bevloeid, onder een zelfde verplichting tot afstand.

Door dit nahoenkeun kon een geslacht, dat een leiding wist aan te leggen, zijn sawahbezit zeer groot zien worden.

I I I . Bij verlegging van de districtshoofdplaats naar haar tegen-woordige plek nam de bevolking aldaar sterk toe, vooral door verhuizing uit Piudjaloe (Galoeh) en Radjapolah (Inrlihijang). Deze verhuizers nu legden de hand op leegliggende sawahs (sa m p a k a n ) , 1 welker inlaudsche bezitters (eigenaren) niet alleen niet aanwezig, maar geheel onbekend waren, bebouwden die, en lieten ze vererven van vader op zoon en kleinzoon. Tot 1871 toe was geen geval bekend, dat zulke sawahs door de oorspronkelijke ontginners waren opgevorderd.

Zoodanige sawahs worden s a w a h t j a r i k2 geheeten. Waar-schijnlijk hebben zij dien naam te danken aan te gelijker tijd opge-legde 'heerendiensten; een hoeveelheid sawahs toch (grooter of kleiner, naar gelang der vruchtbaarheid), die vijf tjaëngs 3 padi opbracht, werd vóór de invoering van de indigocultuur in Tjiawi (1838) een t j a r i k genoemd, en zulk een tjarik schijnt ook de maatstaf te zijn geworden voor de verdeeling van heerendiensten ; in 1871 bestond volgens bericht een zelfde regeling nog onder de bevolking der drie noordelijke //tëroepen// * van Indihijang, waar zij t a n d i n g a n 5 heette.

De sawah tjarik zijn dus een tweede voorbeeld van grond, toe-behoorend aan een ander dan degeen die den grond in handen heeft. Kwam te eeniger tijd de onbekende ontginner opdagen, dan zouden de tegenwoordige bewerkers dien grond terstond en zonder voorbehoud teruggeven. 6

IV. Kwamen in een dorp nieuwelingen (boenijaga) uit een andere desa, dan bleef in de meeste dorpen van eigenlijk Tjiawi het individueel bezit onaangetast. Van een tweetal desa's echter in eigenlijk Tjiawi wordt vermeld, dat aldaar aan een nieuweling oudtijds een stuk sawah werd afgestaan, dat verkregen was 7 krachtens het onder I I vermelde nahoenkeun ; doch toen geen sawahs meer op die wijze konden worden verkregen, werd hem door den een of ander voor onbepaalden tijd een deel zijner akkers afgestaan, 8

hetzij uit eigen wil, hetzij op last der gezamenlijke dorpsgenooten.

Ook hier dus een voorbeeld van grond in andermans handen.

V. Voor de hoofden afgezonderde 9 sawahs waren hetzij sawahs,

1 Sampak = ongezocht vinden, aantreffen.

2 Anders boven blz. 11. Tjarik = eigenoiitgonnen(niet door koop enz. verkregen).

8 Zie boven blz. 10 nt.

* Zie boven blz. 3 , 2 8 , 45.

5 Gelijke, wedergade.

6 Van verwervingsverjaring is dus geen sprake.

7 Door het dorp ?

s I n gebruiksrecht?

0 I n bezitrecht? gebruiksrecht?

«

4 9 WEST-JAVA

welker inlandsche bezitter (eigenaar) stierf zonder erfgenamen (noeng-g o e l d j a m b e ) ,1 hetzij sawahs, waarvan tijdelijk geen verplichte dienst kon worden gepresteerd. Een en ander was rechtmatig.

Districts- en andere hoofden lieten wel ambtelijk sawahs voor zich of voor lagere hoofden aanleggen in reinpoegan d.i. heeren-dienst. 2

In de eerste helft der negentiende eeuw was het voor eigenlijk ïjiawi zeker districtshoofd Soera di Koesoema, voor Pagerageng zeker districtshoofd Ëadën Demang Sëtjapati, die voor de hoofden en — waar reeds desa's bestonden — voor sommige leden van het dorps-bestuur sawahs deed afzonderen zouder op bestaande rechten te letten ; de overige sawahs deed de loerah :: somtijds in aandeelen van gelijke vruchtbaarheid indeelen, waarbij elk aaudeel met een werkkracht moest correspondeeren. Zoowel in eigenlijk Tjiawi als in Pagerageng echter werd de verandering slechts in een paar dorpen geheel doorgevoerd. De afgezonderde sawahs noemde men sawah rahab 4 en ze moesten5 door de bevolking worden bewerkt (nj erang);

somtijds trad die gedwongen afzondering van grond in plaats van de onder I vermelde opbrengst vau padi.

Het is waarschijnlijk, dat de hoofden ook daar, waar zij wille-keurig over den grond beschikten en het bezit dientengevolge meer communaal dan individueel was, toch zooveel mogelijk aan ieder ten gebruike lieten wat hij zelf ontgonnen of van ouder tot ouder in gebruik had.

Sinds de vereeuigiug van Tjiawi en Pagerageng tot één district, in 1835, hebbeu de willekeurige beschikkingen over sawahs van liever-lede een eind genomen.

1 Zie bundol V , blz. 480'. Toenggoel = t r o n k , stomp; d jambe = pinangpalm.

3 Voor rempoegan in anderen zin (hulpbetoon), zie boven blz. 15, 19 en bundel V, blz. 485.

3 Zie boven blz. 47.

* Zie bundel I I blz. 1 1 , bundel IV blz. 188, 281 en 506, alwaar ze ook noenggal djambë genoemd worden. Toenggal = één, vereenigd zijn, gemeen hebben • noenggal = op zich zelf of alleen zijn, staan enz. ; rahab = iemand u i t r u s t e n , in iemands behoeften voorzien.

5 Somtijds? altijd?

é

W E S T - J A V A .

N°. 10.

W A T E R - E N V I S C H R E C H T E N I N H E T BANDJAB.SCHE (1906).

In 1906 kwam het adatrecht der bevolking in zake vischwater ter sprake bij eenige erfpachtsaan vragen in het moerasachtige gedeelte van Bandjar (afdeeling Soekapoera), ni. de zg. ra wah Lakbok,waar men in den drogen tijd zeer veel visch (vnl. ikan lêlë) vandaan haalt uit de alsdan zichtbare terrein-inzinkingen. In den westmoesson vormt het terrein een groot meer, dat in verbinding staat met de Tjitandoei en Tjiseöl, de voornaamste rivieren in die streek.

Ue vischrijkdom van die in den oostmoesson zichtbaar wordende moerassen en poelen wordt door de bevolking der desa's, waartoe het terrein administratief behoort, beschouwd als haar rechtens toe-komende. Zij beschikt daarover o. m. door toekenning van de opbrengst van een gedeelte (alle visch uit eenige met name genoemde moerassen) als ambtsinkomen van het desahoofd, terwijl ieder ingezetene in de overige moerassen, kreken en poelen vrij mag visschen. De vischrijke moerassen worden echter gewoonlijk door de dorpsbewoners op te voren vastgestelde dagen geheel uitgevischt.

In den oostmoesson komen ook menschen van elders, zelfs uit Tasikmelaja en Tjiamis hierheen, om aan de moeras-vischvaugst deel te nemen. Zij wenden zich dan tot het betrokken dësahoofd en erlangen van dezen tegen betaling van eene retributie, //wang pa-in e si// ' geheeten, de vergunnpa-ing om pa-in de aau dat hoofd toegewezen moerassen te visschen. l)ie retributie is gewoonlijk evenredig aan de hoeveelheid gevangen visch, en behoort blijkens erkenning door den resident op de piagem (bewijs van aanstelling) van het dësahoofd sedert vroegere tijden (onzen berichtgever kwam een piagem van vóór 1880 onder de oogen) tot de wettige inkomsten van het dësahoofd.

De bevolking van een dezer desa's nu maakte bezwaar tegen de uitgifte in erfpacht van het terrein, waarin dergelijke vischrijke moerassen waren gelegen.

In het proces-verbaal van onderzoek werd daarvan melding ge-maakt, en door de commissie van onderzoek werd daarbij aange-teekend , dat de vischrechten dier bevolking , voor zoover na te gaan , vanouds bestonden en ook door de menschen van andere desa's werden erkend en geëerbiedigd. De directeur van binuenlandsch

1 Zie boven blz. 43 nt 1 en 44 nt 3. — Noot van de commissie.

5 1 WEST-JA VA

bestuur echter was het hiermede niet eens, en betoogde, dat van een r e c h t van de bevolking (der desa) geen sprake kon zijn , — dat echter de b i l l i j k h e i d wel medebracht om, aangezien die bevolking bij uitgifte in erfpacht van bedoeld terrein zekere inkomsten zou derven, haar daarvoor schadeloos te stellen.1 Het plaatselijk bestuur kreeg de opdracht de bevolking hiermede in kennis te stellen en iu overleg met haar de gekapitaliseerde waarde van de inkomsten uit de visch-vangst vast te stellen. Dit bleek een vrij groot bedrag te zijn, en, vergist onze berichtgever zich niet, dan is het dientengevolge niet tot de aanvaarding in erfpacht gekomen.

» Vgl. Polak, „Agrarische regelingen", 1911, blz. 146 -147. — Noot van de commissie.

In document 0093 2705 L - \s (pagina 64-71)