• No results found

Zomercursus Wiskunde A Week 3, les 1 Gerrit Oomens

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zomercursus Wiskunde A Week 3, les 1 Gerrit Oomens"

Copied!
168
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zomercursus Wiskunde A

Week 3, les 1

Gerrit Oomens

G.Oomens@uva.nl

Korteweg-de Vries Instituut voor Wiskunde Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica

Universiteit van Amsterdam

25 juli 2011

(2)

Kans en dobbelstenen

Beschouw een 6-vlaks dobbelsteen.

Als we de dobbelsteen gooien, is de uitkomst willekeurig: we kunnen de uitkomst niet voorspellen.

Er zijn zes mogelijke uitkomsten: {1, 2, 3, 4, 5, 6}. Elke uitkomst is even waarschijnlijk.

Als we de dobbelsteen 60 keer gooien

, verwachten we ongeveer 10 enen te krijgen.

Als we N keer gooien

, verwachten we N/6 enen.

De kans op het gooien van een ´e´en is 16.

(3)

Kans en dobbelstenen

Beschouw een 6-vlaks dobbelsteen.

Als we de dobbelsteen gooien, is de uitkomst willekeurig: we kunnen de uitkomst niet voorspellen.

Er zijn zes mogelijke uitkomsten: {1, 2, 3, 4, 5, 6}. Elke uitkomst is even waarschijnlijk.

Als we de dobbelsteen 60 keer gooien

, verwachten we ongeveer 10 enen te krijgen.

Als we N keer gooien

, verwachten we N/6 enen.

De kans op het gooien van een ´e´en is 16.

(4)

Kans en dobbelstenen

Beschouw een 6-vlaks dobbelsteen.

Als we de dobbelsteen gooien, is de uitkomst willekeurig

: we kunnen de uitkomst niet voorspellen.

Er zijn zes mogelijke uitkomsten: {1, 2, 3, 4, 5, 6}. Elke uitkomst is even waarschijnlijk.

Als we de dobbelsteen 60 keer gooien

, verwachten we ongeveer 10 enen te krijgen.

Als we N keer gooien

, verwachten we N/6 enen.

De kans op het gooien van een ´e´en is 16.

(5)

Kans en dobbelstenen

Beschouw een 6-vlaks dobbelsteen.

Als we de dobbelsteen gooien, is de uitkomst willekeurig: we kunnen de uitkomst niet voorspellen.

Er zijn zes mogelijke uitkomsten: {1, 2, 3, 4, 5, 6}. Elke uitkomst is even waarschijnlijk.

Als we de dobbelsteen 60 keer gooien

, verwachten we ongeveer 10 enen te krijgen.

Als we N keer gooien

, verwachten we N/6 enen.

De kans op het gooien van een ´e´en is 16.

(6)

Kans en dobbelstenen

Beschouw een 6-vlaks dobbelsteen.

Als we de dobbelsteen gooien, is de uitkomst willekeurig: we kunnen de uitkomst niet voorspellen.

Er zijn zes mogelijke uitkomsten: {1, 2, 3, 4, 5, 6}.

Elke uitkomst is even waarschijnlijk. Als we de dobbelsteen 60 keer gooien

, verwachten we ongeveer 10 enen te krijgen.

Als we N keer gooien

, verwachten we N/6 enen.

De kans op het gooien van een ´e´en is 16.

(7)

Kans en dobbelstenen

Beschouw een 6-vlaks dobbelsteen.

Als we de dobbelsteen gooien, is de uitkomst willekeurig: we kunnen de uitkomst niet voorspellen.

Er zijn zes mogelijke uitkomsten: {1, 2, 3, 4, 5, 6}.

Elke uitkomst is even waarschijnlijk.

Als we de dobbelsteen 60 keer gooien

, verwachten we ongeveer 10 enen te krijgen.

Als we N keer gooien

, verwachten we N/6 enen.

De kans op het gooien van een ´e´en is 16.

(8)

Kans en dobbelstenen

Beschouw een 6-vlaks dobbelsteen.

Als we de dobbelsteen gooien, is de uitkomst willekeurig: we kunnen de uitkomst niet voorspellen.

Er zijn zes mogelijke uitkomsten: {1, 2, 3, 4, 5, 6}.

Elke uitkomst is even waarschijnlijk.

Als we de dobbelsteen 60 keer gooien

, verwachten we ongeveer 10 enen te krijgen.

Als we N keer gooien

, verwachten we N/6 enen.

De kans op het gooien van een ´e´en is 16.

(9)

Kans en dobbelstenen

Beschouw een 6-vlaks dobbelsteen.

Als we de dobbelsteen gooien, is de uitkomst willekeurig: we kunnen de uitkomst niet voorspellen.

Er zijn zes mogelijke uitkomsten: {1, 2, 3, 4, 5, 6}.

Elke uitkomst is even waarschijnlijk.

Als we de dobbelsteen 60 keer gooien, verwachten we ongeveer 10 enen te krijgen.

Als we N keer gooien

, verwachten we N/6 enen.

De kans op het gooien van een ´e´en is 16.

(10)

Kans en dobbelstenen

Beschouw een 6-vlaks dobbelsteen.

Als we de dobbelsteen gooien, is de uitkomst willekeurig: we kunnen de uitkomst niet voorspellen.

Er zijn zes mogelijke uitkomsten: {1, 2, 3, 4, 5, 6}.

Elke uitkomst is even waarschijnlijk.

Als we de dobbelsteen 60 keer gooien, verwachten we ongeveer 10 enen te krijgen.

Als we N keer gooien

, verwachten we N/6 enen. De kans op het gooien van een ´e´en is 16.

(11)

Kans en dobbelstenen

Beschouw een 6-vlaks dobbelsteen.

Als we de dobbelsteen gooien, is de uitkomst willekeurig: we kunnen de uitkomst niet voorspellen.

Er zijn zes mogelijke uitkomsten: {1, 2, 3, 4, 5, 6}.

Elke uitkomst is even waarschijnlijk.

Als we de dobbelsteen 60 keer gooien, verwachten we ongeveer 10 enen te krijgen.

Als we N keer gooien, verwachten we N/6 enen.

De kans op het gooien van een ´e´en is 16.

(12)

Kans en dobbelstenen

Beschouw een 6-vlaks dobbelsteen.

Als we de dobbelsteen gooien, is de uitkomst willekeurig: we kunnen de uitkomst niet voorspellen.

Er zijn zes mogelijke uitkomsten: {1, 2, 3, 4, 5, 6}.

Elke uitkomst is even waarschijnlijk.

Als we de dobbelsteen 60 keer gooien, verwachten we ongeveer 10 enen te krijgen.

Als we N keer gooien, verwachten we N/6 enen.

De kans op het gooien van een ´e´en is 16.

(13)

Kans

Definitie

De kans op een uitkomst is gedefini¨eerd als de proportie van het aantal keren dat de uitkomst zou optreden in een zeer lange reeks van herhalingen.

Merk op:

Kans heeft alleen betekenis als we een experiment beschouwen dat een groot aantal keren kan worden herhaald

, zoals het gooien van een dobbelsteen.

Elke keer dat we het experiment uitvoeren, moeten de omstandigheden exact hetzelfde zijn.

In de praktijk komt dit nooit voor: g´e´en twee experimenten zijn identiek hetzelfde.

De verschillen zijn echter vaak zo klein, dat we ze mogen negeren.

(14)

Kans

Definitie

De kans op een uitkomst is gedefini¨eerd als de proportie van het aantal keren dat de uitkomst zou optreden in een zeer lange reeks van herhalingen.

Merk op:

Kans heeft alleen betekenis als we een experiment beschouwen dat een groot aantal keren kan worden herhaald

, zoals het gooien van een dobbelsteen.

Elke keer dat we het experiment uitvoeren, moeten de omstandigheden exact hetzelfde zijn.

In de praktijk komt dit nooit voor: g´e´en twee experimenten zijn identiek hetzelfde.

De verschillen zijn echter vaak zo klein, dat we ze mogen negeren.

(15)

Kans

Definitie

De kans op een uitkomst is gedefini¨eerd als de proportie van het aantal keren dat de uitkomst zou optreden in een zeer lange reeks van herhalingen.

Merk op:

Kans heeft alleen betekenis als we een experiment beschouwen dat een groot aantal keren kan worden herhaald

, zoals het gooien van een dobbelsteen.

Elke keer dat we het experiment uitvoeren, moeten de omstandigheden exact hetzelfde zijn.

In de praktijk komt dit nooit voor: g´e´en twee experimenten zijn identiek hetzelfde.

De verschillen zijn echter vaak zo klein, dat we ze mogen negeren.

(16)

Kans

Definitie

De kans op een uitkomst is gedefini¨eerd als de proportie van het aantal keren dat de uitkomst zou optreden in een zeer lange reeks van herhalingen.

Merk op:

Kans heeft alleen betekenis als we een experiment beschouwen dat een groot aantal keren kan worden herhaald

, zoals het gooien van een dobbelsteen.

Elke keer dat we het experiment uitvoeren, moeten de omstandigheden exact hetzelfde zijn.

In de praktijk komt dit nooit voor: g´e´en twee experimenten zijn identiek hetzelfde.

De verschillen zijn echter vaak zo klein, dat we ze mogen negeren.

(17)

Kans

Definitie

De kans op een uitkomst is gedefini¨eerd als de proportie van het aantal keren dat de uitkomst zou optreden in een zeer lange reeks van herhalingen.

Merk op:

Kans heeft alleen betekenis als we een experiment beschouwen dat een groot aantal keren kan worden herhaald, zoals het gooien van een dobbelsteen.

Elke keer dat we het experiment uitvoeren, moeten de omstandigheden exact hetzelfde zijn.

In de praktijk komt dit nooit voor: g´e´en twee experimenten zijn identiek hetzelfde.

De verschillen zijn echter vaak zo klein, dat we ze mogen negeren.

(18)

Kans

Definitie

De kans op een uitkomst is gedefini¨eerd als de proportie van het aantal keren dat de uitkomst zou optreden in een zeer lange reeks van herhalingen.

Merk op:

Kans heeft alleen betekenis als we een experiment beschouwen dat een groot aantal keren kan worden herhaald, zoals het gooien van een dobbelsteen.

Elke keer dat we het experiment uitvoeren, moeten de omstandigheden exact hetzelfde zijn.

In de praktijk komt dit nooit voor: g´e´en twee experimenten zijn identiek hetzelfde.

De verschillen zijn echter vaak zo klein, dat we ze mogen negeren.

(19)

Kans

Definitie

De kans op een uitkomst is gedefini¨eerd als de proportie van het aantal keren dat de uitkomst zou optreden in een zeer lange reeks van herhalingen.

Merk op:

Kans heeft alleen betekenis als we een experiment beschouwen dat een groot aantal keren kan worden herhaald, zoals het gooien van een dobbelsteen.

Elke keer dat we het experiment uitvoeren, moeten de omstandigheden exact hetzelfde zijn.

In de praktijk komt dit nooit voor: g´e´en twee experimenten zijn identiek hetzelfde.

De verschillen zijn echter vaak zo klein, dat we ze mogen negeren.

(20)

Kans

Definitie

De kans op een uitkomst is gedefini¨eerd als de proportie van het aantal keren dat de uitkomst zou optreden in een zeer lange reeks van herhalingen.

Merk op:

Kans heeft alleen betekenis als we een experiment beschouwen dat een groot aantal keren kan worden herhaald, zoals het gooien van een dobbelsteen.

Elke keer dat we het experiment uitvoeren, moeten de omstandigheden exact hetzelfde zijn.

In de praktijk komt dit nooit voor: g´e´en twee experimenten zijn identiek hetzelfde. De verschillen zijn echter vaak zo klein, dat we ze mogen negeren.

(21)

Uitkomsten en gebeurtenissen

We gaan weer terug naar de zes-vlaks dobbelsteen.

De zes uitkomsten vormen de uitkomstenruimte

S = {1, 2, 3, 4, 5, 6}.

We kunnen een kans toekennen aan elke uitkomst, maar er zijn ook andere gebeurtenissen waar we een kans aan kunnen verbinden.

Bijvoorbeeld, de kans dat we een even getal gooien is gelijk aan 12.

Een dergelijke gebeurtenis is een deelverzameling van de uitkomstenruimte.

Bijvoorbeeld, de gebeurtenis “even getal” correspondeert met de verzameling {2, 4, 6}.

Op dezelfde manier wordt de gebeurtenis “minder dan vijf”

gegeven door de verzameling {1, 2, 3, 4}. De kans op deze gebeurtenis is 46 = 23.

We schrijven

P(minder dan vijf)

= P({1, 2, 3, 4}) = 23.

(22)

Uitkomsten en gebeurtenissen

We gaan weer terug naar de zes-vlaks dobbelsteen.

De zes uitkomsten vormen de uitkomstenruimte

S = {1, 2, 3, 4, 5, 6}.

We kunnen een kans toekennen aan elke uitkomst, maar er zijn ook andere gebeurtenissen waar we een kans aan kunnen verbinden.

Bijvoorbeeld, de kans dat we een even getal gooien is gelijk aan 12.

Een dergelijke gebeurtenis is een deelverzameling van de uitkomstenruimte.

Bijvoorbeeld, de gebeurtenis “even getal” correspondeert met de verzameling {2, 4, 6}.

Op dezelfde manier wordt de gebeurtenis “minder dan vijf”

gegeven door de verzameling {1, 2, 3, 4}. De kans op deze gebeurtenis is 46 = 23.

We schrijven

P(minder dan vijf)

= P({1, 2, 3, 4}) = 23.

(23)

Uitkomsten en gebeurtenissen

We gaan weer terug naar de zes-vlaks dobbelsteen.

De zes uitkomsten vormen de uitkomstenruimte S = {1, 2, 3, 4, 5, 6}.

We kunnen een kans toekennen aan elke uitkomst, maar er zijn ook andere gebeurtenissen waar we een kans aan kunnen verbinden.

Bijvoorbeeld, de kans dat we een even getal gooien is gelijk aan 12.

Een dergelijke gebeurtenis is een deelverzameling van de uitkomstenruimte.

Bijvoorbeeld, de gebeurtenis “even getal” correspondeert met de verzameling {2, 4, 6}.

Op dezelfde manier wordt de gebeurtenis “minder dan vijf”

gegeven door de verzameling {1, 2, 3, 4}. De kans op deze gebeurtenis is 46 = 23.

We schrijven

P(minder dan vijf)

= P({1, 2, 3, 4}) = 23.

(24)

Uitkomsten en gebeurtenissen

We gaan weer terug naar de zes-vlaks dobbelsteen.

De zes uitkomsten vormen de uitkomstenruimte S = {1, 2, 3, 4, 5, 6}.

We kunnen een kans toekennen aan elke uitkomst, maar er zijn ook andere gebeurtenissen waar we een kans aan kunnen verbinden.

Bijvoorbeeld, de kans dat we een even getal gooien is gelijk aan 12.

Een dergelijke gebeurtenis is een deelverzameling van de uitkomstenruimte.

Bijvoorbeeld, de gebeurtenis “even getal” correspondeert met de verzameling {2, 4, 6}.

Op dezelfde manier wordt de gebeurtenis “minder dan vijf”

gegeven door de verzameling {1, 2, 3, 4}. De kans op deze gebeurtenis is 46 = 23.

We schrijven

P(minder dan vijf)

= P({1, 2, 3, 4}) = 23.

(25)

Uitkomsten en gebeurtenissen

We gaan weer terug naar de zes-vlaks dobbelsteen.

De zes uitkomsten vormen de uitkomstenruimte S = {1, 2, 3, 4, 5, 6}.

We kunnen een kans toekennen aan elke uitkomst, maar er zijn ook andere gebeurtenissen waar we een kans aan kunnen verbinden. Bijvoorbeeld, de kans dat we een even getal gooien

is gelijk aan 12.

Een dergelijke gebeurtenis is een deelverzameling van de uitkomstenruimte.

Bijvoorbeeld, de gebeurtenis “even getal” correspondeert met de verzameling {2, 4, 6}.

Op dezelfde manier wordt de gebeurtenis “minder dan vijf”

gegeven door de verzameling {1, 2, 3, 4}. De kans op deze gebeurtenis is 46 = 23.

We schrijven

P(minder dan vijf)

= P({1, 2, 3, 4}) = 23.

(26)

Uitkomsten en gebeurtenissen

We gaan weer terug naar de zes-vlaks dobbelsteen.

De zes uitkomsten vormen de uitkomstenruimte S = {1, 2, 3, 4, 5, 6}.

We kunnen een kans toekennen aan elke uitkomst, maar er zijn ook andere gebeurtenissen waar we een kans aan kunnen verbinden. Bijvoorbeeld, de kans dat we een even getal gooien is gelijk aan 12.

Een dergelijke gebeurtenis is een deelverzameling van de uitkomstenruimte.

Bijvoorbeeld, de gebeurtenis “even getal” correspondeert met de verzameling {2, 4, 6}.

Op dezelfde manier wordt de gebeurtenis “minder dan vijf”

gegeven door de verzameling {1, 2, 3, 4}. De kans op deze gebeurtenis is 46 = 23.

We schrijven

P(minder dan vijf)

= P({1, 2, 3, 4}) = 23.

(27)

Uitkomsten en gebeurtenissen

We gaan weer terug naar de zes-vlaks dobbelsteen.

De zes uitkomsten vormen de uitkomstenruimte S = {1, 2, 3, 4, 5, 6}.

We kunnen een kans toekennen aan elke uitkomst, maar er zijn ook andere gebeurtenissen waar we een kans aan kunnen verbinden. Bijvoorbeeld, de kans dat we een even getal gooien is gelijk aan 12.

Een dergelijke gebeurtenis is een deelverzameling van de uitkomstenruimte.

Bijvoorbeeld, de gebeurtenis “even getal” correspondeert met de verzameling {2, 4, 6}.

Op dezelfde manier wordt de gebeurtenis “minder dan vijf”

gegeven door de verzameling {1, 2, 3, 4}. De kans op deze gebeurtenis is 46 = 23.

We schrijven

P(minder dan vijf)

= P({1, 2, 3, 4}) = 23.

(28)

Uitkomsten en gebeurtenissen

We gaan weer terug naar de zes-vlaks dobbelsteen.

De zes uitkomsten vormen de uitkomstenruimte S = {1, 2, 3, 4, 5, 6}.

We kunnen een kans toekennen aan elke uitkomst, maar er zijn ook andere gebeurtenissen waar we een kans aan kunnen verbinden. Bijvoorbeeld, de kans dat we een even getal gooien is gelijk aan 12.

Een dergelijke gebeurtenis is een deelverzameling van de uitkomstenruimte. Bijvoorbeeld, de gebeurtenis “even getal”

correspondeert met de verzameling {2, 4, 6}.

Op dezelfde manier wordt de gebeurtenis “minder dan vijf”

gegeven door de verzameling {1, 2, 3, 4}. De kans op deze gebeurtenis is 46 = 23.

We schrijven

P(minder dan vijf)

= P({1, 2, 3, 4}) = 23.

(29)

Uitkomsten en gebeurtenissen

We gaan weer terug naar de zes-vlaks dobbelsteen.

De zes uitkomsten vormen de uitkomstenruimte S = {1, 2, 3, 4, 5, 6}.

We kunnen een kans toekennen aan elke uitkomst, maar er zijn ook andere gebeurtenissen waar we een kans aan kunnen verbinden. Bijvoorbeeld, de kans dat we een even getal gooien is gelijk aan 12.

Een dergelijke gebeurtenis is een deelverzameling van de uitkomstenruimte. Bijvoorbeeld, de gebeurtenis “even getal”

correspondeert met de verzameling {2, 4, 6}.

Op dezelfde manier wordt de gebeurtenis “minder dan vijf”

gegeven door de verzameling {1, 2, 3, 4}. De kans op deze gebeurtenis is 46 = 23.

We schrijven

P(minder dan vijf)

= P({1, 2, 3, 4}) = 23.

(30)

Uitkomsten en gebeurtenissen

We gaan weer terug naar de zes-vlaks dobbelsteen.

De zes uitkomsten vormen de uitkomstenruimte S = {1, 2, 3, 4, 5, 6}.

We kunnen een kans toekennen aan elke uitkomst, maar er zijn ook andere gebeurtenissen waar we een kans aan kunnen verbinden. Bijvoorbeeld, de kans dat we een even getal gooien is gelijk aan 12.

Een dergelijke gebeurtenis is een deelverzameling van de uitkomstenruimte. Bijvoorbeeld, de gebeurtenis “even getal”

correspondeert met de verzameling {2, 4, 6}.

Op dezelfde manier wordt de gebeurtenis “minder dan vijf”

gegeven door de verzameling {1, 2, 3, 4}.

De kans op deze gebeurtenis is 46 = 23.

We schrijven

P(minder dan vijf)

= P({1, 2, 3, 4}) = 23.

(31)

Uitkomsten en gebeurtenissen

We gaan weer terug naar de zes-vlaks dobbelsteen.

De zes uitkomsten vormen de uitkomstenruimte S = {1, 2, 3, 4, 5, 6}.

We kunnen een kans toekennen aan elke uitkomst, maar er zijn ook andere gebeurtenissen waar we een kans aan kunnen verbinden. Bijvoorbeeld, de kans dat we een even getal gooien is gelijk aan 12.

Een dergelijke gebeurtenis is een deelverzameling van de uitkomstenruimte. Bijvoorbeeld, de gebeurtenis “even getal”

correspondeert met de verzameling {2, 4, 6}.

Op dezelfde manier wordt de gebeurtenis “minder dan vijf”

gegeven door de verzameling {1, 2, 3, 4}. De kans op deze gebeurtenis is 46 = 23.

We schrijven

P(minder dan vijf)

= P({1, 2, 3, 4}) = 23.

(32)

Uitkomsten en gebeurtenissen

We gaan weer terug naar de zes-vlaks dobbelsteen.

De zes uitkomsten vormen de uitkomstenruimte S = {1, 2, 3, 4, 5, 6}.

We kunnen een kans toekennen aan elke uitkomst, maar er zijn ook andere gebeurtenissen waar we een kans aan kunnen verbinden. Bijvoorbeeld, de kans dat we een even getal gooien is gelijk aan 12.

Een dergelijke gebeurtenis is een deelverzameling van de uitkomstenruimte. Bijvoorbeeld, de gebeurtenis “even getal”

correspondeert met de verzameling {2, 4, 6}.

Op dezelfde manier wordt de gebeurtenis “minder dan vijf”

gegeven door de verzameling {1, 2, 3, 4}. De kans op deze gebeurtenis is 46 = 23.

We schrijven

P(minder dan vijf)

= P({1, 2, 3, 4}) = 23.

(33)

Uitkomsten en gebeurtenissen

We gaan weer terug naar de zes-vlaks dobbelsteen.

De zes uitkomsten vormen de uitkomstenruimte S = {1, 2, 3, 4, 5, 6}.

We kunnen een kans toekennen aan elke uitkomst, maar er zijn ook andere gebeurtenissen waar we een kans aan kunnen verbinden. Bijvoorbeeld, de kans dat we een even getal gooien is gelijk aan 12.

Een dergelijke gebeurtenis is een deelverzameling van de uitkomstenruimte. Bijvoorbeeld, de gebeurtenis “even getal”

correspondeert met de verzameling {2, 4, 6}.

Op dezelfde manier wordt de gebeurtenis “minder dan vijf”

gegeven door de verzameling {1, 2, 3, 4}. De kans op deze gebeurtenis is 46 = 23.

We schrijven

P(minder dan vijf) = P({1, 2, 3, 4})

= 23.

(34)

Uitkomsten en gebeurtenissen

We gaan weer terug naar de zes-vlaks dobbelsteen.

De zes uitkomsten vormen de uitkomstenruimte S = {1, 2, 3, 4, 5, 6}.

We kunnen een kans toekennen aan elke uitkomst, maar er zijn ook andere gebeurtenissen waar we een kans aan kunnen verbinden. Bijvoorbeeld, de kans dat we een even getal gooien is gelijk aan 12.

Een dergelijke gebeurtenis is een deelverzameling van de uitkomstenruimte. Bijvoorbeeld, de gebeurtenis “even getal”

correspondeert met de verzameling {2, 4, 6}.

Op dezelfde manier wordt de gebeurtenis “minder dan vijf”

gegeven door de verzameling {1, 2, 3, 4}. De kans op deze gebeurtenis is 46 = 23.

We schrijven

P(minder dan vijf) = P({1, 2, 3, 4}) = 23.

(35)

Kansmodel

We beschouwen een toevoelsexperiment.

Definitie

De uitkomstenruimte is de verzameling van alle mogelijke uitkomsten.

Een gebeurtenis is een verzameling mogelijke uitkomsten, oftewel een deelverzameling van de uitkomstenruimte.

Een kansmaat P is een manier om kansen aan gebeurtenissen toe te kennen.

Een uitkomstenruimte en kansmaat vormen samen een kansmodel voor het toevalsexperiment.

In het voorbeeld met de dobbelsteen is de uitkomstenruimte {1, 2, 3, 4, 5, 6} en de kansmaat voldoet aan

P({1}) = P({2}) = P({3}) = P({4}) = P({5}) = P({6}) = 16, dus de kans op elke uitkomst is 16.

(36)

Kansmodel

We beschouwen een toevoelsexperiment.

Definitie

De uitkomstenruimte is de verzameling van alle mogelijke uitkomsten.

Een gebeurtenis is een verzameling mogelijke uitkomsten, oftewel een deelverzameling van de uitkomstenruimte.

Een kansmaat P is een manier om kansen aan gebeurtenissen toe te kennen.

Een uitkomstenruimte en kansmaat vormen samen een kansmodel voor het toevalsexperiment.

In het voorbeeld met de dobbelsteen is de uitkomstenruimte {1, 2, 3, 4, 5, 6} en de kansmaat voldoet aan

P({1}) = P({2}) = P({3}) = P({4}) = P({5}) = P({6}) = 16, dus de kans op elke uitkomst is 16.

(37)

Kansmodel

We beschouwen een toevoelsexperiment.

Definitie

De uitkomstenruimte is de verzameling van alle mogelijke uitkomsten.

Een gebeurtenis is een verzameling mogelijke uitkomsten, oftewel een deelverzameling van de uitkomstenruimte.

Een kansmaat P is een manier om kansen aan gebeurtenissen toe te kennen.

Een uitkomstenruimte en kansmaat vormen samen een kansmodel voor het toevalsexperiment.

In het voorbeeld met de dobbelsteen is de uitkomstenruimte {1, 2, 3, 4, 5, 6} en de kansmaat voldoet aan

P({1}) = P({2}) = P({3}) = P({4}) = P({5}) = P({6}) = 16, dus de kans op elke uitkomst is 16.

(38)

Kansmodel

We beschouwen een toevoelsexperiment.

Definitie

De uitkomstenruimte is de verzameling van alle mogelijke uitkomsten.

Een gebeurtenis is een verzameling mogelijke uitkomsten, oftewel een deelverzameling van de uitkomstenruimte.

Een kansmaat P is een manier om kansen aan gebeurtenissen toe te kennen.

Een uitkomstenruimte en kansmaat vormen samen een kansmodel voor het toevalsexperiment.

In het voorbeeld met de dobbelsteen is de uitkomstenruimte {1, 2, 3, 4, 5, 6} en de kansmaat voldoet aan

P({1}) = P({2}) = P({3}) = P({4}) = P({5}) = P({6}) = 16, dus de kans op elke uitkomst is 16.

(39)

Kansmodel

We beschouwen een toevoelsexperiment.

Definitie

De uitkomstenruimte is de verzameling van alle mogelijke uitkomsten.

Een gebeurtenis is een verzameling mogelijke uitkomsten, oftewel een deelverzameling van de uitkomstenruimte.

Een kansmaat P is een manier om kansen aan gebeurtenissen toe te kennen.

Een uitkomstenruimte en kansmaat vormen samen een kansmodel voor het toevalsexperiment.

In het voorbeeld met de dobbelsteen is de uitkomstenruimte {1, 2, 3, 4, 5, 6} en de kansmaat voldoet aan

P({1}) = P({2}) = P({3}) = P({4}) = P({5}) = P({6}) = 16, dus de kans op elke uitkomst is 16.

(40)

Kansmodel

We beschouwen een toevoelsexperiment.

Definitie

De uitkomstenruimte is de verzameling van alle mogelijke uitkomsten.

Een gebeurtenis is een verzameling mogelijke uitkomsten, oftewel een deelverzameling van de uitkomstenruimte.

Een kansmaat P is een manier om kansen aan gebeurtenissen toe te kennen.

Een uitkomstenruimte en kansmaat vormen samen een kansmodel voor het toevalsexperiment.

In het voorbeeld met de dobbelsteen is de uitkomstenruimte {1, 2, 3, 4, 5, 6}

en de kansmaat voldoet aan

P({1}) = P({2}) = P({3}) = P({4}) = P({5}) = P({6}) = 16, dus de kans op elke uitkomst is 16.

(41)

Kansmodel

We beschouwen een toevoelsexperiment.

Definitie

De uitkomstenruimte is de verzameling van alle mogelijke uitkomsten.

Een gebeurtenis is een verzameling mogelijke uitkomsten, oftewel een deelverzameling van de uitkomstenruimte.

Een kansmaat P is een manier om kansen aan gebeurtenissen toe te kennen.

Een uitkomstenruimte en kansmaat vormen samen een kansmodel voor het toevalsexperiment.

In het voorbeeld met de dobbelsteen is de uitkomstenruimte {1, 2, 3, 4, 5, 6} en de kansmaat voldoet aan

P({1}) = P({2}) = P({3}) = P({4}) = P({5}) = P({6}) = 16, dus de kans op elke uitkomst is 16.

(42)

Kansmodel

We beschouwen een toevoelsexperiment.

Definitie

De uitkomstenruimte is de verzameling van alle mogelijke uitkomsten.

Een gebeurtenis is een verzameling mogelijke uitkomsten, oftewel een deelverzameling van de uitkomstenruimte.

Een kansmaat P is een manier om kansen aan gebeurtenissen toe te kennen.

Een uitkomstenruimte en kansmaat vormen samen een kansmodel voor het toevalsexperiment.

In het voorbeeld met de dobbelsteen is de uitkomstenruimte {1, 2, 3, 4, 5, 6} en de kansmaat voldoet aan

P({1})

= P({2}) = P({3}) = P({4}) = P({5}) = P({6}) = 16, dus de kans op elke uitkomst is 16.

(43)

Kansmodel

We beschouwen een toevoelsexperiment.

Definitie

De uitkomstenruimte is de verzameling van alle mogelijke uitkomsten.

Een gebeurtenis is een verzameling mogelijke uitkomsten, oftewel een deelverzameling van de uitkomstenruimte.

Een kansmaat P is een manier om kansen aan gebeurtenissen toe te kennen.

Een uitkomstenruimte en kansmaat vormen samen een kansmodel voor het toevalsexperiment.

In het voorbeeld met de dobbelsteen is de uitkomstenruimte {1, 2, 3, 4, 5, 6} en de kansmaat voldoet aan

P({1}) = P({2})

= P({3}) = P({4}) = P({5}) = P({6}) = 16, dus de kans op elke uitkomst is 16.

(44)

Kansmodel

We beschouwen een toevoelsexperiment.

Definitie

De uitkomstenruimte is de verzameling van alle mogelijke uitkomsten.

Een gebeurtenis is een verzameling mogelijke uitkomsten, oftewel een deelverzameling van de uitkomstenruimte.

Een kansmaat P is een manier om kansen aan gebeurtenissen toe te kennen.

Een uitkomstenruimte en kansmaat vormen samen een kansmodel voor het toevalsexperiment.

In het voorbeeld met de dobbelsteen is de uitkomstenruimte {1, 2, 3, 4, 5, 6} en de kansmaat voldoet aan

P({1}) = P({2}) = P({3})

= P({4}) = P({5}) = P({6}) = 16, dus de kans op elke uitkomst is 16.

(45)

Kansmodel

We beschouwen een toevoelsexperiment.

Definitie

De uitkomstenruimte is de verzameling van alle mogelijke uitkomsten.

Een gebeurtenis is een verzameling mogelijke uitkomsten, oftewel een deelverzameling van de uitkomstenruimte.

Een kansmaat P is een manier om kansen aan gebeurtenissen toe te kennen.

Een uitkomstenruimte en kansmaat vormen samen een kansmodel voor het toevalsexperiment.

In het voorbeeld met de dobbelsteen is de uitkomstenruimte {1, 2, 3, 4, 5, 6} en de kansmaat voldoet aan

P({1}) = P({2}) = P({3}) = P({4})

= P({5}) = P({6}) =16, dus de kans op elke uitkomst is 16.

(46)

Kansmodel

We beschouwen een toevoelsexperiment.

Definitie

De uitkomstenruimte is de verzameling van alle mogelijke uitkomsten.

Een gebeurtenis is een verzameling mogelijke uitkomsten, oftewel een deelverzameling van de uitkomstenruimte.

Een kansmaat P is een manier om kansen aan gebeurtenissen toe te kennen.

Een uitkomstenruimte en kansmaat vormen samen een kansmodel voor het toevalsexperiment.

In het voorbeeld met de dobbelsteen is de uitkomstenruimte {1, 2, 3, 4, 5, 6} en de kansmaat voldoet aan

P({1}) = P({2}) = P({3}) = P({4}) = P({5})

= P({6}) =16, dus de kans op elke uitkomst is 16.

(47)

Kansmodel

We beschouwen een toevoelsexperiment.

Definitie

De uitkomstenruimte is de verzameling van alle mogelijke uitkomsten.

Een gebeurtenis is een verzameling mogelijke uitkomsten, oftewel een deelverzameling van de uitkomstenruimte.

Een kansmaat P is een manier om kansen aan gebeurtenissen toe te kennen.

Een uitkomstenruimte en kansmaat vormen samen een kansmodel voor het toevalsexperiment.

In het voorbeeld met de dobbelsteen is de uitkomstenruimte {1, 2, 3, 4, 5, 6} en de kansmaat voldoet aan

P({1}) = P({2}) = P({3}) = P({4}) = P({5}) = P({6})

= 16, dus de kans op elke uitkomst is 16.

(48)

Kansmodel

We beschouwen een toevoelsexperiment.

Definitie

De uitkomstenruimte is de verzameling van alle mogelijke uitkomsten.

Een gebeurtenis is een verzameling mogelijke uitkomsten, oftewel een deelverzameling van de uitkomstenruimte.

Een kansmaat P is een manier om kansen aan gebeurtenissen toe te kennen.

Een uitkomstenruimte en kansmaat vormen samen een kansmodel voor het toevalsexperiment.

In het voorbeeld met de dobbelsteen is de uitkomstenruimte {1, 2, 3, 4, 5, 6} en de kansmaat voldoet aan

P({1}) = P({2}) = P({3}) = P({4}) = P({5}) = P({6}) = 16,

dus de kans op elke uitkomst is 16.

(49)

Kansmodel

We beschouwen een toevoelsexperiment.

Definitie

De uitkomstenruimte is de verzameling van alle mogelijke uitkomsten.

Een gebeurtenis is een verzameling mogelijke uitkomsten, oftewel een deelverzameling van de uitkomstenruimte.

Een kansmaat P is een manier om kansen aan gebeurtenissen toe te kennen.

Een uitkomstenruimte en kansmaat vormen samen een kansmodel voor het toevalsexperiment.

In het voorbeeld met de dobbelsteen is de uitkomstenruimte {1, 2, 3, 4, 5, 6} en de kansmaat voldoet aan

P({1}) = P({2}) = P({3}) = P({4}) = P({5}) = P({6}) = 16, dus de kans op elke uitkomst is 1.

(50)

Voorbeeld: munten

Beschouw een munt met twee zijden.

Een munt opgooien is willkeurig met

S = {kop, munt}

en P({kop}) = P({munt}) = 12.

Stel nu dat we twee munten hebben, die we allebei opgooien. Als uitkomstenruimte voor dit experiment zouden we kunnen nemen

S = {KK , MM, KM, MK }.

Wat is de kans op de uitkomst KK ? Onder de aanname dat de twee munten elkaar niet be¨ınvloeden, hebben beide kans 12 op kop, dus de kans dat beide gelijk zijn aan kop is 12 ·12 = 14.

Dit kunnen we toepassen op elke uitkomst en dus hebben ze allemaal kans 14.

(51)

Voorbeeld: munten

Beschouw een munt met twee zijden. Een munt opgooien is willkeurig met

S

= {kop, munt}

en P({kop}) = P({munt}) = 12.

Stel nu dat we twee munten hebben, die we allebei opgooien. Als uitkomstenruimte voor dit experiment zouden we kunnen nemen

S = {KK , MM, KM, MK }.

Wat is de kans op de uitkomst KK ? Onder de aanname dat de twee munten elkaar niet be¨ınvloeden, hebben beide kans 12 op kop, dus de kans dat beide gelijk zijn aan kop is 12 ·12 = 14.

Dit kunnen we toepassen op elke uitkomst en dus hebben ze allemaal kans 14.

(52)

Voorbeeld: munten

Beschouw een munt met twee zijden. Een munt opgooien is willkeurig met

S = {kop, munt}

en P({kop}) = P({munt}) = 12.

Stel nu dat we twee munten hebben, die we allebei opgooien. Als uitkomstenruimte voor dit experiment zouden we kunnen nemen

S = {KK , MM, KM, MK }.

Wat is de kans op de uitkomst KK ? Onder de aanname dat de twee munten elkaar niet be¨ınvloeden, hebben beide kans 12 op kop, dus de kans dat beide gelijk zijn aan kop is 12 ·12 = 14.

Dit kunnen we toepassen op elke uitkomst en dus hebben ze allemaal kans 14.

(53)

Voorbeeld: munten

Beschouw een munt met twee zijden. Een munt opgooien is willkeurig met

S = {kop, munt}

en P({kop})

= P({munt}) = 12.

Stel nu dat we twee munten hebben, die we allebei opgooien. Als uitkomstenruimte voor dit experiment zouden we kunnen nemen

S = {KK , MM, KM, MK }.

Wat is de kans op de uitkomst KK ? Onder de aanname dat de twee munten elkaar niet be¨ınvloeden, hebben beide kans 12 op kop, dus de kans dat beide gelijk zijn aan kop is 12 ·12 = 14.

Dit kunnen we toepassen op elke uitkomst en dus hebben ze allemaal kans 14.

(54)

Voorbeeld: munten

Beschouw een munt met twee zijden. Een munt opgooien is willkeurig met

S = {kop, munt}

en P({kop}) = P({munt})

= 12.

Stel nu dat we twee munten hebben, die we allebei opgooien. Als uitkomstenruimte voor dit experiment zouden we kunnen nemen

S = {KK , MM, KM, MK }.

Wat is de kans op de uitkomst KK ? Onder de aanname dat de twee munten elkaar niet be¨ınvloeden, hebben beide kans 12 op kop, dus de kans dat beide gelijk zijn aan kop is 12 ·12 = 14.

Dit kunnen we toepassen op elke uitkomst en dus hebben ze allemaal kans 14.

(55)

Voorbeeld: munten

Beschouw een munt met twee zijden. Een munt opgooien is willkeurig met

S = {kop, munt}

en P({kop}) = P({munt}) = 12.

Stel nu dat we twee munten hebben, die we allebei opgooien. Als uitkomstenruimte voor dit experiment zouden we kunnen nemen

S = {KK , MM, KM, MK }.

Wat is de kans op de uitkomst KK ? Onder de aanname dat de twee munten elkaar niet be¨ınvloeden, hebben beide kans 12 op kop, dus de kans dat beide gelijk zijn aan kop is 12 ·12 = 14.

Dit kunnen we toepassen op elke uitkomst en dus hebben ze allemaal kans 14.

(56)

Voorbeeld: munten

Beschouw een munt met twee zijden. Een munt opgooien is willkeurig met

S = {kop, munt}

en P({kop}) = P({munt}) = 12.

Stel nu dat we twee munten hebben, die we allebei opgooien.

Als uitkomstenruimte voor dit experiment zouden we kunnen nemen

S = {KK , MM, KM, MK }.

Wat is de kans op de uitkomst KK ? Onder de aanname dat de twee munten elkaar niet be¨ınvloeden, hebben beide kans 12 op kop, dus de kans dat beide gelijk zijn aan kop is 12 ·12 = 14.

Dit kunnen we toepassen op elke uitkomst en dus hebben ze allemaal kans 14.

(57)

Voorbeeld: munten

Beschouw een munt met twee zijden. Een munt opgooien is willkeurig met

S = {kop, munt}

en P({kop}) = P({munt}) = 12.

Stel nu dat we twee munten hebben, die we allebei opgooien. Als uitkomstenruimte voor dit experiment zouden we kunnen nemen

S = {KK , MM, KM, MK }.

Wat is de kans op de uitkomst KK ? Onder de aanname dat de twee munten elkaar niet be¨ınvloeden, hebben beide kans 12 op kop, dus de kans dat beide gelijk zijn aan kop is 12 ·12 = 14.

Dit kunnen we toepassen op elke uitkomst en dus hebben ze allemaal kans 14.

(58)

Voorbeeld: munten

Beschouw een munt met twee zijden. Een munt opgooien is willkeurig met

S = {kop, munt}

en P({kop}) = P({munt}) = 12.

Stel nu dat we twee munten hebben, die we allebei opgooien. Als uitkomstenruimte voor dit experiment zouden we kunnen nemen

S

= {KK , MM, KM, MK }.

Wat is de kans op de uitkomst KK ? Onder de aanname dat de twee munten elkaar niet be¨ınvloeden, hebben beide kans 12 op kop, dus de kans dat beide gelijk zijn aan kop is 12 ·12 = 14.

Dit kunnen we toepassen op elke uitkomst en dus hebben ze allemaal kans 14.

(59)

Voorbeeld: munten

Beschouw een munt met twee zijden. Een munt opgooien is willkeurig met

S = {kop, munt}

en P({kop}) = P({munt}) = 12.

Stel nu dat we twee munten hebben, die we allebei opgooien. Als uitkomstenruimte voor dit experiment zouden we kunnen nemen

S = {KK , MM, KM, MK }.

Wat is de kans op de uitkomst KK ? Onder de aanname dat de twee munten elkaar niet be¨ınvloeden, hebben beide kans 12 op kop, dus de kans dat beide gelijk zijn aan kop is 12 ·12 = 14.

Dit kunnen we toepassen op elke uitkomst en dus hebben ze allemaal kans 14.

(60)

Voorbeeld: munten

Beschouw een munt met twee zijden. Een munt opgooien is willkeurig met

S = {kop, munt}

en P({kop}) = P({munt}) = 12.

Stel nu dat we twee munten hebben, die we allebei opgooien. Als uitkomstenruimte voor dit experiment zouden we kunnen nemen

S = {KK , MM, KM, MK }.

Wat is de kans op de uitkomst KK ?

Onder de aanname dat de twee munten elkaar niet be¨ınvloeden, hebben beide kans 12 op kop, dus de kans dat beide gelijk zijn aan kop is 12 ·12 = 14.

Dit kunnen we toepassen op elke uitkomst en dus hebben ze allemaal kans 14.

(61)

Voorbeeld: munten

Beschouw een munt met twee zijden. Een munt opgooien is willkeurig met

S = {kop, munt}

en P({kop}) = P({munt}) = 12.

Stel nu dat we twee munten hebben, die we allebei opgooien. Als uitkomstenruimte voor dit experiment zouden we kunnen nemen

S = {KK , MM, KM, MK }.

Wat is de kans op de uitkomst KK ? Onder de aanname dat de twee munten elkaar niet be¨ınvloeden

, hebben beide kans 12 op kop, dus de kans dat beide gelijk zijn aan kop is 12 ·12 = 14.

Dit kunnen we toepassen op elke uitkomst en dus hebben ze allemaal kans 14.

(62)

Voorbeeld: munten

Beschouw een munt met twee zijden. Een munt opgooien is willkeurig met

S = {kop, munt}

en P({kop}) = P({munt}) = 12.

Stel nu dat we twee munten hebben, die we allebei opgooien. Als uitkomstenruimte voor dit experiment zouden we kunnen nemen

S = {KK , MM, KM, MK }.

Wat is de kans op de uitkomst KK ? Onder de aanname dat de twee munten elkaar niet be¨ınvloeden, hebben beide kans 12 op kop

, dus de kans dat beide gelijk zijn aan kop is 12 ·12 = 14.

Dit kunnen we toepassen op elke uitkomst en dus hebben ze allemaal kans 14.

(63)

Voorbeeld: munten

Beschouw een munt met twee zijden. Een munt opgooien is willkeurig met

S = {kop, munt}

en P({kop}) = P({munt}) = 12.

Stel nu dat we twee munten hebben, die we allebei opgooien. Als uitkomstenruimte voor dit experiment zouden we kunnen nemen

S = {KK , MM, KM, MK }.

Wat is de kans op de uitkomst KK ? Onder de aanname dat de twee munten elkaar niet be¨ınvloeden, hebben beide kans 12 op kop, dus de kans dat beide gelijk zijn aan kop is 12 ·12

= 14. Dit kunnen we toepassen op elke uitkomst en dus hebben ze allemaal kans 14.

(64)

Voorbeeld: munten

Beschouw een munt met twee zijden. Een munt opgooien is willkeurig met

S = {kop, munt}

en P({kop}) = P({munt}) = 12.

Stel nu dat we twee munten hebben, die we allebei opgooien. Als uitkomstenruimte voor dit experiment zouden we kunnen nemen

S = {KK , MM, KM, MK }.

Wat is de kans op de uitkomst KK ? Onder de aanname dat de twee munten elkaar niet be¨ınvloeden, hebben beide kans 12 op kop, dus de kans dat beide gelijk zijn aan kop is 12 ·12 = 14.

Dit kunnen we toepassen op elke uitkomst en dus hebben ze allemaal kans 14.

(65)

Voorbeeld: munten

Beschouw een munt met twee zijden. Een munt opgooien is willkeurig met

S = {kop, munt}

en P({kop}) = P({munt}) = 12.

Stel nu dat we twee munten hebben, die we allebei opgooien. Als uitkomstenruimte voor dit experiment zouden we kunnen nemen

S = {KK , MM, KM, MK }.

Wat is de kans op de uitkomst KK ? Onder de aanname dat de twee munten elkaar niet be¨ınvloeden, hebben beide kans 12 op kop, dus de kans dat beide gelijk zijn aan kop is 12 ·12 = 14.

Dit kunnen we toepassen op elke uitkomst en dus hebben ze allemaal kans 14.

(66)

Onafhankelijkheid

Stel we gooien twee dobbelstenen D1 en D2, onafhankelijk van elkaar.

We hebben

P(D1 = 1 en D2= 4) = P(D1 = 1) · P(D2 = 4) = 16 ·16 = 361. Voor deze “productregel” moeten beide gebeurtenissen

onafhankelijk zijn. Bijvoorbeeld:

P(D1 = 1 en D1+ D2= 2) = P(D1 = 1 en D2= 1) = 361, maar

P(D1 = 1) · P(D1+ D2 = 2) = 16·361 6= 361.

In het algemeen: als twee gebeurtenissen A en B onafhankelijk zijn, d.w.z. ze be¨ınvloeden elkaar op geen enkele manier, dan P(A en B) = P(A) · P(B).

(67)

Onafhankelijkheid

Stel we gooien twee dobbelstenen D1 en D2, onafhankelijk van elkaar. We hebben

P(D1 = 1 en D2= 4)

= P(D1 = 1) · P(D2 = 4) = 16 ·16 = 361. Voor deze “productregel” moeten beide gebeurtenissen

onafhankelijk zijn. Bijvoorbeeld:

P(D1 = 1 en D1+ D2= 2) = P(D1 = 1 en D2= 1) = 361, maar

P(D1 = 1) · P(D1+ D2 = 2) = 16·361 6= 361.

In het algemeen: als twee gebeurtenissen A en B onafhankelijk zijn, d.w.z. ze be¨ınvloeden elkaar op geen enkele manier, dan P(A en B) = P(A) · P(B).

(68)

Onafhankelijkheid

Stel we gooien twee dobbelstenen D1 en D2, onafhankelijk van elkaar. We hebben

P(D1 = 1 en D2= 4) = P(D1 = 1) · P(D2 = 4)

= 16 ·16 = 361. Voor deze “productregel” moeten beide gebeurtenissen

onafhankelijk zijn. Bijvoorbeeld:

P(D1 = 1 en D1+ D2= 2) = P(D1 = 1 en D2= 1) = 361, maar

P(D1 = 1) · P(D1+ D2 = 2) = 16·361 6= 361.

In het algemeen: als twee gebeurtenissen A en B onafhankelijk zijn, d.w.z. ze be¨ınvloeden elkaar op geen enkele manier, dan P(A en B) = P(A) · P(B).

(69)

Onafhankelijkheid

Stel we gooien twee dobbelstenen D1 en D2, onafhankelijk van elkaar. We hebben

P(D1 = 1 en D2= 4) = P(D1 = 1) · P(D2 = 4) = 16 ·16

= 361. Voor deze “productregel” moeten beide gebeurtenissen

onafhankelijk zijn. Bijvoorbeeld:

P(D1 = 1 en D1+ D2= 2) = P(D1 = 1 en D2= 1) = 361, maar

P(D1 = 1) · P(D1+ D2 = 2) = 16·361 6= 361.

In het algemeen: als twee gebeurtenissen A en B onafhankelijk zijn, d.w.z. ze be¨ınvloeden elkaar op geen enkele manier, dan P(A en B) = P(A) · P(B).

(70)

Onafhankelijkheid

Stel we gooien twee dobbelstenen D1 en D2, onafhankelijk van elkaar. We hebben

P(D1 = 1 en D2= 4) = P(D1 = 1) · P(D2 = 4) = 16 ·16 = 361.

Voor deze “productregel” moeten beide gebeurtenissen onafhankelijk zijn. Bijvoorbeeld:

P(D1 = 1 en D1+ D2= 2) = P(D1 = 1 en D2= 1) = 361, maar

P(D1 = 1) · P(D1+ D2 = 2) = 16·361 6= 361.

In het algemeen: als twee gebeurtenissen A en B onafhankelijk zijn, d.w.z. ze be¨ınvloeden elkaar op geen enkele manier, dan P(A en B) = P(A) · P(B).

(71)

Onafhankelijkheid

Stel we gooien twee dobbelstenen D1 en D2, onafhankelijk van elkaar. We hebben

P(D1 = 1 en D2= 4) = P(D1 = 1) · P(D2 = 4) = 16 ·16 = 361. Voor deze “productregel” moeten beide gebeurtenissen

onafhankelijk zijn.

Bijvoorbeeld:

P(D1 = 1 en D1+ D2= 2) = P(D1 = 1 en D2= 1) = 361, maar

P(D1 = 1) · P(D1+ D2 = 2) = 16·361 6= 361.

In het algemeen: als twee gebeurtenissen A en B onafhankelijk zijn, d.w.z. ze be¨ınvloeden elkaar op geen enkele manier, dan P(A en B) = P(A) · P(B).

(72)

Onafhankelijkheid

Stel we gooien twee dobbelstenen D1 en D2, onafhankelijk van elkaar. We hebben

P(D1 = 1 en D2= 4) = P(D1 = 1) · P(D2 = 4) = 16 ·16 = 361. Voor deze “productregel” moeten beide gebeurtenissen

onafhankelijk zijn. Bijvoorbeeld:

P(D1 = 1 en D1+ D2= 2) = P(D1 = 1 en D2= 1) = 361, maar

P(D1 = 1) · P(D1+ D2 = 2) = 16·361 6= 361.

In het algemeen: als twee gebeurtenissen A en B onafhankelijk zijn, d.w.z. ze be¨ınvloeden elkaar op geen enkele manier, dan P(A en B) = P(A) · P(B).

(73)

Onafhankelijkheid

Stel we gooien twee dobbelstenen D1 en D2, onafhankelijk van elkaar. We hebben

P(D1 = 1 en D2= 4) = P(D1 = 1) · P(D2 = 4) = 16 ·16 = 361. Voor deze “productregel” moeten beide gebeurtenissen

onafhankelijk zijn. Bijvoorbeeld:

P(D1 = 1 en D1+ D2= 2)

= P(D1 = 1 en D2= 1) = 361, maar

P(D1 = 1) · P(D1+ D2 = 2) = 16·361 6= 361.

In het algemeen: als twee gebeurtenissen A en B onafhankelijk zijn, d.w.z. ze be¨ınvloeden elkaar op geen enkele manier, dan P(A en B) = P(A) · P(B).

(74)

Onafhankelijkheid

Stel we gooien twee dobbelstenen D1 en D2, onafhankelijk van elkaar. We hebben

P(D1 = 1 en D2= 4) = P(D1 = 1) · P(D2 = 4) = 16 ·16 = 361. Voor deze “productregel” moeten beide gebeurtenissen

onafhankelijk zijn. Bijvoorbeeld:

P(D1 = 1 en D1+ D2= 2) = P(D1 = 1 en D2= 1)

= 361, maar

P(D1 = 1) · P(D1+ D2 = 2) = 16·361 6= 361.

In het algemeen: als twee gebeurtenissen A en B onafhankelijk zijn, d.w.z. ze be¨ınvloeden elkaar op geen enkele manier, dan P(A en B) = P(A) · P(B).

(75)

Onafhankelijkheid

Stel we gooien twee dobbelstenen D1 en D2, onafhankelijk van elkaar. We hebben

P(D1 = 1 en D2= 4) = P(D1 = 1) · P(D2 = 4) = 16 ·16 = 361. Voor deze “productregel” moeten beide gebeurtenissen

onafhankelijk zijn. Bijvoorbeeld:

P(D1 = 1 en D1+ D2= 2) = P(D1 = 1 en D2= 1) = 361,

maar

P(D1 = 1) · P(D1+ D2 = 2) = 16·361 6= 361.

In het algemeen: als twee gebeurtenissen A en B onafhankelijk zijn, d.w.z. ze be¨ınvloeden elkaar op geen enkele manier, dan P(A en B) = P(A) · P(B).

(76)

Onafhankelijkheid

Stel we gooien twee dobbelstenen D1 en D2, onafhankelijk van elkaar. We hebben

P(D1 = 1 en D2= 4) = P(D1 = 1) · P(D2 = 4) = 16 ·16 = 361. Voor deze “productregel” moeten beide gebeurtenissen

onafhankelijk zijn. Bijvoorbeeld:

P(D1 = 1 en D1+ D2= 2) = P(D1 = 1 en D2= 1) = 361, maar

P(D1 = 1) · P(D1+ D2 = 2)

= 16·361 6= 361.

In het algemeen: als twee gebeurtenissen A en B onafhankelijk zijn, d.w.z. ze be¨ınvloeden elkaar op geen enkele manier, dan P(A en B) = P(A) · P(B).

(77)

Onafhankelijkheid

Stel we gooien twee dobbelstenen D1 en D2, onafhankelijk van elkaar. We hebben

P(D1 = 1 en D2= 4) = P(D1 = 1) · P(D2 = 4) = 16 ·16 = 361. Voor deze “productregel” moeten beide gebeurtenissen

onafhankelijk zijn. Bijvoorbeeld:

P(D1 = 1 en D1+ D2= 2) = P(D1 = 1 en D2= 1) = 361, maar

P(D1 = 1) · P(D1+ D2 = 2) = 16·361

6= 361.

In het algemeen: als twee gebeurtenissen A en B onafhankelijk zijn, d.w.z. ze be¨ınvloeden elkaar op geen enkele manier, dan P(A en B) = P(A) · P(B).

(78)

Onafhankelijkheid

Stel we gooien twee dobbelstenen D1 en D2, onafhankelijk van elkaar. We hebben

P(D1 = 1 en D2= 4) = P(D1 = 1) · P(D2 = 4) = 16 ·16 = 361. Voor deze “productregel” moeten beide gebeurtenissen

onafhankelijk zijn. Bijvoorbeeld:

P(D1 = 1 en D1+ D2= 2) = P(D1 = 1 en D2= 1) = 361, maar

P(D1 = 1) · P(D1+ D2 = 2) = 16·361 6= 361.

In het algemeen: als twee gebeurtenissen A en B onafhankelijk zijn, d.w.z. ze be¨ınvloeden elkaar op geen enkele manier, dan P(A en B) = P(A) · P(B).

(79)

Onafhankelijkheid

Stel we gooien twee dobbelstenen D1 en D2, onafhankelijk van elkaar. We hebben

P(D1 = 1 en D2= 4) = P(D1 = 1) · P(D2 = 4) = 16 ·16 = 361. Voor deze “productregel” moeten beide gebeurtenissen

onafhankelijk zijn. Bijvoorbeeld:

P(D1 = 1 en D1+ D2= 2) = P(D1 = 1 en D2= 1) = 361, maar

P(D1 = 1) · P(D1+ D2 = 2) = 16·361 6= 361.

In het algemeen: als twee gebeurtenissen A en B onafhankelijk zijn

, d.w.z. ze be¨ınvloeden elkaar op geen enkele manier, dan P(A en B) = P(A) · P(B).

(80)

Onafhankelijkheid

Stel we gooien twee dobbelstenen D1 en D2, onafhankelijk van elkaar. We hebben

P(D1 = 1 en D2= 4) = P(D1 = 1) · P(D2 = 4) = 16 ·16 = 361. Voor deze “productregel” moeten beide gebeurtenissen

onafhankelijk zijn. Bijvoorbeeld:

P(D1 = 1 en D1+ D2= 2) = P(D1 = 1 en D2= 1) = 361, maar

P(D1 = 1) · P(D1+ D2 = 2) = 16·361 6= 361.

In het algemeen: als twee gebeurtenissen A en B onafhankelijk zijn, d.w.z. ze be¨ınvloeden elkaar op geen enkele manier

, dan P(A en B) = P(A) · P(B).

(81)

Onafhankelijkheid

Stel we gooien twee dobbelstenen D1 en D2, onafhankelijk van elkaar. We hebben

P(D1 = 1 en D2= 4) = P(D1 = 1) · P(D2 = 4) = 16 ·16 = 361. Voor deze “productregel” moeten beide gebeurtenissen

onafhankelijk zijn. Bijvoorbeeld:

P(D1 = 1 en D1+ D2= 2) = P(D1 = 1 en D2= 1) = 361, maar

P(D1 = 1) · P(D1+ D2 = 2) = 16·361 6= 361.

In het algemeen: als twee gebeurtenissen A en B onafhankelijk zijn, d.w.z. ze be¨ınvloeden elkaar op geen enkele manier, dan P(A en B) = P(A) · P(B).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Korteweg-de Vries Instituut voor Wiskunde Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica. Universiteit

Korteweg-de Vries Instituut voor Wiskunde Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica.. Universiteit

Korteweg-de Vries Instituut voor Wiskunde Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica. Universiteit

Korteweg-de Vries Instituut voor Wiskunde Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica. Universiteit

We kunnen een kans toekennen aan elke uitkomst, maar er zijn ook andere gebeurtenissen waar we een kans aan kunnen verbinden. Bijvoorbeeld, de kans dat we een even getal gooien

Stel we nemen een willekeurige steekproef van 8 dieren, waarvan elk dier met kans 0.34 een koe is en anders een varken.. Nog

Dus hoewel een discrete kansverdeling simpelweg bestaat uit de kansen op alle afzonderlijke uitkomsten, werkt dit niet in het continue geval.. Hoe specificeren we hier

Ordinaal: geordende labels, verschillen hebben geen betekenis. Voorbeeld: