• No results found

6\QRSWLVFKHWDEHO9(/'586W\SH

$DQWDORSQDPHV

:HWHQVFKDSSHOLMNHQDDP 1HGHUODQGVHQDDP 3UHVHQWLHNODVVH

+ROFXVODQDWXV Gestreepte witbol V

5DQXQFXOXVUHSHQV Kruipende boterbloem V

&DUGDPLQHSUDWHQVLV Pinksterbloem IV

-XQFXVHIIXVXV Pitrus IV

3RDWULYLDOLV Ruw beemdgras IV

$JURVWLVVWRORQLIHUD Fioringras III

$QWKR[DQWKXPRGRUDWXP Gewoon reukgras III

*O\FHULDIOXLWDQV Mannagras III

-XQFXVDFXWLIORUXV Veldrus III

/RWXVSHGXQFXODWXV Moerasrolklaver III

5DQXQFXOXVDFULV Scherpe boterbloem III

5XPH[DFHWRVD Veldzuring III

7ULIROLXPUHSHQV Witte klaver III

$ORSHFXUXVJHQLFXODWXV Geknikte vossenstaart II

&DUH[KLUWD Ruige zegge II

&DUH[RYDOLV Hazezegge II

&HUDVWLXPIRQWDQXP Gewone hoornbloem II

&LUVLXPSDOXVWUH Kale jonker II

-XQFXVFRQJORPHUDWXV Biezenknoppen II

/ROLXPSHUHQQH Engels raaigras II

/\FKQLVIORVFXFXOL Echte koekoeksbloem II

5DQXQFXOXVIODPPXOD Egelboterbloem II

3UHVHQWLHNODVVH,

$JURVWLV FDSLOODULV (Gewoon struisgras), $MXJD UHSWDQV (Kruipend zenegroen), &DUH[ DFXWD(Scherpe zegge), &DUH[GLVWLFKD(Tweerijige zegge), &DUH[QLJUD(Zwarte zegge), (SLORELXP VS [Basterdwederik (G)], (TXLVHWXP SDOXVWUH (Lidrus), )HVWXFD SUDWHQVLV

(Beemdlangbloem), )HVWXFD UXEUD (Rood zwenkgras), -XQFXV EXIRQLXV (Greppelrus),

0\RVRWLV VFRUSLRLGHV (Moerasvergeet-mij-nietje), 3ODQWDJR ODQFHRODWD (Smalle

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden



5HXNJUDVW\SH

9HJHWDWLHHQVRRUWHQVDPHQVWHOOLQJ

Kenmerkende soorten: /LGUXV en 5XLJH ]HJJH, *HZRRQ UHXNJUDV

(gemeenschappelijk met Knoopkruid-type), 3LWUXV (gemeenschappelijk met

Veldrus-type) en 3LQNVWHUEORHP (gemeenschappelijk met Geknikte vossenstaart).

Dominant in dit type zijn Gestreepte witbol, Ruw beemdgras, Kruipende boterbloem en Fioringras. Pinksterbloem, Scherpe boterbloem, Gewoon reukgras, Gewone paardebloem, Witte klaver, Gewone hoornbloem, Veldzuring zijn eveneens constante soorten maar met een lagere karakteristieke bedekking. Gewoon reukgras, dat in dit type vaak het aspect bepaald, is een gras van schrale, maar niet uiterst voedselarme

gronden (Weeda HW DO., 1994) Frequente soorten betreffen Beemdlangbloem, Engels

raaigras, Pitrus en Ruige zegge. Laatstgenoemde soort bezit een hogere karakteristieke bedekking. Mannagras, Timoteegras, Veenwortel, Rode klaver, Lidrus, Smalle weegbree, Krulzuring, Grasmuur, Echte koekoeksbloem en Veldrus zijn occasionele soorten. Smalle weegbree en Lidrus bezitten een hogere karakteristieke bedekking. Soorten zoals Egelboterbloem, Kale jonker, Hazezegge, Biezenknoppen en Moerasrolklaver zijn, in tegenstelling tot het Veldrus-type, hier zeldzaam. Soorten van dotterbloemgraslanden zoals Veldrus, Moerasrolklaver, Echte koekoeksbloem, Biezenknoppen, Pinksterbloem, Tweerijige zegge en Egelboterbloem komen ook hier regelmatig voor, maar zijn minder abundant dan in het Veldrus-type.

6\QWD[RQRPLVFKHDIILQLWHLW

ASSOCIA: rompgemeenschappen van de Klasse van de matig voedselrijke graslanden.

Vooral RG: +ROFXVODQDWXV/\FKQLVIORVFXFXOL±[0ROLQLRDUUKHQDWKHUHWHD] en in mindere

mate RG : +ROFXVODQDWXV/ROLXPSHUHQQH±[0ROLQLR$UUKHQDWKHUHWHD]

Zwaenepoel (2002c): URPSJHPHHQVFKDSSHQ YDQ KHW 'RWWHUEORHPYHUERQG

(&DOWKLRQ SDOXVWULV Tüxen 1937). Afhankelijk van de combinatie van de resterende

verbonds-, orde- en klassekensoorten worden verschillende rompgemeenschappen van het Dotterbloem-verbond omschreven.

BWK: KFƒKSU KS

0LOLHXNDUDNWHULVWLHNHQ Textuur

Het Reukgras-type komt op DOOHUOHLJURQGVRRUWHQ voor. Ongeveer een derde van de

opnames situeert zich op OHHPJURQGHQ

Bodemvochtigheid

Dit type situeert zich vooral op QDWWH WRW ]HHU QDWWH JURQGHQ en is zelden op matig

natte of droge gronden aan te treffen. Twee derde van de graslanden liggen dan ook in van nature overstroombare gebieden

Ongeveer de helft van de plantensoorten in het Reukgras-type zijn afhankelijk van het grondwater, waarbij het vooral niet-obligate freatofyten betreft. Natte freatofyten evenals

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden  obligate freatofyten zijn slechts in beperkte mate aanwezig (grootste aandeel na Veldrus-, Zomprus- en Zilte rus-type).

6RRUWHQULMNHYDULDQWYDQKHW5HXNJUDVW\SHPHW(FKWHNRHNRHNVEORHP6FKHUSH ERWHUEORHP/LGUXV5XLJH]HJJHHQ6FKHUSH]HJJH 'DNQDPEURHN/RNHUHQ PHL 

Ellenbergindicatiegetallen

Net als in de meeste overige types overheersen in het Reukgras-type soorten van PDWLJ VWLNVWRIULMNH WRW VWLNVWRIULMNH ERGHPV. Soorten typisch voor stikstofarme tot matig stikstofrijke bodems komen in beperkte mate voor, maar hun aandeel is, net als in het Knoopkruid-type iets groter dan in de meeste overige types (met uitzondering van het Veldrus- en Schapezuring-type, waar dit aandeel duidelijk groter is). Indicaties voor (zeer) uitgesproken stikstofrijke bodems vormen een uitzondering.

In het Reukgras-type overheersen soorten die zwak zure bodems indiceren. Hierin wijkt het weinig af van de overige types. Daarnaast komen in beperkte mate ook soorten voor die typisch zijn voor zwak zure tot zwak basische bodems en zure bodems. Soorten die kenmerkend zijn voor sterk basische of kalkrijke bodems of die meestal kalkrijke bodems indiceren, ontbreken in dit type.

%HKHHU

Het Reukgras-type, heeft net als het Veldrus-type, naast hoge presenties aan Gestreepte witbol, een relatief groot aantal soorten van halfnatuurlijke graslanden. Hierdoor bezit dit type eveneens grote potenties om te evolueren naar bloemrijkere types en schraallanden. Voor specifieke beheersmaatregelen verwijzen we dan ook naar het Veldrus-type.

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden



Maai-indicatiegetallen

Net als in de overige types overheersen hier de indicaties “verdraagt maaien zeer goed”, “verdraagt maaien goed “ en “ eerste snede na half juni ”. Het Reukgras-type bezit tevens een beperkt aandeel aan soorten die bij voorkeur na half juli voor het eerst gemaaid worden. Het betreft hier de kenmerkende soorten van het Veldrus-type die in het Reukgras-type eveneens voorkomen, maar met een lagere presentie en bedekking. Maai-intolerante soorten ontbreken in dit type.

.HQPHUNHQGHVRRUW5HXNJUDVYHUGUDDJWVOHFKWVPDWLJHEHPHVWLQJ =ZDOPYDOOHL1HGHU]ZDOP PHL 

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden 

6\QRSWLVFKHWDEHO5(8.*5$6W\SH

$DQWDORSQDPHV

:HWHQVFKDSSHOLMNHQDDP1HGHUODQGVHQDDP 3UHVHQWLHNODVVH

&DUGDPLQHSUDWHQVLV Pinksterbloem V

+ROFXVODQDWXV Gestreepte witbol V

3RDWULYLDOLV Ruw beemdgras V

5DQXQFXOXVDFULV Scherpe boterbloem V

5DQXQFXOXVUHSHQV Kruipende boterbloem V

$JURVWLVVWRORQLIHUD Fioringras IV

$QWKR[DQWKXPRGRUDWXP Gewoon reukgras IV

&HUDVWLXPIRQWDQXP Gewone hoornbloem IV

7DUD[DFXP66XEYXOJDULD Gewone paardebloem IV

7ULIROLXPUHSHQV Witte klaver IV

5XPH[DFHWRVD Veldzuring IV

&DUH[KLUWD Ruige zegge III

)HVWXFDSUDWHQVLV Beemdlangbloem III

-XQFXVHIIXVXV Pitrus III

/ROLXPSHUHQQH Engels raaigras III

(TXLVHWXPSDOXVWUH Lidrus II

*O\FHULDIOXLWDQV Mannagras II

-XQFXVDFXWLIORUXV Veldrus II

/\FKQLVIORVFXFXOL Echte koekoeksbloem II

3KOHXPSUDWHQVH Gewoon timoteegras II

3ODQWDJRODQFHRODWD Smalle weegbree II

3RO\JRQXPDPSKLELXP Veenwortel II

6WHOODULDJUDPLQHD Grasmuur II

7ULIROLXPSUDWHQVH Rode klaver II

5XPH[FULVSXV Krulzuring II

3UHVHQWLHNODVVH,

$MXJDUHSWDQV(Kruipend zenegroen), $ORSHFXUXVJHQLFXODWXV(Geknikte vossenstaart), &DOWKDSDOXVWULV(Dotterbloem), &DUH[DFXWD(Scherpe zegge), &DUH[GLVWLFKD(Tweerijige

zegge), &DUH[ RYDOLV (Hazezegge), &HQWDXUHD MDFHD (Knoopkruid), &LUVLXP SDOXVWUH

(Kale jonker), 'HVFKDPSVLDFHVSLWRVD (Ruwe smele), (OHRFKDULVSDOXVWULV(Waterbies),

)LOLSHQGXOD XOPDULD (Moerasspirea), *DOLXP SDOXVWUH (Moeraswalstro), -XQFXV FRQJORPHUDWXV(Biezenknoppen), -XQFXVLQIOH[XV(Zeegroene rus), /RWXVSHGXQFXODWXV

(Moerasrolklaver), 0HQWKD DTXDWLFD (Watermunt), 0\RVRWLV SDOXVWULV

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden



.DPJUDVW\SH

9HJHWDWLHHQVRRUWHQVDPHQVWHOOLQJ

Kenmerkende soorten zijn %HHPGNDPJUDV en 0DGHOLHIMH, beide soorten groeien

vooral in weinig intensief gebruikte weilanden.

Gestreepte witbol, Engels raaigras, Ruw beemdgras, Witte klaver, Kruipende boterbloem, Scherpe boterbloem, Gewone paardebloem, Gewone hoornbloem, Fioringras en kenmerkende soort Beemdkamgras zijn constante soorten. Gewoon reukgras komt frequent voor. Geknikte vossenstaart, Pinksterbloem, Timoteegras, Veldzuring en Akkerdistel en kenmerkende soort Madeliefje komen occasioneel voor. De hoge bedekking van Beemdkamgras en de aanwezigheid van Madeliefje wijst op verwantschap van dit type met het Kamgras-verbond. Zeldzame soorten betreffen onder meer Rode klaver, Tijmereprijs, Grasmuur, Glanshaver, Gewone kropaar en

Zachte dravik. Graslanden met deze soortensamenstelling kunnen als PDWLJ

VRRUWHQULMNHNDPJUDVODQGHQ beschouwd worden.

6RRUWHQULMNHUH NDPJUDVODQGHQ op droge bodems worden gekenmerkt door de aanwezigheid van Gewoon struisgras, Gewoon biggekruid, Knolboterbloem, Klein streepzaad en Gewoon duizendblad. Op nattere bodems komen soorten als Echte koekoeksbloem, Kale jonker, Lidrus, Hazezegge en Pitrus voor. Deze graslanden vormen overgangen met het Dotterbloem-verbond.

De opnames met Muizenstaart worden verder besproken (zie muizenstaartgroep). 6\QWD[RQRPLVFKHDIILQLWHLW

ASSOCIA: kamgrasweide (/ROLRF\QRVXUHWXP Braun-Blanquet et De Leeuw ex Tüxen

1937) en rompgemeenschap 1 van de Klasse van de matig voedselrijke graslanden (+ROFXVODQDWXV/ROLXPSHUHQQH±>0ROLQLR$UUKHQDWKHUHWHD@

Zwaenepoel (2002d): NDPJUDVODQG (&\QRVXULRQ FULVWDWL Tüxen 1947); soortenarmere

graslanden kunnen tot de W\SLFXP-subassociatie gerekend worden; de natte

soortenrijkere vorm vertoont verwantschap met de subassociatie ORWHWRVXPXOLJLQRVL.

BWK: KS KSU

0LOLHXNDUDNWHULVWLHNHQ Textuur

Het Kamgras-type komt op allerlei grondsoorten voor, maar situeert zich het meest op OHHPJURQGHQHQ]DQGOHHPJURQGHQ. Het is eveneens een van de weinige types dat, weliswaar in beperkte mate, op uitgeveende gronden voorkomt.

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden 

,QPLQGHUYRHGVHOULMNHNDPJUDVZHLGHVLV5HXNJUDVYDDNIUHTXHQWDDQZH]LJ =ZDOPYDOOHL1HGHU]ZDOPMXQL 

Bodemvochtigheid

Het Kamgras-type komt zowel RSGURJHDOVRS]HHUQDWWH gronden voor, maar is het

meest te vinden op matig natte tot natte gronden. Het ontbreekt op zeer droge gronden. Twee derde van de plantensoorten uit het Kamgras-type zijn afreatofyten. Het overige, maar toch nog belangrijke, deel bestaat bijna uitsluitend uit niet obligate grondwaterafhankelijke soorten. Obligate freatofyten en natte freatofyten komen weinig of niet voor. Dit neemt niet weg dat twee derde van de graslanden uit het Kamgras-type

zich situeert in van nature overstroombare gebieden. Uit onderzoek van Aubroeck HWDO.

(1998) in de Demervallei bleek dat kamgraslanden overstromingen verdragen wanneer deze maximaal eens in de 2 à 3 jaar optreden en de inundatieduur tijdens het groeiseizoen beperkt blijft tot anderhalve week en de vegetatie hierbij niet volledig ondergedompeld wordt.

Ellenbergindicatiegetallen

In het Kamgras-type overheersen soorten van PDWLJ VWLNVWRIULMNH ERGHPV WRW

VWLNVWRIULMNH ERGHPV. In die zin wijkt het weinig af van de meeste overige types. Daarnaast komen in beperkte mate ook soorten voor die stikstofarme tot matig stikstofrijke bodems indiceren (tussenvorm van 3 en 5). Zowel soorten typisch voor uitgesproken stikstofrijke als voor stikstofarme bodems komen heel weinig voor.

Soorten die kenmerkend zijn voor zwak zure bodems en soorten die zwak zure tot zwak basische bodems indiceren zijn het meest vertegenwoordigd. De andere

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden



zuurindicatiegetallen waaronder “kenmerkend voor zure bodems” en “meestal kenmerkend voor kalkrijke bodems” komen weinig of niet voor.

%HKHHU

Begrazing speelt een essentiële rol bij het ontstaan en instandhouding van kamgraslanden (Zwaenepoel, 2002d). 10 van de 18 geënquêteerde percelen uit dit type worden uitsluitend begraasd. Over de optimale dichtheden en begrazingsduur is weinig

gekend. Zuidhoff HW DO (1996) vermelden een begrazingsdruk waarbij de jaarlijks

geproduceerde bovengrondse biomassa vrijwel geheel wordt omgezet. Herstel van kamgraslanden vanuit sterk bemest grasland is mogelijk met een begrazingsbeheer wanneer extra bemesting achterwege blijft. Maaien en afvoeren behoren hier ook tot de mogelijkheden.

In sommige gevallen, nl. kamgraslanden die ontstaan zijn na een vorm van lichte bemesting op lichtere bodem, is de halfnatuurlijke voorganger een type grasland (BWK: KDKQ) met een grotere natuurbehoudswaarde dan kamgrasland (Zwaenepoel, 2002d). Voor deze graslanden kan het stopzetten van bemesting een eerste stap zijn in het herstelproces van een natuurlijker graslandtype.

Kamgraslanden vragen een zekere voedselrijkdom van de bodem (Zuidhoff HW DO.,

1996). Een bemesting van 100 kg N/ha laat het behoud van soortenarme varianten van

kamgraslanden toe (Martens HWDO. 1997).

Bij het overschakelen van zuivere weide naar hooiweide ontstaan tussenvormen, in nat milieu met het Dotterbloem-verbond, in minder nat milieu met het Glanshaver-verbond (Zwaenepoel, 2002d). Bij het integraal overschakelen op hooibeheer ontstaan vooral Glanshaver-graslanden. Voor zuivere Dotterbloemverbond-vegetaties zijn de condities van kamgrasland meestal net te droog.

Maai-indicatiegetallen

Net als het Grote vossenstaart-type, het Geknikte vossenstaart-type en het Knoopkruid-type bezit het Kamgras-Knoopkruid-type, in vergelijking met de andere Knoopkruid-types, een iets groter aandeel aan soorten die maaien goed tot zeer goed verdragen en aan soorten die een eerste snede na half juni verkiezen. De maai-indicatiegetallen “eerste snede na begin juli” of “eerste snede na half juli” zijn hier minder vertegenwoordigd. Maaigevoelige soorten komen uitzonderlijk voor in dit type.

Kamgraslanden bezitten meer graasbestendige planten, zoals stevige grassen, minder smakelijke kruiden en hebben ook een groter aandeel aan rozetplanten zoals Madeliefje, Gewoon biggekruid en Klein streepzaad.

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden 

,QGH]HVRRUWHQDUPHNDPJUDVZHLGHWH,WWHUEHHN .RHLHYLMYHU ]LMQ]RZHO.DPJUDVDOV *HVWUHHSWHZLWEROKHHODEXQGDQW MXQL 

2S GH +D]HQEHUJ WH 2SYHOS %LHUEHHN  NRPW ]RZHO HHQ VRRUWHQULMNH YRUP YDQ KHW .DPJUDVW\SHDOVYDQKHW.QRRSNUXLGW\SHYRRU1DDVW.DPJUDVYLQGHQZHHURQGHU PHHU *HZRRQ GXL]HQGJXOGHQNUXLG 9LHU]DGLJH ZLNNH 5HXNJUDV *HZRQH URONODYHU 5DSXQ]HONORNMH:LOGHSHHQ*URWHEHYHUQHOHQ0DUJULHW2SGHKRJHUH]DQGLJHGHOHQ YDQ GH]H KHOOLQJ JURHLHQ VRRUWHQ YDQ KHW 6FKDSH]XULQJW\SH ]RDOV *HZRRQ VWUXLVJUDV*HZRQHEUHP*UDVNORNMHHQ6FKDSH]XULQJ MXQL 

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden



6\QRSWLVFKHWDEHO.$0*5$6W\SH

$DQWDORSQDPHV

:HWHQVFKDSSHOLMNHQDDP1HGHUODQGVHQDDP 3UHVHQWLHNODVVH

+ROFXVODQDWXV Gestreepte witbol V

/ROLXPSHUHQQH Engels raaigras V

3RDWULYLDOLV Ruw beemdgras 9

5DQXQFXOXVUHSHQV Kruipende boterbloem V

7ULIROLXPUHSHQV Witte klaver V

$JURVWLVVWRORQLIHUD Fioringras IV

&HUDVWLXPIRQWDQXP Gewone hoornbloem IV

&\QRVXUXVFULVWDWXV Beemdkamgras IV

5DQXQFXOXVDFULV Scherpe boterbloem IV

7DUD[DFXP66XEYXOJDULD Gewone paardebloem IV

$QWKR[DQWKXPRGRUDWXP Gewoon reukgras III

$ORSHFXUXVJHQLFXODWXV Geknikte vossenstaart II

%HOOLVSHUHQQLV Madeliefje II

&DUGDPLQHSUDWHQVLV Pinksterbloem II

&LUVLXPDUYHQVH Akkerdistel II

3KOHXPSUDWHQVH Gewoon timoteegras II

5XPH[DFHWRVD Veldzuring II

3UHVHQWLHNODVVH,

$FKLOOHD PLOOHIROLXP (Gewoon duizendblad), $JURVWLV FDSLOODULV (Gewoon struisgras), $UUKHQDWKHUXP HODWLXV (Glanshaver), %URPXV KRUGHDFHXV (Zachte dravik), &DUH[ KLUWD

(Ruige zegge), &UHSLV FDSLOODULV (Klein streepzaad), 'DFW\OLV JORPHUDWD (Kropaar),

+\SRFKDHULV UDGLFDWD (Gewoon biggekruid), /HRQWRGRQ DXWXPQDOLV (Vertakte

leeuwentand), /\FKQLV IORVFXFXOL (Echte koekoeksbloem), 0\RVXUXV PLQLPXV

(Muizenstaart), 3ODQWDJR ODQFHRODWD (Smalle weegbree), 5DQXQFXOXV EXOERVXV

(Knolboterbloem), 6WHOODULD JUDPLQHD (Grasmuur), 7ULIROLXP GXELXP (Kleine klaver),

,QVWLWXXWYRRU1DWXXUEHKRXG

Typologie en beheer van soortenrijke cultuurgraslanden 

0XL]HQVWDDUWJURHS

9HJHWDWLHHQVRRUWHQVDPHQVWHOOLQJ

Al in de eerste ordinatie § 3.2.1 (Figuur 3.2a) clusteren de muizenstaartgraslanden afzonderlijk. In de classificatie worden deze graslanden wel samen met de kamgraslanden afgesplitst en kunnen we stellen dat deze groep in deze survey het meest verwant is met het Kamgras-type. Er zijn te weinig opnames in onze dataset om deze vegetaties goed te omschrijven.

Uit deze vijf opnames kunnen we afleiden dat Ruw beemdgras, Straatgras, Fioringras, Vogelmuur, Varkensgras, Kluwenhoornbloem en kenmerkende soort Muizenstaart constante soorten zijn. Kruipende boterbloem, Schijfkamille, Engels raaigras, Greppelrus, Kleine veldkers en Groot bronkruid komen frequent voor. Occasionele soorten zijn Klimopereprijs, Grote brandnetel, Gewone paardebloem, Blaartrekkende boterbloem, Scherpe boterbloem, Gewone hoornbloem en Geknikte vossenstaart. Tijmereprijs, Veldereprijs, Veldzuring, Madeliefje, Perzikkruid, Veenwortel, Liggende vetmuur, Grote weegbree en Kleine varkenskers zijn zeldzame soorten.

Deze tredvegetaties worden vooral aangetroffen op min of meer natte en open plekken bij de ingang van weilanden; plaatselijk ook op paadjes die frequent door vee worden belopen of boven op beweide dijken.

6\QWD[RQRPLVFKHDIILQLWHLW

Dit “type” vertoont grote verwantschap met de subassociatie P\VRUHWRVXP van de

Associatie van Varkenskers en Schijfkamille (&RURQRSRGR0DWULFDULHWXP; Sissingh

1969) uit het Varkensgras-verbond (3RO\JRQLRQDYLFXODULV Braun-Blanquet ex Aichinger

1933).