• No results found

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden"

Copied!
158
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

instituut

voor

natuurbeho

Instituut voor Natuurbehoud

(2)

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap

Colofon

Auteurs:

Heidi Demolder, Yves Adams en Desiré Paelinckx Instituut voor Natuurbehoud

Kliniekstraat 25 1070 Brussel info@instnat.be Stuurgroepleden:

Van Gijseghem Dirk, Stieperaere Maarten, Bollen Bart, Dobbelaere Toon, De Schryver Hans, Bogaert Geert, Schoenmakers Marian en Nys Rudy

Foto’s: Yves Adams

Verantwoordelijke uitgever: Eckhart Kuijken

Algemeen directeur van het Instituut voor Natuurbehoud Opmaak en druk:

Katrien Van den Broeck, Carine Wils & Helen Blow

Drukkerij van de Vlaamse Gemeenschap, departement LIN D/2003/3241/027

ISBN 90-403-0171-9 NUR 941

Kostprijs : 8 EUR (plus 5 EUR verzendingskosten voor 1 tot 5 exemplaren) Hoe bestellen?

Door een storting te doen op rekening 091-2226013-86 op naam van het Eigen Vermogen van het Instiuut voor Natuurbehoud met vermelding van ‘Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden. Rapport 2003.01’. Gelieve tegelijkertijd een briefje of mail te sturen t.a.v. Helen Blow, Instituut voor Natuurbehoud, Kliniekstraat 25, 1070 Brussel (bestellingen@instnat.be). Na ontvangst van uw betaling sturen wij u het rapport op, tesamen met een factuur waarop de vermelding ‘betaald’ staat.

©2003, Instituut voor Natuurbehoud, Brussel gedrukt op gerecycleerd, chloorvrij papier. Instituut voor Natuurbehoud

Kliniekstraat 25, B-1070 Brussel e-mail : info@instnat.be website: www.instnat.be tel : 02-558 18 11 fax : 02-558 18 05

Demolder H., Adams Y. & Paelinckx D., 2003. Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden. Rapport van het Instituut voor Natuurbehoud 2003.01, Brussel.

(3)

7\SRORJLHHQEHKHHUYDQVRRUWHQULMNH

FXOWXXUJUDVODQGHQ

+HLGL'HPROGHU <YHV$GDPV 'HVLUp3DHOLQFN[

Rapport van het Instituut voor Natuurbehoud 2003.01 In opdracht van Programma Beleidsgericht Onderzoek:

(4)
(5)

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden 

,QKRXGVRSJDYH

6DPHQYDWWLQJ   6XPPDU\  ,QOHLGLQJ   1.1 Probleemstelling ... 11 1.2 Wat zijn soortenrijke cultuurgraslanden?... 12 1.3 Doelstellingen... 13 0DWHULDDOHQPHWKRGH   2.1 Selectie soortenrijke cultuurgraslanden en onderzoekspercelen... 14 2.2 Biotische gegevens ... 15 9HOGZHUN   2SQDPHVYDQDQGHUHRQGHU]RHNHUV  2.3 Abiotische gegevens ... 16 :DDUQHPLQJHQRSKHWWHUUHLQ   %RGHPNDUDNWHULVWLHNHQ   $XWHFRORJLVFKHJHJHYHQV   %HKHHU   /LJJLQJWHQRS]LFKWHYDQGHHFRUHJLR¶V   2.4 Beleidsmatige data ... 18 2.5 Input gegevens en opbouw databank... 19 2.6 Verwerking ... 19 &OXVWHULQJ 7:,163$1   $IEDNHQLQJJUDVODQGW\SHV  2UGLQDWLH   6\QWD[RQRPLVFKHSODDWVLQJ   $QDO\VH   3.1 Twinspan ... 23 3.2 Ordinatie... 24 2UGLQDWLHRSGHYROOHGLJHGDWDVHW  2UGLQDWLH]RQGHU=LOWHUXVW\SH=RPSUXVW\SH6FKDSH]XULQJW\SHHQGH PXL]HQVWDDUWJURHS  2UGLQDWLH]RQGHU=LOWHUXVW\SH=RPSUXVW\SH6FKDSH]XULQJW\SH .QRRSNUXLGW\SHRSQDPHVYDQ:HLGHNHUYHOWRUNUXLGHQGHVRRUWHQULMNH YDULDQWYDQ9HOGJHUVWW\SH  3.3 Milieukarakteristieken ... 36 3.4 Maai-indicatiegetallen... 42 3.5 Verspreiding van de types ten opzichte van de ecoregio’s... 44 7\SRORJLH   4.1 Groepering types op basis van onderlinge overeenkomsten... 49 4.2 Bespreking van de types ... 52

(6)

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden

 9HOGJHUVWW\SH  *URWHYRVVHQVWDDUWW\SH  *HNQLNWHYRVVHQVWDDUWW\SH   =RPSUXVW\SH  =LOWHUXVW\SH   $QDO\VHWHQDDQ]LHQYDQKHWEHOHLG 

5.1 Analyse beleidsmatige data... 101

*HZHVWSODQ  3ULYDWHHUNHQGHHQ9ODDPVHUHVHUYDWHQHQGRPHLQHQ   9HUGHOLQJYDQGHJHEUXLNVFDWHJRULHsQ UHVHUYDDWUHVHUYDDWPHW JHEUXLNVRYHUHHQNRPVWODQGERXZDQGHUH RYHUGHW\SHV   %HPHVWLQJVEHSHUNLQJHQ   5.2 Natuurwaarde versus beleidsmatige data ... 107

5.3 Invloed van enkele algemene beheersmaatregelen op de types... 109

5.4 Vaststellingen en aanbevelingen ten aanzien van het beleid ... 115

(7)

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden  6DPHQYDWWLQJ

Halfnatuurlijke graslanden zijn in het huidige landschap zeer zeldzaam geworden. In het natuurbehoud krijgen die graslanden waar nog een aantal relicten van meer halfnatuurlijke graslanden voorkomen, kortweg “soortenrijke cultuurgraslanden”, steeds meer aandacht. Het hier voorgestelde onderzoek draagt bij om de kennislacunes over de variatie binnen deze soortenrijke cultuurgraslanden alsook van de ecologische processen die hieraan ten grondslag liggen, in te vullen. In deze context is het ook van belang meer inzicht te verwerven omtrent de typering van soortenrijke cultuurgraslanden en over de factoren en processen die de kwaliteit van elk van deze types beïnvloeden.

Dit rapport behandelt een typologie van soortenrijke cultuurgraslanden in Vlaanderen. Het betreft het laatste deelonderzoek in een reeks van drie, uitgevoerd in het kader van het PBO-project “Visie voor behoud en herstel van graslanden met natuurwaarden”. In het eerste deelonderzoek werd de landbouwkundige waarde van soortenrijke cultuurgraslanden onder begrazingsbeheer onderzocht en in het tweede werden de mogelijkheden voor verweving van landbouw en natuur voor deze graslanden

nagegaan*.

Voor het opstellen van de typologie werden, verspreid over Vlaanderen, vegetatieopnames gemaakt. Het bepalen van de graslandtypes gebeurde met behulp van TWINSPAN-analyse en ordinatie. In totaal werden tien types afgeleid. Om bodemkarakteristieken van de verschillende types te onderzoeken werd de bodemkaart en data in verband met van nature overstroombare gebieden aangewend. Het aandeel grondwaterafhankelijke plantensoorten per type werd bepaald met de freatofytengetallen van Londo. Om na te gaan in hoeverre de types gekarakteriseerd worden door soorten van stikstofarme en zure bodems werden Ellenbergindicatiegetallen voor stikstof en zuurgraad benut. Aanbevelingen met betrekking tot het beheer van de verschillende types zijn naast literatuurgegevens ook gebaseerd op het aandeel van de verschillende maai-indicatiegetallen. Met behulp van GIS werd de ligging van de types ten opzichte van de ecoregio’s en het Gewestplan bepaald. Ook gegevens in verband met bemestingsbeperkingen en het gebruik werden geanalyseerd.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de tien types waarin naast de belangrijkste floristische en abiotische kenmerken ook de meest geschikte beheersvorm wordt weergegeven. Ook gegevens in verband met gewestplanbestemming en gebruik zijn in deze tabel opgenomen.

Tussen de verschillende types soortenrijke cultuurgraslanden zijn er duidelijke verschillen in natuurlijkheidgraad, natuurwaarde, beschermingsstatus en actueel gebruik. Uit analyse van beleidsmatige data blijkt dat een groot aandeel van de graslanden uit de meeste types soortenrijke cultuurgraslanden geen groene gewestplanbestemming bezit. Gezien alle types historisch permanent grasland

*

(8)

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden



betreffen impliceert dit dat er dus slechts een beperkt deel valt onder verbod op vegetatiewijziging. Ook bescherming als natuurreservaat is bij de meeste types beperkt. Het overgrote deel is dus planologisch niet beschermd. De meeste types zijn evenwel als vrij zeldzame tot zeldzame biotopen te beschouwen. Een aantal types behoren zelfs tot de categorie uiterst tot zeer zeldzaam. Een aantal van de soortenrijkere vormen van de onderscheidden types (Kamgras-, Veldgerst-, Grote vossenstaart-, Zomprus- en Zilte rus-type moeten op zich als halfnatuurlijk grasland gezien worden. Ook het feit dat een aantal soortenrijkere types goede potenties bezitten om te evolueren naar halfnatuurlijke graslanden, illustreert het belang van soortenrijke cultuurgraslanden. Hierdoor verdienen zij evenveel aandacht als halfnatuurlijke graslanden.

Gezien de zeldzaamheid van soortenrijke cultuurgraslanden, hun relatief klein aandeel in natuurreservaten en de beperkte juridische bescherming dient het beleid ten aanzien van het behoud en het beheer van deze graslanden passende maatregelen te nemen, rekeninghoudend met de onderlinge verschillen tussen de types. Enerzijds dient in het kader van het gebiedsgericht beleid een actief aankoopbeleid ten aanzien van soortenrijke cultuurgraslanden uitgevoerd te worden. Anderzijds moeten stimulerende maatregelen leiden tot een belangrijke samenwerking met de landbouw. Het beheer van alle types bestaat immers uit een vorm van maaien of begrazen of een combinatie van beide. Verweving met een vorm van agrarische productie ligt voor de hand. Het instrument beheersovereenkomsten dient in deze context maximaal ingezet te worden om soortenrijke cultuurgraslanden in landbouwgebruik, onafhankelijk van hun type, optimaal te beheren. Uit de resultaten van het onderzoek omtrent gebruik blijkt trouwens dat voor een aantal types, landbouwers de belangrijkste doelgroep zijn. Voor een aantal andere types vormen andere gebruikers, die deze graslanden niet beroepsmatig uitbaten, een op zijn minst even belangrijke, maar moeilijker toegankelijke groep.

(9)

Samenvatting

Samenvatting van de kenmerken van de onderscheidden ty

pes (geordend in functie van natuurlijkheidgraad); NOG= van nature overst

roombare gebieden. type Schapezuring-type Knoopkruid-type Veldrus-type Reukgras-type Zomprus-type Zilte rus-type Kamgras-type Veldgerst-type Grote vossenstaart-type Geknikte vossenstaart-type kenmerkende soorten Schapezuring, Gewoon struisgras en Gewoon biggekruid Veldzuring, Gewone kropaar, Knoopkruid en Gewone berenklauw Veldrus, Biezenknoppen, Moerasrolklaver, Egelboterbloem, Hazezegge, Kale jonker en Moerasmuur Lidrus, Ruige zegge, Reukgras

Zomprus, Zilverschoon, Valse voszegge, Pijptorkruid Stomp kweldergras, Zilte rus, Melkkruid, Zilt torkruid en Heen Beemdkamgras, Madeliefje Veldgerst, Timoteegras Grote vossenstaart, Zachte dravik Geknikte vossenstaart, Tijmereprijs, Mannagras

natuurtype grasland romp- gemeenschappen van het Verbond van Gewoon struisgras romp- gemeenschappen van het Glanshaver- verbond rompgemeenschappen van het Dotterbloem-verbond Zilverschoon- verbond Verbond van Engels gras en het Stomp kweldergras- verbond Kamgrasland (en soortenarmere vormen) Kamgrasland: subassociatie Veldgerst (en soortenarmere vormen) Verbond van Grote vossenstaart en romp- gemeenschappen rompgemeenschap- pen van het Zilverschoon- verbond

BWK

ha°

hu°

hc°; hj+hc°?

hp*; hpr*; hp*+da; hpr*+da hp*+da; hpr*+da; hpr+da

hp*; hpr*

hp*; hpr*

hp*; hpr*

hp*; hpr*

textuur

zand- en lemig zandgronden; niet op zware texturen zand- en lemig zandgronden; ook lichtzandleem tot leem, niet op zware texturen allerlei bodemtypes; niet op zware klei allerlei grondsoorten zware kleigronden; uitgeveende gronden zware klei- en kleigronden; uitgeveende gronden allerlei grondsoorten; vooral op leem- en zandleemgronden klei en zware kleigronden; ontbreekt op lichtere texturen allerlei grondsoorten, vooral zandleem-, leem, klei- en zware kleigronden

allerlei grondsoorten

hydrologie

(zeer) droge en matig droge gronden zowel droge als matig natte gronden natte tot zeer natte gronden die vaak in NOG liggen; niet op zeer droge gronden natte tot zeer natte gronden; die vaak in NOG liggen

zeer natte gronden die vaak in NOG liggen

zowel op droge als zeer natte gronden; die vaak in NOG liggen natte tot zeer natte gronden die vaak in NOG liggen matig natte tot natte gronden die soms in NOG liggen natte tot zeer natte bodems die vaak in NOG liggen; niet op droge gronden

trofiegraad voedselarm matig voedselrijk voedselar m m atig voedselrijk vrij voedselrijk matig voedselrijk vrij voedselrijk optimaal beheer hooien en/of begrazen hooien; vroeg maaien bij dominantie van bepaalde grassoorten begrazen en handhaven hoge waterstand

begrazen

hooien

vroege

maaibeurt

om dominante grassen terug te dringen

gebruik

hoofdzakelijk buiten reservaat, met zowel landbouw als ander gebruik dan landbouw soms in reservaat; deels landbouwgebruik; belangrijk deel wordt niet door landbouw gebruikt soms reservaat, belangrijk deel landbouw deels reservaat; deels landbouw hoofdzakelijk buiten reservaat; vooral landbouwgebruik vooral landbouw; deels reservaat soms in reservaat; het overige deel wordt hoofdzakelijk door de landbouw gebruikt deels reservaat; deels landbouw

gewestplan bestemming groen- als agrarisch gebied

vooral in agrarisch gebied

vooral in agrarisch gebied vooral in groengebied vooral in agrarisch gebied vooral in groengebied

vooral in agrarisch gebied

natuurlijkheids graad

relatief hoge natuurlijkheidgraad

zekere natuurlijkheidgraad; relatief hoge natuurlijkheidgraad voor de soortenrijke varianten geringere natuurlijkheids graad; relatief hoge natuurlijk heidgraad (voor de overstroom- bare graslanden) geringere natuurlijkheidgraad

Instituut v

oor Natuurbehoud

(10)
(11)

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden  6XPPDU\

Semi-natural grasslands have become very rare in the present landscape. Grasslands with relic species of semi-natural grasslands, referred to simply as “species-rich grasslands”, are gradually getting more attention in nature conservation. The study presented here, aims to help to fill the gaps in knowledge about the variation in these species-rich grasslands as well as the ecological processes that underlie this diversity. In this context it is important to gain a clear insight into the typology of species-rich grasslands and into the factors and processes that influence the quality of each type. This report discusses a typology of species-rich grasslands in Flanders. It concerns the final research project in a series of three, carried out within the scope of the PBO-project ‘A view for conservation and restoration of grasslands with natural values’. The first research project aimed to increase our understanding of the agricultural value of species-rich grasslands. In the second project the possibilities of combining nature and

agriculture for species-rich grasslands are investigated*.

To set up the typology, vegetation relevés were made throughout Flanders. By means of Twinspan-analysis and ordination the grassland types were determined. In total ten types were derived. To examine the soil characteristics of the different types we used the soil map and data concerning area’s liable to floods. To determine the share of groundwater-dependent plant species we applied Londo’s list of phreatophytes. To examine to what extent the types are characterised by species of nitrogen-poor and acid soils we used Ellenberg’s indicator values for nutrients and acidity. Suggestions in connection with management of the different types are based on the share of the different indicator values for mowing, as well as literature data. By means of GIS the location of the types with regard to the ecoregions and the country-planning scheme, was determined. Information on fertilisation restrictions and land use were analysed too. The table below gives a survey of the ten types in which not only the main floristic and abiotic features, but also the most suitable management practices are described. Data concerning destinations of the country-planning scheme and land use are also included in this table.

Between the different types of species-rich grasslands there are clear differences in degree of naturalness, conservation value, protection status and actual use. Analysis of policy-data proves that to a large extent grasslands from the majority of the types don’t have a green destination in the country-planning scheme. This implies that, given that all types are regarded as historical permanent grassland, there is a limited part that is not covered by the Duty of Environmental Permit. The majority is not protected planologically. However, the majority of the types are considered to be quite rare to rare biotopes. A number of types even belong to the category extremely to very rare. Some

of the more species-rich forms of the different types (&\QRVXUXV FULVWDWXV-, +RUGHXP

VHFDOLQXP-, $ORSHFXUXVSUDWHQVLV, -XQFXVDUWLFXODWXV- and &DUH[GLVWDQV-type) must be

*

(12)

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden



seen as semi-natural grassland in itself. Also the fact that some species-rich types have the potential to develop into semi-natural grassland, illustrates the importance of species-rich grasslands. Because of this they deserve just as much attention as semi-natural grasslands.

Given the rareness of species-rich grasslands, their relatively small share in nature reserves and their limited legal protection, the policy ought to take appropriate action with respect to conservation and management of these grasslands, considering the mutual differences between the types. On the one hand, there needs to be an active purchasing policy regarding species-rich grasslands, as a part of the area-oriented policy. On the other hand, stimulating measures should lead to extensive cooperation with agriculture. The management of all types consists indeed of a form of mowing or grazing or a combination of both. Interrelation with a form of agricultural production is obvious. In this context management agreements should be launched in order to manage optimally species-rich grasslands used by agriculture. From the results of the research on use, it appears that actually for a number of types, farmers are the main target audience. For some other types, other users, who do not manage the grasslands professionally, are at least equally important, but are more difficult to approach.

(13)

Summary

Summary

of the characteristics from the distinguished ty

pes (arranged in function of degree of naturalness); ALF= area liable t

o floods) type Rumex acetosella-type Centaurea jacea-type Juncus acutiflorus-type Anthoxanthum odoratum-type Juncus articulatus- type

Juncus gerardii-type

Cynosurus

cristatus-type

Hordeum secalinum- type

Alopecurus pratensis-type Alopecurus geniculatus-type characteristic- species Rum ex acetosella,

Agrostis capillaris, Hypochaeris radicata

Rum

ex acetosa,

Dactylis glom

erata,

Centaurea jacea, Heracleum sphondylium Juncus acutiflorus, Juncus conglom

eratus,

Lotus pedunculatus, Ranunculus flamulla, Carex ovalis, Cirsium palustre, Stellaria alsine Equisetum palustre, Carex hirta, Anthoxanthum odoratum Juncus articulatus, Potentilla anserina, Oenanthe fistulosa Puccinellia distans, Juncus gerardii, Glaux maritima, Oenanthe lachenalii, Scirpus maritimus Cynosurus cristatus, Bellis perennis

Hordeum

secalinum

,

Phleum

pratense

Alopecurus pratensis, Brom

us hordeaceus,

Zachte dravik

Alopecurus geniculatus, Veronica serpyllifolia, Glyceria fluitans

nature type

frame communities Plantagini-Festucion

frame communities Arrhenaterion elatioris

frame communities Calthion palustris Lolio-Potentillion Arm erion m a ritim ae and Puccinellio-Spergularion salinae

Cynosurion (and species-poor forms)

Cynosurion: subassociation Hordeum

secalinum

(and species-poor forms)

Alopecurion pratensis and frame communities frame communities Lolio-Potentillion

Biological evalution map (code)

ha°

hu°

hc°; hj+hc°?

hp*; hpr*; hp*+da; hpr*+da hp*+da; hpr*+da; hpr+da

hp*; hpr*

hp*; hpr*

hp*; hpr*

hp*; hpr*

texture

sand- and loamy sand, not on heavy textures sand- and loamy sand; also light sandloam to loam, not on heavy textures all sorts of soils; not on heavy clay

all sorts of soils

heavy clay; peat- extracted land heavy clay and clay; peat-extracted land all sorts of soils; particularly loam and sandloam clay and heavy clay; lacking on light textures

all sorts of soils

hydrology

(very) dry and moderately dry grounds as well as dry to moderately wet grounds wet to very wet grounds, often situated in ALF; not on very dry soils wet to very wet grounds often situated in ALF very wet grounds often situated in ALF very wet grounds often situated in ALF as well as dry to very wet grounds, often situated in ALF wet to very wet grounds, often situated in ALF moderately wet tot wet grounds, sometimes situated in ALF wet tot very wet grounds, often situated in ALF, not on dry grounds

trophic status

nutrient poor

moderately nutrient rich

nutrient poor

moderately nutrient rich

quite nutrient rich

moderately nutrient

rich

quite nutrient rich

optimal management mowing and/or grazing mowing; if dominance of productive grasses: mowing early to push them grazing and maintaining high water level

grazing

mowing

mowing early to push dominant grasses

use

mainly outside nature reserve, with as well as agriculture as other use sometimes in nature reserve; partly agriculture, important part is not used by agriculture sometimes nature reserve, important part agriculture partly nature reserve, partly agriculture mainly outside nature reserve; chiefly agriculture chiefly agriculture; partly nature reserve sometimes nature reserve; the remaining part chiefly agriculture partly nature reserve, partly agriculture

destination in country- planning scheme as well as green as agricultural area

chiefly in agricultural land

chiefly

in green area

chiefly in agricultural land

chiefly in green area

chiefly in agricultural land

naturalness degree

relative high naturalness degree

certain naturalness degree; relative high naturalness degree for the species-rich variants minor naturalness degree; relative high degree of naturalness degreee for the flooded grasslands minor naturalness degree

Instituut v

oor Natuurbehoud

(14)
(15)

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden  ,QOHLGLQJ

3UREOHHPVWHOOLQJ

Gedurende vele decennia werd een deel van het landbouwareaal in Vlaanderen door permanente graslanden ingenomen (Martens & Kuijken, 1998). Graslanden komen vooral voor op bodems die minder geschikt zijn voor akkerbouw. Het gaat met name over te natte en te droge bodems, zilte bodems, bodems van steile hellingen, bermen

en dijken (Zonneveld HW DO, 1995). In de polders, rivierbegeleidende en

beekbegeleidende landschappen bieden vooral uitgestrekte, vochtige, vaak overstroombare graslandcomplexen belangrijke habitatten voor flora- en faunagemeenschappen die typerend zijn voor deze halfnatuurlijke ecosystemen. De zorgwekkende achteruitgang van permanente graslanden werd reeds eerder

gesignaliseerd (Kuijken, 1988; Dumortier HWDO., 2001; De Bruyn HWDO., 2001). Als gevolg

van de intensivering van de landbouw werden in toenemende mate veel van deze vegetaties omgevormd tot (vooral maïs-)akkers of hoog productieve, maar soortenarme, vaak tijdelijke (ingezaaide) graslanden. Het overblijvend areaal aan halfnatuurlijke graslanden en soortenrijke cultuurgraslanden in Vlaanderen staat erg onder druk.

Gezien de relatief kleine resterende oppervlakte en de sterke achteruitgang, wordt vanuit natuurbehoudsoogpunt veel belang gehecht aan het behoud en herstel van halfnatuurlijke en soortenrijke cultuurgraslanden. Voor toepassingen naar specifiek grondgebruik en beheer is verdere ecologische onderbouwing noodzakelijk teneinde beleidsopties, b.v. decreet Natuurbehoud, Mestactieplan, Milieubeleidsplan, in actieplannen te vertalen. Het Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu van 21 oktober 1997 voorziet in de afbakening van een Vlaams Ecologische Netwerk (VEN) en een Integraal Verwevings- en Ondersteunend Netwerk (IVON).

Grasland VO. dient hierin een cruciale en structurele functie te vervullen (Kuijken & De

Blust, 1997).

Halfnatuurlijke graslanden zijn in het huidige landschap zeer zeldzaam geworden tot

nagenoeg verdwenen (Martens & Kuijken, 1998; Van Landuyt HW DO 1999). Ze zijn

meestal teruggedrongen tot natuurreservaten. Voor het natuurbehoud zijn dan ook deze graslanden waar nog een aantal relicten van meer halfnatuurlijke graslanden voorkomen, kortweg “soortenrijke cultuurgraslanden”, zeer belangrijk geworden. Zij vormen vaak het raakvlak tussen natuur en landbouw. Kennis van de variatie ervan en van de ecologische processen die hieraan ten grondslag liggen is essentieel in het kader van de discussies rond het Mestactieplan en het Plattelandsontwikkelingsplan. Volgende vragen zijn dan ook essentieel: “Volstaat het huidige beleid voor de bescherming van soortenrijke cultuurgraslanden?”, ”Welke randvoorwaarden dienen voldaan om dergelijke graslanden te behouden of beter te laten ontwikkelen?”, “Kunnen dergelijke graslanden bemesting verdragen en in welke mate?”. Om op deze vragen een antwoord te kunnen geven is meer kennis vereist omtrent de typering van soortenrijke cultuurgraslanden en over de factoren en processen die de kwaliteit van elk van deze types beïnvloeden.

(16)

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden



onderzoek vereist is omtrent soortenrijke cultuurgraslanden. De kennishiaten hierover zijn veel groter dan deze binnen de problematiek van de halfnatuurlijke graslanden. Daarom werd geopteerd om het onderzoek te beperken tot de ecotypologie van soortenrijke cultuurgraslanden, met daaraan gekoppeld de praktische mogelijkheden tot beheer alsook de inpasbaarheid van deze graslanden in de landbouwuitbating. Het laatstgenoemde aspect vormt de hoofdmoot van het rapport “ Visie voor behoud en

herstel van graslanden met natuurwaarden, Tussen landbouw en natuur” (Debruyne HW

DO 2001). Het volledige project bestaat immers uit drie deelonderzoeken waarvan de

resultaten van de eerste twee deelonderzoeken in vermeld rapport weergegeven worden. Het eerste deelonderzoek “Praktische mogelijkheden van landbouwkundige uitbating van soortenrijke cultuurgraslanden” heeft als doelstelling inzicht te verwerven in de landbouwkundige waarde van soortenrijke (cultuur)graslanden onder begrazingsbeheer en het formuleren van beheersvoorwaarden. In het tweede deelonderzoek worden de mogelijkheden voor verweving van natuur en landbouw voor deze soortenrijke cultuurgraslanden onderzocht. Het derde en laatste deelonderzoek wordt in dit rapport behandeld.

:DW]LMQVRRUWHQULMNHFXOWXXUJUDVODQGHQ"

Soortenrijke (cultuur)graslanden nemen een positie in tussen de halfnatuurlijke en soortenarme graslanden. Meestal gaat het om “overgangstypes” tussen halfnatuurlijke en soortenarme graslanden. Ze ontstaan vaak als gevolg van degradatie (intensiever gebruik) van halfnatuurlijke graslanden zoals dotterbloemhooilanden, heischrale graslanden, mesofiele hooilanden en blauwgraslanden. Het betreft ook permanente

cultuurgraslanden (KS ) met een lager bemestingsniveau en die minder intensief

gemaaid of beweid worden dan de soortenarme, intensief uitgebate cultuurgraslanden. Anderzijds kunnen soortenrijke cultuurgraslanden evengoed als gevolg van specifieke herstelmaatregelen, veelal onder de vorm van een extensiever beheer, evolueren uit

sterk productieve graslanden. Overeenkomstig BWK- eenheden zijn KS  KSU  KSU 

GDKFƒKXƒKDƒ

(17)

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden  'RHOVWHOOLQJHQ

De belangrijkste doelstelling van dit rapport betreft de aanzet tot een typologie van soortenrijke cultuurgraslanden in Vlaanderen. Het is de bedoeling om de beheerder een instrumentarium aan te bieden om soortenrijke cultuurgraslanden te typeren en de evolutie ervan op te volgen. Dit rapport wil ook hulpmiddelen aanreiken voor het plannen van een adequaat beheer en het vooropstellen van doelstellingen ter zake. Dezelfde finaliteit wordt nagestreefd ten aanzien van de beheer- en gebruikovereenkomsten. Het wil aan de organisatoren hiervan een instrumentarium aanbieden voor de planning, de opvolging en ook de begeleiding van de beherende landbouwer of particulier.

(18)

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden



0DWHULDDOHQPHWKRGH

6HOHFWLHVRRUWHQULMNHFXOWXXUJUDVODQGHQHQRQGHU]RHNVSHUFHOHQ

De vegetatiekundige en ecologische variatie van soortenrijke cultuurgraslanden wordt onderzocht door het verzamelen en maken van vegetatieopnames. Deze worden gerelateerd aan standplaatsfactoren en beheersaspecten. Het opsporen van de te bemonsteren graslanden gebeurt aan de hand van de Biologische waarderingskaart versie 2 (verder afgekort als BWK). Het areaal waarin de opnames gemaakt worden in het kader van deze opdracht, wordt hierdoor bepaald (Figuur 2.1). Soortenrijke cultuurgraslanden komen in de BWK (Paelinckx & Kuijken, 1997) overeen met de karteringseenheden: “soortenrijk permanent cultuurgrasland met relicten van

halfnatuurlijke graslanden” (KS , “soortenrijk weilandcomplex met veel sloten en/of

microreliëf” (KSU , “soortenrijk poldergrasland met zilte elementen“ (KSU  GD KSU 

GD en zwak ontwikkelde vormen van “dotterbloemhooiland” (KFƒ , “mesofiel hooiland”

(KXƒ) en “struisgrasvegetaties op zure bodem” (KDƒ  Met behulp van GIS (Arcview)

werden deze karteringseenheden uit de BWK geselecteerd.

Ten behoeve van het veldwerk werden de geselecteerde percelen op kaarten (schaal 1/10.000) geplot.

In de mate van het mogelijke werd getracht de opnames te spreiden over de hogergenoemde reeks van karteringseenheden. Om een zo groot mogelijke verscheidenheid, zowel geografisch als landschapsecologisch, in het opnamemateriaal te bekomen werd gepoogd de opnames te spreiden over de ecoregio’s van Vlaanderen (De Blust, 2001).

Er werd enkel rekening gehouden met de hierboven opgesomde selectiecriteria, voor de rest werden de locaties van de opnames willekeurig gekozen.

Soortenrijke cultuurgraslanden (KSKSU KSU GDKFƒKXƒKDƒ)

Grens Vlaanderen

(19)

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden  %LRWLVFKHJHJHYHQV

9HOGZHUN

Tijdens twee veldseizoenen (mei en juni 2000 en 2001) werden 362 vegetatie-opnames

gemaakt. Op basis van literatuur (Schaminée HWDO 1995; den Held & den Held, 1985)

werd als proefvlakgrootte gekozen voor 3m x 3m = 9 m2.

Volgende gegevens werden verzameld:

- de in het proefvlak groeiende plantensoorten;

- de gecombineerde schatting van de abundantie/bedekking van elke soort.

De bedekking wordt gevormd door het percentage van het opname-oppervlak, dat met de horizontale projectie van alle levende elementen van een soort gevuld wordt. De schattingen gebeuren aan de hand van een aangepaste schaal van Londo (Schaminée

HW DO 1995). Bedekkingen onder de 5% worden aangevuld met schattingen van de

abundantie. De abundantie geeft het aantal exemplaren van een soort weer (den Held & den Held, 1985).

De vegetatieopnames worden zo exact mogelijk gesitueerd in het graslandperceel op een stafkaart 1/10.000 (Figuur 2.2) en daarna ingevoerd in het GIS (Arcview). Via een link met de relationele databank in Access (§ 2.5) laat dit toe de verspreiding van de opnames en opnamegroepen te visualiseren.

De meeste graslanden waarin de door ons gemaakte opnames zich situeren, werden gefotografeerd en gearchiveerd. Zij worden toegankelijk gemaakt via de Access-databank (§2.5).

2SQDPHVYDQDQGHUHRQGHU]RHNHUV

Het West-Vlaamse deel van de ecoregio “ de kust- en scheldepolders” werd door ons niet bemonsterd omdat er van dit gebied opnames van soortenrijke cultuurgraslanden door A. Zwaenepoel ter beschikking werden gesteld. Deze opnames werden niet willekeurig gemaakt, maar meer gericht onder meer in het kader van de “Systematiek

van natuurtypen voor het biotoop grasland” (Zwaenepoel HWDO 2002), in het kader van

het aanduiden van compensatiegebieden voor de Gewestplanwijziging achterhaven van Zeebrugge en natuurherstelprojecten (o.a. Fort Isabella). Uit deze opnameset werden 154 opnames geselecteerd en gebruikt bij de verder analyse en het opstellen van de typologie.

(20)

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden



Indien informatie voorhanden was, werden deze opnames eveneens gelokaliseerd op kaart 1/10.000 en ingegeven in het GIS. Voor 39 opnames was geen exacte lokatie beschikbaar.

)LJXXU9RRUEHHOGYDQGHVLWXHULQJYDQGHJUDVODQGRSQDPHV 'LJLWDOHRUWKRIRWR2&*,69ODDQGHUHQ

$ELRWLVFKHJHJHYHQV

:DDUQHPLQJHQRSKHWWHUUHLQ

Binnen het beschikbare tijdsbestek en met het beschikbare personeel was het onmogelijk om zelf op het terrein het abiotisch milieu uitvoerig te bemonsteren. Er werd enkel, bij percelen op een helling, de hellingsgraad en de expositie genoteerd.

%RGHPNDUDNWHULVWLHNHQ

Met behulp van een geografisch informatiesysteem (Arcview) werden verschillende overlay’s met geografische informatielagen gemaakt. Op deze wijze werden per opname gegevens bekomen van:

- de bodemtextuur- en drainage (Digitale versie van de Bodemkaart; OC GIS-Vlaanderen);

(21)

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden 

Via een enquête, gericht op de mogelijkheden van verweving tussen natuur en

landbouw (Debruyne HW DO 2001), is voor 65 opnames informatie beschikbaar over

grondwaterpeilen (hoogste, laagste en voorjaarsgrondwaterpeil), de aan- of afwezigheid van kwel en bronnetjes. In de databank van grondwaterpeilen WATINA (Instituut voor Natuurbehoud) en de databank van bodemprofielgegevens AARDEWERK (Van Orshoven & Vandenbroucke, 1993) bleken slechts voor enkele percelen meetgegevens aanwezig van de door onze onderzochte percelen.

$XWHFRORJLVFKHJHJHYHQV

Met behulp van het programma Turboveg (Hennekens, 1995) worden de waargenomen soorten gekoppeld aan hun indicatiewaarden voor abiotische factoren (Ellenberggetallen, Londogetallen, maai-indicatie). Ellenberg (1992) geeft voor een groot aantal plantensoorten een indicatiewaarde voor bepaalde milieufactoren. Een dergelijke indicatiewaarde is een getal, doorgaans op een ordinale schaal van 1 tot 9, dat de milieuomstandigheden aangeeft waarbij een plant optimaal voorkomt. In dit rapport worden alleen de indicaties voor zuurgraad en stikstof weerhouden. De maai-indicatiegetallen van Ellenberg geven, eveneens op een ordinale schaal, de maaigevoeligheid van de plantensoorten weer. De lijst van Ellenberg slaat vooral op Midden-Europese plantensoorten. Voor heel wat soorten in Nederland, en dus ook in

Vlaanderen, ontbreken maai-indicatiewaarden. Door Wamelink HWDO. (1997) is de lijst

van Ellenberg aangevuld met in Nederland voorkomende soorten. Het leek ons dan ook aangewezen om deze lijst in dit rapport te gebruiken.

Per opname worden van de indicatiewaarden gewogen gemiddelden berekend. Per type werd, rekening houdend met de presentie van de soorten, het procentueel aandeel aan Ellenbergindicatiegetallen en freatofyten (Londo, 1988) bepaald.

%HKHHU

Zoals uit § 2.3.3. reeds aangehaald werd dit aspect ook benaderd via auto-ecologische data.

Voor 65 opnames is informatie verzameld als onderdeel van een enquête gericht op de

mogelijkheden van verweving tussen natuur en landbouw (De Bruyne HWDO., 2001). Het

betreft gegevens met betrekking tot maaien en begrazen.

Voor het Kamgras-type zijn er het meest gegevens beschikbaar, nl. 18 enquêtes, maar ook dit bedraagt slechts 28% van dit graslandtype. Voor de overige types zijn er nog minder gegevens beschikbaar. Om per type gefundeerde uitspraken met betrekking tot beheer te kunnen geven, zijn er dus te weinig enquêtegegevens aanwezig.

(22)

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden



/LJJLQJWHQRS]LFKWHYDQGHHFRUHJLR¶V

Met behulp van GIS (Arcview) werd een overlay gemaakt met de ecoregio’s van Vlaanderen (De Blust, 2001), zodat per opname de ligging ten opzichte van deze ecoregio’s werd bekomen.

%HOHLGVPDWLJHGDWD

Met behulp van GIS (Arcview) werden verschillende overlay’s gemaakt met beleidsmatige geografische informatie lagen. Op deze wijze werden per opname gegevens bekomen van:

- ligging ten opzichte van het Gewestplan (digitale versie van het Gewestplan 1999, OC GIS-Vlaanderen);

- ligging in private, erkende en Vlaamse reservaten en domeinen (reservatenbestand, Instituut voor Natuurbehoud) ;

- bemestingsbeperkingen volgens het Mestactieplan (MAP), (digitale versie van de

Groenlaag van het MAP, Mestbank) 1;

- percelen geregistreerd bij de Mestbank (digitaal bestand, Mestbank).

Het gebruik van de percelen wordt bepaald via het reservatenbestand en bij de Mestbank geregistreerde percelen. Wanneer een perceel bij de Mestbank geregistreerd staat, betekent dit dat het perceel door de beroepslandbouw gebruikt wordt. In hoofdstuk 5 wordt hiervoor

de term ³ODQGERXZJHEUXLN´ gehanteerd. Percelen die niet door een natuurbeherende

particuliere organisatie of overheid beheerd worden en die niet bij de Mestbank

geregistreerd zijn worden in hoofdstuk 5 ³DQGHUH´ genoemd. Vermoedelijk gaat het hier over

schapenweitjes, percelen die door paardenliefhebbers gebruikt worden of andere particulieren, evenals percelen van niet-Mestbankplichtige landbouwers.

Door combinatie van de bij de Mestbank geregistreerde percelen en de laag met private, erkende of Vlaamse reservaten en domeinen verkrijgen we extra informatie: wanneer een perceel bij de Mestbank geregistreerd is en tevens in eigendom is van een terreinbeherende vereniging of overheid, dan kunnen we hier uit afleiden dat er mogelijk een gebruiksovereenkomst voor dit perceel is afgesloten. In hoofdstuk 5 wordt hiervoor

de term ³UHVHUYDDWPHWPRJHOLMNHJHEUXLNVRYHUHHQNRPVW´ aangewend.

1

(23)

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden  ,QSXWJHJHYHQVHQRSERXZGDWDEDQN

De dataset bestaat uit de opnames gemaakt in het kader van dit project aangevuld met 154 geselecteerde opnames van A. Zwaenepoel. De opbouw van deze dataset met vegetatieopnames gebeurde aan de hand van Turboveg voor Windows (Hennekens, 1995). Dit programma is speciaal ontworpen voor het bewaren, selecteren en exporteren van vegetatieopnames. Vanuit Turboveg kunnen opnameselecties geëxporteerd worden naar andere programma’s voor verdere analyses zoals TWINSPAN (Hill, 1979), CANOCO (ter Braak ,1986) e.a.

De databank uit Turboveg werd in Access geïmporteerd en omgevormd tot een relationele Access-databank. Hierdoor kunnen allerhande bevragingen uitgevoerd worden om informatie over allerhande relaties te verkrijgen (vb. tussen “types” en geografische ligging, tussen “types” en omgevingsfactoren, …).

9HUZHUNLQJ

&OXVWHULQJ 7:,163$1

Het bepalen van de graslandtypes uit onze dataset gebeurt door gelijkenissen tussen de verschillende opnames op te sporen. Hiervoor werd gebruikt gemaakt van het programma TWINSPAN (Hill, 1979) Dit is een hiërarchische, divisieve en polythetische classificatiemethode die zowel de opnames als de soorten in klassen verdeelt. Hiërarchisch betekent dat een inzicht gegeven wordt in de relaties tussen de clusters onderling. Deze relatie kan visueel voorgesteld worden in een dendrogram. Divisieve technieken vertrekken van de totale groep opnames of soorten en splitsen deze vervolgens verder op in subgroepen. Bij TWINSPAN worden de groepen telkens in twee subgroepen onderverdeeld (dichotome verdeling). Polythetische technieken zijn gebaseerd op het behandelen van meerdere soorten samen. De dichotomisatie gebeurt op basis van preferentiële soorten. Dit is echter een kwalitatief kenmerk. De kwantitatieve gegevens worden omgevormd tot kwalitatieve gegevens met behulp van pseudospecies. Hoe frequenter een soort voorkomt hoe meer pseudospecies gedefinieerd worden aangezien iedere pseudospecies gedefinieerd wordt door de minimum-bedekkingsgraad van de corresponderende soort, de “cutlevel”.

(24)

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden



$IEDNHQLQJJUDVODQGW\SHV

De indeling van de types is in hoofdzaak gebaseerd op basis van de classificatie bekomen door de TWINSPAN-analyse, waarbij groepen bekomen op verschillende splitsingsniveaus vertaald zijn naar types (zie ook figuur 3.1). In een aantal gevallen werd nadien “corrigerend” gewerkt door groepen die op basis van interpretatie van de uiteindelijke vegetatietabellen, ecologische achtergrondinformatie en literatuur, weinig van elkaar verschillen, samen te voegen, zelfs al worden die in de classificatie op een hoger niveau van elkaar gescheiden. Een voorbeeld hiervan is het Veldrus-type (zie ook § 3.1).

2UGLQDWLH

Ordinatie omvat verschillende technieken die, uitgaande van biotische en/of abiotische gegevens, de overeenkomsten en verschillen tussen opnames weergeven in een ruimtelijke projectie, een ordinatiediagram. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen indirecte analyse en directe analyse. Bij indirecte analyse worden biotische en abiotische gegevens afzonderlijk beschouwd. In een directe analyse wordt vertrokken van twee matrices tegelijk, nl. een biotische en een abiotische matrix. Voor dit onderzoek werden indirecte analyses (DCA) uitgevoerd met het programma CANOCO (ter Braak, 1998).

6\QWD[RQRPLVFKHSODDWVLQJ

De syntaxonomische affiniteit van de types met plantengemeenschappen werd nagegaan door:

- gebruik van programma ASSOCIA (Van Tongeren, 2000). Dit identificatieprogramma werd als hulpmiddel gebruikt voor het identificeren van

opnames en voor de toetsing aan de Nederlandse taxonomie2. Per type werd

nagegaan wele de meest voorkomende opgegeven syntaxonomische eenheden waren;

- vergelijking te maken van onze vegetatietabellen met de natuurtypen zoals ze in

Zwaenepoel HWDO (2002) gedefinieerd zijn.

2

(25)

Groep *0 Groep 1 Gestreepte witbol Zilte rus Kruipende boterbloem Getande weegbree Gewone hoornbloem ZILTE RUS

Ruw beemdgras Scherpe boterbloem

Groep *00 Groep *01 Gewoon struisgras Ruw beemdgras Smalle weegbree Fioringras Reukgras Geknikte vossestaart Pinksterbloem Groep *000 Groep *001 Scherpe boterbloem Veldzuring Groep *010 Groep *011 Schapezuring Kruipende boterbloem Kruipende boterbloem Beemdkamgras Gewoon struisgras Pinksterbloem Engels raaigras Gewoon biggekruid Gestreepte witbol Veldgerst SCHAPEZURING Akkerdistel Groep *0101 Scherpe boterbloem Groep *0010 Groep *0011 Paardebloem Veldrus Gewone kropaar Gestreepte witbol Pitrus Ruw beemdgras Hazezegge KNOOPKRUID Kale jonker Groep *01010 Groep *01011 VELDRUS Gestreepte witbol Italiaans raaigras GROTE VOSSENSTAART Groep *010100 Groep *010101 Fioringras Grote vossenstaart Mannagras Scherpe boterbloem Ruige zegge GROTE VOSSENSTAART Geknikte vossenstaart Reukgras Groep *0110 Groep *0111 Engels raaigras Muizenstaart Groep *0101000 Groep *0101001 MUIZENSTAART Pitrus Engels raaigras Veldrus Geknikte vossenstaart REUKGRAS Witte klaver Groep *01010010 Groep *01010011 Groep *01101 Mannagras Beemdkamgras Slipbladige ooievaarsbek GEKNIKTE VOSSENSTAART Fioringras Knopig doornzaad Groep *0100 Timoteegras Rood zwenkgras Mannagras Madeliefje Kweek Pitrus Reukgras Gekroesde melkdistel Egelboterbloem Scherpe boterbloem Veldgerst KAMGRAS Gewone glanshaver VELDGERST Groep *01000 Rietgras Groep *01001 ZOMPRUS Veldrus Groep *01100 Pitrus

Gestreepte witbol Moerasrolklaver

Groep *011000 Groep *011001 Kruipende boterbloem Zilverschoon Beemdkamgras VELDRUS Riet Engels raaigras ZOMPRUS Scherpe boterbloem

Figuur 3.1 Dendrogram TWINSPAN-analyse (afgebakende types zijn aangegeven in het rood).

(26)
(27)

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden  $QDO\VH

7ZLQVSDQ

De resultaten van de TWINSPAN-analyse zijn schematisch weergegeven in figuur 3.1. Via een dendrogram worden de onderverdelingen en de differentiërende soorten, die door TWINSPAN zijn aangeduid, weergegeven. In hoofdstuk 4 worden de onderscheiden types nader besproken en wordt ook aandacht besteed aan andere voor

de types kenmerkende soorten. In bijlage 3 wordt voor elk type een geordende

vegetatietabel gegeven.

Op het eerste niveau worden de opnames gesplitst in een groep * gekenmerkt door

Gestreepte witbol, Kruipende boterbloem, Gewone hoornbloem, Ruw beemdgras en

Scherpe boterbloem en een groep  raslanden met zouttolerante soorten zoals Zilte

rus. Deze laatste groep bevat de opnames die tot het Zilte rus-type behoren.

Op het tweede niveau splitst een groep * af bestaande uit “schralere” graslanden

gekenmerkt door een hoge abundantie van Gewoon struisgras, Smalle weegbree en

Gewoon reukgras en een groep * “voedselrijkere graslanden” gekenmerkt door Ruw

beemdgras, Fioringras, Geknikte vossenstaart en Pinksterbloem.

Groep * wordt opgesplitst in door Gewoon struisgras gedomineerde graslanden

(groep ) en een groep graslanden met een grotere abundantie van Veldzuring en

Kruipende boterbloem (groep ). De opnames uit de eerste groep vormen het

Schapezuring-type. Op het vierde niveau wordt groep  opgedeeld in een reeks

natte schrale graslanden met Veldrus, Pitrus, Hazezegge en Kale jonker als

kenmerkende soorten (groep ) en in een reeks glanshaverhooilanden (het

Knoopkruid-type) met Kropaar en Ruw beemdgras als dominante soorten (groep ).

Groep * wordt op het volgende niveau verder opgesplitst in kamgraslanden (s.l.) met

als differentiërende soorten Beemdkamgras, Engels raaigras, Veldgerst en Akkerdistel

(groep ) en in een groep met als dominante soorten Kruipende boterbloem,

Pinksterbloem en Gestreepte witbol (groep ).

Bij verdere opdeling van groep  worden eerst een zestal opnames afgesplitst,

waarin Beemdkamgras ontbreekt, maar met Muizenstaartje als differentiërende soort

(groep ). Wegens het geringe aantal opnames zijn hiervoor geen afzonderlijke

analyses in verband met de milieukarakteristieken uitgevoerd en bleven ze onderdeel van het Kamgras-type. Op een volgend niveau splitsen de Veldgerstgraslanden (groep , het Veldgerst-type) zich af en een groep ( ) waarvoor geen differentiërende soorten worden opgegeven door TWINSPAN. Bij het verder opdelen

van deze laatste groep * wordt een reeks met als differentiërende soorten

Zilverschoon en Riet afgesplitst (groep )en een groep kamgraslanden s.s. (het

Kamgras-type) (*). Uit de gedetailleerde vegetatietabel (de TWINSPAN-output),

blijkt dat de opnames uit de eerste groep (groep ) grote gelijkenis vertonen met

(28)

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden



maar eigenlijk worden ze vegetatiekundig gezien beter ondergebracht bij de zilverschoongraslanden (het Zomprus-type, zie verder).

Groep  wordt op een volgend niveau opgedeeld in een “drogere groep”  en

een natte groep . Volgende vochtindicerende soorten zijn hiervoor differentiërend:

Mannagras, Pitrus en Egelboterbloem. De opsplitsing van deze laatste groep levert de

zilverschoongraslanden (groep  het Zomprus-type) en een groep *natte

tot zeer natte graslanden met kenmerkende soorten Veldrus, Pitrus, Gestreepte witbol,

Moerasrolklaver en Kruipende boterbloem. De reeds bovenvermelde groep 

vertoont grote verwantschap met deze groep; enkel Gewoon struisgras en Rood zwenkgras zijn differentiërend tussen beide groepen. Bij de verdere verwerking worden beide groepen dan ook samen genomen. De opnamegroep die hierdoor ontstaat wordt het Veldrus-type genoemd.

Bij een verdere opdeling van de “drogere groep”  splitst een groep  af, met

als enige differentiërende soort Italiaans raaigras. De andere groep  die hierbij

ontstaat heeft als dominante soort Gestreepte witbol. De splitsing van deze groep op

het volgend niveau resulteert in een groep * graslanden met als dominante

soorten Fioringras, Mannagras, Ruige zegge, Geknikte vossenstaart en Gewoon

reukgras en in een groep  “grote vossenstaart”-graslanden met Grote

vossenstaart en Scherpe boterbloem als differentiërende soorten. Groep  (met

Italiaans raaigras) bezit ook hoge abundanties van Grote vossenstaart en wordt bij verdere verwerking samen met de “ grote vossenstaart”-graslanden genomen, wat resulteert in het Grote vossenstaart-type.

Groep  wordt op een volgend niveau opgedeeld in een groep  met als

differentiërende soorten Pitrus en Veldrus en een groep  bestaande uit

graslanden met als dominante soorten Engels raaigras, Geknikte vossenstaart en Witte klaver. De eerste groep opnames vormen het Reukgras-type. Bij verder opdeling van

groep  ontstaat een groep  met als differentiërende soort

Mannagras (het Geknikte vossenstaart-type) en een groep  kamgraslanden

met als kenmerkende soorten Beemdkamgras, Fioringras, Timoteegras, Madeliefje, Gewoon reukgras en Scherpe boterbloem. Deze groep vertoont grote verwantschap

met de hoger vermelde groep  kamgraslanden, enkel Veldzuring, Gewoon

reukgras en Pinksterbloem zijn differentiërend. Bij de verdere verwerking worden deze graslanden ook bij het Kamgras-type gerekend.

2UGLQDWLH

(29)

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden  2UGLQDWLHRSGHYROOHGLJHGDWDVHW

Op figuur 3.2a merken we dat het Zilte rus-type links gegroepeerd ligt. Het Zomprus-type situeert zich eerder centraal in de figuur. De opnames behorende tot het Knoopkruid- en het Schapezuring-type worden hoofdzakelijk samen rechts gegroepeerd. In de linkerbovenhoek vinden we een kleine groep opnames met Muizenstaart terug.

Als we de verdeling van de soorten (Figuur 3.2 b) vergelijken met de verdeling van de graslandtypes dan blijkt de overeenkomst voor de hogergenoemde types bevredigend. Typische soorten voor droge, zure struisgraslanden en glanshaverhooilanden zoals Schapezuring, Gewoon biggekruid, Knoopkruid en Kropaar bevinden zich uiterst rechts. Soorten typisch voor zilverschoongraslanden zoals Valse voszegge, Behaarde boterbloem, Mannagras, Krulzuring en Zilverschoon bevinden zich meer links in de figuur. Muizenstaart is net als de opnames met Muizenstaart in de linkerbovenhoek terug te vinden. Het betreft afwijkende opnames die door de classificatie overwegend in het Kamgras-type geordend worden.

De eerste twee assen kunnen vervolgens geïnterpreteerd worden naar ecologische factoren die standplaatsbepalend zijn. De eigenwaarde van de eerste as is zeer hoog. Dit wil zeggen dat er langs deze as een groot verschil is in diversiteit tussen de opnames. Er is dus een belangrijke gradiënt langs deze as, in dit geval hoogstwaarschijnlijk een gradiënt in vochtigheidsgraad. De spreiding van de types gebeurt hoofdzakelijk langs de eerste as. De drogere types Schapezuring-type en Knoopkruid-type situeren zich uiterst rechts in de figuur, de nattere types Zomprus-type en Zilte rus-type bevinden zich respectievelijk centraal en uiterst links. Ook het zoutgehalte zou een deel van de spreiding langs de eerste as kunnen verklaren. Het Zilte rus-type, dat het meest door zouttolerante soorten wordt gekenmerkt, komt uiterst links voor. Ook het Zomprus-type, dat naast het Zilte rus-type clustert, bevat een aantal zilte soorten. Alle overige types komen meer naar rechts voor.

Ook de tweede as heeft een hoge eigenwaarde. In eerste instantie wordt deze as bepaald door de afsplitsing van Muizenstaart en andere typische pioniersoorten zoals Schijfkamille, Gewoon herderstasje en Kleine veldkers (Figuren 3.2a en 3.2b). Mogelijk heeft de spreiding langs as 2 dus te maken met de afsplitsing van dergelijke tredvegetaties van natte open plekken. De milieugradiënt langs deze as is misschien ook deels te verklaren als een variatie in zoutgehalte, gezien de opnames van het Zilte rus-type iets meer naar onderen in de figuur staat en alle andere types ongeveer op dezelfde hoogte staan. Dit blijkt eveneens uit de soorten-ordinatie waar zouttolerante soorten zoals Zilt torkruid, Zilte zegge, Melkkruid, Zulte en Heen meer onderaan in figuur 3.2b gegroepeerd staan.

(30)

LEGENDE AS 1 AS 2 -1.0 +6.0 -1.0 +7.0

x Schapezuring-type Zilte rus-type

Knoopkruid-type muizenstaartgroep

à Zomprus-type overige opnames

Figuur 3.2a Ordinatiediagram van de opnamen van de volledige dataset ten opzichte van de eerste twee assen uit de DCA (eigenwaarde as 1: 0.79; eigenwaarde as 2: 0.66).

Instituut voor Natuurbehoud

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden

(31)

AS 1 AS 2 -1.0 +6.0 -0.5 +5.5 HYPCRAD HERASPH BROMHOR JUNCCON ANTXODO LOTUULI RUMEACE DACTGLO LUZUCAM ARRHELA CAREOVA HYPEPER ALOPPRA JUNCACU CIRSPAL VEROSER JUNCEFF EPILPAR DAUCCAR CAREHIR CARDPRA EQUIPAL AGRSCAN PHLEPRA CYNSCRI BELLPER RANUFLA GLYCFLU POA TRI RUMECRI STELULI GALUAPA PHLEP-P POLNAMP OENASIL GALUPAL MATRMAR EQUITEL LEONAUT EPIL-SP FESTARU SAGIPRO OENAFIS MENTAQU HORESEC PHALARU SONCARV URTIDIO JUNCINF CAREACT VICISAT LYSIVUL VEROARV GLYCMAX ALOPGEN GLYCN-D RUMECON EPILHIR POLNHYD MEDILUP PLAAMAJ JUNCART ELYMREP LYTHSAL CARECUP MATRREC MYOSL-C ELEOPAL RANUSAR AGRSSTO APIUNOD SONCASP ELEOP-U RUMEPAL STELMED POTEANS POA ANN TRIGPAL POLNPER RORIMIC CERAGLO SCIRL-T IRISPSE GLYCNOT HIPUVUL CAREDIS TRIFFRA TORIJAP RANUSCE PHRAAUS RORIPAL PLAAM-P GLAXMAR CHENRUB SCIRMAR OENALAC JUNCGER CAPSBUR CARDHIR POLNAVI ATRPPRO MATRDIS JUNCBUF PUCCDIS MYOUMIN SPEGSAL ASTETRI SALIEUR RUMEACT CENTJAC AGRSCAP LEGENDE

Kenmerkende soorten van:

x Schapezuring-type Zilte rus-type

Knoopkruid-type muizenstaartgroep

à Zomprus-type

Figuur 3.2b Ordinatiediagram van de soorten van de volledige dataset ten opzichte van de eerste twee assen uit de DCA (eigenwaarde as 1: 0.79; eigenwaarde as 2: 0.66).

Instituut voor Natuurbehoud

(32)

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden



 2UGLQDWLH ]RQGHU =LOWH UXVW\SH =RPSUXVW\SH 6FKDSH]XULQJW\SH HQ GH PXL]HQVWDDUWJURHS

Bij deze ordinatie (Figuren 3.3a en 3.3b) werden de natste types Zilte rus-type en Zomprus-type, het droge type Schapezuring en de muizenstaartgroep niet meegerekend. Dit om de differentiatie tussen de overige types op te sporen.

De puntenwolk is door het weglaten van hogergenoemde types meer “uitgerokken”. Centraal in de puntenwolk clusteren vooral het Geknikte vossenstaart-type, het Grote vossenstaart-type en het Reukgras-type. Meest naar links en naar boven zijn vooral de opnames van het Knoopkruid-type gegroepeerd. Het Veldgerst-type clustert ook meer naar links en naar boven ten opzichte van de centrale puntenwolk. Het nauw verwante Kamgras-type clustert op dezelfde “hoogte” als het Veldgerst-type, maar is in mindere mate naar links gepositioneerd. De opnames van het Veldrus-type liggen meer naar rechts in de figuur.

De positionering van de types wordt bevestigd door het soortendiagram (Figuur 3.3b). De typische soorten van het Veldrus-type, nl. Hazezegge, Biezenknoppen, Egelboterbloem en Veldrus situeren zich meer rechts in de figuur. Knoopkruid en Kropaar, de kenmerkende soorten van het Knoopkruid-type, komen meer bovenaan in de figuur voor. Linksboven situeren zich de kenmerkende soorten van het Veldgerst-type en het Kamgras-Veldgerst-type. Het betreft respectievelijk Veldgerst, Beemdkamgras en Madeliefje.

Ook hier hebben de eerste twee assen een hoge eigenwaarde. De eerste as wordt bepaald door enkele afwijkende opnames met uiterst links soorten als Riet, Zilt torkruid, Wilde peterselie en Knopig doornzaad (Figuur 3.3 b). Het zijn soorten typisch voor een soortenrijke, zeldzame variant van het Veldgerst-type, dat in de Natuurtypen

(Zwaenepoel HW DO., 2002) als een soortenrijke variant van de subassociate

KRUGHHWRVXP van de kamgrasweide (/ROLR&\QRVXUHWXP) wordt onderscheiden. Uiterst

rechts komen afwijkende, opnames uit het Veldrus-type voor met soorten als Wolfspoot, Grote wederik, Moerasmuur, Harige wilgenroosje en Pitrus. Vooral deze laatste soort bezit een hoge bedekking in deze opnames. Een andere afwijkende opname wordt gedomineerd door Reuzenpaardenstaart. Een aantal Grote vossenstaart-opnames clusteren naar onderen toe op basis van het zeldzame Weidekerveltorkruid. Deze opnames zijn een soortenrijke, zeldzame variant van het Grote vossenstaart-type.

Zwaenepoel HWDO. (2002) bespreken dit als een afzonderlijke associatie (Associatie van

Weidekerveltorkruid) binnen het Verbond van Grote vossenstaart ($ORSHFXULRQ

SUDWHQVLV Passarge 1964).

(33)

LEGENDE AS 1 AS 2 -0.5 +4.5 -0.5 +4.5

x Geknikte vossenstaart-type à Veldgerst-type

Knoopkruid-type + Kamgras-type

Veldrus-type opnames van Weidekerveltorkruid

Reukgras-type à soortenrijke variant Veldgerst-type

Grote vossenstaart-type

Figuur 3.3a Ordinatiediagram van de opnamen van de volledige dataset ten opzichte van de eerste twee assen uit de DCA zonder deze van het Zilte rus-type, Zomprus-type, Schapezuring-type en de muizenstaartgroep (eigenwaarde as 1: 0.56; eigenwaarde as 2: 0.44).

Instituut voor Natuurbehoud

(34)

LEGENDE AS 1 AS 2 -1.0 +5.5 -1.0 +6.0 CARDHIR EQUITEL LYCPEUR EPILHIR GALUAPA STELULI LYSIVUL RUMECON EPILCIL JUNCEFF URTIDIO CIRSPAL LYSINUM CAREDIT PRUUSER LYTHSAL AJUGREP POLNHYD GALUPAL LOTUULI RANUFLA CAREOVA JUNCACU EPIL-SP RANUFIC CARENIG GLYCFLU JUNCART EPILPAR GLECHED OENAFIS LYCHFLO PHALARU MYOSPAL FILIULM AGRSCAN CAREACU MENTAQU CALHPAL DESCCES JUNCCON CAREHIR JUNCINF ANGESYL CARDPRA RUMEOBT ELEOPAL RUMECRI CARECUP EQUIPAL JUNCBUF QUERROB POLNAMP ALOPGEN RANUREP LOTUCOR SAGIPRO HOLCLAN ANTXODO RUMEACE FESTPRA VEROSER AGRSSTO STELGRA CREPBIE POLNPER MYOUMIN ALOPPRA AGRSCAP GALUULI SYMHOFF VERO-SP MATRREC FESTARU POLNAVI TRIFREP RANUACR PLAAMAJ RUMEACT HERASPH IRISPSE RANUSCE RORIPAL GLYCN-D POA ANN BROMHOR FRAXEXC PLAALAN SAXIGRA VEROCHA GLYCMAX LEONAUT STELMED VICITET POTEANS CERAFON LATYPRA TARA/VU ANTISYL POA TRI EQUIARV SENEJAC PRUNVUL HOLCMOL LOLIPER TRIFPRA MYOSL-C LEUCVUL HYPEPER PHLEPRA MATRDIS TORIJAP LOLIMUL PHLEP-P OENASIL BELLPER LUZUCAM HYPCRAD CAREACT ACHIMIL VICIS-S CIRSARV CYNSCRI CENTJAC VICIHIR POA PRA RANUBUL TRIFDUB DACTGLO CERAGLO CAPSBUR VEROARV ONONR-S DAUCCAR GERAMOL CREPCAP RANUSAR CIRSVUL VICISAT HORESEC POTEREP ARRHELA CONLARV RUBUFRU GERADIS TRISFLA MEDILUP ELYMREP FESTRUB MATRMAR VICICRA SONCASP TORINOD SONCARV PETSSEG OENALAC PHRAAUS

Kenmerkende soorten van:

x Geknikte vossenstaart-type Grote vossenstaart-type

Knoopkruid-type à Veldgerst-type

Veldrus-type + Kamgras-type

Reukgras-type

Figuur 3.3b Ordinatiediagram van de soorten van de volledige dataset ten opzichte van de eerste twee assen uit de DCA zonder de opnames van het Zilte rus-type, Zomprus-type, Schapezuring-type en de muizenstaartgroep (eigenwaarde as 1: 0.56; eigenwaarde as 2: 0.44).

Instituut voor Natuurbehoud

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden

(35)

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden   2UGLQDWLH ]RQGHU =LOWH UXVW\SH =RPSUXVW\SH 6FKDSH]XULQJW\SH .QRRSNUXLGW\SH RSQDPHV YDQ :HLGHNHUYHOWRUNUXLG HQ GH VRRUWHQULMNH YDULDQW YDQ9HOGJHUVWW\SH

Omdat bij de ordinatie in § 3.2.2 nog steeds de variatie tussen de overige types niet duidelijk is, dit ten gevolge van een aantal afwijkende opnames, werd de ordinatie herhaald, zonder deze opnames.

De puntenwolk is opnieuw iets meer “uitgerokken”. Links in de figuur (3.4 a) situeren zich twee nauw verwante types, nl. het Veldgerst-type en het Kamgras-type. Centraal bevinden zich het Geknikte vossenstaart-type en het Grote vossenstaart-type. Iets meer naar rechts is het Reukgras-type gepositioneerd en de meest rechts gesitueerde groep is het Veldrus-type. Een aantal opnames van het Veldrus-type is uiterst rechts gepositioneerd.

De eerste twee ordinatie-assen hebben opnieuw een grote eigenwaarde. De eerste as is hier hoogstwaarschijnlijk een gradiënt van nat naar droog (cfr. als 2 in figuur 3.3a en 3.3b). Op het soortendiagram (figuur 3.4b) zijn soorten van natte tot zeer natte graslanden zoals Moerasrolklaver, Egelboterbloem, Hazezegge, Biezenknoppen, Zwarte zegge, Moeraszege, Zeegroene rus, Veldrus en Kale jonker in het rechtse deel gegroepeerd. Het zijn alle soorten die overwegend in het Veldrus-type voorkomen. Links in de figuur zijn mesofiele soorten zoals Veldgerst, Beemdkamgras, Klein streepzaad, Glanshaver, Goudhaver en Wilde peen gepositioneerd. Centraal in de figuur komen onder meer Rietgras, Geknikte vossenstaart, Groot streepzaad, Smalle

weegbree en Ruw beemdgras voor

De spreiding langs de tweede as wordt opnieuw door afwijkende opnames veroorzaakt. Helemaal rechtsonder (Figuur 3.4b) situeert zich een afwijkende opname met vooral Reuzenpaardenstaart en in mindere mate Berenklauw, Kruipend zenegroen, Kleefkruid en Kluwenzuring. In de rechterbovenhoek bevinden zich hoofdzakelijk door Pitrus gedomineerde graslanden, meer naar rechtsonder zijn het vooral graslanden waarin Veldrus en Biezenknoppen aspectbepalend zijn.

(36)

AS 1 AS 2 -2.0 +6.0 -1.0 +6.0 LEGENDE

x Geknikte vossenstaart-type Grote vossenstaart-type

Veldrus-type à Veldgerst-type

Reukgras-type + Kamgras-type

Figuur 3.4a Ordinatiediagram van de opnamen ten opzichte van de eerste twee assen uit de DCA zonder Zilte rus-type, Zomprus-type, Schapezuring-type, Knoopkruid-type, opnames van Weidekerveltorkruid en de soortenrijke variant van het Veldgerst-type (eigenwaarde as 1: 0.53; eigenwaarde as 2: 0.41).

Instituut voor Natuurbehoud

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden

(37)

LEGENDE AS 2 AS 1 -2.0 +6.0 -1.0 +6.0 EQUITEL GALUAPA RUMECON EPILHIR URTIDIO LYSINUM CARDHIR LYCPEUR STELULI LYSIVUL EPILCIL LYTHSAL AJUGREP HERASPH JUNCEFF CIRSPAL GLECHED CAREDIT PRUUSER LOTUULI EPIL-SP RANUFIC JUNCCON ANGESYL POLNHYD CARENIG JUNCACU GALUPAL POLNPER JUNCART CAREOVA MYOSPAL JUNCBUF FILIULM GALUULI RANUFLA EPILPAR LYCHFLO VEROCHA CIRSARV RUMEOBT MATRDIS POLNAVI GLYCFLU AGRSCAP LUZUCAM VICIHIR EQUIARV CALHPAL JUNCINF CAREACU STELGRA LATYPRA QUERROB SYMHOFF DESCCES EQUIPAL RUBUFRU CENTJAC RUMECRI CAREHIR CARDPRA CAREACT RUMEACE STELMED FESTPRA ANTXODO CARECUP VICICRA PLAALAN POA TRI POLNAMP PHALARU POA ANN RANUREP OENAFIS FESTRUB PRUNVUL AGRSSTO CREPBIE HOLCLAN LEUCVUL MENTAQU ALOPGEN CERAFON HYPCRAD VEROSER ELEOPAL HYPEPER AGRSCAN MATRREC LEONAUT SAGIPRO PLAAMAJ TRIFPRA ALOPPRA FESTARU TARA/VU ANTISYL POTEANS RUMEACT RANUACR SAXIGRA ONONR-S TRIFREP VERO-SP BROMHOR FRAXEXC ELYMREP ARRHELA MYOUMIN PHLEPRA ACHIMIL CAPSBUR LOTUCOR VICISAT SONCARV MYOSL-C CERAGLO GLYCN-D LOLIMUL LOLIPER TRIFDUB DAUCCAR POA PRA BELLPER TRISFLA GERADIS DACTGLO PHRAAUS MATRMAR HORESEC CIRSVUL VEROARV CYNSCRI CONLARV PHLEP-P MEDILUP SENEJAC POTEREP CREPCAP RANUSAR RANUBUL SONCASP TORIJAP

Kenmerkende soorten van:

x Geknikte vossenstaart-type Grote vossenstaart-type

Veldrus-type à Veldgerst-type

Reukgras-type + Kamgras-type

Figuur 3.4b Ordinatiediagram van de soorten ten opzichte van de eerste twee assen uit de DCA zonder de opnames van het Zilte rus-type, Zomprus-type, Schapezuring-type, Knoopkruid-type, opnames van Weidekerveltorkruid en soortenrijke variant van het Veldgerst-type (eigenwaarde as 1: 0.53; eigenwaarde as 2: 0.41).

Instituut voor Natuurbehoud

(38)

AS 1 AS 2 -1.0 +6.0 -1.0 +6.0 vocht zuur Londo stikstof LEGENDE

x Geknikte vossenstaart-type à Veldgerst-type

Reukgras-type + Kamgras-type

Grote vossenstaart-type Veldrus-type

Figuur 3.5a DCA Biplot (t.o.v. as 1 en as 2) van de opnamen uit de ordinatie van figuur 3.4 met weergave van de vier milieuvariabelen (Ellenbergwaarden zuur, vocht en stikstof) en de Londogetallen (grondwaterafhankelijke soorten) (eigenwaarde as 1: 0.53; eigenwaarde as 2: 0.41).

Instituut voor Natuurbehoud

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden

(39)

AS 1 AS 2 -1.0 +6.0 -1.0 +6.0 vocht zuur Londo stikstof EQUITEL GALUAPA RUMECON EPILHIR URTIDIO LYSINUM CARDHIR LYCPEUR STELULI LYSIVUL EPILCIL LYTHSAL AJUGREP HERASPH JUNCEFF CIRSPAL GLECHED CAREDIT PRUUSER LOTUULI EPIL-SP RANUFIC JUNCCON ANGESYL POLNHYD CARENIG JUNCACU GALUPAL POLNPER JUNCART CAREOVA MYOSPAL JUNCBUF FILIULM GALUULI RANUFLA EPILPAR LYCHFLO VEROCHA CIRSARV RUMEOBT MATRDIS POLNAVI GLYCFLU AGRSCAP LUZUCAM VICIHIR EQUIARV CALHPAL JUNCINF CAREACU STELGRA LATYPRA QUERROB SYMHOFF DESCCES EQUIPAL RUBUFRU CENTJAC RUMECRI CAREHIR CARDPRA CAREACT RUMEACE STELMED FESTPRA ANTXODO CARECUP VICICRA PLAALAN POA TRI POLNAMP PHALARU POA ANN RANUREP OENAFIS FESTRUB PRUNVUL AGRSSTO CREPBIE HOLCLAN LEUCVUL MENTAQU ALOPGEN CERAFON HYPCRAD VEROSER ELEOPAL HYPEPER AGRSCAN MATRREC LEONAUT SAGIPRO PLAAMAJ TRIFPRA ALOPPRA FESTARU TARA/VU ANTISYL POTEANS RUMEACT RANUACR SAXIGRA TRIFREP VERO-SP BROMHOR FRAXEXC ELYMREP ARRHELA MYOUMIN PHLEPRA ACHIMIL CAPSBUR LOTUCOR VICISAT SONCARV MYOSL-C CERAGLO GLYCN-D LOLIMUL LOLIPER TRIFDUB DAUCCAR POA PRA BELLPER TRISFLA GERADIS DACTGLO PHRAAUS MATRMAR HORESEC CIRSVUL VEROARV CYNSCRI TORINOD CONLARV PETSSEG PHLEP-P MEDILUP SENEJAC POTEREP CREPCAP RANUSAR RANUBUL SONCASP TORIJAP LEGENDE

Kenmerkende soorten van:

x Geknikte vossenstaart-type à Veldgerst-type

Reukgras-type + Kamgras-type

Grote vossenstaart-type Veldrus-type

Figuur 3.5b DCA Biplot (t.o.v. as 1 en as 2) van de soorten uit de ordinatie van figuur 3.4 met weergave van de vier milieuvariabelen (Ellenbergwaarden zuur, vocht en stikstof) en de Londogetallen (grondwaterafhankelijke soorten) (eigenwaarde as 1: 0.53; eigenwaarde as 2: 0.41).

Instituut voor Natuurbehoud

(40)

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden



0LOLHXNDUDNWHULVWLHNHQ

7H[WXXUYROJHQVGHERGHPNDDUW 2&*,69ODDQGHUHQ

Figuur 3.6 geeft de verdeling van de verschillende textuurklassen van de diverse graslandtypes weer. Hieruit valt af te leiden dat de meeste types op allerlei grondsoorten voorkomen. Het Schapezuring-type is wel vooral te vinden op zand- en lemig zandgronden en ontbreekt op zware texturen. In vergelijking met de andere types komen ook het Knoopkruid-type en het Veldrus-type meer voor op zand en lemig zandgronden en in mindere mate op klei. Een behoorlijk aandeel van het Veldrus-type situeert zich, net als het Kamgras-type en het Reukgras-type op leem. Het Grote vossenstaart-type komt vooral voor op zandleem-, klei- en zware kleigronden. Drie types nl. het zilte-rus type, het Zomprus-type en het Veldgerst-type komen vooral voor op de uitgeveende gronden en de klei- en zware klei gronden van de Polders. Dit geldt ook voor een aantal graslanden van het Kamgras-type. Andere bodemsoorten en vooral lichtere gronden ontbreken of komen weinig voor in deze Polder-types. Veengronden komen vooral in het Zilte rus-type voor en in minder mate in het Zomprus-type, het Reukgras- en het Geknikte vossenstaart-type. Kunstmatige gronden komen in alle types slechts sporadisch voor.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het college van burgemeester en schepenen van de stad Bree heeft binnen de wettelijk vastgelegde termijn geen beslissing genomen in de.. omgevingsaanvraag betreffende de

Dus mogen we rustig vermoe- den dat alle heiligen in de hemel dezelfde agenda hebben als klei- ne Theresia: niet alleen aan jezelf denken, maar ook aan anderen. Dat stuk

De meest voorkomende streekeigen boom- en struiksoorten voor de natte heideontginningen en de plek op het erf en in het landschap waar u ze het beste aan kunt

De verschillen in bedrijfsstructuur tussen de melkveebedrijven in de Landbouwtelling en de ‘overige’ melkveebedrijven in het standaard- zandprogramma (verder overige

Volume in 2005: 220 tons by vessel and 80 tons by airplane Type of mangoes: Conventional.. Almost

Los van de tolerantie voor (zeer) natte locaties of afwisselend droge en natte grond zijn er natuurlijk meer factoren die bepalen of planten op deze locaties kunnen

Om binnen het DSS ook andere rekenmodellen te kunnen gebruiker is de configuratie zó ontworpen dat berekeningen die specifiek zijn voor een nieuw rekenmodel automatisch

Of ook nog plantengemeenschappen met slechts 66n of enkele soorten van deze verbonden nog blauwgrasland kunnen genoemd worden, is vaak voor meer discussie vatbaar, daar