Vraag nr. 156 van 19 maart 1997
van mevrouw VERA DUA
B e s cherming arch e o l o g i s che sites – Gouden Leeuwplein Gent
Een tijd geleden werd door een particuliere vereni-ging een aanvraag tot bescherming ingediend bij de minister verantwoordelijk voor Monumentenzorg, alsook bij het Instituut voor het A r c h e o l o g i s c h P a t r i m o n i u m , met betrekking tot de archeologi-sche site van het Gouden Leeuwplein en Emile Braunplein in Gent.
Deze site kan in belangrijkheid worden vergeleken met de site Saint Lambert in Luik en omvat talrijke benedenverdiepingen onder de huidige begane g r o n d , zware muren en zuilen, g e b e e l d h o u w d e kapitelen in Doornikse kalksteen (periode circa 1200) die getuigen van een uitzonderlijke architec-tuurgeschiedenis inzake de vroege middeleeuwse patriciërscultuur.
De stad Gent plant op deze plaats een ondergrond-se parking en de principiële beslissing daaromtrent zal eerstdaags vallen.
Op de beschermingsaanvraag is echter nooit ant-woord gekomen.
1. Op welke wijze kan een particulier een bescher-mingsaanvraag inzake archeologisch erfgoed indienen ? Dient de minister en de verantwoor-delijke dienst met de aanvraag rekening te hou-den ? Hoe verloopt de procedure ? Worhou-den de aanvragers op de hoogte gebracht ?
2. Hoever reikt de bescherming van een archeolo-gische site ? Is onderzoek voldoende of dienen de archeologische vondsten bewaard te worden ? Is bewaring ter plaatse een noodzaak of kunnen de resten verplaatst worden ?
3. Wat is het beleid van de minister inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed van Gent, meer bepaald van de site op het Gouden Leeuwplein en Emile Braunplein ?
Antwoord
Terecht vestigt de Vlaamse volksvertegenwoordi-ger onze aandacht op de archeologische waarde van het Gouden Leeuwplein en het Emile Braun-plein in Gent. Beide Braun-pleinen maken trouwens deel uit van de middeleeuwse binnenstad van Gent, d i e
in zijn geheel als een belangrijke archeologische zone dient te worden beschouwd. Naast diverse archeologische indicaties van bewoning sinds de late IJzertijd biedt het bodemarchief van de Ko r t e R i d d e r s t r a a t , het Emile Braunplein en het Gouden Leeuwplein vooral historische informatie over de westelijke stadsuitbreiding vanaf het midden van de 10de eeuw, die buiten de oude portusomwalling (Sint-Baafsplein) tot op de westelijke oever van de Leie reikte.
Deze archeologisch belangrijke zone vergelijken met de Luikse site Saint-Lambert gaat mijns inziens echter te ver. Sporen van ondergrondse ver-diepingen met zuilen en gebeeldhouwde kapitelen worden er hoegenaamd niet aangetroffen. N o c h-tans worden beide pleinen momenteel aan een grondig archeologisch vooronderzoek onderwor-p e n . Deze archeologische studie, die door de Gent-se dienst Stadsarcheologie wordt uitgevoerd, maakt immers een volwaardige fase uit van het globale inrichtingsproject dat voor het Gouden Leeuwplein en het Emile Braunplein wordt voor-gehouden en zelfs zeer onlangs werd vergund. De interactie tussen het actief archeologisch bo-demarchiefbeheer en de projectvorming van deze infrastructuurwerken is zelfs dermate dat de mate-riële archeologische sporen, indien ze zich daartoe l e n e n , in het project zullen worden geïntegreerd. Doordat het bodemarchief er door het negentien-de-eeuwse ruimtegebruik sterk is verstoord, l e v e r-de r-de huidige stand van het onr-derzoek echter nog geen dergelijke relicten op. In het kader van de archeologische monumentenzorg zijn beheers-maatregelen die verder reiken dan een dergelijk adequaat onderzoek geenszins noodzakelijk. D e wijze waarop het archeologische erfgoedbeheer hier in optimale omstandigheden in de planning en uitvoering van het nieuwe ruimtegebruik wordt g e ï n t e g r e e r d , kan wel als voorbeeld worden geno-men van hoe geno-men een preventief archeologisch patrimoniumbeheer zou moeten organiseren. Ofschoon een archeologische bescherming hier dus niet wenselijk was én is, biedt het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeolo-gische patrimonium, en meer bepaald artikel 13, 1 , iedereen de mogelijkheid de bescherming van een archeologische site voor te stellen. Door het Insti-tuut voor het Archeologisch Patrimonium wordt deze aanvraag dan op zijn noodzaak getoetst in het kader van zijn decretale beheersopdracht inzake het archeologisch erfgoed. Deze wetenschappelijke instelling heeft evenwel niet de materiële en admi-nistratieve mogelijkheden om alle aanvragers con-tinu op de hoogte te houden van de verdere
opvol-g i n opvol-g. De aanvraopvol-gers worden wel op de hooopvol-gte gebracht van het resultaat van het onderzoek door het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium. De bescherming van een archeologische site op basis van het vermelde decreet van 30 juni 1993 moet – in tegenstelling met een bescherming als monument of stads- en dorpsgezicht op basis van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten – meer worden beschouwd als een voorlopige beheers-maatregel in afwachting van de geboden mogelijk-heden om een archeologisch belangrijke site in optimale omstandigheden te kunnen onderzoeken. Een bescherming onderstreept met andere woor-den de algemeen gehanteerde beheersregel in de archeologische monumentenzorg dat het behoud van het bodemarchief in se de beste bewarings-maatregel is.