• No results found

ULTUUR OLITIEK

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "ULTUUR OLITIEK"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

OLITIEK

EN

ULTUUR

Strijd rondom Nieuw-Guinea

Economische vooruitzichten

Discussie

8ste Jaargang No. 11

~en stralende toekomst tegemoet! arry Verheij . . . 481

De economische ontwikkeling opnieuw buien, Fr. Baruch . . . 490

De strijd rondom Hieuw-Guinea,

Henk de Vries . . , . . . , . , , 503

November 1953 De gemeenschappelijke belangen van de arbeidersklasse (Over .,De Nederlandse vakbeweging" door M. Ruppert),

Wiggert Stuit . . . 511 Help mij om het te zeggen,

Sibilla Aleramo . . . 520

Discussie naar aanleiding van .,Het eigen karakter van de kunst", B.W. 522

(2)

ANDREJ ZJDANOW

Over letterkunde,

philosophie en muziek

Op een diepgaande en toch eenvoudige wijze behandelt Zjdanow in een aantal rede-voeringen principiële vraag-stukken betreffende cultuur. Een boek dat Uw inzicht in tal van ideologische kwesties belangrijk verdiept!

INGENAAID F 1.25 - GEBONDEN F 1.75

BOEKHANDEL

PEGASUS

LEIDSESTRAAT 25, AMSTERDAM. GIRO 173127

\_

_____

_)

POLITIEK EN CULTUUR verschijnt maandelijks bij Uit-geverij Pegasus, Leidsestraat 25, Amsterdam-C., (Tel. 30822, girorekening 173127). De abonnementsprijs per jaar is

f

3.50, per halfjaar

f

1.75. Losse nummers: 30 cent.

(3)

Bste JAARGANG (Nieuwe reeks} No. 11 NOVEMBER l953

Politie/a

en Cultuur

Maandblad gewijd aan de theorie en practijk van het marxisme·leninisme onder leiding van het Partijbestuur der C.P.N.

Een stralende ioekom.si

iegeiDoei!

O

UDERS en grootouders over de gehele wereld vertellen vaak aan hun kinderen of kleinkinderen hoe het vroeger was. Het is het voorrecht van de ouders en grootouders in de Sowjet-Unie om de mooiste en de meest fantastische verhalen te kunnen vertellen zonder dat zij daarbij de werkelijkheid ge-weld behoeven aan te doen.

Deze generaties van ouders en grootouders beleefden de grootste en de meest diepgaande omwenteling in de geschiede-nis der mensheid.

Maatschappelijke omwentelingen zijn er in het verleden wel meer geweest, maar zij vervingen de ene uitbuitingsvorm door een andere. De grote Russische Revolutie maakte een eind aan elke vorm van uitbuiting en voor het eerst in de geschiedenis bouwden de mensen een maatschappij op van werkelijke vrede, vrijheid en geluk. Zij begonnen een nieuwe, klasseloze, socialis-tische maatschappij in te richten. Het Russische proletariaat versloeg niet alleen zijn eigen klasse-vijand en bevocht niet alleen zijn eigen vrijheid, maar door deze overwinning, onder leiding van de Communistische Partij van de Sowjet-Unie, met Lenin en Stalin aan het hoofd, werd het front van het wereld-kapitalisme doorbroken. Daarom betekende de overwinning van de October-revolutie een grondige verandering in de ge-schiedenis van de mensheid, doorda;t ze de imperialistische bourgeoisie van een van de grootste kapitalistische landen ver-sloeg en het proletariaat aan de macht bracht. Voor de eerste maal in de geschiedenis werd de arbeidersklasse tot heersende klasse en daarmee een aantrekkelijk en inspirerend voorbeeld voor het proletariaat in de gehele wereld.

(4)

schen-ken het internationale proletariaat geweldige perspectieven. Deze zelfde successen bezorgen de kapitalisten de doodschrik, omdat de arbeidersklasse de staat kan regeren, ja, dat de ar-beidersklasse zonder de kapitalisten betere en hogere prestaties op het gebied van de verzorging van de bevolking levert. De herdenking van de October-revolutie op de 7e November is daarom een feestdag ter viering van een gebeurtenis van grote internationale betekenis.

Theorie

~Biddel

tot handelen

O

VER de gehele wereld vieren de communisten en de bewuste delen van de arbeidersklasse telkenjare met grote vreugde de verjaardag van de Revolutie. Zij verheugen zich en zijn trots op de grote resultaten, die door het Sowjet-volk worden be-haald. Zij zien in deze prestaties op politiek, economisch en cul-tureel terrein de practische bevestiging van de juistheid van de marxistisch-leninistische theorie, de theorie waarvan ook zij uitgaan bij de strijd van hun arbeidersklasse tegen het kapita-lisme. De enorme prestaties van het Sowjet-volk zijn geen Rus-sische verschijnselen, maar zijn de vruchten van consequente en levende toepassing van de marxistisch-leninistische theorie, op de verhoudingen en omstandigheden zoals ze zich in de Sowjet-Unie voordoen. Deze toepassing van de theorie is het inspirerend voorbeeld voor alle communisten ter wereld. Zonder de kennis van de marxistische theorie, zonder de toepassing van die theorie en het uitwerken daarvan in de periode van het imperialisme en op de specifieke Russische verhoudingen in de tijd van het tsarisme, zou de arbeidersklasse in Rusland nooit de overwin-ning hebben behaald.

(5)

groot-ste les uit de geschiedenis van de CPSU is het op levende, scheppende wijze toepassen van de theorie op de verhoudingen en omstandigheden, waaronder men leeft en strijdt.

De ervaringen van de CPSU leren de communisten in de ge-hele wereld, dat het noodzakelijk is om een grondige kennis te bezitten van de theorie en de strijd tegen afwijkingen van het marxisme-leninisme krachtig te voeren. Ze leren tevens, dat men de eigen verhoudingen in elk land afzonderlijk grondig moet bestuderen en een oplossing moet zoeken voor de eigen vraagstukken- dit alles weer bezien tegen de achtergrond van de algemene ontwikkeling van het kapitalisme in de gehele we-reld.

Het beginselprogram, dat onze partij op het 16e Partijcongres heeft aangenomen, is een belangrijke stap op de weg van het toepassen van de marxistisch-leninistische theorie, op de ver-houdingen van het eigen land.

Het laatste klassieke voorbeeld, dat ons de waarde en de functie van de theorie laat zien, is het boek "De economische vraagstukken van het socialisme in de Sowjet-Unie" van onze onvergetelijke kameraad Stalin.

In dit boek wordt op basis van het marxisme-leninisme de weg naar het communisme gewezen. Het gaat langs tot nu toe ongebaande wegen van de theorie en werpt zijn helder licht vooruit op de weg die het Sowjet-volk moet gaan. De geschie-denis zelve stelde de CPSU en haar leiding voor deze eervolle taak.

Internationale bete6eniM

H

ET bestaan van de Sowjet-Unie heeft een revolutionneren-de uitwerking op revolutionneren-de gedachten van revolutionneren-de arbeirevolutionneren-ders in revolutionneren-de gehele wereld. De voortdurende stijging van het levenspeil, de vooruit-gang op cultureel en wetenschappelijk gebied in het belang van de arbeidersklasse, de boeren en de intellectuelen laten het in-ternationale proletariaat zien, dat er ook andere mogelijkheden zijn dan thans onder het kapitalisme.

Het bestaan van de Sowjet-Unie werkt revolutionnair, omdat het de arbeidersklasse laat zien, dat er wegen en mogelijkheden zijn om zich van het kapitalistische juk te bevrijden.

De zegevierende opmars van het socialisme in de Sowjet-Unie leidde er toe, dat grote delen van de arbeidersklasse buiten de Sowjet-Unie opnieuw de weg naar het marxisme vonden en in hun landen partijen organiseerden op marxistisch-leninisti-sche grondslag. De bevrijding van de door het tsarisme onder-drukte volken en hun enorme politieke, . economische en cul-turele vooruitgang inspireren alle koloniale volken in hun be-vrijdingsstrijd tegen hun koloniale overheersers.

(6)

van de arbeidersklasse naar betere maatschappelijke omstandig-heden te smoren, lanceren zij allerlei gruwelverhalen over de gang van zaken in de Sowjet-Unie.

De rechtse sociaal-democratische leiders, als voornaamste iteunpunt van de imperialisten in de arbeidersbeweging gaan bij deze laster en hetzcampagne voorop. Zij pogen de aandacht van de arbeidersklasse van de Sowjet-Unie af te leiden, door hun verhalen over dictatuur, slavenkampen, armoede e.d.

Waarom lasteren en hetzen de rechtse sociaal-democratische leiders tegen de Sowjet-Unie?

Het ontstaan van de Sowjet-Unie als eerste socialistische staat ter wereld dwingt deze rechtse leiders, zich uit te spreken voor of tegen het socialisme. Sinds het bestaan van de Sowjet-Unie kunnen zij niet meer coquetteren met het marxisme, omdat degeen, die marxist wil zijn, positief ten opzichte van de Sow-jet-Unie moet staan.

Het ontstaan van de Sowjet-Unie ontmaskerde de rechtse lei-ders als opportunisten en steunpilaren van het imperialisme in de arbeidersbeweging.

Zij werden gedwongen openlijk het marxisme los te laten en daarbij afstand te doen van de autoriteit van het marxisme onder de arbeidersklasse, waarmee zij zich tot dan toe hadden kunnen sieren.

De overwinning van de October-revolutie was daarom tevens de definitieve bekroning van de strijd tussen de werkelijke marxisten, de leninisten, en de rechtse sociaal-democratie, de aanhangers van de Tweede Internationale, de reformisten. Van toen af aan werd het leninisme, het communisme, de enige dra-ger, het onbetwistbare bolwerk van het marxisme.

Het ver"al van de rechtse sociaal• denaocratische leiders

H

ET verval van de rechtse sociaal-democratie heeft steeds , grotere en scherpere vormen aangenomen. Van propagan-disten tot herziening van het marxisme zijn zij geworden tot openlijke propagandisten van het Amerikaanse imperialisme. Zij verkondigen luidkeels de grote "welvaart" van Amerika en de "levenskracht" van de Amerikaanse gemeenschap. Zij zeggen dat het kapitalisme van Amerika ",anders" is dan van de oude kapitalistische staten. De bedoelingen van hun optreden worden voor ons duidelijker als wij zien wat officiële regeringskringen in Washington ervan. zeggen.

In S<'ptember 1949 verklaarde de Amerikaanse minister van Arbeid, Tobin, voor een aantal vakbewegingsfunctionarissen het volgende:

(7)

komen. Velen van hen hebben in grote mate er toe bijgedragen de angst, die door de "bedoelingen der Verenigde Staten" opgeroepen zou kunnen worden, weg te nemen."

(Uit: "USA" van 5 October 1949 - het officiële informatie-bulletin van de Amerikaanse ambassade in Parijs)

Waaruit bestaat echter het uitzonderlijke karakter van het Amerikaanse kapitalisme? Waaruit bestaat de "levenskracht" van het Amerikaanse kapitalisme?

Bezien we de laatste 30 jaar. De eerste wereldoorlog maakt de Verenigde Staten tot een internationale financiële macht. De tweede wereldoor log maakte hem tot de enige grote financiële macht en tot de eerste militaire en handelsmacht van de kapita-listische wereld. De fazen van opgang van de Amerikaanse staat worden door de perioden van wereldoorlogen gekenmerkt. Se-dert ruim 30 jaar toont het Amerikaanse kapitalisme zich zo-wel relatief als absoluut in zijn diepste wezen als een oorlogs· winst-kapitalisme. Zo zien we wat dat uitzonderlijke karakter en die "levenskracht" van het Amerikaanse kapitalisme bete-kent. Want de werkelijkheid, die de rechtse sociaal-democrati-sche leiders verzwijgen, is, dat de vooruitgang van Amerika onaf-scheidelijk met de achteruitgang van de andere kapitalistische landen is verbonden.

Als de eerste wereldoorlog de Verenigde Staten tot een der grootste en de tweede wereldoorlog hem tot de enige grote financiële macht maakt, dan komt dat omdat de eerste wereld-oorlog Duitsland ruïneerde en de tweede Frankrijk en Enge-land tot een geringere positie terugbracht.

De macht van de Verenigde '<Staten is in de afgelopen 30 jaar op de ruïnes van Europa gebouwd en zijn grote oorlogswinsten teren op het bloed van de 10 millioen doden uit de eerste en de 30 millioen doden van de tweede wereldoorlog.

Men kan daarom de ontwikkeling van het Amerikaanse impe-Fialisme niet van de ontwikkeling van de andere kapitalistische landen scheiden. De perioden van vooruitgang op industrieel, financieel en militair gebied der Verenigde Staten sinds 1914 zijn in werkelijkheid etappes in de verzwakking en in het ver-val van het imperialistische systeem in het geheel.

In de loop van deze periode heeft de wet van de ongelijkma-tige ontwikkeling van het kapitalisme, die door Lenin werd ontdekt, ten gunste van het Amerikaanse kapitalisme gewerkt. Het bijzondere hierbij is, dat deze wet, sedert 1914, door middel van oorlog in het voordeel van Amerika werkte.

Met de tweede wereldoorlog heeft deze ongelijkmatige ont-wikkeling een tot nu toe ongekende graad bereikt. En juist deze ongelijkmatige ontwikkeling, die Amerika's macht deed toenemen ten koste van de achteruitgang van de macht van andere kapitalistische landen, vormt voor het gehele kapita-listische systeem een bron van onrust en onzekerheid. Deze on-rust en onzekerheid is door de concentratie van financiële macht

, I

(8)

in handen van de Verenigde Staten als gevolg van de tweede wereldoorlog, ten top gedreven.

De ontwikkeling van het Amerikaanse imperialisme sedert 1914 toont dus dat zijn vooruitgang beslist geen teken van ver-sterking of van stabilisatie van het kapitalistische systeem is, maar een element van groeiende onrust en chaos.

Een objectief onderzoek vernietigt alle illusies van diegenen, die willen geloven of willen laten geloven, dat het Amerikaanse kapitalisme het kapitalisme in de gehele wereld nieuw leven kan inblazen. Hoe zou het dat kunnen doen, als zijn vooruitgang op de achteruitgang van de andere kapitalistische staten berust? In zulke omstandigheden betekent de vergroting van het Ame-rikaanse financiële kapitaal g€€n versterking, maar integendeel een verzwakking van het kapitalistische wereldsysteem, dat ten-gevolge van de genoemde feiten veel kwetsbaarder is geworden. Men kan de conclusie trekken dat de toeneming van de macht van het Amerikaanse imperialisme, die het heden ten dage €€n positie doet innemen die de onafhankelijkheid van alle an-dere landen bedreigt, in werkelijkheid ook zijn einde naderbij brengt, inplaats vari het een grote toekomst te verzekeren. Juist door het bereiken van het toppunt van de Amerikaanse macht, waardoor alle tegenstellingen in het kapitalisme tot hun uiter-ste scherpte worden opgevoerd, staat het wereldkapitalisme voor de afgrond. Zo is de werkelijkheid van de wereld, waarmee de rechtse sociaal-democratische leiders de arbeidersklasse pogen te verzoenen; een wereld welke zij €€n grote toekomst voorspel-len, om daarmee de strijd van de arbeidersklasse tegen het kapi-talisme van zijn doel af te leiden.

De rechtse sociaal-democraten treden in de tegenwoordige tijd niet alleen als agenten van de bourgeoisie van hun landen op, maar ook als agenten van het Amerikaanse imperialisme. Zij zijn in Europa de helpers van de Amerikaanse propaganda voor het doorvoeren van de EDG-politiek, voor een "verenigd Europa", omdat volgens hun propaganda de tijd der kleine na-ties voorbij is. Zij propageren het opgeven van de nationale souvereiniteit onder het voorwendsel dat dit een "vooruitgang" zou betekenen. Maar iedereen die nadenkt, kan weten, dat onder de kapitalistische verhoudingen de sterkste staat in staten-gemeenschappen de zwakkere staat onderdrukt, want kapita-lisme betekent uitbuiting van de ene mens door de andere en ook uitbuiting van het ene land door het andere. Zij, die ons land willen doen opgaan in een z.g. "Verenigd Europa", willen niet anders bereiken dan het tot een onderdeel van Grosz-Deutschland te maken, met de Amerikaanse bedoeling Europees kanonnenvoer te vinden voor een oorlog tegen de Sowjet-Unie en om één grote Europese afzetmarkt te vinden voor de Ameri-kaanse productie.

(9)

Sowjet-Unie en in haar consequente vredespolitiek, die de natio-nale belangen van alle volken eerbiedigt en dient.

Men kan vaststellen dat de Amerikaanse imperialisten op hun weg naar de wereldheerschappij een grote onoverwinnelijke hindernis vinden, de Sowjet-Unie. Reeds in 1925 zei pgt. Stalin dat "geen resultaat van het imperialisme van lange duur" kon zijn, zolang de Sowjet-staat op de wereld bestaat en zich ont-wikkelt" ... 1

)

Sowjet-wetenschap in dienst .,an .,rede

D

E Sowjet-Unie gaat niet alleen op onweerstaanbare wijze verder op de weg naar het communisme, maar zij voert daarbij een taaie, dagelijkse, energieke strijd voor de vrede.

Door deze strijd geeft zij leiding aan de vredeskrachten in de wereld en schept zij de voorwaarden voor een definitieve over-winning van de vredeskrachten. Daarbij is de ontwikkeling in de Sowjet-Unie op wetenschappelijk gebied een geweldige hulp. De kennis van het opwekken en aanwenden van de atoom-energie is een grote hulp in de strijd voor de vrede.

De mogelijkheid om de waterstofbom te vervaardigen maakt een eind aan de chantage-politiek met de atoombom van de Verenigde Staten en laat zien, dat de Sowjet-Unie in staat is om de vruchten van de socialistische arbeid doeltreffend te be-schermen.

De officiële mededeling van de regering van de Sowjet-Unie hierover baarde groot opzien in de wereld, ook al, omdat de Amerikaanse officiële berichten nog geen melding hadden ge-maakt van de mogelijkheid tot het vervaardigen van de H-bom in Amerika.

De tot dusverre gelanceerdE! berichten van Amerikaanse zijde maken alleen melding van bepaalde resultaten bij de voorbe-reiding tot de vervaardiging van de waterstof-bom.

Deze achterstand van de Verenigde Staten op het gebied van de waterstofbom wordt veroorzaakt doordat de onder-zoekingen van de wetenschappelijke werkers op het gebied van de kern-physica uitsluitend gericht zijn op het doel om massa-vernietiginsmiddelen voort te brengen. Door deze eenzijdig ge-richte wetenschappelijke onderzoekingen, gebaseerd op de be-langen van het wapenkapitaal, en door gelijktijdig daarmee vol-ledig inperken van de onderzoekingen naar de mogelijkheid tot vreedzame toepassing van de kern-energie, moet de wetenschap in de Verenigde Staten wel in het slop geraken. In de Sowjet-Unie daarentegen wordt het gebied van de atoom-energie op brede basis onderzocht, waarbij het hoofddoel van de onder-zoekingen is, methoden te vinden, die het mogelijk maken atoomenergie voor vreedzame doeleinden te ontwikkelen.

Slechts als de wetenschap op deze wijze in het belang van het menselijk leven wordt toegepast, zijn de wetenschappelijke

(10)

werkers met hun gehele hart bij de zaak, want dan weten zij dat zij werken om de wereld vooruit te brengen.

In Amerika worden de wetenschappelijke werkers op het ge-bied van de kernphysica vervolgd door de handlangers van McCarthy en worden zij gedwongen uitsluitend hun onder-zoekingen te richten op het vernietigen van zoveel mogelijk mensenlevens.

Dat heeft er toe geleid, dat reeds vele grote geleerden hun medewerking hebben opgezegd.

Hiermede wordt ons het karakter der beide systemen vol-komen duidelijk. Het socialisme, dat de wetenschap voorwaarts stuwt om de voortdurend toenemende behoeften van het volk te dienen, en daartegenover het reactionnaire karakter van het kapitalisme, dat de wetenschap remt in zijn ontwikkeling om-dat het de winsten en geïnvesteerde kapitalen in gevaar brengt. Als voorbeeld zien we de sinds twee jaar bestaande crisis in de Amerikaanse kolen-industrie, door het toenemend gebruik van olie in de bedrijven. De Amerikaanse mijnbezitters verzetten zich met hand en tand tegen dit gebruik van olie omdat hier-door hun winsten teruglopen. Maar zowel de kolen- als olie-kapitalisten vrezen de toepassing van atoom-energie, omdat die hun monopolie zou breken en hun winsten in gevaar brengt.

Vreed~anae ..,ed(jver

H

ET 19e Partijcongres van de CPSU legde de grondslag voor een nieuwe periode van stormachtige vooruitgang, het luidde tevens nieuwe strijd in tegen oude vormen en gedachten. De strijd voor het communisme is een strijd die niet langs de re-volutionnaire weg, zoals de strijd .. voor het socialisme tegen het kapitalisme, wordt gevoerd.

Het is een strijd, die wordt gevoerd op grondslag en met be-hulp van de theoretische richtlijnen van kameraad Stalin in zijn boek "De economische vraagstukken van het socialisme in de Sowjet-Unie." Op basis daarvan worden de tegenstellingen en tekortkomingen, het achterblijven op sommige gebieden in de ontwikkeling van de Sowjet-maatschappij, blootgelegd en aangepakt. Dat theorie en practijk bij de communisten een on-verbrekelijk geheel zijn, blijkt uit de consequente toepassing en doorvoering van de besluiten, die genomen zijn op het 19e Par-tijcongres.

(11)

De propagandadiensten van de vijanden van de Sowjet-Unie en van de vrede stelden het voor alsof de Sowjet-Unie uit "zwakte" of om de "ontevredenheid" van de Sowjet-werkers op te vangen, deze maatregelen doorvoerde. Zij spraken van een "succes" van de politiek van kracht, de politiek van hun voort-durende bewapening. Maar het tegendeel is waar. De kapitalis-ten konden ook hierover de waarheid niet zeggen. Zij konden niet zeggen, dat de Sowjet-Unie niet zwak, maar sterk is. Dat het aanpakken van deze vraagstukken door de Sowjet-regering thans plaats vindt, omdat er een enorme vooruitgang is bereikt. De geweldige prestaties van de zware industrie in de Sowjet-Unie, waarin zoals kameraad Malenkow mededeelde, tot nu toe 70% van de arbeiders werkzaam was geweest, stellen de Sow-jet-regering thans in staat een nieuwe etappe in de Sowjet-economie te bereiken. De zware industrie van de Sowjet-Unie is niet alleen ~in staat gebleken de Sowjet-economie van machi-nerieën te voorzien, maar ze maakte het zelfs mogelijk thans belangrijke machinerieën uit te voeren naar andere landen.

Tot nu toe leverde de Sowjet-Unie reeds ongekende presta-ties in de voortdurende verhoging van het levenspeil der Sow-jet-werkers, zoals b.v. op het gebied van de voedselverzorging, de medische en culturele verzorging en de sociale voorziening. Men kan zich voorstellen wat dat worden zal in de naaste toekomst. Het Britse blad "The New Statesman and Na-tion" zegt, dat de werkelijke uitdaging aan het westerse kapitalistische stelsel "uiteindelijk voortvloeit uit het materi-eel hoger levenspeil van de massa van het volk" in de Sowjet-Unie. In een toelichtend artikel komt een medewerker tot de conclusie, dat de Sowjet-Unie binnen tien jaar in economisch opzicht absoluut boven West-E11ropa zal staan. (Maar de Ame-rikaanse econoom H. Harris verwachtte in het tijdschrift "Na-tion's Business", dat het reeds in 1960 zo ver zal zijn.)

Het blad meent, dat de groeiende welvaart van de Sowjet-Unie een groot gevaar voor de kapitalistische wereld betekent. En inderdaad, de redevoering van kameraad Malenkow laat zien, dat de superioriteit van het socialistische systeem binnen korte tijd overweldigend zal zijn. De besluiten van de Sowjet-regering zijn daarom van het grootste belang voor alle werkers ter wereld. Het fabeltje, dat het leven en de levensomstandig-heden in de kapitalistische wereld beter zouden zijn, verliest daardoor zijn waarde voor de tegenstanders van de Sowjet-Unie en het wordt verwezen naar de plaats waar het werkelijk thuis

hoort: het rijk der fabelen.

(12)

Deze enorme prestaties verwarmen het hart van de arbeiders in de gehele wereld en doordringen hen van het vaste vertrou-wen, dat ook hun een nieuw leven in de toekomst wacht.

Daarom is het feest, op 7 November, in de harten van de ar-beiders en vredeskrachten, zowel in Nederland, Frankrijk, en Italië als bij de strijders voor hun nationale onafhankelijkheid in Indonesië en op de velden van Vietnam, in de geteisterde steden van Korea en in de wouden van Malakka.

HARRY VERHEY

..

De

e~ono1nis~he

ontwikkeling

opnieuw bezien

H

ET voortdurende onderzoek van de economische ontwik-keling is onontbeerlijk voor een juiste bepaling van de politiek der CPN in een gegeven tijdperk. Het is derhalve van-zelfsprekend dat elk congres van onze partij zich zo goed mo-gelijk rekenschap tracht te geven - steunende op de theorie van het marxisme-leninisme - van de te verwachten ontwik-keling in de nabije toekomst. Wanneer de omstandigheden dat vereisen, zal de partij ook tussen de Congressen een balans op-maken, teneinde te controleren of de conclusies van een con-gres al of niet een wijziging behoeven, zoals dat b.v. op de zitting van het Partijbestuur in Sept. j.l. is gebeurd.

Een van de belangrijkste principes van het onderzoek der

economische ontwikkeling is neergelegd in een uitspraak, die Stalin weliswaar in ander verband heeft gemaakt, maar die volledig van toepassing is op ons onderwerp. Stalin zeide in zijn "Economische Vraagstukken" over de kameraden, die me-nen dat de tegenstellingen tussen het kamp van het socialisme en het kamp van het kapitalisme sterker zijn dan die tussen de kapitalistische staten onderling: "Deze kameraden vergissen zich. Zij zien de aan de oppervlakte glinsterende uiterlijke verschijnselen, maar ze zien niet de diep gewortelde krachten, die ofschoon voorlopig in het verborgene werkzaam, niettemin de loop van de gebeurtenissen bepalen".

(13)

met de Nederlandse economie alles in beste orde is. De gedachte van Stalin in aanmerking nemende, moet men ook andere ge-gevens critisch beoordelen, zoals b.v. de totaalcijfers voor de industriële ontwikkeling in ons land of van de buitenlandse handel. Men moet ze ontleden en trachten "de diep gewortelde krachten" te ontdekken die in "het verborgene" werken en die de loop der gebeurtenissen zullen bepalen.

Aldus heeft de Partij op haar congressen gehandeld. Zo kwam zij op grond van haar analyse op het Congres van Febr. 1950

tot de slotsom: "Nederland bevindt zich aan het begin van een nieuwe economische crisis." (Congresrede P. de Groot, pag. 16.)

Deze conclusie berustte in de eerste plaats op de ontwikkeling van de Amerikaanse economie, waar de productie in het voor-gaande jaar (1949) met 22% was gedaald (meer dan in het crisisjaar 1929), waar de beleggingen in de industrie en de om-zetten snel omlaag gingen en waar men zich een adempauze trachtte te verschaffen door middel van het Marshallplan, dat niet alleen ten doel had, de West-Europese landen in het Ameri-kaanse oorlogsplan te pressen, maar ook beoogde een kunst-matige conjunctuur in Amerika in het leven te roepen.

In de tweede plaats berustte deze conclusie op een reeks ver-schijnselen in ons eigen land, zoals de vertraging in de toename van de productie, die doorzette tot midden 1950 en op een om-slag wees, op de verscherpte financiële crisis, die tot uiting kwam in het grote tekort op de betalingsbalans; op de toename van de werkloosheid (vrouwen inbegrepen: Maart 1948, 1949,

1950 resp. 43.000, 67.300 en 87.000), op de daling van de con-sumptie. Daarbij kwam, dat de op het congres beschikbare cijfers voor de investeringsactiviteit op een teruggang wezen.

Niettemin is de crisis niet uitgebroken en men zou dus tot de gevolgtrekking kunnen komen, dat de opvatting van het Congres 1950 door de :feiten weerlegd is. Deze opvatting wordt inderdaad ook gehuldigd door pg. J. van Santen, zoals blijkt uit een door hem opgesteld rapport, dat de redactie van P. en C. ter be-schikking werd gesteld. Ter staving van zijn opvattingen heeft hij daarin een reeks cijfers en gegevens bijeengebracht, die de indruk wekken, dat bij ons "alles in beste orde" is en waarop wij nog nader terugkomen. Bovendien oefent hij daarin critiek op onze stellingname, zoals die door P. de Groot in zijn Congres-verslag 1952 tot uiting werd gebracht en waarin een reeks ver-schijnselen alsmede verklaringen van burgerlijke zijde werden opgesomd, die op een verscherping van de crisisverschijnselen wezen. De tendentie van zijn betoog is, dat van een crisis in af-zienbare toekomst geen sprake kan zijn. Zodat zowel de analyse van 1950 als die van 1952 ~s fout moeten worden aangemerkt. Voordat wij de feitelijke ontwikkeling na ons Congres van 1950

tot heden aan een beschouwing onderwerpen, willen wij twee opmerkingen maken.

(14)

weet, het begin van de agressie in Korea, of in economische termen vertaald: de "Koreaboom" (conjunctuur). Zoals men weet werd deze oorlog juist ontketend, in de hoop de econo-mische crisis-toestand in Amerika de kop te kunnen indrukken. De Directie van de Nationale Herstelbank (die door haar po-sitie uiteraard goed geïnformeerd is), schreef in dit verband in haar verslag over het jaar 1950:

"Sedert Juni 1950 is de productie blijkens de algemene productie-index belangrijk gestegen. De oorzaken, die aan deze krachtige uitbreiding van de industriële productie ten grondslag liggen, zijn echter van po 1 i t ie k e aard (! - F.B.) Zij vinden haar onmiddellijke aanleiding in het Korea-conflict. Een hausse, die op zulke grondslagen berust, moet met de grootste voorzichtigheid worden beoordeeld."

Anders gezegd: de algemene economische ontwikkeling deed een verscherping van de crisis-verschijnselen verwachten. De uitbreiding der productie na Juni 1950 is uitsluitend aan de be-wapeningswedloop te danken, die met de agressie in Korea ont-ketend werd. En niemand kan ons verwijten, dat wij zo slecht over de plannen van Truman en MacArthur waren ingelicht.

Daarbij moet evenwel worden opgemerkt, dat de partij in het algemeen wel rekening heeft gehouden met de mogelijkheid, dat de reactie zou trachten de crisis-verschijnselen tegen te gaan door het ontketenen van een bewapeningswedloop. Hierop werd uitdrukkelijk door P. de Groot in zijn rapport van 195û gewezen.

Maar oorlogsavanturen evenmin als bewapeningswedloop kunnen de werking van de objectieve wetten der kapitalistische maatschappij opheffen.

"De militarisatie van de economie", aldus verklaarde G. M. Malenkow op het 19de Congres van de CPSU, "heft in geen enkel opzicht de wan-verhouding op tussen de productiemogelijkheden en de verminderde koop-kracht van de bevolking, die door de heersende bovenlaag van de kapita-listische landen tot het uiterste minimum omlaag wordt gedrukt, hetgeen leidt tot een toenemende teruggang van de opname-mogelijkheid van de kapitalistische markt. Zij verdiept deze wanverhouding daarentegen. De bovenmatige opvoering van de bewapeningsindustrie leidt dus onvermijdelijk tot het rijpen van een nieuwe, diepe economische crisis."

Is het aan te nemen, dat de Nederlandse economie, die al even-zeer als de Amerikaanse aan de bewapening dienstbaar wordt gemaakt, aan deze wet kan ontkomen? Geenszins!

Het is in dit verband nuttig, een verklaring aan te halen van de oud-directeur van de Twentse Bank, mr. H. F. van Leeuwen. Deze schreef in een artikel, getiteld "Le miracle néer]andais" (Het Nederlandse wonder), in "Bank- en Effectenbedrijf", Juli 1953, het volgende:

"Ware het niet, dat wij ons in 1952 in een wereld hadden bevonden, waar buiten onze grenzen in het algemeen inflatoire tendenzen overheersten, (terwijl in ons land deflatie overheerste - F.B.) dan zou, bij gebrek aan af-zetmogelijkheden voor ons productiesurplus (overschot - F.B.) waar geen binnenlandse koopkracht tegenover kon worden gesteld, een ernstige crisis zijn uitgebroken (! - F.B.). Maar gelukkig, dat het soms in het leven mee-loopt en dit is ons in 1952 overkomen. Was het wijsheid of was het geluk?"

(15)

klaarblijkelijk kan men zijn verwachtingen voor de toekomst niet op een bede om een herhaling van dit "wonder" grond-vesten.

G

AAN wij thans over tot een onderzoek van de feitelijke ontwikkeling. Ongetwijfeld is de ontwikkeling van de pro-ductie hiervoor een belangrijke aanwijzing.

Deze ontwikkelde zich volgens de gegevens van het Centraal-bureau voor de Statistiek als volgt:

Productie in de bedrijven, millioenen guldens, in werkelijke prijzen:

1949 1950 1951 1952 12.451 13.935 15.210 15.620

Hieruit blijkt, dat de waarde der productie in het tijdvak 1949-'52 met 25,5 % is gestegen. Om de reële productie te berekenen, moet men echter de ontwikkeling van de prijzen in aanmerking nemen.

Volgens het CBS was de prijsindex voor afgewerkte producten (1948 = 100) in 1952 gemiddeld 135, overeenkomend met een stijging in procenten sinds 1949 van 29,8. Hieruit blijkt dat van een toename der productie naar omvang sinds 1949 nauwelijks gesproken kan worden en dat eerder sprake is van een vermin-dering.

Vergelijkt men de gegevens van 1950 en 1952 dan blijkt een toename der productie naar waarde van 20% plaats te hebben gevonden. In hetzelfde tijdvak steeg de prijsindex echter met 19 punten of 16.4 %. Mr. van Leeuwen zegt dan ook in zijn hier-boven aangehaald artikel: "In hoeveelheid uitgedrukt (is) de productie in de bedrijven ten opzichte van 1950 maar weinig gestegen".

Houdt men echter rekening met de groei der bevolking, die in het tijdvak 1949-1950 4,5% bedroeg, dan is het voor geen twijfel vatbaar, dat de productie per hoofd sinds 1949 gedaald is. Ziehier een bevestiging van onze conclusie van 1950, toen de mening werd uitgesproken, dat de stijging van de productie als gevolg van de devaluatie "van voorbijgaande aard" was (Con-gresrede P. de Groot, pag. 15), en een rechtvaardiging van de nadruk, waarmee door ons op de neiging tot dalen werd ge-wezen.

(16)

de prijsstijgingen van de opeenvolgende jaren.

Voor het jaar 1950 geeft het C.B.S. ten opzichte van 1949 een stijging der productie naar waarde van 1484 millioen gulden aan, overeenkomende met 11,9%. Daartegenover staat echter een prijsstijging in hetzelfde tijdvak van 11,5%.

Terwijl voorts de productie in 1950 naar waarde 13,935 mil-Hoen gulden bedroeg, berekende het CBS voor 1951 een produc-tie van 15,210 millioen gulden, of een stijging van 1.275 millioen gulden overeenkomende met 9,3%. Hiertegenover staat een stij-ging der prijzen van 116 op 143 (1948 = 100) of 23,2% !

Tenslotte steeg de productie in 1952 op 15,620 millioen gulden, een toename dus van 410 millioen gulden of 2,7%. In dit jaar

daalden echter de prijzen en wel van 143 op 135 of met 5,9%.

Hieruit volgt, dat de productie naar hoeveelheid in het vorige jaar gestegen is, waartegenover evenwel in de voorgaande jaren een sterkere daling staat.

Deze nadere beschouwing van de detailcijfers leert, dat het in het geheel niet verantwoord is, voor de beoordeling van de algemene tendens op een enkele cijferreeks af te gaan, vooral wanneer men bedenkt dat de officiële instanties er geen belang bij hebben, de werkelijke toestand aan de grote klok te hangen. Intussen, wanneer men dan af wenst te gaan op productie-indices, zoals J. van Santen voorstelt, moeten wij ook wijzen op de Memorie van Toelichting van de begroting Economische Za-ken voor 1954, waarin min. Zijlstra het hierboven vermelde ver-loop van de productie-indices bespreekt en verklaart dat voor "een normale groei" en teneinde stagnatie te ontgaan een pro-ductietoename van vier procent is vereist. Hierna te oordelen, was het punt van stilstaan reeds in 1951 bereikt, terwijl 1952 met zijn productietoename van 1,3% een feitelijke achteruit-gang te zien gaf!

Hierbij moet verder opgemerkt worden, dat een onderzoek van de productiecijfers voor een juister begrip uitgebreid dient te worden tot de verschillende bedrijfstakken, waartoe hier de ruimte ontbreekt. Slechts willen wij wijzen op de verklaring van min. Zijlstra in de zojuist genoemde Memorie van Toe-lichting, dat de Nederlandse industrie - naast een niet nader genoemd bedrag aan bewapeningsarders voor het Nederlandse leger - van midden 1951 tot '53 buitenlandse oorlogsopdrach-ten kreeg ter waarde van 485 millloen gulden. Hierbij zijn de rechtstreeks door de buitenlandse regeringen bij de fabrieken geplaatste orders niet meegerekend. Evenmin de leveringsop-drachten voor voedingsmiddelen ten bedrage van 140 millioen gulden.

Het spreekt vanzelf, dat men deze gegevens niet over het hoofd mag zien bij de beoordeling van de toestand.

(17)

V

AN groot belang voor de oordeelvorming over het toe-komstig verloop van de economie is, de investerings-activiteit. Volgens min. Zijlstra is een jaarlijkse investering van 1800 milhoen gulden (in prijzen van 1952) in vaste activa nodig, om "voor de groeiende beroepsbevolking de nodige arbeidsplaatsen te scheppen".

Over dit vraagstuk zijn behalve in de Memorie van Toelich-ting de laatste tijd verschillende onderzoekingen verschenen. Wij wijzen op het Centraal Economisch Plan 1953, op de rede-voering van mr. Milius bij de opening van de Najaarsbeurs, met een belangwekkend commentaar daarop van Ec. Stat. Be-richten, (van 30 Sept. j.l.) alsmede het reeds meermalen ge-noemde artikel van mr. van Leeuwen.

Voor de beoordeling van de conjunctuur zijn niet de inves-teringen zonder meer van belang, maar de netto-invesinves-teringen. Mr. van Leeuwen zegt dan ook volkomen terecht, dat alleen die investeringen van belang zijn, die tot uitbreiding van de

productie leiden. '

Het Centraal Bureau voor Statistiek geeft ten aanzien hier-van de volgende cijfers:

1949 1950 1951 1952

1,561 1,877 2,000 1,930 (Millioenen gulden) In deze cijfers zijn echter de kosten van woningbouw inbe-grepen, die voor genoemde jaren door het CBS becijferd wor-den op resp. 526, 692, 512 en 829 millioen gulwor-den.

De stijging der netto-investeringen (met inbegrip van wo-ningbouw dus) bedroeg voor 1952 ten opzichte van 1949: 369 millioen gulden of 24%. In hetzelfde tijdvak stegen de prij-. zen der investeringsgoederen echter met 30%, zodat van een netto-daling sprake is.

Het detail-onderzoek leert het volgende: de stijging der investeringen van 1949 op 1950 bedroeg 20%, waartegenover echter een stijging der prijzen voor grond- en hulpstoffen resp. afgewerkte producten van 18 en 11,5% stond. Er vond dus een lichte stijging naar omvang plaats.

De stijging van 1950 op 1951 bedroeg naar waarde ca. 6,5%. Hiertegenover staat een stijging der grond- en hulpstoffen-prijzen resp. der hulpstoffen-prijzen van afgewerkte producten met 41 en 23,2%. Er vond dus een reële daling van de investeringen

plaats. .

(18)

I'

Dat is dus reeds een 160 milHoen gulden beneden het vereiste minimum, teneinde de groeiende beroepsbevolking aan werk te helpen.

Ook mr. van Leeuwen wijst .er in zijn meergenoe111d artikel op, dat de netto-investeringen in 1952 ten opzichte van 1950

"in volume niet onbelangrijk zijn verminderd".

Nog minder rooskleurig als de cijfers voor 1952 zijn echter de verwachtingen ten aanzien van het lopende jaar.

Zo deelt min. Zijlstra mee, dat de netto-investeringen in industriële vaste activa in het eerste kwartaal van 1953 in totaal 365 millioen ,gulden bedroeg. Op jaarbasis is dit 1450 mil-Hoen gulden, dus 350 millioen beneden het vereiste minimum.

Onafhankelijk van deze berekening heeft mr. Milius, de intussen afgetreden directeur van de Utrechtse Jaarbeurs, een berekening van de te verwachten investeringen gepubliceerd, waaruit zou moeten blijken dat de totale investeringen in het vorige jaar iets boven 1951 hebben gelegen en dit jaar ca. 7%

hoger zouden zijn. Dit is inmiddels echter door Ec. Statisti-sche Berichten van 30 Sept. j.l. weerlegd. In het betr. artikel wordt er op gewezen, dat bij deze berekening geen rekening is gehouden met de prijsstijging sinds 1951 voor gebouwen en industriële apparatuur, die vo1gens het bladr 10% bedraagt. Hieruit volgt dat de becijfering van mr. Milius in werkelijk-heid een daling aangeeft.

Niettemin behouden de uiteenzettingen van mr. Milius hun waarde. Hij wijst er n.l. op, dat de door hem berekende stijging (die dus een daling blijkt te zijn) uitsluitend te danken is aan de investeringen in twee bedrijfstakken, n.l. de metaalnijver-heid, en de chemische industrie. Het sterkst is volgens zijn berekeningen de stijging in de metaalindustrie, n.l. 67% boven het peil van 1951. En de metaalindustrie is juist die tak van bedrijf, die in de eerste plaats van de bewapeningsopdrachten heeft geprofiteerd. Ware dit niet het geval geweest, dan zou het gemiddelde indexcijfer voor de totale mdustrie ongetwijfeld veel lager zijn geweest.

Uit de onderzoekingen van mr. Milius blijkt, dat de verwachte investeringen voor het lopende jaar in de bedrijfstak aarde-werk, glas en kalk 47% van het peil 1951 zullen bedragen, in de grafische nijverheid 96%, in de hout, kurk en stro-industrie

78%, in de leder- en rubbernijverheid 75%, in de textielindu-strie 67 % en in de levensmiddelen-industrie 63 %. Zoals men ziet, betreffen de dalingen (die in feite nog sterker zijn, aange-zien de prijsstijging van 10 % niet mee is berekend) uitsluitend de industrieën, die voornamelijk voor het civiele verbruik werk-zaam zijn.

(19)

werd de waarde van aanbestede nieuw- en herbouw alsmede verbouw en uitbreiding berekend op resp. 172 millioen gulden, 154 en 124 millioen gulden. Dit is een daling sinds 1951 met ruim 30

o/o.

Het tijdschrift Ec. Statistische Berichten komt in dit verbond tot de slotsom, "dat er voorshands geen reden is in 1953 een herleving van de investeringsactiviteit in de nijver-heid te verwachten. Een verschijnsel, dat in een land waar in-dustrialisatie noodzaak is, zorgwekkend is te noemen."

In strijd met de hierboven aangetoonde feiten houdt J. van Santen in zijn rapport echter vol dat in de jaren vanaf 1949 een ononderbroken stijging van de investering heeft plaats gevon-den. (Nauwkeuriger gezegd, hij zwijgt over de ontwikkeling na het Korea-jaar 1950.) Volgens hem bedroegen de netto-investe-ringen in het jaar 1950 (in prijzen van 1948) in totaal 3.160 millioen gulden. In werkelijkheid echter bedroegen zij, zoals wij gezien hebben 1877 millioen gulden, waarbij dan nog geen rekening is gehouden met de prijsstijging tussen 1949 en 1950, die ca. 18% voor afgewerkte producten en 11.5

o/o

voor grond-en hulpstoffgrond-en bedroeg! Tgrond-en einde de geweldige vlucht te on-derstrepen, die de investeringen volgens hem hebben genomen, neemt hij de door het CBS berekende verhoudingscijfers tussen investeringen en nattonaal inkomen over, waaruit moet blijken, dat in 1938 0,8 % van het nationale inkomen voor de netto-investeringen werd besteed, terwijl dit cijfer voor 1949 - 32% en voor 1950 zelfs 38% was! Geheel afgezien van de

uitzonder-lijke ()(!llstandigheden (de Korea-'conjunctuur), waarmee hij geen rekening houdt, blijkt uit onze analyse, dat zelfs de stijging van 1950 - wanneer men de prijsstijging in aanmerking neemt - onbeduidend is geweest en volgens min. Zijlstra juist vol-doende was om de toegenomen beroepsbevolking op te vangen.

(De eigenlijke stijging werd veroorzaakt door speculatieve voor-raadsvorming.)

De vergelijking van p.g. J. van Santen met het jaar 1938 is echter ronduit onaanvaardbear. Immers, dat was een crisisjaar met een werkloosheid van ruim 300.000 personen. Bovendien is de vergelijking met 1938 niet toelaatbaar, omdat toen de be-leggingsactiviteit van de Nederlandse kapitaalbezitters zich grotendeels buiten Nederland voltrok (behalve in de kolonies -in Amerika, Duitsland enz.)

Ook in een ander opzicht kunnen wij de critiek van pg. J. van Santen niet aanvaarden. Zoals bekend, waren ten tijde van ons congres 1950 de beleggingscijfers voor dat en het voorgaande jaar nog niet bekend. Wel waren de cijfers omtrent de openbare emissies van aandelen en obligaties bekend. Deze wezen een te-ruggang uit. Over het verloop der emissie sprekende, zei P. de Groot in zijn Congresverslag: "In 1949 werden in de industrie en handel samen in totaal114 millioen gulden nieuw belegd." (pag.

(20)

totale beleggingen bekend waren, verklaart J. van Santen, dat deze bedoeld waren, waarna hij tot de conclusie komt, dat zijn cijfers "vernietigend voor de gehele crisis-conclusie van 1950" zijn. Voor de "crisis-conclusie van 1950" verwijzen wij naar de in de aanhef geciteerde werkelijke conclusie van om; Congres van 1950. Er werd niet geconcludeerd, dat er een crisis is. V oor de rest kunnen wij het oordeel over zijn vernietigende cijfers aan de lezer overlaten.

Overigens maakt J. van Santen zich in dit verband ook aan andere fouten schuldig. Zo stelt hij, dat "de emissie-activiteit .. niet in rechtstreeks verband (staat) met de conjunctuur", ten einde aan te tonen, dat het ontoelaatbaar was om het verloop van de uitgifte van nieuwe aandelen in onze berekeningen van 1950 te bètrekken. Dit getuigt echter van grote onkunde. Vol-gens E. Varga ("Die grosse Krise", Moskou 1934) werden aan de vooravond, van de grote crisis, nl. in 1929, in Amerika aandelen ten bedrage van 10.183.000.000 dollars geplaatst, tegen 1.862 mil-hoen in 1932 en 936 millioen in 1933. In Engeland daalde de emissie-activiteit in genoemde jaren van 254 millioen pd. st. op 133 millioen. (De betreffende cijfers voor ons land zijn destijds door P. de Groot in zijn congresrede aangehaald.)

Volkomen terecht wijst J. van Santen in zijn rapport op de door de regering aangewende middelen tot "een kunstmatige acti-vering van de conjunctuur", zoals hij zich uitdrukt. Maar juist deze omstandigheid had voor hem een waarschuwing moeten zijn bij de beoordeling van de ontwikkeling. Immers, dergelijke kunstmatige activering was niet nodig geweest, als er niet on-middellijk een crisis dreigde.

Een voorbeeld van deze kunstmatige politiek, die vanzelf-sprekend de algemene gang van zaken op de duur niet tegen kan houden, is de kwestie van de werkloosheid.

Deze had reeds aan de vooravond van het congres van 1950, nl. in Januari van dat jaar een na-oorlogs hoogterecord bereikt. En dat was zeer zeker een crisis-verschijnsel.

De ontwikkeling der werkloosheid was als volgt:

(in duizenden, volgens Maandschrift CBS, DUW-arbeiders inbegrepen)

Januari 1949 1950 1951 1952 1953 63,0 80,2 93,4 137,6 181,3

Er vond dus een regelmatige en sneller wordende toename der werkloosheid plaats. (De feitelijke ontwikkeling werd boven-dien gecamoufleerd door de toenemende emigratie en de uit-breiding van het leger.)

(21)

van het Centraal Plan Bureau, zich dus volkomen aan bij de conclusies van ons congres van Dec. 1952.

De ontwikkeling van de werkloosheid in de volgende maanden werd echter door twee omstandigheden beïnvloed: ,

1. de ramp, als gevolg waarvan volgens de schattingen van ir. Vos 15.000 tot 20.000 werklozen in het arbeidsproces moesten worden ingeschakeld.

2. het werkgelegenheidsprogram, dat volgens prof. Tinbergen op hetvoorjaar geconcentreerd was.

Wij merken hierbij op, dat in die tijd de gemeenteraadsverkie-zingen vielen. Hiervoor was oorspronkelijk van de zijde van het Rijk een bedrag van 286 millioen gulden uitgetrokken. Later werd het gewijzigd, zodat de regering en overige overheids-sectoren, uit het program 1953 nog een bedrag van 125 millioen voor werkloosheidsbestrijding ter beschikking hebben. Dit be-drag zou dus eventueel de aanstaande Provinciale Staten ver-kiezingen weer nuttige diensten kunnen bewijzen voor de re-geringspartij en.

J. van Santen ziet deze feiten echter in zijn rapport voorbij. En in plaats van er op te wijzen dat de druk der arbeiders, waar-aan door onze partij leiding is gegeven, de regering genoopt heeft bepaalde maatregelen te nemen, ziet hij klaarblijkelijk de huidige ontwikkeling van de werkloosheid als een bevestiging van zijn opvatting, dat de partij de ontwikkeling verkeerd oordeeld heeft. Hoewel pg. van Santen in zijn rapport het be-staan van spanningen niet ontkent, moet de lezer juist door de nadruk, die J.v.S. legt op de zijns inziens snelle ontwikkeling van productie, uitvoer, investeringen en teruggang van werk-loosheid, tot de gevolgtrekking komen, dat er in feite geen crisisverschijnselen zijn en ook geen crisis dreigt.

Voor het overige verwijzen wij ten aanzien van dit punt naar de uiteenzettingen van P. de Groot op de laatste zitting van het P.B., afgedrukt in het vorige nummer van dit. blad.

B

IJZONDERE aandacht verdient de ontwikkeling van de han-dels- en de betalingsbalans.

In de afgelopen jaren heeft een belangrijke toename van de export plaats gevonden. Volgens het CBS ontwikkelde de om-vang van de export zich als volgt (basis 1948 = 100): 1949 -151,

1950 - 204, 1951 - 242 en 1952 - 256.

(22)

uitvoer in het tijdvak 1946/52 als een feit naar voren te mogen brengen, dat enige betekenis voor de beoordeling van de toe~ stand heeft.

Belangrijker dan deze nogal naïeve uiteenzetting achten wij een nadere analyse van de uivoercijfers. In procenten uitgedrukt bedroeg de toename van de uitvoer ten aanzien van het voor-gaande jaar in 1948 51

%,

in 1950 35

%,

in 1951 19 % en in 1952

6%.

Opvallend is hierbij de snelle daling van de toename, die op een groeiende weerstand op de buitenlandse markten duidt.

Volledigheidshalve brengen wij hier nog de ontwikkeling van de export naar waarde in de eerste acht maanden van 1952 en 1953:

(in millioenen gulden)

Jan. Febr. Maart April Mei Juni Juli Aug. 1952 800 724 773 668 715 722 727 623 1953 700 544 688 680 579 627 627 622 De totale uitvoer naar waarde bedroeg in de eerste acht maan-den van het lopende jaar 5.075 millioen gulmaan-den tegen 5.872 mil-lioen in de overeenkomstige periode van vorig jaar. Zelfs wan-neer men rekening houdt met enige verdere prijsdaling, dan nog blijkt dat de zojuist genoemde tendens zich in het lopende jaar in versterkte mate voordoet. Dit wordt door min. Zijlstra bevestigd, die in zijn Memorie van Toelichting op de begroting de toename in het eerste half jaar op 2112

%

schat, terwijl vol-gens hem een "normale stijging" van 5% nodig is.

Maar afgezien van de snelle daling van de uitbreiding van de export, rijst de vraag hoe Nederland er in geslaagd is, de export in die mate op te voeren, als is geschied.

Het antwoord luidt: door een gedwongen beperking van de bin-nenlandse consumptie en de daaraan verbonden verlaging van de koopkracht der lonen en salarissen. Daarmee gepaard ging een "verrassende" verandering in de betalingsbalans, dat wat mr. van Leeuwen ironisch het "Nederlandse wonder" noemt. Het tekort op de betalingsbalans bedroeg in 1949 263 millioen gulden en in 1950 1.122 millioen. Maar 1952 toonde een over-schot van liefst 1800 millioen gulden. Anders uitgedrukt: terwijl Nederland als geheel tot 1950/51 meer besteedde dan het pro-duceerde, vond er in de daarop volgende jaren een "onderbe-steding" plaats. De politiek van de regering kwam er op neer, dat de consumptie van de massa beperkt werd ten gunste van een kunstmatige ophoping van goud en deviezen. In feite werd met behulp van het uitzonderlijk lage loonpeil een soort dum-ping op de wereldmarkt bedreven.

(23)

concurrenteill onvermijdelijk Zijn en in wezen de grondslag voor een verdere verdieping van de crisis in de toekomst wordt gelegd.

Het is een misvatting te geloven dat Nederland zich aan de internationale economische ontwikkeling kan onttrekken. Het is aan de andere kant echter ook waar, dat hoe meer de heer-sende groeperingen in ons land zich op "het Westen", d.w.z. op Amerika oriënteren, des te sneller en des te ernstiger de invloed daarvan merkbaar zal worden.

In dit verband is het nuttig kennis te nemen van de toenemen-de stormseinen in toenemen-de Amerikaanse economie, waarover in De Waarheid uitvoerig is bericht.

Men kan echter ook dichter bij huis blijven. Er zijn enkele ver-schijnselen die onze aandacht vragen. Nemen wij de scheeps-bouw, een der grootste industrieën en "deviezen-verdieners" van ons land. Volgens Ec. Stat. Berichten heeft de teruggang van de scheepsbouw in Engeland reeds onrustbarende vormen aangenomen. Volgens De Telegraaf mag de Nederlandse scheepsbouw er niet op rekenen, dat in de komende tijd op-drachten voor uitbreiding van de vloot loskomen, terwijl men bovendien rekening moet houden met "een scherper wordende concurrentie bij het bemachtigen van schaarser woroende op-drachten." Hoewel deze industrie voor de eerstkomende jaren van orders is voorzien, bestaat geen garantie, dat bepaalde orders niet worden ingetrokken.

Of nemen wij de export van textiel. De uitvoer naar Europese landen verminderde in het eerste halfjaar 1953 met 2.044 ton tot 4.7775 ton, die naar Azië en Australië daalde met tezamen 811 ton. De totale waarde van de textiel-uitvoer bedroeg 145 mil-Hoen gulden tegen 182 millioen in dezelfde periode van 1952.

In de kringen van de handel wordt verder de verlaging van de invoer van z.g. mode-artikelen op 30-40

%

geraamd, terwijl de uitvoer 60

%

lager is,

Het productiepeil in de confectie-industrie ligt nog steeds be-neden 1950 en hoewel in de laatste maanden enige stijging heeft plaatsgevonden, kan het zeker niet als "normaal" beschouwd worden, dat van 1165 bedrijven in deze bedrijfstak binnen een jaar 78 (of 7 %) failliet gingen.

Het verbruik van schoeisel was verleden jaar 1,7 millioen paar geringer dan in 1948, terwijl de toenemende buitenlandse con-currentie in een daling van het productiepeil gedurende het lopende jaar tot uiting komt.

Dezelfde tendenzen vond men in de levensmiddelen-industrie, Als voorbeeLd halen wij de van Nelie-fabrieken aan, die in hun jaarverslag verklaren, dat het verbruik van koffie en thee be-langrijk lager is dan voor de oorlog, dat de concurrentie scher-per wordt en dat de winsten slechts gehandhaafd konden wor-den door opvoering van de arbeidsproductiviteit.

(24)

even-eens over grotere moeilijkheden gesproken. Symptomatisch is het verslag van de Metaalfabriek Ubbink te Doesburg, die over een scherpe daling van de afzet van haarden, kachels en andere huishoudelijke artikelen spreekt. Men behoeft aan deze detailverschijnselen niet eens een overdreven betekenis te hechten -maar er zijn een reeks algemene feiten, die de richting van de ontwikkeling aangeven.

Dat zijn: de gestadige daling van het tempo der productie-toename; de eveneens gestadige daling van de uitbreiding van de export, waar tegenover bovendien een belangrijke vermin-dering van de voorraden aan grondstoffen en halffabrikaten staat; de snelle daling van de investeringsactiviteit en in het bijzonder de daling van de industriële nieuwbouw; de naar ver-houding scherpe daling van de investeringsactiviteit in de vredes-industrieën; de toenemende betekenis van de oorlogs-opdrachten. Over dit laatste punt zei mr. Milius: "Onze wel-vaart berust voor een groot deel op de programma's voor pro-ductie-ontwikkeling van militaire goederen," en dat is onge-twijfeld een twijfelachtige grondslag voor onze "welvaart"!

Daarbij komen de internationale factoren, die voor Nederland met een invoer die ca. 50

%

van het nationale inkomen be-draagt, van grotere betekenis zijn dan voor landen die in min-dere mate op de wereldmarkt zijn aangewezen.

Wij noemen het nog steeds toenemende Nederlandse tegoed in de EBU, waarmee de overige landen op de duur geen genoegen zullen nemen; het conflict met België; de toenemende concur-rentie van West-Duitsland op de Nederlandse markten, maar vooral de ernstige crisisverschijnselen in Amerika.

Wanneer Het Handelsblad verklaart, dat "zonder openbreken van de Amerikaanse handelsbelemmeringen. . . . geen gezonde conjunctuur mogelijk" is, dan wordt daarmee aan de ene kant de vrees voor de gevolgen van een crisis in Amerika geken-schetst. Aan de andere kant, maakt het' blad zich echter aan een illusie schuldig. Reeds heeft Washington verklaard, dat het de huidige invoerbeperkingen met het oog op de landbouwcrisis moet handhaven. De industriële ontwikkeling wijst bovendien op een verscherping van de handelsbelemmeringen in Amerika. Al deze omstandigheden brengen ons tot de slotsom, dat de conclusie van ons congres van 1950, waarin gesproken werd over het vooruitzicht van een verdieping van de crisisverschijn-selen en een toenemende doorwerking daarvan, haar volle gel-digheid heeft behouden. Het is juist, dat de regering met een goud- en deviezenvoorraad van bijna 4,3 milliard gulden nog enige ruimte voor manoeuvres heeft. Maar bij een jaarlijkse invoer van ca. 81f2 milliard gulden kan de betekenis er van ook niet overschat worden. Niemand, ook niet de wonderdokters in Den Haag, kan zich ten slotte aan de wetten der kapitalistische economie onttrekken.

(25)

De sirÏjd rondom.

Nleuw-Gui.nea

I

E

VENALS verleden jaar hebben het Nederlandse ministerie voor Overzeese gebiedsdelen (een nettere uitdrukking voor ministerie van koloniën) en het ministerie van buitenlandse zaken een rapport aan de Verenigde Naties uitgebracht over "Nederlands Nieuw Guinea".

Nederland is tot het uitbrengen van zo een rapport verplicht ingevolge artikel 73 e van het handvest der V.N.

Volgens dit artikel moeten koloniale mogendheden de V.N. op de hoogte stellen van de politieke, economische en sociale toestand in de onder hun beheer staande "nog niet zelfbestuurde gebieden".

Het Westelijk deel van Nieuw Guinea ("Nederlands Nieuw Guinea") was meer dan een eeuw een staatkundig deel van "Nederlands Indië".

Toen in 1949 bij het sluiten van de RTC-overeenkomst de sou-vereiniteit over "Nederlands Indië" aan de Republiek Indonesia werd overgedragen, was Nieuw Guinea van deze overdracht uitgesloten. Wel was een bepaling opgenomen, dat de souverei-niteit over Nieuw Guinea na een jaar nader zou worden vastge-steld. De Nederlandse imperialisten hadden echter reeds direct besloten geen afstand van Nieuw Guinea te doen. In 1950 zijn dan ook besprekingen tussen een Indonesische en Nederlandse delegatie over deze kwestie mislukt.

Westelijk Nieuw Guinea is nu een twistappel tussen beide staten èn tussen de imperialisten onderling.

In de rapporten aan de Verenigde Na ties heeft Nederland geschreven: .... "De souvereiniteit over Nieuw Guinea berust bij Nederland" ... .

Het geeft daarmede te kennen - en het blijkt ook verder uit uitlatingen en daden van de Nederlandse regering - dat Ne-derland het grootste eiland van de wereld als zijn kolonie wenst te behouden.

De reactionnaire Nederlandse partijen - met inbegrip na-tuurlijk van de Partij van de Arbeid die zich tijdens de na-oor-logse jaren de koloniale partij bij uitstek heeft getoond - zijn het met dit standpunt eens. Alleen de C.P.N. heeft nadrukke-lijk verklaard, dat Nieuw Guinea rechtmatig tot de Republiek Indonesia behoort en dat het bij de Republiek moet worden opgenomen.

(26)

j

i

erkend, die gecombineerd met andere gegevens een klein tipje oplichten van het waas, dat rondom Nieuw Guinea hangt.

Eén van de argumenten van het Nederlandse imperialisme om Nieuw Guinea onder Nederlandse souvereiniteit te houden is: de verantwoordelijkheid om dit achtergebleven gebied tot ontwikkeling te brengen in het belang van de inheemse bevol-king. Grondslag van de Nederlandse politiek- zo zegt het rap-port 1952 - is . . . "de economische, sociale en culturele ont-wikkeling der bevolking". . . . en .... "In de ontont-wikkelingspro- ontwikkelingspro-jecten speelt de economische activering en integrering van het dorpsleven een belangrijke rol" ....

De rapporten kunnen echter niet verbloemen hoe droevig het met het levenspeil en de gezondheidszorg van de inheemse be-volking is gesteld. En dat, na meer dan een eeuw Nederlandse "koloniale zorgen"!

Zo blijkt, dat de sterfte onder zuigelingen 30% en onder jonge kinderen 40% bedraagt.

Ook ziekten als framboesia en malaria komen veelvuldig voor. Er bestaat een tekort aan medisch personeel en opname-ruimte. Van de begroting Nieuw Guinea 1952 (totaal-uitgaven

f 68.288.206) is echter slechts f 3.594.660 voor medische voor-ziening uitgetrokken, terwijl

f

4.951.516 alleen al voor .... poli-tie beschikbaar werd gesteld !

Bovendien zijn op de Nederlandse begroting voor Nieuw Gui-nea enorme bedragen voor het militaire apparaat uitgetrokken. Het leger krijgt een bedrag van f 16.924.000; marine f 17.500.000 en voor nieuwbouw van het leger f 3.395.000.

Voorwaar een roerend bewijs van zorg voor de Papoea-bevol-king- de grootste bedragen voor soldaten en marine om hen te onderdrukken !

Stijgend

~elfbewust~ijn

E

EN begeleidend verschijnsel van een koloniale maatschappij is rassendiscriminatie. Het rapport 1952 toont zelf een ras-senmentaliteit, wanneer het verklaart: "De accomodatie der ge-vangenissen is over het algemeen nog te zeer ingesteld op het primitieve milieu van de papoea om voldoende gelegenheid te bieden voor opsluiting van personen van andere landen" ... (!)

(27)

rap-porten hierover geheel zwijgen, bestaan er in Nieuw Guinea sterke stromingen, die zich van het Nederlandse juk willen be-vrijden. Zij worden echter in hun activiteiten onderdrukt. Veel-betekend is, dat uit een statistiek blijkt, dat 50 mannen en 3 vrou-wen zijn veroordeeld wegens "misdrijf tegen de veiligheid van de staat".

De Papoea-bevolking leeft grotendeels nog in dorpen op het platteland. In de grotere centra bestaat daardoor een tekort aan arbeidskrachten. Arbeiders worden nu uit de dorpen gerecru-teerd. Het gouvernement verklaart zich tegen werving in het dorp, omdat het "de dorps-economie ontwricht". In werkelijk-heid vreest ze natuurlijk een stijgend bewustzijn van de bevol-king indien deze in de grotere centra komt. Want aan de grote maatschappijen - omdat ze nu eenmaal niet zonder arbeiders kunnen - wordt zelfs een bevoorrechte positie bij de werving gegeven. Het rapport zegt: .... "Vergunning om arbeidskrach-ten 'te werven is (dan ook) alleen verleend aan twee maatschap-pijen, de Nederlands Nieuw Guinea Petroleum Mij. te Sarong en de Handelsmij. Setani te Hollandia" ....

In het loonpeil komt rassenonderscheid tot uitdrukking. Bij gelijke arbeid en kwalificatie verdienen Europese arbeiders meer dan inheemse. Een geschoolde inheemse arbeider verdient

f 4.50 tot f 6.- per dag plus f 0.25 voor huisvesting. Een Euro-pese geschoolde arbeider f 5.- tot f 7.50 per dag plus f 3.80 voor huisvesting en voeding.

De ongeschoolde plaatselijke arbeiders verdienen f 1.- tot

f 1.50 per dag plus f 2.- voor voeding en huisvesting. Dit is absoluut onvoldoende om van te kunnen leven. Een kilogram rijst kost b.v. f 1.07 en een kilo gezouten vis f 4.-. Het rapport 1952 constateert dan ook voorzichtig: .... "Wat de huisvesting, voeding en medische verzorging dezer groep van losse arbei-ders betreft, is in verschillende opzichten de toestand minder gunstig te noemen" .... Het blijkt dus, dat de positie van de bevolking niet rooskleurig en de waardering van de bevolking matig is. En het zal zeker erger zijn dan de in de rapporten voorzichtig toegegeven feiten.

II

H

ET argument van het Nederlands imperialisme, dat Neder-land in het belang van de Papoea-bevolking de souverei-niteit moet behouden, blijkt dus een vals argument.

Wat zijn dan de werkelijke redenen, dat het Nederlandse imperialisme Nieuw Guinea wil behouden, en niet aan de Re-publiek Indonesia overdragen?

Ten eerste: het Nederlandse imperialisme verwacht grote mogelijkheden voor maximum-winsten in Nieuw Guinea enhet wil onder de imperialisten in Azië blijven meetellen als een mogendheid, die een rechtstreeks bestuurde kolonie bezit.

(28)

maar dat is een kwestie, die niet alleen voor het Nederlandse imperialisme bepalend is.

EconoiHÏt!

E

R zijn nog niet veel grote bedrijven op Nieuw Guinea. Het voornaamste is de Nederlands Nieuw Guinea Petroleummij., die in 1935 werd opgericht met een kapitaal van f 17.000.000. Van dit kapitaal kwam 40% van de BPM, 40% van de Stanvac en 20% van de Standard of California anà Texas Company. In 1936 werd aan de NNGP-mij een concessie verleend van tien millioen ha. (driemaal de oppervlakte van Neder land). De ver-kenningen geschiedden vanuit de lucht en die verver-kenningen gaan nog stee9-s voort. De NNGP-mij heeft nu reeds 20 putten in bedrijf. Er zijn voorbereidingen getroffen voor de aanleg van een pijpleiding van 100 km. De ruwe olie wordt sinds 1949 naar Balikpapan en Pladju vervoerd.

Petroleum is het belangrijkste uitvoer-product. Van 1934 tot 1936 bedroeg de totale uitvoer gemiddeld per jaar .f 631.000. In 1952 was dat bedrag f 11.408.000, waarvan .f 8.661.000 voor olie. Nieuw Guinea heeft een nadelige handelsbalans. Het totaal-bedrag aan import was in 1952 .f 53.536.000. Het grootste bedrag was evenwel voor de invoer van kapitaalsgoederen. Aan ge-bruiksgoederen werd ingevoerd voor .f 17.027.300. Hiervan was

f 5.169.200 voor provisiën en dranken en .f 4.670.000 voor rijst. Er werd dus meer ingevoerd aan dranken dan aan rijst (terwijl Nieuw Guinea onvoldoende voedsel voortbrengt). Dit doet den-ken aan het schandaal enkele jaren geleden, toen er grote hoe-veelheden alcohol werden ingevoerd en er een tekort aan rijst bestond!

Behalve aan petroleum is Nieuw Guinea ook rijk aan andere delfstoffen. Voor de oorlog bestond er reeds een maatschappij, die onderzoekingen verrichtte naar goud. Er wordt steenkool gevonden en koper, nikkel en chroom. De mogelijkheden tot exploitatie moeten evenwel nog nader worden onderzocht. Aan deze onderzoekingen nemen technici uit Delft deel. Voor de tweede maal dit jaar is reeds een commissie vertrokken, die een geologisch onderzoek zal verrichten. De onderzoekingen kosten massa's geld. En het is de Nederlandse belastingbetaler, die dat moet opbrengen. Er moet geld bij in Nieuw Guinea, en het zal niet om luttele bedragen gaan. Elseviers weekblad schreef, dat de Nederlandse regering moet worden gesteund, ook .... "wan-neer uitgaven van vele tientallen en straks honderden millioe-nen guldens voor Nieuw Guinea nodig zullen zijn" ....

Honderden millioenen van de Nederlandse belastingbetaler dus. En als dan straks alle mogelijkheden zijn onderzocht, ko-men de grote maatschappijen met hûn kapitaal en .... maken er millioenenwinsten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

gevulde geschiedenis der cacao wist te schilderen. Het boek dat wij hier bespreken is de biografie van de leider van het Bra- ziliaanse werkende volk, Luis

Volgens dit principe gaan Banning, drs. van Ameringen, drs. van Praag te werk in hun boek Hedendaagse waardering van Karl Marx. Zij hangen een dermate verward beeld

hongerend, hongerend.. vond in de &#34;Prawda&#34; een uitgebreide discussie over de taalwetenschap plaats, waaraan een groot aantal Sowjet-taalgeleerden hebben

Enige keren per week worden in de bedrijven meteen na werktijd ver- gaderingen gehouden, waar de leiding en de arbeiders van de fabrieken gezamenlijk de methoden

W éér geeft de regering (overigens zonder verplichte algemene geldigheid) netto vier procent verhoging onder de grote druk van de jongste stakingen, wéér zijn de kosten

(b)&#34;, die deel uitmaakt van het rooster van partij-scholing in alle Communistische- en Arbeiders Partijen, is de sleutel tot het begrip van de gèschiedenis

Naarmate de revolutionnaire drang der bourgeoisie zich versterkte kwam het Kantiaanse denken op de achtergrond en werd vervangen door meer revolutionnaire

hebben ingtenome:n. Dit boek is dus als het ware e•en lev;ensg.eschieider~s van de roman, van zijn opkomst, vervalten wedergeboorte. Aan de hand van talrijke