Vraag nr. 109 van 6 maart 1996
van mevrouw VERA DUA
Buitenschoolse kinderopvang – Scholen
Voor de organisatie van de buitenschoolse kinderop-vang werd steeds geopteerd voor netoverschrijdende initiatieven die buiten de schoolse sfeer gesitueerd zijn. Het gaat immers om opvang van kinderen na de schooluren en dit moet in een aangepaste vrijetijdssfeer kunnen verlopen. Momenteel worden echter door diverse gemeenten initiatieven genomen om de buiten-schoolse opvang te organiseren in schoolgebouwen. Indien dit wordt goedgekeurd, zal de netoverschrijden-de aanpak sterk wornetoverschrijden-den gehypothekeerd en zal netoverschrijden- derge-lijke opvang een element worden in de concurrentie-strijd tussen de onderwijsnetten. Tevens zal dit bijko-mende personeelskosten impliceren, vermits dan per gemeente in elk schoolnet aparte buitenschoolse opvang zal moeten georganiseerd worden.
1. Buitenschoolse kinderopvang wordt het best geor-ganiseerd buiten de schoolgebouwen, zodat het netoverschrijdende karakter kan worden gegaran-deerd en de opvang kan gebeuren in een niet-schoolse sfeer. Welk beleid voert de minister ter zake ?
2. Werden door de minister reeds projecten van bui-tenschoolse kinderopvang goedgekeurd die worden georganiseerd in schoolgebouwen ?
3. Werden er in die zin reeds aanvragen ingediend waarover de minister nog geen beslissing heeft genomen ?
Antwoord
Vermelde drieledige vraag is ten dele zonder voorwerp, in die zin dat de vragen 2 en 3 uitgaan van het gegeven dat de minister van Gezin en Welzijn projecten voor buitenschoolse opvang zou goedkeuren of erkennen. De momentele regelgeving is dusdanig versnipperd dat via verschillende wegen buitenschoolse opvanginitiatie-ven tot stand kunnen komen, maar vooralsnog is het niet zo dat de Vlaamse minister van Gezin en Welzijn een erkenningspolitiek kan voeren.
In verband met de eerste vraag, die peilt naar het beleid voor de buitenschoolse opvang, verwijs ik naar de beleidsbrief die ik recentelijk ter discussie heb voor-gelegd. Daarin wordt uitgegaan van de noodzaak van een meersporenaanpak, waarbij het buitenschools opvanglandschap in zijn totaliteit wordt uitgetekend en beschreven. Dit betekent concreet dat de functie "bui-tenschoolse opvang" in zijn verschillende organisatori-sche vormen tot zijn recht komt, met name in scholen, in specifieke initiatieven voor buitenschoolse opvang, in diensten voor opvanggezinnen, in kinderdagverblij-ven, in particuliere opvangvoorzieningen en in het jeugdwerk.
Het spreekt vanzelf dat deze verschillende vormen in eerste instantie binnen een specifieke en eigen regelge-ving gestalte krijgen. In de beleidsbrief zijn twee mid-delen essentieel die moeten leiden tot het creëren van een band tussen de verschillende organisatievormen.
Enerzijds is er het kwaliteitscharter dat ertoe moet lei-den dat een buitenschools opvanginitiatief, voor welke organisatorische vorm ook wordt geopteerd, pedago-gisch verantwoorde opvang biedt. Daarnaast is er het lokaal overleg waarin, op basis van de inbreng van alle direct betrokkenen, de juiste plaatselijke accenten kun-nen worden gelegd.
Uit de gestelde vraag blijkt een beperkte visie op bui-tenschoolse opvang, doordat ze lijkt uit te gaan van het gegeven dat deze opvang vooral wordt gerealiseerd in specifieke initiatieven. Ik vind het in dit verband essen-tieel dat een buitenschoolse-opvangbeleid aan alle organisatorische vormen een plaats toekent en daarbij de noties "netoverschrijdend" en "niet-schools" over-stijgt. De blik verengen tot de strikt niet-schoolse initia-tieven voor buitenschoolse opvang (IBO's) maakt mijns inziens abstractie van de buitenschoolse opvang-realiteit zoals die dagelijks wordt waargemaakt in ver-schillende en verscheiden organisatorische vormen. De beleidsbrief waarnaar ik reeds verwees, probeert een consistent en globaal organisatorisch concept te ontwerpen waarin uiteraard, ik wens het tot slot duide-lijk te stellen, ook de netoverschrijdende niet-schoolse initiatieven hun plaats blijven behouden.