• No results found

Vraag nr. 202 van 17 mei 2000 van de heer ANDRE VAN NIEUWKERKE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 202 van 17 mei 2000 van de heer ANDRE VAN NIEUWKERKE"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 202 van 17 mei 2000

van de heer ANDRE VAN NIEUWKERKE Mestoverschot – Bestemming en controle

1. Er wordt volgens de cijfers en in realiteit nog meer dan anderhalve keer zoveel mest geprodu-ceerd in Vlaanderen dan er volgens het "mest-decreet" op het Vlaams grondgebied kan ge-plaatst worden.

Kan de Mestbank een overzicht geven van de bestemmingen ?

2. Iedere grondeigenaar, dus ook bijvoorbeeld Ka-toen Natie in de voorhaven van Zeebrugge, k a n een Mestbanknummer aanvragen : de voor-waarde is dat het om cultuurgrond gaat. I e d e r weldenkend mens weet dat de opgespoten zandgronden geen cultuurgrond zijn. To c h wordt aan Katoen Natie toegelaten 70 hectare in de voorhaven (opgespoten zand, i n d u s t r i e g e-b i e d , vogele-broedplaats) te laten e-bemesten vol-gens de soepelste normen.

Hoe komt dit ?

3. Hoeveel terreincontroles worden door Mest-bank en de Milieu-inspectie uitgevoerd ? Wa t leverde dit op in het licht van het voorgaande ? 4. In het nulbemestingsbesluit van 9 februari 1999

(Belgisch Staatsblad 26.02.1999) zijn een aantal percelen teruggevallen op nulbemesting (2 GVE) of op een tussennorm (2 GVE + 100 kg N) ( G V E : g r o o t v e e-e e n h e i d ; N : stikstof – red.).

Kan de minister aangeven hoeveel hectare te-ruggevallen is op één van beide normen ? Kan dit ook worden uitgedrukt in relatieve cij-fers ten opzichte van het totale agrarische ge-bruik in groengebieden ?

Kan worden opgegeven welk aandeel van deze percelen met verscherpte normen in eigendom of in huur is van de erkende natuurverenigingen of de administratie Milieu-, N a t u u r-, L a n d- e n Waterbeheer (Aminal) ?

5. Waarom is op heden geen verscherpte norm van kracht voor een aantal graslanden in de geel-g r o e n l a a geel-g, alhoewel dit zo bepaald is in het be-sluit van 9 februari 1999 en door de wijziging van het "mestdecreet" op 3 maart 2000 uitvoer-baar geworden is ?

Antwoord

1. Betreffende MAP 1 (Mestactieplan)

Conform de gegevens van de registratie door de Mestbank is er in Vlaanderen ongeveer 650.000 ha cultuurgrond ter beschikking. Rekening hou-dende met de maximumnormen zoals gesteld in MAP 1 voor het opbrengen van mest op deze c u l t u u r g r o n d e n , is er plaats voor ongeveer 84.500.000 kg P2O5( d i f o s f o r p e n t oxide – red.).

Gerekend met de uitscheidingscijfers van de dieren zoals bepaald in MAP 1, wordt er in Vlaanderen ongeveer 74.000.000 kg P2O5g e p r

o-d u c e e r o-d . Hiervan woro-dt 1.300.000 kg P2O5 g e ë

x-p o r t e e r d . Rekening houdende met het feit dat er conform de aangifte van de Mestbank onge-veer 8.000.000 kg P2O5 in de vorm van

kunst-mest werd gebruikt in de landbouw, komt dit neer op een totaalgebruik van 80.700.000 kg P2O5op cultuurgrond in Vlaanderen.

Vermits er conform de bemestingsnormen van MAP 1 meer toegelaten is op de cultuurgrond dan er wordt geproduceerd, kan worden gecon-cludeerd dat er voor de geproduceerde dierlijke mest in Vlaanderen voldoende plaats is voor verspreiding op cultuurgrond. Dit wordt ook be-vestigd door de gemiddelde productiedruk in V l a a n d e r e n , die ongeveer 115 kg P2O5 per ha

bedraagt.

Bij deze redenering van MAP 1 moeten even-wel belangrijke kanttekeningen worden ge-m a a k t . Zo zijn de uitscheidingsnorge-men van de dieren onderschat, zijn de vigerende bemes-tingsnormen veel hoger dan de eindbemestings-n o r m e eindbemestings-n , wordt geeeindbemestings-n rekeeindbemestings-nieindbemestings-ng gehoudeeindbemestings-n met de stikstof-fosforverhouding in de dierlijke mest. Als gevolg hiervan is er volgens MAP 1 dus theoretisch voldoende plaatsingsruimte voor dierlijke mest en is de gemiddelde productie-druk te laag berekend, vermits deze steunt op onderschatte uitscheidingsnormen.

Uit de cijfers van de gemeentelijke productie-druk blijkt wel dat er in bepaalde gemeenten een mestoverschot is.

(2)

dier-lijke mest kunnen ontvangen. Indien de cijfers van 1999 worden genomen, is er een bedrijfsma-tig mestoverschot van 29.000.000 kg P2O5. Op de

bedrijfseigen gronden kon 45.000.000 kg P2O5

worden geplaatst. De bedrijfsmatige mestover-schotten moeten worden getransporteerd naar gebieden die nog dierlijke mest kunnen ontvan-gen.

De Mestbank heeft in 1999 transporten voor in totaal 34 miljoen kg P2O5g e r e g i s t r e e r d . 7,7

mil-joen kg P2O5werd afgezet via burenregeling, 1 , 3

miljoen kg P2O5werd geëxporteerd. De overige

25 miljoen kg P2O5werd afgezet binnen V l a a

n-deren via mestafzetdocumenten. Bij nader on-derzoek van de geregistreerde transporten komt duidelijk de meststroom van overschotgebieden naar gebieden die nog mest kunnen ontvangen tot uiting.

Betreffende MAP 2

Meer realistische berekeningen van MAP 2, m e t correctere uitscheidingsnormen, rekening hou-dende met de eindbemestingsnormen van 2003 en de stikstof-fosforverhouding in de dierlijke mest, resulteren in volgende cijfers.

Met als basis de veebezetting volgens de Mest-bankaangifte 1996 en rekenend met "gemiddel-de geactualiseer"gemiddel-de uitscheidingsnormen" op basis van de Technische Werkgroep Uitschei-dingsnormen (TWUN), wordt een nutriënten-productie uit dierlijke mest voor V l a a n d e r e n berekend van 203.736.665 kg N en 82.360.911 kg P2O5. Rekening houdende met de meest recente

aangifte en de meer gedetailleerde indeling van de diercategorieën en de bijbehorende uitschei-dingsnormen (gebaseerd op TWUN) van MAP 2 , kan worden gesteld dat de n u t r i ë n t e n p r o d u c -tie uit dierlijke mest voor Vlaanderen afgerond 205 miljoen kg N en 85 miljoen kg P2O5v e r t

e-g e n w o o r d i e-g t . Dit is dus 11 miljoen ke-g fosfaat meer dan bij de berekeningen van MAP 1. De plaatsingsruimte in V l a a n d e r e n k a n , op basis van de Mestbankaangifte 1996 (oppervlakte en teelten) en rekening houdende met de eindbe-mestingsnormen 2003 van MAP 2 (gebaseerd op wetenschappelijke evaluatie Stuurgroep Vlaamse Mestproblematiek), met prioritaire aanwending van dierlijke mest en met de N / P2O5-verhouding in de dierlijke mest, w o r d e n

geraamd op 139 miljoen kg N en 49 miljoen kg P2O5uit dierlijke mest.

Op basis van de dierlijke mestproductie en de plaatsingsruimte in Vlaanderen kan een n u t r i ë n

-t e n ov e r s cho-t ui-t dierlijke mes-t worden berekend van 66 miljoen kg N en 36 miljoen kg P2O5. D e

gemiddelde productiedruk in Vlaanderen be-draagt dan 135 kg P2O5per ha.

Volledigheidshalve moet worden vermeld dat het meststoffendecreet niet alleen handelt over N en P2O5in dierlijke mest, maar ook alle N- en

P2O5-stromen voor toepassing op V l a a m s e

bodem in rekening wil brengen. De aanbodzijde van de bodembalans voor N en P2O5dient

der-h a l v e, naast de 205 en 85 miljoen kg N en P2O5,

te worden aangevuld met 91 miljoen kg N uit chemische meststoffen en 6 miljoen kg N uit an-dere meststoffen en met 18 miljoen kg P2O5u i t

chemische meststoffen en 7 miljoen kg P2O5u i t

andere meststoffen. De gegevens over chemi-sche en andere meststoffen zijn afkomstig uit het MIRA-T-rapport 1998, thema Vermesting. MAP 2 bestaat uit een driesporenbeleid om dit mestoverschot aan te pakken.

a) Aanpak aan de bron

Het mestoverschot niet meer produceren via aanpak aan de bron, zoals door het gebruik van nieuwe voedertechnieken en efficiëntere, n u t-riëntenarme voeders, het beredeneerd voederen via het bijhouden van balansen, h e r s t r u c t u r e-ring van de veehouderij, ...

b) Oordeelkundige bemesting

Het overschot benutten op de bodem via oor-deelkundige bemesting door het bijhouden van een bodembalans en het controleren van het ni-traatresidu ook na de teelt, via het bewerken van de dierlijke mest zodat een betere stifstof-fosfaatverhouding in de mest kan worden ver-kregen die beter is afgestemd op de bodem- en teeltbehoeften, ...

c) Mest- en nutriëntenverwerking

Het overschot verwerken zonder evenwel het probleem van het teveel aan stikstof en fosfaten te verplaatsen van het compartiment bodem naar het compartiment lucht en water, ...

(3)

2. Elk perceel grond "in vaste ligging dat wordt gebruikt of bestemd is als voedingsbodem voor de land- en tuinbouwgewassen en voor de boomkwekerijen" is, conform de definitie van het decreet inzake de bescherming van het leef-milieu tegen de verontreiniging door meststof-fen (art. 2 , 2 ° ) , c u l t u u r g r o n d . Indien dit perceel niet gelegen is binnen de gebieden waarop strengere normen van toepassing zijn omwille van de bescherming van de waterkwaliteit (art. 1 5 ) , de natuurwaarde (art. 15bis en ter) of de fosfaatverzadigingsgraad (art. 1 5 q u a t e r ) , z i j n hierop de algemene normen van toepassing. Binnen de cel Controle van de Mestbank is een onderzoek lopende betreffende het gebruik van deze percelen als cultuurgrond. Er wordt uitge-zocht op welke juridische gronden men zich kan baseren om aan de bedoelde percelen het sta-tuut van cultuurgrond te ontzeggen.

3. Door de Mestbank werden in 1998 in totaal 1.081 controleacties uitgevoerd, waarvan 32 in samenwerking met andere diensten. Er zijn ech-ter nog geen specifieke controleacties onderno-men in het licht van het in het punt 2 geschetste probleem.

Door de afdeling Milieu-inspectie worden geen gerichte controles gedaan naar de mestafzet op basis van de bestemming van de grond. I n d i e n echter bij een bedrijfscontrole wordt vastgesteld dat er mest wordt opgebracht op niet-cultuur-g r o n d , zal hiervoor een proces-verbaal worden o p g e m a a k t . Over deze acties worden echter geen aparte cijfers bijgehouden.

4. Het besluit van 9 februari 1999 gaf uitvoering aan het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de veront-reiniging door meststoffen. Door de decreets-wijzigingen van 11 mei 1999 en 3 maart 2000 zijn sommige bepalingen van het besluit achter-haald en worden ze nu decretaal geregeld. In artikel 15ter wordt bepaald dat in natuurge-b i e d e n , natuurreservaten en natuurontwikke-lingsgebieden een bemestingsverbod van kracht i s, met uitzondering van begrazing door maxi-mum 2 GVE per ha ( g r o o t v e e - e e n h e d e n ) op elk ogenblik behalve in de periode van 1 juli tot 15 s e p t e m b e r. Tijdens deze periode mag de veebe-zetting groter zijn, zonder evenwel op jaarbasis het gemiddelde van 2 GVE te overschrijden. O p percelen kleiner dan 1 ha kan op ieder ogenblik een veebezetting van 2 GVE worden aangehou-den.

Bedrijven die het statuut van gezinsveeteeltbe-drijf hadden in 1997 op basis van de aangifte 1998 kunnen voor intensieve graslanden gele-gen in deze gebieden ontheffing krijgele-gen van dit v e r b o d , mits het perceel reeds in gebruik was door hetzelfde bedrijf sinds 1994. Deze ont-heffing kan eenmalig worden overgedragen aan een rechtstreekse afstammeling. De bijkomende overdracht aan een echtgenoot heft eveneens het recht op ontheffing niet op.

Op akkerbouwpercelen die verworven zijn vóór 1 januari 1996 wordt ontheffing toegestaan tot 1 januari 2002 (tenzij vroeger een overdracht plaatsvindt) ten aanzien van bedrijven die het statuut van gezinsveeteeltbedrijf voor 1997 niet hadden verworven. Voor de andere bedrijven blijft de ontheffing van kracht conform de over-nameregeling van de vorige paragraaf. I n d i e n het perceel wordt overgenomen door een rechtspersoon binnen de gestelde familiale rela-t i e, blijfrela-t de onrela-theffing duren rela-torela-t 1 januari 2010. Bovendien geldt er ontheffing op huiskavels in deze gebieden.

(4)

moerassige vegetaties of halfnatuurlijke graslan -den – red.)

In afwachting van de natuurrichtplannen, z o a l s bedoeld in artikel 15ter, § 5, kan in afwijking van het eerste lid op de potentieel belangrijke graslanden een supplementaire bemesting van

maximaal 100 kg stikstof uit chemische mest-stoffen per ha per jaar worden toegestaan, o p voorwaarde dat daarover een beheersovereen-komst wordt afgesloten tussen de betrokken landbouwer en de afdeling Natuur van A m i n a l en de Mestbank.

Uitgedrukt in cijfers betekent dit :

2 GVE 2 GVE + 100 Geen be-kg N/ha/j uit mestings-chem. mest- verbod

stoffen

Opp. natuurgebieden, -reservaten en -ontwikkelingsge- 93.798 2.998 21.881 bieden (ha)

Opp. bosgebieden (ha) 33.561 343 5.868

Opp. natuurgebieden, -reservaten en -ontwikkelingsge- 8.129 2.166 10.294 bieden in landbouwgebruik (ha)

Opp. bosgebieden in landbouwgebruik (ha) 448 240 3.446 Relatief aandeel van de opp. in landbouwgebruik in na- 32,9 8,8 41,6 tuurgebieden, -reservaten en -ontwikkelingsgebieden

Relatief aandeel van de opp. in landbouwgebruik in bos- 1,8 1,0 13,9 gebieden

De oppervlakte van de gronden in de boven-staande tabel die onder de categorie "geen be-mestingsverbod" en niet in landbouwgebruik v a l l e n , bedraagt voor de natuurgebieden, - r e s e r-vaten en -ontwikkelingsgebieden 11.587 ha. Hierop is het bemestingsverbod eveneens van t o e p a s s i n g, omdat deze percelen op 31 d e c e m b e r 1998 niet onder de ontheffing vielen.

Van de 8.129 ha geregistreerde cultuurgrond ge-legen in natuurgebieden, -reservaten en -ontwik-kelingsgebieden waarop het bemestingsverbod van toepassing is, is dit slechts op 4.165 ha op basis van de biologische waardering alleen ; o p 3.965 ha is het bemestingsverbod van toepassing omdat de ontheffing, mogelijk op basis van de biologische waardering, vanwege een andere reden vervalt (bv. o v e r n a m e, toestand GVB 1997, etc.)

De relatieve aandelen, vermeld in de twee laat-ste lijnen van de tabel, zijn uitgedrukt ten op-zichte van de totale oppervlakte cultuurgrond geregistreerd in natuurgebied, - r e s e r v a a t , - o n t-wikkelingsgebied en bosgebied (24.723 ha). D e oppervlakte geregistreerd als cultuurgrond in

deze gebieden vertegenwoordigt 15,7 % van de totale oppervlakte natuurgebied, - r e s e r v a a t , -ontwikkelingsgebied en bosgebied.

Op dit moment is de inventarisatie van de gebie-den die eigendom zijn van of in huur zijn door natuurverenigingen en A m i n a l , afdeling Natuur, nog niet in kaart gebracht voor confrontatie met de percelen cultuurgrond door de landbouwers aangegeven op de registratie. In overleg met de natuurverenigingen en A m i n a l , afdeling Natuur, is de inventarisatie aan de gang.

In de cijfers is geen rekening gehouden met de ontheffing ten gevolge van de huisverkavelrege-ling.

(5)

In dit kader werden, conform de beslissing van de Vlaamse regering van 25 februari 2000, d e volgende opdrachten gegeven aan het Instituut voor Natuurbehoud :

– de habitats en de bufferzones aan te duiden met betrekking tot de wijzigingen als gevolg van het Deurganckdok ;

– de waarderingen in de nieuwe gebieden vol-ledig te inventariseren (nieuwe groengebie-den gewestplannen), alsook voor de nog niet geïnventariseerde delen van de vogelricht-lijngebieden (tot 1998) buiten de groene en de geelgroene gewestplanafbakeningen ; – voor het geelgroen de eigen afbakening

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Werden er ook dergelijke bouwvergunningen afgeleverd in strijd met de beslissingen van de Vlaamse regering en zo ja, welke maatregelen heeft de minister in dit

Waarom wordt er ten behoeve van de verkeers- veiligheid en -leefbaarheid geen rotonde aange- legd op het kruispunt van de N337 met de oude spoorwegbedding en de Prins

Het fietspad langs de Jules van Praetstraat (N374, gewestweg op het tracé Noorweegse Kaai-Brugse Steenweg) in Brugge is bij duisternis onveilig door het ontbreken van

Het fietspad langs de Jules van Praetstraat (N374, gewestweg op het tracé Noorweegse Kaai – Brugsesteenweg) in Brugge is bij duisternis onvei- lig door het ontbreken van

ruilverkaveling ’s Heerwillemskapelle, d a t werd toebedeeld bij het openbaar domein van een waterloop van tweede categorie en dat wordt beheerd door het

Deze aanstellingen zijn niet onopgemerkt gebleven bij andere kleuterleid(st)ers, zodat voor volgend schooljaar de zekerheid bestaat dat heel wat kleu- terleidsters hun kandidatuur

Het statuut van de inspectie van de Europese Scholen is geregeld door de artikelen 7 en 15 tot en met 19 van het oud Verdrag van 12 april 1957 be- treffende het Statuut van

Provincie (officieel gesubsidieerd onderwijs) De verplichtingen inzake reaffectatie en weder- tewerkstelling zijn per schoolbestuur en per fu- siegemeente gemiddeld beperkt tot