• No results found

0LOLHXNDUDNWHULVWLHNHQ Textuur en bodemvochtigheid

9HOGJHUVWW\SH

9HJHWDWLHHQVRRUWHQVDPHQVWHOOLQJ

Kenmerkende soort: 9HOGJHUVW en 7LPRWHHJUDV (%HHPGNDPJUDV en 0DGHOLHIMH zijn

gemeenschappelijk kensoorten met het Kamgras-type).

Dominante soorten zijn Ruw beemdgras, Engels raaigras en kenmerkende soort Beemdkamgras. Veldgerst, Fioringras, Witte klaver, Timoteegras, Scherpe boterbloem, Kruipende boterbloem, Kweek, Gewone hoornbloem en Akkerdistel zijn eveneens constante soorten maar met een lagere karakteristieke bedekking. Kenmerkende soort Veldgerst is een indicator van oude, ongescheurde graslanden (Zwaenepoel, 2000). Slipbladige ooievaarsbek, Gewone paardebloem, Madeliefje, Gekroesde melkdistel, Rood zwenkgras, en met een hogere karakteristieke bedekking Gestreepte Witbol, komen frequent voor. Een relatief groot aantal soorten komt occasioneel voor. Het betreft onder meer Gewone kropaar, Gewone glanshaver, Geknikte vossenstaart, Behaarde boterbloem, Kleine klaver, Riet, Speerdistel, Zachte dravik, Grote brandnetel en Voederwikke. Een aantal grassen, zoals Grote vossenstaart, Beemdlangbloem en Veldbeemdgras, zijn hier zeldzaam. Ook Pinksterbloem, Lidrus en Pastinaak komen hier sporadisch voor. Het veelvuldig voorkomen met een hoge bedekking van

Beemdkamgras en Veldgerst wijst op verwantschap met de subassociatie KRUGHHWRVXP

van het Kamgras-verbond.

De VRRUWHQULMNHYDULDQW van het Veldgerst-type bezit meer occasionele soorten zoals

Knolboterbloem, Hopklaver, Gewoon duizendblad en Klein streepzaad. In deze variant komen occasioneel ook Wilde peterselie en Knopig doornzaad voor, twee soorten met als Rode lijst categorie “zeer zeldzaam”. Sporadisch treffen we onder meer ook Goudhaver, Kattedoorn, Vijfvingerkruid en Klein kruiskruid aan.

6\QWD[RQRPLVFKHDIILQLWHLW

ASSOCIA: subassociatie KRUGHHWRVXP van kamgrasweide (/ROLRF\QRVXUHWXP

Braun-Blanquet et De Leeuw ex Tüxen 1937)

Zwaenepoel (2002d): NDPJUDVODQGVXEDVVRFLDWLHPHW9HOGJHUVW (KRUGHHWRVXP)

BWK: KS KSU

0LOLHXNDUDNWHULVWLHNHQ Textuur en bodemvochtigheid

Het Veldgerst-type komt net als het Zomprus-type en het Zilte rus-type RS]HHUQDWWH

]ZDUHNOHLJURQGHQHQXLWJHYHHQGHJURQGHQLQGH3ROGHUV voor. In het binnenland komt het type eveneens op natte tot zeer natte klei en zware klei bodems voor. Het

Veldgerst- type ontbreekt op lichtere texturen. De in Zwaenepoel HW DO., (2002)

beschreven subassociatie met Veldgerst als meest kenmerkende soort is met polder-en rivierklei geassocieerd.

Net als in het Schapezuring-type en het Knoopkruid-type is het aandeel aan freatofyten relatief laag in het Veldgerst-type. Het betreft dan nog vooral niet-obligate grondwaterafhankelijke plantensoorten. Obligate freatofyten en natte freatofyten

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden  ontbreken of komen heel weinig voor. Veldgerst groeit meestal buiten de invloedsfeer van het grondwater, maar kan in bepaalde plaatsen wel aan deze invloedsfeer gebonden zijn, m.a.w. Veldgerst is een plaatselijk freatofyt, in tegenstelling tot Beemdkamgras dat een afreatofyt is. Dit type komt daarentegen, weliswaar binnen een beperkte steekproef voor bodemdrainage, wel vooral op natte bodems voor en is veelal gesitueerd in van nature overstroombare gebieden. Deze opnames situeren zich vooral in de nattere laaggelegen komgronden van de Polders, waar Veldgerst zich dus als freatofyt gedraagt. Veldgerstgraslanden kwamen oorspronkelijk ook voor op de hogere kreekruggronden, die de laatste decennia veelal in akkerland zijn omgezet (Zwaenepoel, 2002d). Op basis van de ordinatieresultaten en de floristische en verdere ecologische verwantschap met het Kamgras-type, hebben we het Veldgerst-type in onze steekproef als “mesofiel graslandtype” geïnterpreteerd.

6RRUWHQDUP 9HOGJHUVWW\SH PHW 9HOGJHUVW .DPJUDV *HNQLNWH YRVVHQVWDDUW (QJHOV UDDLJUDV *HZRRQ WLPRWHHJUDV HQ 5XZ EHHPGJUDVLQGH6FKHOGHYDOOHLWH=LQJHP  MXQL 

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden

 %HKHHU

zie Kamgras-type Maai-indicatiegetallen

In het Veldgerst-type overheersen de indicatiegetallen “verdraagt maaien zeer goed”, “verdraagt maaien goed “ en “ eerste snede na half juni” . Dit type is hierin weinig afwijkend ten opzichte van de andere types. In dit type zijn de maai-indicatiegetallen “ eerste snede na begin juli ” of “ eerste snede na half juli ” zijn hier minder vertegenwoordigd. Een beperkt deel van de soorten, waaronder Gekroesde melkdistel, zijn maaigevoelig.

9HOGJHUVWW\SHNRPWRRNYRRURSGHGLMNHQLQGHSROGHUV%HJUD]LQJLVGHPHHVW JHVFKLNWHEHKHHUVYRUPYRRUGLWW\SH $FKWHUKDYHQ=HHEUXJJHDSULO 

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden 

6\QRSWLVFKHWDEHO9(/'*(567W\SH

$DQWDORSQDPHV

:HWHQVFKDSSHOLMNHQDDP1HGHUODQGVHQDDP 3UHVHQWLHNODVVH

Hordeum secalinum Veldgerst V

&\QRVXUXVFULVWDWXV Beemdkamgras V

/ROLXPSHUHQQH Engels raaigras V

3RDWULYLDOLV Ruw beemdgras V

$JURVWLVVWRORQLIHUD Fioringras IV

&HUDVWLXPIRQWDQXP Gewone hoornbloem IV

&LUVLXPDUYHQVH Akkerdistel IV

(O\PXVUHSHQV Kweek IV

3KOHXPSUDWHQVH Gewoon timoteegras IV

5DQXQFXOXVDFULV Scherpe boterbloem IV

5DQXQFXOXVUHSHQV Kruipende boterbloem IV

7ULIROLXPUHSHQV Witte klaver IV

%HOOLVSHUHQQLV Madeliefje III

)HVWXFDUXEUD Rood zwenkgras III

*HUDQLXPGLVVHFWXP Slipbladige ooievaarsbek III

+ROFXVODQDWXV Gestreepte witbol III

6RQFKXVDVSHU Gekroesde melkdistel III

7DUD[DFXP69XOJDULD Paardebloem III

$FKLOOHDPLOOHIROLXP Gewoon duizendblad II

$ORSHFXUXVJHQLFXODWXV Geknikte vossenstaart II

$UUKHQDWKHUXPHODWLXV Glanshaver II

%URPXVKRUGHDFHXV Zachte dravik II

&LUVLXPYXOJDUH Speerdistel II

&UHSLVFDSLOODULV Klein streepzaad II

'DFW\OLVJORPHUDWD Gewone kropaar II

0HGLFDJROXSXOLQD Hopklaver II

3HWURVHOLQXPVHJHWXP Wilde peterselie II

3KUDJPLWHVDXVWUDOLV Riet II

5DQXQFXOXVEXOERVXV Knolboterbloem II

5DQXQFXOXVVDUGRXV Behaarde boterbloem II

7RULOLVQRGRVD Knopig doornzaad II

7ULIROLXPGXELXP Kleine klaver II

8UWLFDGLRLFD Grote brandnetel II

9LFLDVDWLYDVVSQLJUD Smalle wikke II

3UHVHQWLHNODVVH,

$ORSHFXUXV SUDWHQVLV (Grote vossenstaart), &DUGDPLQH SUDWHQVLV (Pinksterbloem), (TXLVHWXP SDOXVWUH (Lidrus), )HVWXFD SUDWHQVLV (Beemdlangbloem), 2QRQLV VSLQRVD

(Kattedoorn), 3DVWLQDFD VDWLYD (Gewone pastinaak), 3RD SUDWHQVLV (Veldbeemdgras),

3RWHQWLOOD UHSWDQV (Vijfvingerkruid), 6HQHFLR YXOJDULV (Klein kruiskruid), 7ULVHWXP IODYHVFHQV (Goudhaver), 9HURQLFDDUYHQVLV (Veldereprijs)

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden



*URWHYRVVHQVWDDUWW\SH

9HJHWDWLHHQVRRUWHQVDPHQVWHOOLQJ

Kenmerkende soorten: *URWHYRVVHQVWDDUW en =DFKWHGUDYLN (gemeenschappelijk met

Knoopkruid-type)

De kenmerkende soort Grote vossenstaart bepaalt het aspect van dit type. Andere dominante soorten zijn Gestreepte witbol, Ruw beemdgras, Scherpe boterbloem en Kruipende boterbloem. Pinksterbloem, Veldzuring, Gewone hoornbloem en Gewone paardebloem komen eveneens constant voor, maar met een lagere karakteristieke bedekking. Engels raaigras en Witte klaver zijn frequent aanwezig. Occasionele soorten zijn Gewoon reukgras, Zachte dravik, Fioringras en Italiaans raaigras. Laatstgenoemde soort in deze reeks bezit de grootste bedekkingen. Een aantal soorten van voedselrijkere, verstoorde milieus zoals Vogelmuur, Akkerdistel, Ridderzuring en Grote brandnetel, die in deze reeks het hoogst scoort wat bedekkingen betreft, treden sporadisch op

Grote vossenstaart wijst op (regelmatige) winterse overstroming (Zuidhoff HWDO, 1996),

wat ook het geval is voor een deel van de opnames uit dit type (§ 4.2.7.2). Met overstromen bedoelen we niet alleen rechtstreeks vanuit een rivier, maar ook door stagnatie van regenwater en door hoge grondwaterstand. Op basis van het al dan niet overstromen, kunnen we dit type indelen in twee varianten:

Een RYHUVWURRPEDUH YDULDQW met graslanden die in het winterhalfjaar overstromen.

Naast hogergenoemde constante soorten komen moerasplanten als Rietgras, Liesgras en Mannagras meer voor dan in de niet-overstroombare graslanden. Tot deze groepen behoren ook de graslanden met het zeldzame Weidekerveltorkruid.

Een QLHWRYHUVWURRPEDUHYDULDQW die vaak op vochtige leemgronden voorkomt. Hierin

komen ook sporadisch enkele glanshaverhooilandsoorten voor zoals Gewone glanshaver, Knoopkruid, Margriet en Gewone berenklauw.

In beide varianten bestaat de mogelijkheid dat Grote vossentaart werd ingezaaid

(Zwaenepoel HW DO., 2002). Het onderscheid tussen wel of niet ingezaaid is niet altijd

eenvoudig, want Grote vossenstaart werd natuurlijk ook meest ingezaaid op natte plaatsen.

6\QWD[RQRPLVFKHDIILQLWHLW

ASSOCIA: rompgemeenschappen van de Klasse van de matig voedselrijke graslanden,

vooral RG1 (+ROFXV ODQDWXV/ROLXP SHUHQQH ± [0ROLQLR$UUKHQDWKHUHWHD] in mindere

mate ook RG8 $ORSHFXUXV SUDWHQVLV/\FKQLV IORV FXFXOL ±[$ORSHFXULRQ 0ROLQLHWDOLD]en

RG9$ORSHFXUXVSUDWHQVLV(O\PXVUHSHQV[$UUKHQDWKHUHWDOLD]

Zwaenepoel (2002e): de overstroomde graslanden horen bij het 9HUERQG YDQ *URWH

YRVVHQVWDDUW ($ORSHFXULRQ SUDWHQVLV Passarge 1964). Opnames met

:HLGHNHUYHOWRUNUXLG EHKRUHQ WRW GH JHOLMNQDPLJH DVVRFLDWLH (6HQHFLRQL

2HQDQWKHWXP PHGLDH (Bournérias 1960). De met Grote vossenstaart ingezaaide

graslanden worden tot GH URPSJHPHHQVFKDSSHQ YDQ GLW YHUERQG gerekend.

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden  horen wellicht het meest thuis in een van de subassociaties van het

Glanshaver-verbond, de subassociatie W\SLFXP is meest verwant aan het $ORSHFXULRQ.

BWK: KS KSU

,Q PDWLJ VRRUWHQULMNH *URWH YRVVHQVWDDUWJUDVODQGHQ ]LMQ 6FKHUSH ERWHUEORHP HQ 9HOG]XULQJYDDNDVSHFWEHSDOHQG,QGLWJUDVODQGODQJVGH9DJHEHHNWH/LHUGHJURHLHQ HYHQHHQV5HXNJUDV.URSDDU=DFKWHGUDYLNHQ3LQNVWHUEORHP PHL 

0LOLHXNDUDNWHULVWLHNHQ Textuur

Het Grote vossenstaart-type komt op allerlei grondsoorten voor en is vooral te vinden

op ]DQGOHHPOHHPNOHLHQ]ZDUHNOHLJURQGHQ. Het komt weinig voor op zand- en

lemig zandgronden. Bodemvochtigheid

Het Grote vossenstaart-type situeert zich vooral op PDWLJ QDWWH WRW QDWWH JURQGHQ,

maar komt ook voor op droge en zeer natte gronden. De helft van de graslanden uit dit type ligt in van nature overstroombare gebieden.

Iets meer dan de helft van de plantensoorten van het Grote vossenstaart-type zijn niet afhankelijk van het grondwater. De andere kleine helft betreft niet-obligate freatofyten. Obligate freatofyten en natte freatofyten ontbreken of komen weinig voor in dit type.

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden



Ellenbergindicatiegetallen

Het Grote vossenstaart-type wijkt weinig af van de overige types, ook hier overheersen

soorten kenmerkend YRRU PDWLJ VWLNVWRIULMNH ERGHPV WRW VWLNVWRIULMNH ERGHPV.

Zowel soorten typisch voor uitgesproken stikstofrijke als voor stikstofarme bodems komen heel weinig voor.

In het Grote vossenstaart-type zijn soorten die kenmerkend zijn voor zwak zure bodems en soorten die zwak zure tot zwak basische bodems indiceren het meest vertegenwoordigd. Soorten die meestal kenmerkend zijn voor kalkrijke bodems en soorten die typisch zijn voor zure bodems komen weinig of niet voor.

%HKHHU

Naar Zwaenepoel, 2002e

Overstroombare Grote vossenstaartgraslanden

Dit type omvat sterk verarmde Grote vossenstaart-graslanden, waarbij één maaibeurt te weinig is, om deze hooilanden opnieuw bloemrijk te maken. De grasconcurrentie is immers te hoog voor veel kruiden en de jarenlange rechtstreekse bemesting onder landbouwbeheer of de invloed van verontreinigd water hebben de vegetatie toch

aanzienlijk gewijzigd. Zwaenepoel HW DO (2002) suggereren daarom een herstelperiode

waarbij twee keer per jaar gemaaid wordt. Hierbij kunnen twee pistes gevolgd worden: een zeer vroege maaibeurt voor de bloeischeut uit het rozet te voorschijn komt en een late tweede maaibeurt na de vruchtzetting óf een late eerste maaibeurt, na de eerste vruchtzetting, en een tweede, waarbij geen rekening meer gehouden wordt met een tweede zaadzetting. De eerste suggestie is waarschijnlijk normalerwijze niet haalbaar wegens te nat. De tweede is meest relevant. Momenteel is het niet onwaarschijnlijk dat bij de eerste maaibeurt een deel van de planten nog geen zaad gevormd hebben en pas na de tweede maaibeurt zaad gevormd wordt. Daarom wordt gepleit de eerste maaibeurt nog één à twee weken op te schuiven. Het beste is eigenlijk van jaar tot jaar inschatten hoe ver de zaadzetting gevorderd is, want dit lijkt nogal variabel. De tweede maaibeurt is dan minder secuur en kan op de weersomstandigheden afgestemd worden. Gezien de vochtigheid van het terrein valt ze best ergens eind augustus. Latere maaibeurten kunnen in het gedrang komen bij vroege najaarsregens. Gezien dit maaischema experimenteel is, dient het zeer strikt opgevolgd en geëvalueerd te worden.

Winterse overstroming en een goede waterkwaliteit zijn essentiële voorwaarden voor de

ontwikkeling naar soortenrijke $ORSHFXULRQ-graslanden.

Niet-overstroombare Grote vossenstaartgraslanden

Gezien de verwantschap met de glanshaverhooilanden verwijzen we hiervoor naar het Knoopkruid-type.

Ontwikkeling naar een soortenrijker type kan alleen gehaald worden bij afwezigheid van bemesting of bij mestgiften tot maximaal 50 kg zuivere stikstof/ha/jaar (Bax & Schippers

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden  1998). Bij giften vanaf 50 kg blijft de ontwikkeling steken in dezelfde fase, die hier vaak een dominant stadium met Grote vossenstaart is.

Maai-indicatiegetallen

Net als het Geknikte vossenstaart-type en het Knoopkruid-type bezit het Grote vossenstaart-type, in vergelijking met de andere types, een iets groter aandeel aan soorten die maaien goed tot zeer goed verdragen en aan soorten die een eerste snede na half juni verkiezen. De maai-indicatiegetallen “eerste snede na begin juli” of “eerste snede na half juli” zijn hier minder vertegenwoordigd. Maaigevoelige soorten komen uitzonderlijk voor in dit type.

6RRUWHQDUPH*URWHYRVVHQVWDDUWW\SHPHW6FKHUSHERWHUEORHPHQ*URWHYRVVHQVWDDUW %UHHPHHUVHQ/RNHUPHL 

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden



6\QRSWLVFKHWDEHO*527(9266(167$$57W\SH

$DQWDORSQDPHV

:HWHQVFKDSSHOLMNHQDDP1HGHUODQGVHQDDP 3UHVHQWLHNODVVH

+ROFXVODQDWXV Gestreepte witbol V

3RDWULYLDOLV Ruw beemdgras V

5DQXQFXOXVDFULV Scherpe boterbloem V

5DQXQFXOXVUHSHQV Kruipende boterbloem V

$ORSHFXUXVSUDWHQVLV Grote vossenstaart IV

&DUGDPLQHSUDWHQVLV Pinksterbloem IV

&HUDVWLXPIRQWDQXP Gewone hoornbloem IV

5XPH[DFHWRVD Veldzuring IV

7DUD[DFXP66XEYXOJDULD Gewone paardebloem IV

/ROLXPSHUHQQH Engels raaigras III

7ULIROLXPUHSHQV Witte klaver III

$JURVWLVVWRORQLIHUD Fioringras II

$QWKR[DQWKXPRGRUDWXP Gewoon reukgras II

%URPXVKRUGHDFHXV Zachte dravik II

/ROLXPPXOWLIORUXP Italiaans raaigras II

3UHVHQWLHNODVVH,

$ORSHFXUXV JHQLFXODWXV (Geknikte vossenstaart), $UUKHQDWKHUXP HODWLXV (Glanshaver), &HQWDXUHD MDFHD (Knoopkruid), &LUVLXP DUYHQVH (Akkerdistel), &\QRVXUXV FULVWDWXV

(Beemdkamgras), 'DFW\OLV JORPHUDWD (Kropaar), (O\PXV UHSHQV (Kweek), )HVWXFD

SUDWHQVLV (Beemdlangbloem), +HUDFOHXP VSKRQG\OLXP (Gewone berenklauw), /HXFDQWKHPXP YXOJDUH (Margriet), 2HQDQWKH VLODLIROLD (Weidekerveltorkruid), 3KOHXP SUDWHQVH (Gewoon timoteegras), 3ODQWDJR ODQFHRODWD (Smalle weegbree), 3RD DQQXD

(Straatgras), 3RO\JRQXPDPSKLELXP(Veenwortel), 5XPH[FULVSXV(Krulzuring), 5XPH[

REWXVLIROLXV (Ridderzuring), 6WHOODULD PHGLD (Vogelmuur), 7ULIROLXP SUDWHQVH (Rode

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden 

*HNQLNWHYRVVHQVWDDUWW\SH

9HJHWDWLHHQVRRUWHQVDPHQVWHOOLQJ

Kenmerkende soorten: *HNQLNWH YRVVHQVWDDUW 7LMPHUHSULMV en 0DQQDJUDV (zwak,

gemeenschappelijk met Veldrus-type).

De grassen Gestreepte witbol, Engels raaigras, Ruw beemdgras en de kruiden Witte klaver en Kruipende boterbloem zijn dominante soorten in dit type. Eveneens constante soorten maar met een lagere karakteristieke bedekking zijn Pinksterbloem, Gewone hoornbloem, Geknikte vossenstaart, Gewone paardebloem, Scherpe boterbloem en Fioringras. Mannagras en Gewoon reukgras komen frequent en met een relatief hoge karakteristieke bedekking voor. Veldzuring is tevens een frequente soort maar scoort lager wat bedekking betreft. Krulzuring komt occasioneel voor. Echte koekoeksbloem en Zachte dravik kunnen met een presentie van 19% ook als occasionele soorten beschouwd worden. Tot de zeldzame soorten behoren een relatief groot aantal soorten van natte biotopen zoals Pitrus, Veldrus, Biezenknoppen, Lidrus, Veenwortel, Ruige zegge, Moeraszegge, Kale jonker en Moerasrolklaver. Veel opnames uit dit type betreffen soortenarme zilverschoongraslanden, karakteristiek voor bemeste, overstroomde of door grondwater geïnundeeerde graslanden. Het occasioneel voorkomen van Echte koekoeksbloem en het sporadisch optreden van Moerasrolklaver, Biezenknoppen, Veldrus en Kale jonker wijst op verwantschap met

dotterbloemgraslanden of met de subassociatie ORWHWRVXP XOLJLQRVL uit het

Kamgras-verbond &\QRVXULRQ).

6\QWD[RQRPLVFKHDIILQLWHLW

ASSOCIA: rompgemeenschappen van de Klasse van de matig voedselrijke graslanden,

vooral R1 (+ROFXVODQDWXV/ROLXPSHUHQQH±>0ROLQLR$UUKHQDWKHUHWHD@ en R2: +ROFXV

ODQDWXV/\FKQLVIORVFXFXOL±>0ROLQLR$UUKHQDWKHUHWHD@, in mindere mate ook associatie

van Geknikte vossenstaart (5DQXQFXOR$ORSHFXUHWXP JHQLFXODWL, Tüxen 1947, onder

Zilverschoon-verbond).

Zwaenepoel & Vanhecke (2002f): URPSJHPHHQVFKDSSHQ YDQ KHW =LOYHUVFKRRQ

YHUERQG (/ROLR3RWHQWLOOLRQ DQVHULQDH Tüxen 1947), waaronder vooral RG Fioringras-[/ROLR3RWHQWLOOLRQ] en RG Geknikte vossenstaart-[/ROLR3RWHQWLOOLRQ].

BWK: KS KSU

0LOLHXNDUDNWHULVWLHNHQ Textuur en bodemvochtigheid

Het Geknikte vossenstaart-type komt op DOOHUOHLQDWWHWRW]HHUQDWWHERGHPV voor. Het

is wel iets meer te vinden op kleigronden in vergelijking met verscheidene andere types. Dit type ontbreekt op matig droge en droge bodems. Ongeveer de helft van de plantensoorten van het Geknikte vossenstaart-type zijn afhankelijk van het grondwater, waarbij het vooral niet-obligate freatofyten betreft. Een beperkt deel van de soorten betreft natte grondwaterafhankelijke soorten. Obligate freatofyten ontbreken nagenoeg in dit type. Drie vierde van de opnames situeren zich in van nature overstroombare graslanden, wat te verwachten is op basis van de drainageklassen.

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden



Ellenbergindicatiegetallen

Soorten kenmerkend voor PDWLJ VWLNVWRIULMNH ERGHPV WRW VWLNVWRIULMNH ERGHPV

overheersen in het Geknikte vossenstaart-type. Soorten die stikstofarme bodems indiceren komen heel weinig voor. Soorten typisch voor (zeer) uitgesproken stikstofrijke bodems ontbreken.

In het Geknikte vossenstaart-type zijn soorten die kenmerkend zijn voor zwak zure bodems en voor zwak zure tot zwak basische bodems het meest vertegenwoordigd. Soorten die meestal karakteristiek zijn voor kalkrijke bodems en soorten die typisch zijn voor zure bodems komen weinig of niet voor.

*HNQLNWHYRVVHQVWDDUWW\SHPHW

YRRUMDDUVDVSHFWYDQ3LQNVWHUEORHPODQJVGH 9DDQEXLNEHHNWH2SEUDNHO PHL 

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden  %HKHHU

Het betreft hier hoofdzakelijk verarmde zilverschoongraslanden. Door intensivering van het landbouwkundig gebruik zijn de gevoelige soorten uit de vegetatie verdwenen, maar weten Fioringras en/of Geknikte vossenstaart vaak nog stand te houden.

Naast Geknikte vossentaart, komt Gestreepte witbol ook frequent en abundant voor. Door Gestreepte witbol gedomineerde graslanden bevinden zich veelal in een stadium in de verschraling van bemest grasland naar een halfnatuurlijk vegetatietype. Het optreden van kenmerkende soorten uit halfnatuurlijke graslanden, bv. Echte koekoeksbloem, is veelal een indicatie voor potenties (Jalink & Jansen 1995). Vegetaties met dominantie van Gestreepte witbol op vochtige zandgronden ontstaan vaak door bemesting en drainage uit natte schraallanden.

Om dit type om te vormen naar een gevarieerd, kruidenrijk grasland is het nodig de eerste maaibeurt “ vroeg” uit te voeren (Bax & Schippers 1997). De tweede helft van mei of uiterlijk de eerste week van juni is de meest geschikte periode, omdat de dominante grassen dan hun energie steken in het doorschieten van de bloeistengel en het tot bloei komen. Door deze vroege maaibeurt groeien kruiden en minder productieve grassen zoals Gewoon reukgras, Rood zwenkgras vroeger door en onderdrukken ze de hergroei van dominante grassen (Zwaenepoel, 2000). Het verschijnen van deze minder productieve grassen die vooral in schrale situaties groeien, geven aldus aanwijzingen voor een verandering.

Een tweede maaibeurt kan in de nazomer gebeuren. Bij soortenarmere vegetaties kan eventueel drie maal gemaaid worden, maar meer is niet aangewezen gelet op de gras-kruidenconcurrentie.

Ontwikkeling naar een soortenrijker type kan alleen gehaald worden bij afwezigheid van bemesting of bij mestgiften tot maximaal 50 kg zuivere stikstof/ha/jaar (Bax & Schippers 1998). Bij giften vanaf 50 kg blijft de ontwikkeling steken in dezelfde fase, die hier vaak een dominant stadium met Gestreepte witbol (“witbolfase”) is.

Verder ontwikkeling is ook mede afhankelijk van de hydrologische situatie (overstromingsduur en waterkwaliteit). Bij langdurige overstroming kan de ontwikkeling verlopen naar meer soortenrijke zilverschoonweiden, m.a.w. het Zomprus-type (Bax & Schippers 1998).

Maai-indicatiegetallen

Net als het Grote vossenstaart-type, het Kamgras-type en het Knoopkruid-type bezit het Geknikte vossenstaart-type, in vergelijking met de andere types, een iets groter aandeel aan soorten die maaien goed tot zeer goed verdragen en aan soorten die een eerste snede na half juni verkiezen. De maai-indicatiegetallen “eerste snede na begin juli” of “eerste snede na half juli” zijn hier minder vertegenwoordigd. Maaigevoelige soorten komen uitzonderlijk voor in dit type.

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden



6RRUWHQDUPH *HNQLNWH YRVVHQVWDDUWW\SH LQ GH 6FKHOGHYDOOHL 6SDQMDDUG =ZLMQDDUGH PHW 6FKHUSH ERWHUEORHP .UXLSHQGH ERWHUEORHP *HNQLNWH YRVVHQVWDDUW 5XZ EHHPGJUDV(QJHOVUDDLJUDVHQ*HVWUHHSWHZLWERO PHL 

*HVWUHHSWH ZLWERO LV QHW ]RDOV LQ HHQ DDQWDO DQGHUH W\SHV YDDN HHQ GRPLQDQWH VRRUW LQ KHW *HNQLNWH YRVVHQVWDDUWW\SH :DUHJHP :H\PHHUVFK  ,Q GLW JUDVODQG  NRPHQ RRN 3LMSWRUNUXLG HQ 3LQNVWHUEORHP YRRU MXOL 

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden 

6\QRSWLVFKHWDEHO*(.1,.7(9266(167$$57W\SH

$DQWDORSQDPHV

:HWHQVFKDSSHOLMNHQDDP 1HGHUODQGVHQDDP 3UHVHQWLHNODVVH

+ROFXVODQDWXV Gestreepte witbol V

/ROLXPSHUHQQH Engels raaigras V

3RDWULYLDOLV Ruw beemdgras V

5DQXQFXOXVUHSHQV Kruipende boterbloem V

7ULIROLXPUHSHQV Witte klaver V

$JURVWLVVWRORQLIHUD Fioringras IV

$ORSHFXUXVJHQLFXODWXV Geknikte vossenstaart IV

&DUGDPLQHSUDWHQVLV Pinksterbloem IV

&HUDVWLXPIRQWDQXP Gewone hoornbloem IV

5DQXQFXOXVDFULV Scherpe boterbloem IV

7DUD[DFXP66XEYXOJDULD Gewone paardebloem IV

$QWKR[DQWKXPRGRUDWXP Gewoon reukgras III

*O\FHULDIOXLWDQV Mannagras III

5XPH[DFHWRVD Veldzuring III

%URPXVKRUGHDFHXV Zachte dravik II

/\FKQLVIORVFXFXOL Echte koekoeksbloem II

5XPH[FULVSXV Krulzuring II

3UHVHQWLHNODVVH,

$ORSHFXUXV SUDWHQVLV (Grote vossenstaart), &DUH[ DFXWD (Scherpe zegge), &DUH[ KLUWD

(Ruige zegge), &LUVLXP SDOXVWUH (Kale jonker), &\QRVXUXV FULVWDWXV (Beemdkamgras),

'DFW\OLV JORPHUDWD (Gewone kropaar), (TXLVHWXP SDOXVWUH (Lidrus), -XQFXV DFXWLIORUXV

(Veldrus), -XQFXV FRQJORPHUDWXV (Biezenknoppen), -XQFXV HIIXVXV (Pitrus), /RWXV

SHGXQFXODWXV (Moerasrolklaver), 3ODQWDJR ODQFHRODWD (Smalle weegbree), 3RO\JRQXP DPSKLELXP (Veenwortel), 5XPH[ REWXVLIROLXV (Ridderzuring), 7ULIROLXP GXELXP (Kleine

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden



=RPSUXVW\SH

9HJHWDWLHHQVRRUWHQVDPHQVWHOOLQJ

Kenmerkende soorten: =RPSUXV=LOYHUVFKRRQ9DOVHYRV]HJJHHQ3LMSWRUNUXLG.

Fioringras en Geknikte vossenstaart domineren de vegetatie. Beide grassoorten zijn