• No results found

Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid; resultaten van monitoring op de natte gronden in de Zandregio in de periode 2004-2009 : Landbouwpraktijk en waterkwaliteit (Bijlagenrapport) | RIVM

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid; resultaten van monitoring op de natte gronden in de Zandregio in de periode 2004-2009 : Landbouwpraktijk en waterkwaliteit (Bijlagenrapport) | RIVM"

Copied!
136
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

monitoring op de

natte gronden in

de Zandregio in de

periode 2004 – 2009

Landbouwpraktijk en waterkwaliteit

(Bijlagenrapport)

(2)
(3)

Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid;

resultaten van monitoring op de natte

gronden in de Zandregio in de periode

2004 – 2009

Landbouwpraktijk en waterkwaliteit (Bijlagenrapport) RIVM Rapport 2015-0062

(4)

Colofon

© RIVM 2015

Delen uit deze publicatie mogen worden overgenomen op voorwaarde van bronvermelding: 'Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), de titel van de publicatie en het jaar van uitgave'.

Dit onderzoek werd verricht in opdracht van het ministerie van

Economische Zaken (EZ) en het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M), in het kader van het Project Landelijk Meetnet effecten

Mestbeleid (LMM, projectnummer M/680717) E. Buis (auteur), RIVM

A. van den Ham (auteur), LEI C.H.G. Daatselaar (auteur), LEI B. Fraters (auteur), RIVM S. Lukacs (auteur), RIVM Contact:

Eke Buis

Centrum voor Milieu Monitoring eke.buis@RIVM.nl

Dit is een uitgave van:

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu

(5)

Publiekssamenvatting

Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid; overzicht voor de natte gronden in de Zandregio

Landbouwpraktijk en waterkwaliteit (Bijlagenrapport)

Dit rapport bevat achtergrondrapportages en diverse aanvullende

tabellen behorend bij het overzichtsrapport voor het programma voor de natte delen van de Zandregio van Nederland. Dit monitoringsprogramma is deel van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM). Het RIVM en het LEI Wageningen UR zijn verantwoordelijk voor het management en uitvoering van het LMM. Gezamenlijk hebben zij dit overzicht

gemaakt in opdracht van het ministerie van Economische Zaken (EZ) en het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M).

De hoofdtekst is opgenomen in een apart RIVM-rapport (rapportnummer 2015-0055).

Kernwoorden: Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid, zandgebied, gedraineerde gronden, waterkwaliteit, bedrijfskarakteristieken

(6)
(7)

Synopsis

Minerals Policy Monitoring Programme; overview of the drained soils of the sandy regions

Agricultural practise and water quality (Annexes)

This report contains a number of background documents and additional tables belonging to the overview report of monitoring programme of the drained soils of the Sand region of the Netherlands. This monitoring programme is part of the Minerals Policy Monitoring Programme (LMM). The National Institute for Public Health and the Environment (RIVM) and the Agricultural Economics Research Institute (LEI) of Wageningen University and Research Centre are responsible for the management and operation of the LMM. RIVM and LEI have carried out this research by order of the ministry of Economic Affairs and the ministry of

Infrastructure and the Environment.

The main results of the overview study are given in a separate RIVM report (report number 2015-0055).

Keywords: Minerals Policy Monitoring Programme, sandy region, drained soils, water quality, agricultural practice

(8)
(9)

Inhoud

1  Inleiding — 9 

2  Karakteristieken van de steekproef in de Zandregio — 11 

2.1  Algemeen 11

2.1.1  Representativiteit en betrouwbaarheid — 11

2.1.2  Wijziging in rotatiemethode — 11 2.1.3  Optreden van leereffecten — 12 

2.2  Beschrijving bedrijven in de Zandregio 2004 en 2008 — 12 

2.3  Vertegenwoordiging LMM-steekproef in de Zandregio — 15

2.3.1  Vertegenwoording in de Zandregio als geheel — 15

2.3.2  Vertegenwoording in de drie zandgebieden — 20 

3  Bedrijfsstructuur en bedrijfsvoering in de Zandregio — 27 

3.1  Toelichting tabellen — 27 

3.2  Akkerbouwbedrijven — 27 

3.3  Melkveebedrijven — 31 

3.4  Melkveebedrijven in de verschillende zandgebieden — 35

3.4.1  Zand Noord — 35

3.4.2  Zand Midden — 39

3.4.3  Zand Zuid — 43

3.4.4  Vergelijking van de verschillende gebieden — 47 

3.5  Hokdierbedrijven — 48  3.6  Overige dierbedrijven — 48  4  Bemesting en nutriëntenoverschotten — 53  4.1  Toelichting tabellen — 53  4.2  Akkerbouwbedrijven — 53 4.2.1  Bemesting — 53 4.2.2  Overschotten — 57

4.2.3  Stikstof- en fosfaatgebruik voor de akkerbouwbedrijven in de Zandregio — 60 

4.3  Melkveebedrijven — 62

4.3.1  Bemesting — 62

4.3.2  Overschotten — 65 

4.4  Melkveebedrijven in de verschillende zandgebieden — 68 4.4.1  Zand Noord — 68

4.4.2  Zand Midden — 75

4.4.3  Zand Zuid — 82

4.4.4  Vergelijking van de zandgebieden — 88 

4.5  Hokdierbedrijven — 90 

4.6  Overige dierbedrijven — 90

4.6.1  Bemesting — 90

(10)

5  Waterkwaliteit — 97 

5.1  Waterkwaliteitsnormen — 97 

5.2  Gemiddelden en percentielwaarden waterkwaliteit — 98 

5.3  Frequentiediagrammen waterkwaliteit — 108 

5.4  Ruimtelijk beeld waterkwaliteit — 117 

5.5  Waterkwaliteit op melkveebedrijven per zandgebied — 126 

5.6  Trends in de waterkwaliteit nitraat en totaal fosfor — 130 

5.7  Resultaten zomerslootbemonsteringen — 131

5.7.1  Beschrijving zomerslootprogramma — 131

5.7.2  Resultaten — 131 

(11)

1

Inleiding

In de periode 2004-2009 is op een selectie van landbouwbedrijven in het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) in de Zandregio een grond-, drain- en slootwaterbemonstering uitgevoerd in de

winterperiode, het zogenaamde nat-zandprogramma. Dit om de effecten van veranderingen in de landbouwpraktijk op de waterkwaliteit beter te kunnen vaststellen voor de natte delen van de Zandregio. Omdat de bedrijven reeds deelnamen aan het LMM, werd jaarlijks al de

bedrijfsvoering geregistreerd en het bovenste grondwater in de zomer bemonsterd.

In opdracht van het ministerie van Economische Zaken (EZ) en het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) hebben het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en LEI Wageningen Universiteit en Research Centrum een studie uitgevoerd ter voorbereiding op een evaluatie van het programma. LEI is verantwoordelijk voor de informatie met betrekking tot de landbouwpraktijk en het RIVM voor de milieu- en waterkwaliteitsgegevens. Het RIVM heeft tevens de rol van penvoerder. Het voorliggende Bijlagenrapport geeft achtergronden en presenteert de resultaten van het programma in meer detail. Het hoofdrapport, waarin de evaluatievragen zijn geformuleerd, is verschenen als apart rapport onder het nummer 680717025 (Buis et al., 2014). De beschrijving van de opzet en uitvoering van het programma en van de studie is eveneens gegeven in het hoofdrapport.

In dit rapport wordt in meer detail ingegaan op:

− karakteristieken van de steekproef in de Zandregio (hoofdstuk 2);

− bedrijfsstructuur en bedrijfsvoering in de Zandregio (hoofdstuk 3);

− bemesting en nutriëntenoverschotten (hoofdstuk 4);

− waterkwaliteit (hoofdstuk 5); in paragraaf 5.1 is een overzicht van de figerende waterkwaliteitsnormen gegeven.

In de hoofdstukken met betrekking tot de landbouwpraktijk (2-4) worden niet alleen cijfers gepresenteerd voor de LMM-bedrijven deelnemende aan het nat-zandprogramma (nat-zandbedrijven), maar ook voor de overige LMM-bedrijven in het standaardprogramma in de Zandregio (overige LMM-zandbedrijven) en voor de bedrijven in de Landbouwtelling in de Zandregio.

Voor alle hoofdstukken geldt dat onderscheid wordt gemaakt in vier bedrijfstypen en drie zandgebieden. De bedrijfstypen zijn akkerbouw-, melkvee-, hokdier- en overig dierbedrijven. Voor de hokdierbedrijven en de overig dierbedrijven zijn soms te weinig waarnemingen

(12)
(13)

2

Karakteristieken van de steekproef in de Zandregio

2.1 Algemeen

Representativiteit en betrouwbaarheid 2.1.1

Vaak worden in verband met de steekproef van zowel de Evaluerende Monitor (EM) als de Derogatie Monitor (DM), de begrippen

representativiteit en betrouwbaarheid gebruikt. Representativiteit heeft betrekking op de vraag in welke mate een steekproef een bepaalde groep of het geheel van een populatie vertegenwoordigt en daarvan een getrouwe weergave geeft. Betrouwbaarheid heeft betrekking op de vraag in hoeverre kan worden verwacht dat, bij herhaling van het onderzoek, dezelfde uitkomst wordt verkregen. Bij betrouwbaarheid spelen de begrippen ‘spreiding’ en ‘significantie’ een rol. De mate van spreiding en significantie geven aan in welke mate een statistisch verantwoorde, dus voldoende betrouwbare, conclusie kan worden getrokken en welke onzekerheden daarbij gelden.

Representativiteit kan nooit betrekking hebben op alle mogelijke variabelen die op een bedrijf kunnen voorkomen, tenzij de steekproef samenvalt met vrijwel de hele populatie. Voor het

Bedrijveninformatienet (verder te noemen Informatienet) wordt vooral gekeken naar variabelen die te maken hebben met de economie van een bedrijf. Hierdoor is voor de bedrijfsomvang in ege (economische grootte eenheid) gemeten, de steekproef representatief voor die van de hele populatie. Dat geldt ook voor de bedrijfsoppervlakte (Vrolijk en Cotteleer, 2005). Dat voor deze variabelen inderdaad sprake is van representativiteit, is begrijpelijk omdat dit variabelen zijn waarmee het netto bedrijfsresultaat samenhangt. Andere variabelen, zoals

methaanuitstoot, hoeven niet dezelfde mate van representativiteit te hebben. Een steekproef kan dus representatief zijn voor één variabele maar niet voor een andere. Of representativiteit van een bepaalde variabele van belang is, hangt af van het onderzoek dat met de steekproef wordt gedaan. De representativiteit zou dus beoordeeld moeten worden voor de variabelen die voor het betreffende onderzoek relevant zijn (Vrolijk en Cotteleer, 2005).

Wijziging in rotatiemethode 2.1.2

Omstreeks 2004 is het LEI afgestapt van de rotatiemethode waarbij ieder jaar circa een zesde deel van het bedrijvenbestand in het

Informatienet werd vervangen. Sindsdien wordt gewerkt met een vast meetnet met minimale rotatie. Deze minimale rotatie ontstaat doordat er altijd ondernemers zijn die hun bedrijf beëindigen of hun

medewerking aan de steekproef beëindigen, of doordat ondernemers door veranderingen op hun bedrijf niet meer in de steekproef vallen. Een vast meetnet zou kunnen betekenen dat de ontwikkelingen in het bestand geen gelijke tred houdt met de ontwikkelingen in de

Landbouwtelling. Dit kan ten koste gaan van de representativiteit van het Informatienet en daarmee mogelijk ook van de bedrijven die voor LMM worden gebruikt. Het werken met strata, waarbij een bedrijf wordt gezocht in hetzelfde stratum als waaruit er een afvalt, dempt

(14)

de ontwikkelingen in de steekproef en de Landbouwtelling, nog steeds terecht is, of dat de vervanger voor een afvaller beter in een ander stratum kan worden gezocht. Door de resultaten uit het Informatienet te vergelijken met die van andere bronnen (oogstramingen,

prijzenstatistieken, Landbouwtelling) wordt in voldoende mate een vinger aan de pols gehouden (Poppe, 2004; Vrolijk en Van der Veen, 2005).

Het programma voor de natte delen van de Zandregio (nat-zandprogramma) is opgestart nadat was overgestapt op een vast meetnet met minimale rotatie. De steekproef is daardoor relatief vast gebleken; 20 van de 25 bedrijven uit het eerste seizoen hebben alle vijf jaar meegedaan aan het meetprogramma (Buis et al., 2013).

Optreden van leereffecten 2.1.3

In vrijwel alle bestaande literatuur wordt als nadeel van minimale rotatie het optreden van mogelijke leereffecten gemeld, waardoor ondernemers zich aanpassen en deze bedrijven geen representatief beeld meer

vormen. Dit komt voort uit de gedachte dat sommige ondernemers over weinig informatie beschikken en andere over veel. Ondernemers die deelnemen aan het Informatienet, zouden dan meer

bedrijfseconomische informatie ter beschikking hebben en dus meer mogelijkheden zich aan te passen. Zo’n twintig jaar geleden zal dit inderdaad het geval zijn geweest maar dit verschil is nu veel minder groot doordat sprake is van een collectieve toename van kennis. De bedrijfsadministratie in de landbouw is sterk toegenomen. In de huidige situatie beschikken de meeste landbouwers daarom over voldoende informatie (Vrolijk en Cotteleer, 2005).

2.2 Beschrijving bedrijven in de Zandregio 2004 en 2008

De bedrijfskarakteristieken zijn bepaald voor de LMM-steekproef in de gehele Zandregio (standaard-zandprogramma). Dit betreft zowel bedrijven die alleen deelnemen in het standaard-zandprogramma in de zomerperiode, als bedrijven die ook deelnemen aan het programma in de natte delen van de Zandregio (nat-zandprogramma) en die

aanvullend in de winterperiode worden bemonsterd. In de Zandregio is ongeveer 47% van de Nederlandse cultuurgrond gelegen (Tabel 2.1), dit is ruim 900.000 ha (Tabel 2.2). In de Zandregio bestaat 53% van de cultuurgrond uit grasland. Dat komt ongeveer overeen met het Nederlandse gemiddelde van 51%.

(15)

Tabel 2.1: Verdeling cultuurgrond (%) per bedrijfstype in de Zandregio volgens de Landbouwtelling

2004 2005 2006 2007 2008

Cultuurgrond Zandregio (*1.000 ha) 902 903 900 885 893 Aandeel van totaal Nederland (%) 47 47 47 46 46 % Grasland in de Zandregio 53 53 54 54 53

% Grasland Nederland 51 51 52 52 51

Verdeling areaal cultuurgrond Zandregio (%) - akkerbouwbedrijven 17 17 17 16 16 - tuinbouwbedrijven 2,6 2,5 2,9 2,7 2,8 - blijvende teeltbedrijven 1,5 1,6 1,6 1,8 1,9 - melkveebedrijven 49 49 48 47 47 - overige graasdierbedrijven 13 13 14 15 15 - hokdierbedrijven 4,9 5,3 5,3 5,8 5,8 - gewassencombinaties 1,9 1,6 1,9 1,6 1,7 - veeteeltcombinaties 3,5 3,7 3,4 3,5 3,3 - overige combinaties 6,5 6,8 6,7 6,5 6,0 Bron: CBS-Landbouwtelling

Tabel 2.2: Overzicht cultuurgrond (ha * 1.000) per bedrijfstype in de Zandregio volgens de Landbouwtelling ha cultuurgrond Zandregio 2004 2005 2006 2007 2008 Totaal Zandregio 902 903 900 885 893 Akkerbouwbedrijven 155 153 149 144 143 Tuinbouwbedrijven 23 23 26 24 25 Blijvende teeltbedrijven 14 15 15 16 17 Melkveebedrijven 445 438 429 416 422 Overige graasdierbedrijven 115 119 126 130 136 Hokdierbedrijven 44 48 48 52 52 Gewassencombinaties 17 15 17 14 15 Veeteeltcombinaties 31 33 30 31 30 Overige combinaties 59 61 60 58 54 Bron: CBS-Landbouwtelling

Melkveebedrijven hebben in de Zandregio bijna 50% van de cultuur-grond in gebruik (Tabel 2.1; arealen in ha staan in Tabel 2.2). De akkerbouwbedrijven volgen met ruim 15%. Op overige

graasdier-bedrijven is eveneens ongeveer 15% van de cultuurgrond in gebruik. De cultuurgrond in de zandgebieden is daarmee voor ongeveer tweederde deel in gebruik bij graasdierbedrijven (melkvee en overig graasvee). De overige combinaties en de hokdierbedrijven hebben ieder ongeveer 5% van de cultuurgrond in gebruik. Voor de veeteeltcombinaties, de

gewassencombinaties, de tuinbouwbedrijven en de blijvende teeltbedrijven is dat nog minder. Het aandeel grond dat op overige graasdierbedrijven in gebruik is, stijgt wat. In heel lichte mate is dat ook op hokdierbedrijven het geval. Bij de overige bedrijfstypen is sprake van een lichte daling of van een stabilisatie. Het aandeel grond op de

gecombineerde bedrijfstypen blijft met 11–12% tamelijk stabiel. Het aantal bedrijven en het aandeel van elk bedrijfstype daarin geeft een vergelijkbaar beeld (Tabel 2.3 en Tabel 2.4). Voor alle bedrijfstypen

(16)

is, in absolute aantallen uitgedrukt, sprake van een afname van het aantal bedrijven, behalve bij de overige graasdierbedrijven. Daar is sprake van een stabilisatie (Tabel 2.4). Relatief neemt het aandeel van laatstgenoemd bedrijfstype daardoor toe. Vooral bij het aandeel

melkveebedrijven is sprake van een afname, de andere bedrijfstypen nemen in aandeel relatief licht af of stabiliseren. Het aandeel

hokdierbedrijven en blijvende teeltbedrijven stijgt licht, maar het aandeel van de laatste groep blijft gering. Het aandeel van de gecombineerde bedrijven blijft met 10–11% stabiel.

Tabel 2.3: Verdeling aantal bedrijven (%) per bedrijfstype in de Zandregio volgens de Landbouwtelling

2004 2005 2006 2007 2008 Aantal bedrijven (x1.000) 44 43 42 40 40 Aandeel bedrijven in Zandregio van

totaal Nederland (%) 53 53 53 53 53

Aandeel bedrijfstypen Zandregio (%)

- akkerbouwbedrijven 12 11 12 11 11 - tuinbouwbedrijven 6,1 6,0 6,1 5,8 5,6 - blijvende teeltbedrijven 3,9 3,9 4,0 4,2 4,2 - melkveebedrijven 28 28 26 26 26 - overige graasdierbedrijven 25 25 27 27 28 - hokdierbedrijven 14 15 15 15 15 - gewassencombinaties 1,6 1,4 1,5 1,3 1,4 - veeteeltcombinaties 3,7 3,9 3,5 3,7 3,4 - overige combinaties 5,9 5,9 5,8 5,9 5,8 Bron: CBS-Landbouwtelling

Tabel 2.4: Overzicht aantal bedrijven in de Zandregio per bedrijfstype volgens de Landbouwtelling Aantal bedrijven Zandregio 2004 2005 2006 2007 2008 Totaal Zandregio 44.388 43.431 42.298 40.302 39.603 Akkerbouwbedrijven 5.131 4.931 4.967 4.408 4.414 Tuinbouwbedrijven 2.712 2.602 2.585 2.329 2.212 Blijvende teeltbedrijven 1.722 1.708 1.708 1.701 1.682 Melkveebedrijven 12.583 11.954 10.898 10.368 10.178 Overige graasdierbedrijven 11.039 10.999 11.285 10.970 10.992 Hokdierbedrijven 6.221 6.373 6.293 6.157 5.960 Gewassencombinaties 718 627 634 525 537 Veeteeltcombinaties 1.639 1.688 1.485 1.481 1.347 Overige combinaties 2.623 2.549 2.443 2.363 2.281 Bron: CBS-Landbouwtelling

(17)

2.3 Vertegenwoordiging LMM-steekproef in de Zandregio

Vertegenwoording in de Zandregio als geheel 2.3.1

Bijna de helft van alle Nederlandse cultuurgrond ligt in de Zandregio (Tabel 2.5, Tabel 2.6). De oppervlakte cultuurgrond in de

Landbouwtelling die door de LMM-steekproef in de Zandregio wordt gedekt, bedraagt voor alle jaren ca. 83%. Voor Nederland als geheel is dat 81%.

De Zandregio is van alle regio’s de regio met de meeste bedrijven Tabel 2.7,

(18)

Tabel 2.8). Ruim de helft (53%) van alle Nederlandse land- en

tuinbouwbedrijven is in deze regio aanwezig. Het aandeel bedrijven in de Landbouwtelling dat door de LMM-steekproef in de Zandregio wordt gedekt, blijft met ongeveer 47% tamelijk stabiel. Dat dit aandeel relatief klein is (nauwelijks de helft), wordt vooral veroorzaakt door de

selectiegrens van minimaal 10 hectare die voor LMM wordt gehanteerd. Ruim de helft van de bedrijven in de LMM-steekproef in de Zandregio bestaat uit melkveebedrijven.

Tabel 2.5: Verdeling van het areaal cultuurgrond (ha * 1.000) per LMM-regio, voor de hele LMM-steekproefpopulatie en voor de steekproefpopulatie in zand

Ha cultuurgrond 2004 2005 2006 2007 2008 - LMM-Zandregio 902 903 900 885 893 - LMM-Kleiregio 759 754 756 764 769 - LMM-Veenregio 233 233 234 236 237 - LMM-Lössregio 30 30 30 29 29 Totaal Nederland 1.925 1.921 1.920 1.914 1.929 LMM-steekproefpopulatie 1.568 1.568 1.556 1.559 1.571 Steekproefpopulatie Zandregio - akkerbouwbedrijven 130 127 123 120 119 - melkveebedrijven 440 432 426 414 419 - hokdierbedrijven 29 33 33 37 38 - overige dierbedrijven1 150 153 159 163 163 Totaal steekproefpopulatie Zandregio 749 746 741 734 739

1 Onder overige dierbedrijven vallen hokdiercombinaties, gewasveeteelt-combinaties en overige graasdieren.

(19)

Tabel 2.6 Aandeel cultuurgrond (%) per regio, voor de hele LMM-steekproefpopulatie en voor de LMM-steekproefpopulatie in zand

2004 2005 2006 2007 2008 - LMM-Zandregio 47 47 47 46 46 - LMM-Kleiregio 40 39 39 40 40 - LMM-Veenregio 12 12 12 12 12 - LMM-Lössregio 1,6 1,6 1,6 1,5 1,5 Dekking LMM-steekproefpopulatie 81 82 81 81 81 Steekproefpopulatie Zandregio - akkerbouwbedrijven 17 17 17 16 16 - melkveebedrijven 59 58 58 56 57 - hokdierbedrijven 3,9 4,4 4,4 5,0 5,1 - overige dierbedrijven1 20 21 22 22 22 Dekking steekproefpopulatie Zandregio 83 83 82 83 83

1 Onder overige dierbedrijven vallen hokdiercombinaties, gewasveeteelt-combinaties en overige graasdieren.

Bron: CBS-Landbouwtelling

Tabel 2.7: Aantal bedrijven per LMM-regio en voor de LMM-steekproefpopulatie in de Zandregio Aantallen bedrijven 2004 2005 2006 2007 2008 - LMM-Zandregio 44.388 43.431 42.298 40.302 39.603 - LMM-Kleiregio 29.009 28.175 27.249 26.745 26.034 - LMM-Veenregio 9.221 8.970 8.666 8.493 8.327 - LMM-Lössregio 1.267 1.254 1.222 1.201 1.188 Totaal Nederland 83.885 81.830 79.435 76.741 75.152 LMM-steekproefpopulatie (*1.000) 38 37 36 35 35 Steekproefpopulatie Zandregio - akkerbouwbedrijven 2.502 2.364 2.317 2.125 2.081 - melkveebedrijven 11.722 11.189 10.565 10.053 9.921 - hokdierbedrijven 1.497 1.620 1.617 1.726 1.771 - overige dierbedrijven* 4.963 4.849 5.047 5.024 4.810 Totaal steekproefpopulatie Zandregio 20.684 20.022 19.546 18.928 18.583

1 Onder overige dierbedrijven vallen hokdiercombinaties, gewasveeteelt-combinaties en overige graasdieren.

(20)

Tabel 2.8: Aandeel bedrijven (%) per regio en voor de LMM-steekproefpopulatie in de Zandregio 2004 2005 2006 2007 2008 - LMM-Zandregio 53 53 53 53 53 - LMM-Kleiregio 35 34 34 35 35 - LMM-Veenregio 11 11 11 11 11 - LMM-Lössregio 1,5 1,5 1,5 1,6 1,6 Dekking LMM-steekproefpopulatie 46 46 46 46 46 Steekproefpopulatie Zandregio - akkerbouwbedrijven 12 12 12 11 11 - melkveebedrijven 57 56 54 53 53 - hokdierbedrijven 7,2 8,1 8,3 9,1 9,5 - overige dierbedrijven* 24 24 26 27 26 Dekking steekproefpopulatie Zandregio 47 46 46 47 47

1 Onder overige dierbedrijven vallen hokdiercombinaties, gewasveeteelt-combinaties en overige graasdieren.

Bron: CBS-Landbouwtelling

Areaal niet-vertegenwoordigd in de LMM-steekproef

Daarnaast spelen ook de nge-grenzen die voor de LMM-steekproef worden gehanteerd een rol. De nge (Nederlandse Grootte Eenheid) is een maat voor de economische omvang van een bedrijf. Vooral van het aandeel cultuurgrond van bedrijfstypen die al in de LMM-steekproef zitten, valt een aanzienlijk deel buiten de LMM-steekproef doordat deze bedrijven onder de ondergrens van 10 hectare vallen (Tabel 2.9). Dit is ook zichtbaar in de aantallen bedrijven (Tabel 2.10:). Bovendien is er een behoorlijk aandeel cultuurgrond die op niet-LMM bedrijfstypen gelegen is, maar wel LMM-waardig is; met andere woorden deze bedrijven met afwijkend bedrijfstype voldoen wel aan de nge-grenzen en de oppervlaktegrens waaraan een LMM-bedrijf moet voldoen. In aantallen bedrijven is dit percentage veel kleiner. Dit wordt veroorzaakt doordat een LMM-waardig bedrijf uit minimaal 10 hectare bestaat en relatief meer bijdraagt aan het totale oppervlak cultuurgrond dan aan het aantal bedrijven.

(21)

Tabel 2.9: Samenstelling van het areaal cultuurgrond buiten de steekproef in de Zandregio1, met onderverdeling naar bedrijfstypen die wel of niet in het LMM

zijn opgenomen (%)

2004 2005 2006 2007 2008 Totaal oppervlakte niet

vertegenwoordigd (*1000 ha) 153 158 159 151 154 Aandeel LMM-bedrijfstypen Aantal ha cultuurgrond (* 1000) 99 106 102 97 97 Aandeel ha cultuurgrond (%) 65 67 64 64 63 < 16 nge, < 10 ha 32 30 29 29 29 < 16 nge, >= 10 ha 14 17 18 18 18 16-800 nge, < 10 ha 15 15 14 13 12 > 800 nge, < 10 ha 0 0 0 0 0 > 800 nge, >= 10 ha 3 5 3 3 4 Aandeel niet-LMM-bedrijfstypen Aantal ha cultuurgrond (*1000) 54 52 58 54 57 Aandeel ha cultuurgrond (%) 35 33 36 36 37 < 16 nge, < 10 ha 1 1 1 1 1 < 16 nge, >= 10 ha 0 0 0 0 0 16-800 nge, < 10 ha 6 6 6 5 5 > 800 nge, < 10 ha 0 0 0 0 0 > 800 nge, >= 10 ha 4 5 5 6 6 LMM-waardig 23 21 24 23 25

1 Op basis van een economisch omvang in Nederlandse Grootte Eenheden (nge) kleiner dan de ondergrens (16 nge) of groter dan de bovengrens (> 800 nge) en/of een landbouwareaal kleiner dan 10 ha.

(22)

Tabel 2.10: Samenstelling van de bedrijven buiten de steekproef in de Zandregio1, met onderverdeling naar bedrijfstypen die wel of niet in het LMM

zijn opgenomen (%)

2004 2005 2006 2007 2008 Totaal aantal bedrijven niet

vertegenwoordigd (x1.000) 24 23 23 21 21 Aandeel LMM-bedrijfstypen Aantal bedrijven 18.552 18.472 17.825 16.819 16.588 Aandeel bedrijven (%) 78 79 79 79 79 < 16 nge, < 10 ha 45 43 44 44 44 < 16 nge, >= 10 ha 7 9 10 10 10 16-800 nge, < 10 ha 26 26 25 25 25 > 800 nge, < 10 ha 0 0 0 0 0 > 800 nge, >= 10 ha 0 0 0 0 0 Aandeel niet-LMM-bedrijfstypen Aantal bedrijven 5.152 4.937 4.927 4.555 4.432 Aandeel bedrijven (%) 22 21 22 22 21 < 16 nge, < 10 ha 3 3 2 2 2 < 16 nge, >= 10 ha 0 0 0 0 0 16-800 nge, < 10 ha 13 12 12 12 12 > 800 nge, < 10 ha 0 0 0 0 0 > 800 nge, >= 10 ha 0 0 0 1 1 LMM-waardig 5 5 6 6 6

1 Op basis van een economisch omvang in Nederlandse Grootte Eenheden (nge) kleiner dan de ondergrens (16 nge) of groter dan de bovengrens (> 800 nge) en/of een landbouwareaal kleiner dan 10 ha.

Bron: CBS-Landbouwtelling

Boven is geconcludeerd dat het aandeel bedrijven in de Landbouwtelling dat door de LMM-steekproef wordt vertegenwoordigd, voor de Zandregio ongeveer 46% bedraagt (Tabel 2.8). Voor het door de LMM-steekproef vertegenwoordigde Landbouwtellingareaal is dat 81–82% (Tabel 2.6). Beide percentages komen goed overeen met het landelijke gemiddelde. Vertegenwoording in de drie zandgebieden

2.3.2

Voor de drie onderscheiden zandgebieden (Zand Noord, Midden en Zuid, zie Buis et al., 2013) verschilt dit beeld onderling (Tabel 2.11 en

Tabel 2.12). Het door de LMM-steekproef vertegenwoordigd areaal cultuurgrond in de Landbouwtelling voor Zand Midden komt met 83-85% (aandeel vertegenwoordigde cultuurgrond) en 47–49% (aandeel

vertegenwoordigde bedrijven) goed overeen met het gemiddelde van de Zandregio als geheel. In Zand Noord is dit met ongeveer 90% voor het door de LMM-steekproef vertegenwoordigde areaal cultuurgrond

aanzienlijk hoger. Dat geldt ook voor het vertegenwoordigde aandeel bedrijven (ongeveer 62%). Voor Zand Zuid zijn beide cijfers aanzienlijk

(23)

meer gevolgen voor het in de LMM-steekproef vertegenwoordigd areaal dan voor Zand Noord.

Tabel 2.11: Samenstelling van het areaal (ha) cultuurgrond per zandgebied, met onderverdeling naar binnen en buiten de LMM-steekproef (%)

2004 2005 2006 2007 2008 Zand Noord (x1.000 ha) 317 322 317 317 322

- steekproefpopulatie 91 90 91 91 90

Zand Midden (x1.000 ha) 306 303 304 301 302

- steekproefpopulatie 83 83 83 84 85

Zand Zuid (x1.000 ha) 280 279 280 267 269

- steekproefpopulatie 73 74 71 72 72

Bron: CBS-Landbouwtelling

Tabel 2.12: Samenstelling van de aantallen bedrijven per zandgebied, met onderverdeling naar binnen en buiten de LMM-steekproef (%)

2004 2005 2006 2007 2008 Zand Noord (aantal x1.000) 9,6 9,4 9,2 8,9 8,9

- steekproefpopulatie 62 62 62 62 61

Zand Midden (aantal x1.000) 17 17 17 16 16

- steekproefpopulatie 48 47 48 48 49

Zand Zuid (aantal x1.000) 17 17 17 15 15

- steekproefpopulatie 37 36 36 37 37

Bron: CBS-Landbouwtelling

De bedrijfsaantallen in de Landbouwtelling worden alleen weergegeven voor de hele Zandregio. Op Landbouwtellingniveau is het niet bekend welke bedrijven tot de natte delen van de Zandregio behoren.

Bij de beoordeling van de verdeling per zandgebied is het van belang te weten dat voor het standaard-zandprogramma alleen voor

melkveebedrijven een stratificatie op gebiedsniveau is nagestreefd. Voor het nat-zandprogramma zijn de bedrijven geselecteerd uit de

deelnemers uit het standaardprogramma, waarbij gestreefd is bedrijven te verdelen over bedrijfstype, bedrijfsgrootte en gebied (Buis et al., 2013, paragraaf 2.2). Zeker vanaf 2006, toen het aantal

melkveebedrijven in LMM aanzienlijk toenam, is sprake van een goede vertegenwoordiging van de melkveebedrijven per gebied in het LMM. Ook voor de akkerbouwbedrijven is dat de laatste jaren verbeterd (Tabel 2.13).

Vóór 2007 was in het LMM de vertegenwoordiging van het aantal akkerbouwbedrijven en melkveebedrijven in Zand Midden nogal eens hoger dan voor Zand Zuid, terwijl het aandeel in Zand Zuid in de Landbouwtelling groter is dan in Zand Midden. Vooral voor de

melkveebedrijven is dat duidelijk verbeterd. Voor de hokdierbedrijven en de overige dierbedrijven blijkt het lastiger de Landbouwtellingsbedrijven op gebiedsniveau in het LMM te vertegenwoordigen. Het beperkte aantal bedrijven van deze typen speelt daarbij een belangrijke rol. Bij de hokdierbedrijven liggen de meeste bedrijven in het LMM in Zand Zuid. Voor de overige dierbedrijven geldt dat de bedrijven in ongeveer gelijke

(24)

mate in Zand Zuid en Zand Midden voorkomen. Beide bedrijfstypen ontbreken in het nat-zandprogramma in Zand Noord.

Tabel 2.13: Verdeling van de bedrijven (%) over de zandgebieden en de

bedrijfstypen voor de Landbouwtelling (Lbt), het nat-zandprogramma (NZ) en de overige LMM-bedrijven het standaard-zandprogramma (OZ)

Akkerbouw Melkvee Hokdier Overige

Jaar Gebied Lbt NZ OZ Lbt NZ OZ Lbt NZ OZ Lbt NZ OZ 2004 Noord 54 60 42 27 31 25 8 0 0 26 0 13 Midden 10 20 25 47 62 54 38 0 33 40 0 38 Zuid 35 20 33 26 8 21 54 0 67 34 100 50 2005 Noord 55 67 57 28 33 26 9 0 0 26 0 11 Midden 10 11 29 47 58 50 37 100 67 40 75 67 Zuid 35 22 14 26 8 24 54 0 33 34 25 22 2006 Noord 57 50 61 28 33 32 9,0 0 0,0 25 0 25 Midden 10 30 14 46 37 47 38 0 33 42 33 63 Zuid 34 20 25 25 30 20 53 0 67 33 67 13 2007 Noord 58 53 68 28 37 29 9 0 0 25 0 44 Midden 10 18 21 47 41 48 39 50 0 43 40 44 Zuid 32 29 11 25 22 23 52 50 100 32 60 13 2008 Noord 56 53 63 28 34 31 10 0 11 26 0 19 Midden 11 18 16 47 45 45 38 33 11 43 50 63 Zuid 33 29 21 25 21 24 52 67 78 31 50 19 Bron: CBS-Landbouwtelling 2004-2008, bewerking LEI, en Informatienet van het LEI

In het LMM wordt bij de selectie van bedrijven gekeken naar

grootteklasse. Tot en met 2006 werd gewerkt met vier grootteklassen, daarna met drie grootteklassen. Ook hier geldt dat stratificatie per zandgebied nooit is nagestreefd, noch voor het nat-zandprogramma, noch voor het standaard-zandprogramma.

De akkerbouwbedrijven in de twee grootste klassen zijn in het LMM sterker vertegenwoordigd dan die in de twee kleinste grootteklassen (Tabel 2.14). Daarbij speelt de definiëring van de grootteklassen een rol. Bij de melkveebedrijven is in het LMM in het algemeen sprake van een goede vertegenwoordiging van alle bedrijfsgrootteklassen, min of meer vergelijkbaar met die in de Landbouwtelling (Tabel 2.15). Daarbij speelt mee dat bij melkveebedrijven gestratificeerd wordt op

gebiedsniveau. Maar als er – in sommige jaren – sprake is van een sterkere vertegenwoordiging, is dat vrijwel altijd het geval bij de

grootste bedrijfsgrootteklassen. Het aantal hokdierbedrijven in het LMM is te klein om een goede vertegenwoordiging per bedrijfsgrootteklasse te kunnen nastreven (Tabel 2.16). Zeker in 2008 is dat wel beter, maar ook dan blijven de landbouwbedrijven uit de kleinste grootteklassen weinig vertegenwoordigd. Ook bij de overige bedrijven ligt de nadruk van het aandeel LMM-bedrijven op de bedrijven in de grootste klassen (Tabel 2.17). Ook hier speelt de definiëring van de grootteklassen en het beperkte aantal bedrijven in LMM een rol.

(25)

Tabel 2.14: Verdeling (%) van de akkerbouwbedrijven over economische grootteklassen per jaar en per zandgebied voor de Landbouwtelling (Ltb), het nat-zandprogramma (NZ) en het standaard-programma in de Zandregio (HZ).

Grootteklasse 1 2 3 4 Alle Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ 2004 Noord 27 20 8 13 10 8 9 10 17 5 20 8 54 60 42 Midden 5 0 0 3 0 8 1 10 8 1 10 8 10 20 25 Zuid 16 0 8 10 0 25 6 10 0 3 10 0 35 20 33 Totaal 48 20 17 26 10 42 17 30 25 8 40 17 100 100 100 2005 Noord 28 22 14 14 11 14 9 11 0 5 22 29 55 67 57 Midden 5 0 0 3 11 14 2 0 14 1 0 0 10 11 29 Zuid 17 0 0 10 0 0 6 22 0 2 0 14 35 22 14 Totaal 50 22 14 26 22 29 16 33 14 8 22 43 100 100 100 2006 Noord 30 20 21 13 10 21 9 0 4 5 20 14 57 50 61 Midden 5 0 7 3 20 0 1 0 4 1 10 4 10 30 14 Zuid 17 0 4 9 0 4 5 10 11 2 10 7 34 20 25 Totaal 51 20 32 25 30 25 15 10 18 8 40 25 100 100 100 Grootteklasse 1 2 3 Alle Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ 2007 Noord 35 12 42 15 18 16 8 24 11 58 53 68 Midden 6 12 11 3 0 5 1 6 5 10 18 21 Zuid 19 12 0 9 0 11 4 18 0 32 29 11 Totaal 60 35 53 27 18 32 13 47 16 100 100 100 2008 Noord 33 12 37 15 18 11 8 24 16 56 53 63 Midden 7 12 5 3 0 5 1 6 5 11 18 16 Zuid 19 12 0 10 6 11 4 12 11 33 29 21 Totaal 59 35 42 28 24 26 13 41 32 100 100 100

Bron: CBS-Landbouwtelling 2004-2008, bewerking LEI, en Informatienet van het LEI. Toelichting bij Tabel 2.14 tot en met Tabel 2.17

De tabellen geven de procentuele verdeling per bedrijfstype in de Zandregio naar zandgebied en economische grootteklasse voor de jaren 2004 t/m 2008: Landbouwtelling (Lbt) en LMM-bedrijven in het Informatienet. Voor de LMM-bedrijven zijn zowel de cijfers voor de bedrijven in het nat–zandprogramma (NZ) gegeven als voor de gehele groep van bedrijven in het standaard-zandprogramma (HZ). De gehele groep omvat dus zowel de LMM-bedrijven in het nat-zandprogramma als de LMM-bedrijven die hier niet aan deelnemen. Tussen 2004 en 2006 wordt gebruik gemaakt van vier

(26)

Tabel 2.15: Verdeling (%) van de melkveebedrijven over economische grootteklassen per jaar en per zandgebied voor de Landbouwtelling (Ltb), het nat-zandprogramma (NZ) en het standaard-programma in de Zandregio (HZ)

Grootteklasse 1 2 3 4 Alle Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ 2004 Noord 7 8 7 8 0 0 7 8 8 5 15 10 27 31 25 Midden 13 15 18 13 23 15 12 23 5 9 0 16 47 62 54 Zuid 6 0 2 7 0 8 7 0 2 6 8 10 26 8 21 Totaal 26 23 26 28 23 23 26 31 15 20 23 36 100 100 100 2005 Noord 8 8 8 8 0 2 7 8 6 4 17 11 28 33 26 Midden 15 8 22 14 33 15 11 17 5 8 0 8 47 58 50 Zuid 7 0 5 7 0 6 6 0 6 5 8 8 26 8 24 Totaal 30 17 34 29 33 23 24 25 16 17 25 27 100 100 100 2006 Noord 8 7 7 8 0 5 7 11 7 5 15 13 28 33 32 Midden 13 4 17 13 22 13 11 7 6 9 4 11 46 37 47 Zuid 6 4 5 7 4 6 7 4 5 5 19 5 25 30 20 Totaal 27 15 28 29 26 24 25 22 18 19 37 29 100 100 100 Grootteklasse 1 2 3 Alle Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ 2007 Noord 14 7 12 9 11 5 5 19 12 28 37 29 Midden 23 22 26 14 15 11 10 4 12 47 41 48 Zuid 11 4 10 8 4 6 6 15 7 25 22 23 Totaal 48 33 48 31 30 22 21 37 30 100 100 100 2008 Noord 13 7 11 9 7 5 6 21 15 28 34 31 Midden 20 14 24 14 21 8 12 10 13 47 45 45 Zuid 10 3 8 8 3 7 7 14 8 25 21 24 Totaal 43 24 44 31 31 19 25 45 37 100 100 100

(27)

Tabel 2.16: Verdeling (%) van de hokdierbedrijven over economische

grootteklassen per jaar en per zandgebied voor de Landbouwtelling (Ltb), het nat-zandprogramma (NZ) en het standaard-programma in de Zandregio (HZ)

Grootteklasse 1 2 3 4 Alle Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ 2004 Noord 3 - 0 2 - 0 2 - 0 1 - 0 8 - 0 Midden 13 - 17 9 - 17 9 - 0 7 - 0 38 - 33 Zuid 19 - 0 14 - 33 12 - 17 9 - 17 54 - 67 Totaal 35 - 17 25 - 50 22 - 17 17 - 17 100 - 100 2005 Noord 3 0 0 2 0 0 2 0 0 1 0 0 9 0 0 Midden 13 0 33 9 100 0 8 0 0 8 0 33 37 100 67 Zuid 18 0 33 14 0 0 12 0 0 10 0 0 54 0 33 Totaal 35 0 67 25 100 0 22 0 0 19 0 33 100 100 100 2006 Noord 3 - 0 2 - 0 2 - 0 1 - 0 9 - 0 Midden 12 - 0 10 - 0 8 - 0 8 - 33 38 - 33 Zuid 17 - 67 13 - 0 12 - 0 11 - 0 53 - 67 Totaal 32 - 67 26 - 0 23 - 0 19 - 33 100 - 100 Grootteklasse 1 2 3 Alle Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ 2007 Noord 5 0 0 2 0 0 2 0 0 9 0 0 Midden 18 0 0 13 50 0 8 0 0 39 50 0 Zuid 24 0 100 17 0 0 11 50 0 52 50 100 Totaal 47 0 100 32 50 0 21 50 0 100 100 100 2008 Noord 5 0 0 2 0 0 3 0 11 10 0 11 Midden 16 0 0 14 33 11 8 0 0 38 33 11 Zuid 21 0 22 17 0 33 13 67 22 52 67 78 Totaal 42 0 22 33 33 44 24 67 33 100 100 100

(28)

Tabel 2.17: Verdeling (%) van de overige dierbedrijven over economische grootteklassen per jaar en per zandgebied voor de Landbouwtelling (Ltb), het nat-zandprgramma (NZ) en het standaard-programma in de Zandregio (HZ)

Grootteklasse 1 2 3 4 Alle Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ 2004 Noord 19 0 0 3 0 0 2 0 13 1 0 0 26 0 13 Midden 26 0 13 6 0 13 4 0 0 4 0 13 40 0 38 Zuid 20 0 25 5 0 0 4 100 0 5 0 25 34 100 50 Totaal 66 0 38 14 0 13 10 100 13 10 0 38 100 100 100 2005 Noord 20 0 11 3 0 0 2 0 0 1 0 0 26 0 11 Midden 26 25 44 6 0 0 4 25 0 4 25 22 40 75 67 Zuid 20 0 0 5 0 0 4 25 0 4 0 22 34 25 22 Totaal 65 25 56 14 0 0 10 50 0 10 25 44 100 100 100 2006 Noord 19 0 13 3 0 6 2 0 0 1 0 6 25 0 25 Midden 28 17 44 6 0 0 3 0 0 4 17 19 42 33 63 Zuid 20 0 0 5 0 0 4 17 0 4 50 13 33 67 13 Totaal 68 17 56 13 0 6 9 17 0 10 67 38 100 100 100 Grootteklasse 1 2 3 Alle Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ 2007 Noord 14 0 6 7 0 19 4 0 19 25 0 44 Midden 21 0 19 14 0 13 8 40 13 43 40 44 Zuid 16 0 0 9 20 0 6 40 13 32 60 13 Totaal 51 0 25 30 20 31 19 80 44 100 100 100 2008 Noord 14 0 0 7 0 13 4 0 6 26 0 19 Midden 22 0 25 13 25 13 8 25 25 43 50 63 Zuid 16 0 6 9 25 0 7 25 13 31 50 19 Totaal 51 0 31 30 50 25 19 50 44 100 100 100 Bron: CBS-Landbouwtelling 2004-2008, bewerking LEI, en Informatienet van het LEI.

(29)

3

Bedrijfsstructuur en bedrijfsvoering in de Zandregio

3.1 Toelichting tabellen

In de tabellen in dit hoofdtuk is de informatie gegeven op basis van landelijk beschikare cijfers (Landbouwtelling) en op basis van cijfers afkomstig uit het Informatienet. De landbouwtellingscijfers (Ltb) zijn gebruikt om informatie te geven over de Zandregio als geheel. De Informatienetcijfers zijn gebruikt om informatie te geven voor de bedrijven in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-bedrijven in het standaard-zandprogramma (OZ).

Van verschillende kengetallen zijn, naast de gemiddelden, ook de standaardfouten van die gemiddelden, berekend met Excel. Met behulp van de standaardfout kan het betrouwbaarheidsinterval rond een gemiddelde worden bepaald. Deze betrouwbaarheidsintervallen worden in de B-tabellen gegeven (zie bijvoorbeeld Tabel B3.1). Het 95%-betrouwbaarheidsinterval geeft de onder- en bovengrens aan waarbinnen het gemiddelde in 95% van de gevallen zal liggen als opnieuw een steekproef getrokken zou worden. Worden voor een kengetal bijvoorbeeld twee jaren met elkaar vergeleken en de betrouwbaarheidsintervallen van de gemiddelden van die twee jaren overlappen elkaar nergens, dan kan worden gezegd dat de gemiddelden van die twee jaren significant van elkaar verschillen met een zekerheid van 95%. Is er wel sprake van overlap van de

betrouwbaarheidsintervallen dan is er geen significant verschil, althans niet als een betrouwbaarheid van 95% of meer wordt verlangd.

Betekenis van de kleurencodes in de tabellen:

In de tabellen met informatie over het 95%-betrouwbaarheidsinterval voor de karakteristieken voor de bedrijfsstructuur en de bedrijfsvoering zijn die cellen lichtgrijs gemarkeerd, waarvoor geldt dat tussen de landbouwtellingsbedrijven en/of de nat-zandbedrijven en/of de overige LMM-bedrijven in de Zandregio significante verschillen bestaan voor de betreffende karakteristiek.

3.2 Akkerbouwbedrijven

De akkerbouwbedrijven in het LMM-programma in de Zandregio zijn, qua oppervlakte, groter dan de akkerbouwbedrijven op zand in de Landbouwtelling (ruim 60%; iets meer dan 50 ha bij Lbt en bijna 90 ha bij LMM). Voor de bedrijven in het nat-zandprogramma is dit verschil gemiddeld 60–70% tussen de jaren (Tabel 3.1), voor de overige LMM-bedrijven in het standaard-zandprogramma is het percentage verschil met de Landbouwtelling tussen de jaren wisselender (21-111%). Door de grote spreiding in oppervlakte cultuurgrond tussen de bedrijven van het LMM (Tabel B3.1), zijn bovengenoemde verschillen tussen de Landbouwtelling en de LMM-bedrijven alleen voor het standaard zandprogramma en dan nog alleen voor de jaren 2005 en 2006 significant (Tabel B3.1). De gemiddelde bedrijfsomvang van de akkerbouwbedrijven in de Landbouwtelling (significant) en het natte zandprogramma (niet significant) neemt toe; bij de droge akkerbouw bedrijven in het LMM is geen areaal toename te zien (grote fluctuaties in

(30)

gemiddeld areaal tussen jaren). De gemiddelde bedrijfsoppervlakten bij de natte bedrijven in het LMM (90 ha) verschillen niet significant van de drogere bedrijven (88 ha). Dit komt eveneens door de grote spreiding tussen individuele bedrijven en het geringe aantal waarnemingen. De bouwplannen tussen beide LMM-programma’s geven wel verschillen te zien, maar deze zijn echter niet significant. De LMM-bedrijven in het nat- zandprogramma hebben een groter aandeel aardappelen en suikerbieten (periode gemiddeld totaal 63%) dan de overige LMM-bedrijven (totaal 52%). Het aandeel granen is op de LMM-LMM-bedrijven van het nat-zandprogramma lager (24% om 30%). Dat geldt in geringe mate ook voor het aandeel voedergewassen en het aandeel overige gewassen (totaal 10% om 13%). Het percentage gewassen met winterbedekking is bij de overige LMM-zandbedrijven (15%), zeker de laatste jaren, hoger dan op die in het natte zandprogramma (7%). Qua aandeel aardappelen, suikerbieten en granen lijkt het bouwplan op de overige LMM-zandbedrijven het meest op dat van de bedrijven in de Landbouwtelling. De Landbouwtellingbedrijven hebben gemiddeld wel meer voedergewassen (20% om 8%) en minder graszaad en braak (totaal 1% om 4%) dan de overige LMM-bedrijven. Voor het aandeel voedergewassen, het aandeel braak (2006 t/m 2008) en het aandeel overige gewassen (2004 en 2005) zijn deze verschillen met de Landbouwtellingbedrijven significant. Dat geldt ook voor het aandeel suikerbieten in 2005. Op de LMM-bedrijven in het nat-zandprogramma is het aandeel van deze gewassen nog kleiner. Het bouwplan van de

Landbouwtelling verschilt met dat van het nat-zandprogramma

significant voor het aandeel voedergewassen en, voor de jaren 2007 en 2008, ook voor het aandeel suikerbieten. Voor het percentage gewassen met winterbedekking geeft de Landbouwtelling geen informatie.

(31)

Tabel 3.1 Karakteristieken voor bedrijfsstructuur van akkerbouwbedrijven in de Landbouwtelling (Lbt), het nat-zandprogramma (NZ) voor de overige LMM-zandbedrijven (OZ) 2004 2005 2006 2007 2008 Aantal waarnemingen Lbt 2.502 2.364 2.317 2.125 2.081 OZ 12 7 28 19 19 NZ 10 9 10 17 17 Oppervlakte cultuurgrond (ha) Lbt 52 54 53 57 57 OZ 89 114 89 69 80 NZ 87 89 85 94 95 % aardappelen Lbt 30 30 30 31 30 OZ 34 39 36 32 34 NZ 44 41 42 40 41 % suikerbieten Lbt 15 15 13 14 13 OZ 19 22 15 13 17 NZ 22 22 20 20 23 % granen Lbt 28 27 28 28 28 OZ 26 28 28 36 30 NZ 20 27 26 25 24 % peulvruchten Lbt 0,2 0,2 0,1 0,1 0,1 OZ 0,0 1,3 1,1 0,3 1,1 NZ 1,3 0,4 0,4 0,0 0,0 % voedergewassen Lbt 17 18 19 17 20 OZ 10 5,3 6,1 7,8 8,3 NZ 5,0 1,5 3,8 6,5 6,2 % graszaad Lbt 1,5 1,7 1,4 1,2 0,8 OZ 4,3 0,0 3,2 3,3 3,0 NZ 0,3 1,0 0,2 0,6 0,4 % braak Lbt 0,2 0,1 0,0 0,0 0,0 OZ 1,6 1,1 1,9 3,0 1,7 NZ 0,3 1,0 0,2 0,6 0,4 % overig Lbt 9,1 9,5 8,6 9,3 8,3 OZ 4,3 2,7 8,0 5,0 5,2 NZ 6,2 5,8 5,5 6,2 4,2 % gewassen winterbedekking Lbt nb nb nb nb nb OZ 9,3 7,8 8,0 17 15 NZ 6,0 8,0 8,9 9,2 6,8 Totaal dieren (GVE/ha) Lbt 0,16 0,12 0,13 0,11 0,11

OZ 0,25 0,11 0,03 0,01 0,14 NZ 0,09 0,00 0,07 0,06 0,03

1 De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B3.1 hieronder. Bron: CBS-Landbouwtelling 2004-2008, bewerking LEI.

(32)

Tabel B3.1: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de

bedrijfsstructuurkarakteristieken voor de akkerbouwbedrijven in de Zandregio

Landbouwtelling 2004 2005 2006 2007 2008 Aantal waarnemingen 2502 2364 2317 2125 2081 Opp. cultuurgrond 50 - 54 52 - 56 51 - 55 54 - 59 55 - 59 % aardappelen 29 - 31 29 - 31 29 - 31 30 - 32 29 - 31 % suikerbieten 15 - 16 14 - 15 13 - 14 13 - 14 12 - 13 % granen 27 - 28 26 - 28 28 - 29 27 - 29 27 - 29 % peulvruchten 0,1 - 0,3 0,1 - 0,2 0,1 - 0,2 0,0 - 0,2 0,0 - 0,2 % voedergewas 16 - 18 16 - 19 17 - 20 16 - 19 19 - 21 % graszaad 1,3 - 1,8 1,4 - 1,9 1,2 - 1,7 1,0 - 1,4 0,6 - 1,0 % braak 0,10 - 0,20 0,0 - 0,10 0,0 - 0,0 0,0 - 0,0 0,0 - 0,0 % overig 8,4 - 9,7 8,8 - 10 7,9 - 9,3 8,5 - 10 7,6 - 9,1 Totaal dieren (GVE/ha) 0,14 - 0,28 0,10 - 0,14 0,11 - 0,15 0,10 - 0,13 0,10 - 0,13 Nat zand 2004 2005 2006 2007 2008 Aantal waarnemingen 10 9 10 17 17 Opp. cultuurgrond 49 - 125 41 - 138 39 - 131 55 - 132 0,0 - 178 % aardappelen 28 - 60 23 - 59 26 - 58 28 - 52 28 - 53 % suikerbieten 8,8 - 35 13 - 30 10 - 30 15 - 25 17 - 30 % granen 12 - 29 18 - 36 15 - 38 16 - 33 17 - 31 % peulvruchten 0,0 - 3,8 0,0 - 1,3 0,0 - 1,3 0,0 - 0,0 0,0 - 0,0 % voedergewas 0,0 - 12 0,0 - 4,0 0,0 - 10 0,0 - 14 0,0 - 14 % graszaad 0,0 - 3,8 0,0 - 5,2 0,0 - 4,6 0,0 - 6,0 0,0 - 3,8 % braak 0,0 - 0,8 0,1 - 2,0 0,0 - 0,4 0,0 - 1,1 0,0 - 0,9 % overig 0,0 - 14 0,5 - 11 0,0 - 12 0,6 - 12 0,0 - 8,8 % gewassen met winterbedekking 0,8 - 11 0,0 - 17 0,0 - 18 2,7 - 16 1,4 - 12 Totaal dieren (GVE/ha) 0,00 - 0,26 0,00 - 0,00 0,00 - 0,21 0,00 - 0,17 0,00 - 0,09 Overig LMM-zand 2004 2005 2006 2007 2008 Aantal waarnemingen 12 7 28 19 19 Opp. cultuurgrond 38 - 139 57 - 172 60 - 117 42 - 97 0,0 - 165 % aardappelen 21 - 48 24 - 54 28 - 44 22 - 42 26 - 42 % suikerbieten 14 - 24 16 - 29 12 - 18 8,7 - 17 12 - 22 % granen 19 - 33 14 - 43 21 - 36 27 - 45 21 - 39 % peulvruchten 0,0 - 0,0 0,0 - 3,8 0,0 - 2,2 0,0 - 0,8 0,0 - 2,4 % voedergewas 0,0 - 23 0,0 - 12 1,8 - 10 2,0 - 14 3,4 - 13 % graszaad 0,0 - 10 0,0 - 0,0 0,1 - 6,3 0,1 - 6,5 0,0 - 6,1 % braak 0,0 - 3,8 0,0 - 2,5 0,4 - 3,3 0,0 - 6,3 0,0 - 4,8 % overig 0,6 - 8,0 0,0 - 7,1 3,1 - 13 0,6 - 9,4 1,6 - 8,9 % gewassen met 1,8 - 17 2,4 - 13 4,1 - 12 10 - 24 7,7 - 22

(33)

3.3 Melkveebedrijven

Het aantal waarnemingen in het nat-zandprogramma (gemiddeld 22 per jaar) is aanzienlijk lager dan in het resterende deel van het

zandprogramma (gemiddeld 105 per jaar) (Tabel 3.2).

De verschillen in bedrijfsstructuur tussen de melkveebedrijven in de Landbouwtelling en de ‘overige’ melkveebedrijven in het standaard-zandprogramma (verder overige LMM-zandbedrijven) zijn alleen significant voor één of meer jaren voor het aantal graasdieren per hectare, het totale aantal dieren per hectare, de oppervlakte cultuurgrond en het percentage overige gewassen (Tabel 3.2,

Tabel B3.2). Het aantal graasdieren per hectare is, evenals het totale aantal dieren per hectare, voor de overige LMM-zandbedrijven voor de jaren 2004 t/m 2007 lager dan voor de melkveebedrijven in de

Landbouwtelling. Dat wordt niet veroorzaakt door meer dieren, maar doordat de overige LMM-zandbedrijven voor alle jaren over significant meer cultuurgrond beschikken. Voor de bedrijven in het

nat-zandprogramma is er geen sprake van significante verschillen in structuur, noch met de overige LMM-zandbedrijven, noch met de Landbouwtellingsbedrijven. Een belangrijke oorzaak daarvoor is vermoedelijk het relatief geringe aantal waarnemingen in het

nat-zandprogramma gecombineerd met de grote spreiding tussen bedrijven. In de meetperiode blijken zich een aantal significante ontwikkelingen voor te doen onder de bedrijven uit de Landbouwtelling. Het aantal melkkoeien neemt toe, de jongveebezetting per 10 melkkoeien neemt af en de oppervlakte cultuurgrond neemt toe. Daardoor daalt het aantal graasdieren per hectare en het totale aantal dieren per hectare tot en met 2006. Daarna neemt dit weer toe, zeer waarschijnlijk vanwege de uitbreiding van het melkquotum. Verder is het percentage grasland vanaf 2006 significant hoger dan tot en met 2005. Het percentage snijmaïs en het percentage overige gewassen is echter vanaf 2006 significant lager dan de beide jaren daarvoor. De derogatie zal hiervoor als belangrijke oorzaak kunnen worden genoemd. Een van de derogatie-eisen is namelijk dat minimaal 70% van de bedrijfsoppervlakte uit grasland bestaat.

Voor de overige LMM-zandbedrijven is bovenstaande ontwikkeling alleen significant voor het aantal graasdieren per hectare, het percentage grasland en het percentage overige gewassen. Voor de

melkveebedrijven in het nat-zandprogramma is bovenstaande

ontwikkeling bij de gemiddelden eveneens zichtbaar (Tabel 3.2), maar deze is niet significant (Tabel B3.2).

(34)

Tabel 3.2: Karakteristieken1 voor bedrijfsstructuur van melkveebedrijven in de

Landbouwtelling (Lbt), het nat-zandprogramma (NZ) voor de overige LMM-zandbedrijven (OZ) 2004 2005 2006 2007 2008 Aantal waarnemingen Lbt 11722 11189 10565 10053 9921 OZ 61 106 127 113 119 NZ 13 12 27 27 29 Aantal melkkoeien Lbt 63 63 66 69 73 OZ 71 68 73 75 81 NZ 74 79 84 86 91 Graasdieren (GVE/ha) Lbt 2,2 2,2 2,2 2,2 2,3 OZ 2,1 2,1 2,0 2,1 2,2 NZ 2,3 2,1 2,0 2,0 2,1 Jongvee/10 melkkoeien Lbt 7,6 7,8 7,1 7,0 7,1 OZ 8,0 7,7 7,5 7,2 7,1 NZ 10 9,9 8,2 8,0 8,1

Totaal dieren (GVE/ha) Lbt 2,6 2,5 2,5 2,5 2,5

OZ 2,3 2,3 2,2 2,3 2,4

NZ 3,0 2,4 2,3 2,1 2,2

Opp. Cultuurgrond (ha) Lbt 38 39 40 41 42

OZ 45 44 48 47 48 NZ 45 52 54 55 59 % grasland Lbt 73 73 77 77 76 OZ 71 71 78 79 77 NZ 71 75 73 72 73 % snijmaïs Lbt 23 24 20 20 21 OZ 23 24 20 20 22 NZ 24 23 21 22 23 % overig Lbt 4,0 3,6 3,0 2,9 2,8 OZ 5,4 5,4 2,9 1,5 1,7 NZ 5,3 2,7 6,6 5,7 3,5

1 De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B3.2 hieronder. Bron: CBS-Landbouwtelling 2004-2008, bewerking LEI.

(35)

Tabel B3.2: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de

bedrijfsstructuurkarakteristieken voor melkveebedrijven in de Zandregio

Landbouwtelling 2004 2005 2006 2007 2008 Aantal waarnemingen 11722 11189 10565 10053 9921

Aantal melkkoeien 62 - 63 63 - 64 66 - 67 68 - 70 72 - 74 Graasdieren (GVE/ha) 2,2 - 2,3 2,2 - 2,2 2,2 - 2,2 2,2 - 2,2 2,3 - 2,3 Jongvee/10 melkkoeien 7,4 - 7,8 7,6 - 8,0 7,0 - 7,1 7,0 - 7,1 7,1 - 7,2 Totaal dieren (GVE/ha) 2,6 - 2,6 2,5 - 2,5 2,4 - 2,5 2,4 - 2,5 2,5 - 2,6 Opp. cultuurgrond 37 - 38 38 - 39 40 - 41 41 - 42 42 - 43 % grasland 72 - 73 72 - 73 77 - 78 77 - 78 75,7 - 76,3 % snijmaïs 23 - 24 24 - 24 19 - 20 20 - 20 21 - 21 % overig 3,9 - 4,2 3,4 - 3,8 2,9 - 3,2 2,8 - 3,1 2,7 - 3,0 Nat zand 2004 2005 2006 2007 2008 Aantal waarnemingen 13 12 27 27 29 Aantal melkkoeien 47 - 101 50 - 107 68 - 99 71 - 101 77 - 106 Graasdieren (GVE/ha) 1,9 - 2,7 1,9 - 2,3 1,8 - 2,2 1,9 - 2,2 1,9 - 2,2 Jongvee/10 melkkoeien 6,3 - 14 6,2 - 14 6,4 - 9,9 6,6 - 9,3 7,0 - 9,2 Totaal dieren (GVE/ha) 2,0 - 3,9 1,9 - 2,8 1,9 - 2,7 1,9 - 2,4 2,0 - 2,5 Opp. cultuurgrond 26 - 65 28 - 76 43 - 65 45 - 66 47 - 70 % grasland 61 - 81 65 - 84 68 - 78 66 - 78 67 - 79 % snijmaïs 17 – 30 16 - 30 17 - 25 19 - 26 19 - 28 % overig 0,0 - 13 0,0 - 7,9 1,9 - 11 1,3 - 10 0,6 - 6,5 Overige LMM-zand 2004 2005 2006 2007 2008 Aantal waarnemingen 61 106 127 113 119 Aantal melkkoeien 62 - 80 61 - 75 66 - 79 67 - 83 73 - 89 Graasdieren (GVE/ha) 1,9 - 2,2 2,0 - 2,1 1,9 - 2,1 2,0 - 2,2 2,1 - 2,3 Jongvee/10 melkkoeien 7,2 - 8,8 7,2 - 8,2 7,0 - 7,9 6,8 - 7,6 6,7 - 7,5 Totaal dieren (GVE/ha) 2,1 - 2,5 2,1 - 2,5 2,0 - 2,4 2,1 - 2,5 2,2 - 2,5 Opp. cultuurgrond 40 - 51 39 - 49 44 - 53 42 - 52 43 - 52 % grasland 67 - 76 68 - 75 76 - 80 77 - 81 74 - 79 % snijmaïs 20 - 27 21 - 26 18 - 21 18 - 22 20 - 24 % overig 2,2 - 8,5 2,8 - 8,1 1,7 - 4,1 0,8 - 2,2 0,7 - 2,7

Bron: Informatienet van het LEI, LMM-bedrijven, CBS-Landbouwtelling 2004-2008, bewerking LEI.

(36)

De melkveebedrijven in het nat-zandprogramma hebben gemiddeld een hogere melkproductie per koe en per hectare dan de overige LMM-zandbedrijven (Tabel 3.3). De melkproductie is weergegeven in kg FPCM (fat- and protein corrected milk). Deze, voor het vet- en eiwit-gehalte gecorrigeerde, melkproductie heeft een relatie met de voederbehoefte van het vee.

Ook hebben de nat-zandbedrijven meer weide-uren en een hoger maaipercentage. Meestal beschikken ze gemiddeld ook over meer mestopslag (Tabel 3.3). Deze verschillen tussen de melkveebedrijven van beide programma’s zijn niet significant (Tabel B3.3).

Tabel 3.3: Bedrijfsvoeringskarakteristieken1 voor de LMM-melkveebedrijven in

het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-zandbedrijven (OZ)

2004 2005 2006 2007 2008 OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ Aantal waarnemingen 61 13 106 12 127 27 113 27 119 29 Ton melk/ha voeropp. (FPCM)2 14 16 14 14 14 15 14 15 11 15 Kg melk/koe (FPCM) 2 8135 8558 8212 8749 8458 8834 8455 8843 8413 8717 % weide-uren melkk mei-okt 35 46 40 48 35 40 35 37 33 35 % maaien 284 273 288 308 281 271 299 318 290 309 % opslagcap. dierlijke mest 131 148 139 138 141 136 141 153 145 151 % grasland-vernieuwing nb nb nb nb 11 6 10 nb 4 11 9 NLV grasland3 nb nb nb nb 157 160 157 165 155 161

1 De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B3.3 hieronder. 2 FPCM staat voor fat and protein corrected milk.

3 NLV staat voor stikstofleverend vermogen.

4 Er is geen betrouwbaarheidsinterval bepaald omdat er maar één waarneming was. Bron: Informatienet van het LEI, LMM-bedrijven.

(37)

Tabel B3.3: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de

bedrijfsvoeringskarakteristieken op LMM-melkveebedrijven in het nat-zandprogramma en de overige LMM-melkveebedrijven in de Zandregio

Nat zand 2004 2005 2006 2007 2008

Ton melk/ha voeropp. (FPCM) 12-20 12-16 14-16 14-16 13-16 Kg melk/koe (FPCM) 8127-8990 8163-9334 8341-9327 8358-9327 8269-9165 % weide-uren melkkoe mei-okt 31-61 33-63 27-54 26-48 23-47 % maaien 232-315 252-364 236-306 277-358 277-341 % opslagcapaciteit dierlijke mest 122-174 122-154 122-149 127-179 126-175 % graslandvernieuwing nb nb 4-8 Nb 4-14 NLV grasland nb nb 138-182 145-186 142-179 Overig LMM-zand 2004 2005 2006 2007 2008

Ton melk/ha voeropp.

(FPCM) 13-15 13-15 13-15 13-15 14-16 Kg melk/koe (FPCM) 7833-8437 7959-8465 8245-8665 8247-8664 8212-8610 % weide-uren melkkoe mei-okt 28-42 34-45 30-40 29-40 28-38 % maaien 258-310 268-309 263-299 279-319 274-306 % opslagcapaciteit dierlijke mest 117-144 128-150 130-151 131-151 135-155 % graslandvernieuwing nb nb 7-14 5-14 7-14 NLV grasland nb nb 149-164 149-164 147-163 Bron: Informatienet van het LEI, LMM-bedrijven

3.4 Melkveebedrijven in de verschillende zandgebieden

Zand Noord 3.4.1

In Zand Noord is de bedrijfsomvang van de LMM-melkveebedrijven in het nat- zandprogramma ongeveer 15% groter dan van de overige melkveebedrijven (Tabel 3.4). Door de grote spreiding tussen de LMM-bedrijven en het relatief geringe aantal waarnemingen is dit verschil niet significant (Tabel B3.4). Het aantal dieren per hectare en het aantal stuks jongvee per tien melkkoeien loopt voor beide weinig uiteen. Dat geldt ook voor het aandeel van de bedrijfsoppervlakte waarop snijmaïs wordt geteeld. In Zand Noord hebben de overige LMM-bedrijven

ongeveer 20% meer cultuurgrond dan het regionale gemiddelde van de Landbouwtelling. Voor de jaren 2005 en 2006 is sprake van een

significant verschil. De LMM-bedrijven in het nat-zandprogramma zijn naar verhouding nog groter, maar hier is, door de grote spreiding tussen de LMM-bedrijven en het gering aantal waarnemingen, geen sprake van een significant verschil met het regionaal gemiddelde uit de

Landbouwtelling. Het totale aantal melkkoeien op de melkveebedrijven in het nat-zandprogramma is ongeveer 35% groter dan het regionale

(38)

gemiddelde in de Landbouwtelling. Dit verschil is voor die drie jaar (2006 t/m 2008) significant. Voor de overige LMM-bedrijven is het totale aantal melkkoeien niet veel groter dan het regionale gemiddelde van de Landbouwtelling. Het gemiddelde aantal dieren per hectare, het aantal stuks jongvee per tien melkkoeien en het aandeel snijmaïs in de bedrijfsoppervlakte verschilt voor beide soorten LMM-bedrijven weinig van de melkveebedrijven in de Landbouwtelling. De verschillen in bedrijfsstructuur tussen de LMM-bedrijven enerzijds en de bedrijven in de Landbouwtelling anderzijds hebben dus uitsluitend betrekking op de bedrijfsomvang in oppervlakte cultuurgrond en (voor het

nat-zandprogramma) op het totale aantal melkkoeien. Deze verschillen zijn voor enkele jaren significant.

Tabel 3.4: Gemiddelde bedrijfsstructuurkarakteristieken1 voor melkveebedrijven

in Zand Noord in de Landbouwtelling (Lbt), het nat-zandprogramma (NZ) voor de overige LMM-zandbedrijven (OZ)

2004 2005 2006 2007 2008 Aantal waarnemingen Lbt 3.194 3.106 2.965 2.817 2.796 OZ 15 28 41 33 37 NZ #4 #4 9 10 10 Aantal melkkoeien Lbt 69 70 73 76 80 OZ 87 86 87 91 96 NZ # # 107 110 112 Graasdieren (GVE/ha) Lbt 1,92 1,87 1,85 1,87 1,92 OZ 1,98 1,85 1,77 1,84 1,89 NZ # # 1,88 1,97 1,88 Jongvee/10 melkkoeien Lbt 7,3 7,4 7,0 7,0 7,1 OZ 8,2 7,4 7,1 7,0 7,1 NZ # # 7,5 7,3 7,6

Totaal dieren (GVE/ha) Lbt 1,97 1,92 1,90 1,91 1,95

OZ 1,98 1,86 1,78 1,85 1,90

NZ # # 1,88 1,97 1,88

Opp. Cultuurgrond (ha) Lbt 47 48 50 52 54

OZ 58 61 63 62 65 NZ # # 75 73 79 % grasland Lbt 82 82 83 82 81 OZ 76 77 81 83 80 NZ # # 77 77 77 % snijmaïs Lbt 15 16 14 15 17 OZ 21 19 16 17 17 NZ # # 18 18 19 % overig Lbt 3,1 2,8 2,6 2,5 2,6 OZ 3,2 3,5 3,1 0,8 2,4 NZ # # 4,4 5,3 3,6

1 De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B3.4 hieronder. # Niet voldoende waarnemingen om gemiddelden te geven

(39)

Tabel B3.4: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de

bedrijfsstructuurkarakteristieken voor melkveebedrijven in Zand Noord

Landbouwtelling 2004 2005 2006 2007 2008 Aantal waarnemingen 3194 3106 2965 2817 2796 Aantal melkkoeien 68 - 71 68 - 71 71 - 74 74 - 77 78 - 81 Graasdieren (GVE/ha) 1,9 - 1,9 1,9 - 1,9 1,8 - 1,9 1,9 - 1,9 1,9 - 1,9 Jongvee/10 mk 7,1 - 7,5 7,1 - 7,6 6,9 - 7,1 6,9 - 7,1 7,0 - 7,2 Totaal dieren (GVE/ha) 2,0 – 2,0 1,9 - 1,9 1,9 - 1,9 1,9 - 1,2 1,9 – 2,0 Opp. cultuurgrond 46 - 48 47 - 49 49 - 51 51 - 53 52 - 55 % grasland 81 - 82 81 - 82 83 - 84 82 - 83 80 - 81 % snijmaïs 15 - 16 15 - 16 14 - 15 15 - 16 16 - 17 % overig 2,8 - 3,4 2,5 - 3,1 2,3 - 2,9 2,2 - 2,8 2,3 - 2,9 Nat zand 2004 2005 2006 2007 2008 Aantal waarnemingen - - 9 10 10 Aantal melkkoeien - - 76 - 138 82 - 137 83 - 141 Graasdieren (GVE/ha) - - 1,7 - 2,1 1,8 - 2,2 1,7 - 2,1 Jongvee/10 mk - - 6,5 - 8,4 6,6 - 8,0 7,0 - 8,2 Totaal dieren (GVE/ha) - - 1,7 - 2,1 1,8 - 2,2 1,7 - 2,1 Opp. cultuurgrond - - 48 - 101 50 - 95 54 - 104 % grasland - - 66 - 89 67 - 88 66 - 89 % snijmaïs - - 12 - 24 13 - 22 12 - 27 % overig - - 0,0 - 12 0,0 - 14 0,0 - 9,5 Overig LMM-zand 2004 2005 2006 2007 2008 Aantal waarnemingen 15 28 41 33 37 Aantal melkkoeien 69 - 106 70 - 102 73 - 100 73 - 108 80 - 113 Graasdieren (GVE/ha) 1,8 - 2,2 1,7 – 2,0 1,7 - 1,9 1,8 - 1,9 1,8 – 2,0 Jongvee/10 mk 5,7 - 11 6,6 - 8,2 6,3 - 7,8 6,2 - 7,7 6,4 - 7,8 Totaal dieren (GVE/ha) 1,8 - 2,2 1,7 - 2,0 1,7 - 1,9 1,8 - 1,9 1,8 – 2,0 Opp. cultuurgrond 46 - 70 49 - 72 53 - 73 51 - 74 53 - 76 % grasland 67 - 84 71 - 83 77 - 85 79 - 86 76 - 84 % snijmaïs 14 - 28 15 - 24 13 - 19 13 - 20 14 - 21 % overig 0,0 - 7,5 0,0 - 7,1 0,5 - 5,7 0,0 - 1,6 0,0 - 5,2 Bron: Informatienet van het LEI, LMM-bedrijven

In Zand Noord hebben de LMM-bedrijven in het nat-zandprogramma gemiddeld een hogere melkproductie per koe en een hogere

melkproductie per hectare dan de overige LMM-bedrijven (Tabel 3.5). Voor de melkproductie per hectare is dit verschil voor de jaren 2006 en 2007 significant (Tabel B3.5). Bovendien worden de melkkoeien op de nat-zandbedrijven meer geweid, hebben ze een iets hoger

(40)

overigens niet significant. Dat op de nat-zandbedrijven zowel meer wordt geweid als gemaaid, is opvallend. Het percentage

graslandvernieuwing verschilt niet tussen de beide soorten LMM-bedrijven.

Tabel 3.5: Bedrijfsvoeringskarakteristieken1 voor de LMM-melkveebedrijven in

Zand Noord in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-zandbedrijven (OZ) 2004 2005 2006 2007 2008 OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ Aantal waarnemingen 15 - 28 - 41 9 33 10 37 10 Ton melk/ha voeropp. (FPCM) 13 - 12 - 12 14 12 14 13 13 Kg melk/koe (FPCM) 8317 - 8151 - 8198 8994 8122 8750 8114 8689 % weide-uren melkk mei-okt 45 - 46 - 43 58 43 45 41 48 % maaien 264 - 267 - 262 270 253 272 257 264 % opslagcap. dierlijke mest 137 - 153 - 138 130 137 162 140 154 % grasland-vernieuwing - - - - 6 7 7 - 10 10 NLV grasland - - - - 186 187 187 190 184 187 1 De betrouwbaarheidsintervallen worden gegeven in Tabel B3.5.

(41)

Tabel B3.5: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de

bedrijfsvoeringskarakteristieken van de LMM-melkveebedrijven in Zand Noord voor de bedrijven in het nat-zandprogramma en de overige LMM-bedrijven

Nat zand 2004 2005 2006 2007 2008 Kg melk/ha voeropp. (FPCM) - - 13.046 – 14.727 12.989 – 15.302 12.053 – 14.753 Kg melk/koe (FPCM) - - 8.358 – 9.630 8.098 – 9.401 8.024 – 9.353 % weide-uren melkkoe mei-okt - - 36 - 80 27 - 63 25 - 70 % maaien - - 198 - 342 207 - 338 216 - 312 % opslagcapaciteit dierlijke mest - - 112 - 149 109 - 215 111 - 197 % graslandvernieuwing - - 6 - 7 - 3 - 16 NLV grasland - - 165 - 209 168 - 212 165 - 208 Overig LMM-zand 2004 2005 2006 2007 2008 Kg melk/ha voeropp. (FPCM) 11.348 – 15.200 11.044 – 13.470 11.087 – 12.650 11.211 – 12.803 11.676 – 13.291 Kg melk/koe (FPCM) 7.654 – 8.979 7.651 – 8.651 7.819 – 8.577 7.769 – 8.475 7.783 – 8.445 % weide-uren melkkoe mei-okt 30 - 60 35 - 58 34 - 52 34 - 53 31 - 51 % maaien 225 - 303 230 - 304 229 - 295 223 - 282 233 - 281 % opslagcapaciteit dierlijke mest 106 - 168 128 - 177 125 - 151 124 - 151 126 - 153 % graslandvernieuwing - - 3 - 9 5 - 10 6 - 15 NLV grasland - - 174 - 197 174 - 199 172 - 196 Bron: Informatienet van het LEI, LMM-bedrijven

Zand Midden 3.4.2

De LMM-melkveebedrijven in Zand Midden hebben de laatste jaren gemiddeld ongeveer 40 hectare cultuurgrond (Tabel 3.6). De

gemiddelde oppervlakte cultuurgrond voor de melkveebedrijven in het natte zandprogramma in dit gebied wijkt daarvan de laatste jaren weinig af. De eerste jaren waren de verschillen in oppervlakte cultuurgrond tussen beide programma’s groter. Vooral de melkveebedrijven van het natte zandprogramma waren de eerste jaren aanzienlijk kleiner.

Daarmee wijkt de oppervlakte cultuurgrond in beide meetprogramma’s weinig af van het regionale gemiddelde voor alle melkveebedrijven in Zand Midden op basis van de Landbouwtelling.

Vooral de beide laatste jaren hebben de LMM-melkveebedrijven

gemiddeld ongeveer 10% (overig LMM-zand) tot 20% (nat-zand) meer cultuurgrond dan het gemiddelde van de Landbouwtelling. De verschillen in bedrijfsomvang zijn niet significant (Tabel B3.6). Het aantal GVE/ha voor zowel het aantal graasdieren als het totale aantal dieren is voor de overig-zand significant lager (gemiddeld ca 10%) dan het regionale gemiddelde voor de Landbouwtelling. De nat-zandbedrijven hebben alleen voor 2007 een significant lager percentage grasland en een hoger percentage snijmaïs dan het regionale gemiddelde voor de

(42)

jongvee per tien melkkoeien dan op overig-zand uit dit gebied en het gemiddelde van de Landbouwtelling. Dat verschil is echter niet significant.

Tabel 3.6: Gemiddelde bedrijfsstructuurkarakteristieken1 voor melkveebedrijven

in Zand Midden in de Landbouwtelling (Lbt), het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-zandbedrijven (OZ)

2004 2005 2006 2007 2008 Aantal waarnemingen Lbt 5.531 5.228 4.909 4.708 4.621 OZ 33 53 60 54 54 NZ 8 7 10 11 13 Aantal melkkoeien Lbt 56 57 60 63 66 OZ 59 56 63 65 69 NZ 49 50 59 62 71 Graasdieren (GVE/ha) Lbt 2,23 2,18 2,17 2,18 2,26 OZ 2,01 1,99 1,95 2,00 2,09 NZ 2,36 2,18 2,01 1,99 2,14 Jongvee/10 melkkoeien Lbt 7,6 7,8 6,8 6,8 6,9 OZ 7,6 7,6 7,4 7,1 6,9 NZ 11 11 9,6 9,0 9,0

Totaal dieren (GVE/ha) Lbt 2,72 2,60 2,56 2,53 2,59 OZ 2,32 2,21 2,16 2,20 2,20 NZ 3,36 2,64 2,18 1,99 2,24 Opp. cultuurgrond (ha) Lbt 33 34 36 37 38

OZ 39 36 41 41 41 NZ 27 30 37 40 43 % grasland Lbt 76 76 79 79 78 OZ 76 76 79 80 79 NZ 71 75 76 75 74 % snijmaïs Lbt 22 22 20 20 21 OZ 21 20 19 19 20 NZ 29 25 24 24 25 % overig Lbt 2,3 2,1 1,7 1,5 1,3 OZ 3,4 4,1 2,1 1,3 0,9 NZ 0,0 0,0 0,5 1,5 1,1

1 De betrouwbaarheidsintervallen worden gegeven in Tabel B3.6. Bron: CBS-Landbouwtelling 2004-2008, bewerking LEI

(43)

Tabel B3.6: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de

bedrijfsstructuurkarakteristieken voor melkveebedrijven in Zand Midden in de Landbouwtelling, het nat-zandprogramma en voor de overige

LMM-zandbedrijven Landbouwtelling 2004 2005 2006 2007 2008 Aantal waarnemingen 5.531 5.228 4.909 4.708 4.621 Aantal melkkoeien 55 - 57 56 - 58 60 – 61 62 - 63 65 – 67 Graasdieren (GVE/ha) 2,2 - 2,2 2,2 - 2,2 2,2 - 2,2 2,2 - 2,2 2,2 - 2,3 Jongvee/10 mk 7,1 - 8,0 7,4 - 8,2 6,8 - 6,9 6,7 - 6,9 6,8 - 6,9 Totaal dieren (GVE/ha) 2,8 - 2,8 2,6 - 2,6 2,5 - 2,6 2,5 - 2,6 2,6 - 2,6 Opp. cultuurgrond 33 - 34 34 – 35 36 – 37 36 - 37 37 - 38 % grasland 76 - 76 75 - 76 78 - 79 78 - 79 78 - 78 % snijmaïs 21 - 22 22 - 23 19 - 20 20 - 20 21 - 21 % overig 2,1 - 2,5 1,9 - 2,3 1,5 - 1,9 1,4 - 1,7 1,2 - 1,5 Nat zand 2004 2005 2006 2007 2008 Aantal waarnemingen 8 7 10 11 13 Aantal melkkoeien 34 - 64 37 - 634 45 - 73 49 - 75 56 - 86 Graasdieren (GVE/ha) 1,9 - 2,9 1,8 - 2,5 1,8 - 2,2 1,8 - 2,2 1, 9 - 2,4 Jongvee/10 mk 4,8 - 17 4,7 - 17 5,4 - 14 5,8 - 12 6,6 - 11 Totaal dieren (GVE/ha) 2,0 - 4,7 2,0 - 3,3 1,9 - 2,5 1,8 - 2,2 2,0 - 2,5 Opp. cultuurgrond 20 - 34 24 - 35 30 - 43 32 - 47 34 - 52 % grasland 65 - 78 67 - 83 71 - 81 72 - 78 71 - 78 % snijmaïs 22 - 35 17 - 33 19 - 28 21 - 26 22 - 28 % overig 0,0 - 0,0 0,0 - 0,0 0,0 - 1,3 0,0 - 3,4 0,0 - 2,7 Overig LMM-zand 2004 2005 2006 2007 2008 Aantal waarnemingen 33 53 60 54 54 Aantal melkkoeien 48 - 70 47 - 65 54 - 71 56 - 75 59 – 79 Graasdieren (GVE/ha) 1,8 - 2,2 1,9 - 2,1 1,9 - 2,1 1, 9 - 2,1 2,0 - 2,2 Jongvee/10 mk 6,7 - 8,6 6,7 - 8,5 6,8 - 8,1 6,4 - 7,7 6,2 - 7,6 Totaal dieren (GVE/ha) 2,0 - 2,6 2,0 - 2,4 2,0 - 2,4 2,0 - 2,4 2,0 - 2,4 Opp. cultuurgrond 32 - 46 30 - 42 36 – 46 36 - 46 36 - 45 % grasland 72 - 80 72 - 80 77 - 82 77 - 82 76 - 82 % snijmaïs 17 - 24 17 - 23 17 - 21 16 - 21 18 - 23 % overig 1,0 - 5,8 0,2 - 8,0 0,8 - 3,3 0,2 - 2,3 0,1 - 1,6 Bron: Informatienet van het LEI, LMM-bedrijven

(44)

In Zand Midden hebben de LMM-bedrijven in het nat-zandprogramma meer melk per koe en per hectare, ze maaien meer en hebben een iets hogere mestopslagcapaciteit dan de overige LMM-bedrijven (Tabel 3.7). De nat- zandbedrijven weiden de laatste jaren minder dan de overige LMM-bedrijven. Het percentage graslandvernieuwing is op de nat-zandbedrijven lager. Geen van deze verschillen zijn significant (Tabel B3.7).

Tabel 3.7: Bedrijfsvoeringskarakteristieken1 voor de LMM-melkveebedrijven in

Zand Midden in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-zandbedrijven (OZ) 2004 2005 2006 2007 2008 OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ Aantal waarnemingen 33 8 53 7 60 10 54 11 54 13 Ton melk/ha voeropp. (FPCM) 13 15 13 15 13 15 14 15 15 15 Kg melk/koe (FPCM) 7.988 8.617 8.196 9.175 8.476 9.377 8.557 9.494 8.481 9.227 % weide-uren melkk mei-okt 36 35 41 48 33 27 33 26 33 21 % maaien 268 269 267 325 262 292 289 348 284 341 % opslagcap. dierlijke mest 132 137 134 140 134 134 133 144 141 142 % grasland-vernieuwing - - - - 11 4 7 2 8 5 NLV grasland - - - - 155 165 156 165 155 158

1 De betrouwbaarheidsintervallen worden gegeven in Tabel B3.7. Bron: Informatienet van het LEI, LMM-bedrijven

Afbeelding

Tabel 2.3: Verdeling aantal bedrijven (%) per bedrijfstype in de Zandregio  volgens de Landbouwtelling
Tabel 2.6 Aandeel cultuurgrond (%) per LMM-regio, voor de hele LMM- LMM-steekproefpopulatie en voor de LMM-steekproefpopulatie in zand
Tabel 2.13: Verdeling van de bedrijven (%) over de zandgebieden en de
Tabel 3.3: Bedrijfsvoeringskarakteristieken 1  voor de LMM-melkveebedrijven in  het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-zandbedrijven (OZ)
+7

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zodoende wordt geen van de kwaliteitscriteria voor sproeiwater voor gewassen (50 ȝg/l), drinkwater voor de mens (10 ȝg/l) en drinkwater voor vee (Gezondheidsdienst voor dieren:

Existing incentives to foster the availability of medical products for small target groups are: market exclusivity, regulatory fee waivers, expedited assessments, exemptions

De aanwezigheid van bepaalde risicofactoren (bijvoorbeeld galwegobstructie, hypoaciditeit van de maag of.. maagbloeding, etc.) verhoogt de kans op postoperatieve infecties

Wanneer we deze toename in de emissies ten gevolge van hitte-stress meenemen in de modelresultaten en aannemen dat het resterende verschil tussen model en metingen verklaard kan

Table A9: Yearly averaged α-activity concentration in air and ambient dose equivalent rate in 2005, as measured by the NMR stations equipped with aerosol monitors. Table A10:

Deze complexiteit maakt het noodzakelijk niet alleen naar vector en pathogeen te kijken, maar ook aandacht te hebben voor veranderingen in dierreservoirs, bijvoor-

Deze zijn niet geschikt voor het bepalen van de de risico’s voor de gezondheid (anders dan geur) door de kortdurende blootstelling van omwonenden bij een relining.. Hieronder

Aan de bereidingen door een fabrikant worden veel meer eisen gesteld (Besluit bereiding en aflevering van farmaceutische producten).. Zij zijn verplicht hun producten te