• No results found

Richtlijnen milieueffectrapportage. Terreinwijziging langs het Zeekanaal Brussel-Schelde te Willebroek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Richtlijnen milieueffectrapportage. Terreinwijziging langs het Zeekanaal Brussel-Schelde te Willebroek"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Richtlijnen milieueffectrapportage

Terreinwijziging langs het Zeekanaal Brussel-Schelde te Willebroek

Waterwegen en Zeekanaal NV.

Afdeling Zeekanaal Oostdijk 110 2830 Willebroek

30 april 2008 PRMER-0161-RL

!"#$$%&

' ())*+ +,- .' ())*+ +,)

+ +

(2)

1. Inleiding

Dit milieueffectrapport wordt opgesteld met het oog op de vergunningsaanvraag voor een terreinwijziging langs het Zeekanaal Brussel-Schelde. Het projectgebied (3,69 ha) is gelegen in de gemeente Willebroek.

Doel van het project is de realisatie van een terreinwijzing van een bebost terrein tot een bouwrijp terrein, teneinde het terrein te ontwikkelen en te exploiteren als bedrijventerrein. De inrichtingswerken bestaan uit het rooien van de aanwezige vegetatie, het dempen van de aanwezige gracht en het ophogen van het terrein.

Overeenkomstig de huidige inzichten is deze activiteit onderworpen aan de MER-plicht volgens het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage, namelijk volgens bijlage II, categorie 1d, met name: “Ontbossing met het oog op de omschakeling naar een ander bodemgebruik voorzover de oppervlakte 3 ha of meer bedraagt en voorzover artikel 87 van het Bosdecreet niet van toepassing is.”

De dienst Mer van de afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid heeft het kennisgevingsdossier volledig verklaard op 7 januari 2008. Het kennisgevingsdossier lag ter inzage in de gemeente Willebroek van 17 maart tot 15 april 2008. Er werd 1 inspraakreactie ontvangen. Parallel heeft de dienst Mer de adviezen bij de betrokken administraties en openbare besturen ingewonnen.

Deze richtlijnen stelt de dienst Mer op, met het oog op de inhoudsafbakening van het op te stellen MER, na een overlegvergadering met alle betrokken partijen op 3 maart 2008 in Antwerpen. Zij verwerkt de ontvangen inspraakreacties en adviezen in deze richtlijnen.

Tijdens het opstellen van het MER dient gebruik gemaakt te worden van de disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek m.e.r..

2. Vorm en presentatie

Met betrekking tot de vorm en presentatie vraagt de dienst Mer:

- recent kaartmateriaal te gebruiken voorzien van een duidelijke bronvermelding, schaalaanduiding, noordpijl en legende;

- een verklarende woordenlijst, lijsten met figuren en tabellen, afkortingenlijst en literatuurlijst bij het rapport op te nemen, in deze literatuurlijst steeds volledige referenties te vermelden;

- achtergrondinformatie in de bijlagen op te nemen;

- het MER te controleren op tikfouten, spellingsfouten en grammaticale fouten;

- dat de eindversies van het rapport door de initiatiefnemer en door alle deskundigen wordt ondertekend.

3. Doelstelling, verantwoording en besluitvorming

art.4.3.7.§ 1,1°, a en b

De doelstelling van het MER bestaat erin de effecten van de geplande terreinwijzing te beschrijven. Het MER zal de noodzaak van dit project verantwoorden.

(3)

De bespreking van de voorgeschiedenis dient de historiek van de vergunningsaanvragen te bevatten.

Alle benodigde vergunningen moeten worden aangegeven, incl. een korte beschrijving van de vergunningsprocedure en van de inspraakmogelijkheden. De rol van het MER in dit vergunningsproces moet duidelijk aangegeven worden.

Het MER is niet alleen een hulp bij de besluitvorming maar volgens art. 4.1.7. van het decreet moeten ook de conclusies "doorwerken in de besluitvorming". Het MER zal bij de formulering van mogelijke alternatieven, milderende of compenserende maatregelen hiermee rekening houden.

4. Voorgenomen project en alternatieven

art.4.3.7.§ 1,1°,c, d en e

De kennisgeving beschrijft in deel 4 het voorgenomen project.

Aangezien de ontbossing en het bouwrijp maken van het terrein gebeurt i.f.v. het vestigen van een bedrijf, is de exploitatie van dit bedrijf hier een rechtstreeks gevolg van en dienen dus ook de effecten van de exploitatie beschreven en beoordeeld te worden. Het BPA 16, ‘Broek Denayer en omgeving’ (goedgekeurd 29/09/2004) voorziet de bestemming ‘watergebonden industriegebied’ van het desbetreffende terrein. De initiatiefnemer, Waterwegen en Zeekanaal, bevestigt dat voor deze terreinen een logistieke invulling voorzien wordt, aangezien dit in de lijn ligt van de doelstellingen van Waterwegen en Zeekanaal (er wordt geen concessie gegeven voor productie en/of Seveso-activiteiten). Tevens wordt gesteld dat er geen plannen zijn om op deze terreinen milieubelastende industrie te ontwikkelen. In de mate van het mogelijke dient te worden aangegeven welke bedrijven zich hier zullen vestigen.

Indien de aanvoer van het ophogingsmateriaal over het water zal gebeuren dient dit in het MER besproken te worden hoe dit praktisch wordt uitgewerkt. Ook de mogelijkheden voor de (logistieke) bedrijven die zich hier zullen vestigen om gebruik te maken van andere transportmodi dan via de wegen zal behandeld worden in het MER.

Het MER zal de verschillende mogelijke stappen in de realisatie van het project procesmatig beschrijven en dit in een helder stroomschema weergeven. Dit stroomschema zal leiden naar een duidelijk ingreep-effectschema waarin alle relevante effectgroepen worden opgenomen die in het MER zullen behandeld worden.

In het MER zal eveneens opgave worden gedaan van mogelijke sites die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de werkzaamheden waarvan de locaties nog niet zijn gekend (bv. voor het plaatsen van de werfkeet, …). Dit is noodzakelijk t.b.v. het inschatten van locatiegebonden effecten (vb. tijdelijk biotoopverlies) in bijvoorbeeld kwetsbare gebieden.

5. Juridische en beleidsmatige context

art.4.3.7.§ 1,f

De kennisgeving heeft opgave gedaan van het juridische/beleidsmatige kader dat voor het project in dit MER van belang is. Het MER zal zorgvuldig nagaan waar de projectrelevantie

(4)

zich situeert en in het bijzonder ook aangeven of de voorwaarde onderzoekssturend kan zijn dan wel procedurebepalingen bevat of de combinatie van beide. De juridische en beleidsmatige randvoorwaarden met een duidelijke ruimtelijke component worden duidelijk cartografisch gepresenteerd. Het is van belang om ook tijdens het opstellen van het MER de stand van zaken hiervan op te volgen.

Aanvullend op het kennisgevingsdossier kan hierbij nog aangegeven worden dat:

- De wetgeving omtrent bodem wijzigt vanaf 1 juni 2008. Vanaf dan zijn het decreet betreffende de bodemsanering en de bodembescherming van 27 oktober 2006 en het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming van 14 december 2007 van kracht.

- Het op 4 april 2003 goedgekeurde delfstoffendecreet, dat de doelstellingen omtrent het beleid inzake ontginningen en het beheer van oppervlaktedelfstoffen weergeeft, en het

‘Besluit van de Vlaamse Regering houdende regels tot uitvoering van het oppervlaktedelfstoffendecreet’ van 26 maart 2004 dienen opgenomen te worden.

- Het Habitatrichtlijngebied situeert zich op reeds ca. 1000 m ten noordoosten van het projectgebied.

- Op circa 1000 m oostelijk van het projectgebied situeert zich het (noordelijk deel van het) Vlaams Natuurreservaat Arkenbos. Een reservaat met ook een zuidelijk deel (put Lacourt en omgeving). Daartussen en aansluitend situeert zich het natuurgebied Het Broek.

- De haalbaarheid van natuurinrichting in de omgeving van Het Broek, Arkenbos, Hazewinkel en Broek De Naeyer wordt onderzocht. De stand van zaken dient opgevolgd te worden.

- Het provinciaal natuurontwikkelingsplan en de doelstellingen voor de regio dienen opgenomen te worden.

6. Bestaande toestand en milieueffecten

De referentiesituatie, bestaande toestand en ontwikkelingsscenario’s

art.4.3.7.§ 1,1°, g

Als referentiesituatie wordt de huidige toestand van het gebied en zijn omgeving beschreven.

In het verleden werd reeds een stedenbouwkundige vergunning aangevraagd voor het rooien en bouwrijp maken van het projectgebied en een terrein (ong. 2,5ha) dat in het noorden op het projectgebied aansluit. Deze vergunning werd echter geweigerd. De initiatiefnemer heeft er toen voor gekozen het project in twee fasen op te delen: in een eerste fase werd het noordelijke terrein ontbost en bouwrijp gemaakt en in een tweede fase zal hetzelfde gebeuren met het projectgebied. Het is in het kader van de stedenbouwkundige aanvraag voor het rooien en bouwrijp maken van het projectgebied dat dit MER wordt opgesteld. Het noordelijke terrein is intussen reeds ontbost en bouwrijp gemaakt.

Daar deze wijze van opsplitsen van het project in 2 kleinere projecten niet mag leiden tot een minimalisatie van de milieueffecten zullen de cumulatieve effecten van beide ontbossingen beoordeeld worden.

Naast de ontbossing van het noordelijke terrein werd tevens recent in het projectgebied een ontsluitingsweg aangelegd.

In de huidige situatie kruist een gracht het projectgebied. Deze gracht wordt leeggepompt en nadien gedempt met de aangevoerde grond. Op het richtlijnenoverleg was er enige onduidelijkheid omtrent het al dan niet voorkomen van bittervoorn in deze gracht. De soort

(5)

kwam hier in het verleden met zekerheid voor maar doordat de toevoerleidingen van de gracht enige jaren geleden afgekoppeld werden, wordt deze gracht enkel nog gevoed door regenwater, waardoor deze momenteel overwegend droog staat. Het is bijgevolg onwaarschijnlijk dat die bittervoorn daar nu nog in voorkomt.

De bittervoorn is een kwetsbare soort en kwam over de gehele Kraagloop voor. Vanuit de discipline ‘Fauna & Flora’ zal de nodige aandacht geschonken worden aan het al dan niet voorkomen van deze soort (of geschikt habitat) binnen het studiegebied. Indien door uitvoering van het project geschikte en gekende leefplaatsen voor de bittervoorn (ook Bijlage 2 HRL) verloren gaan, zal vanuit de zorgplicht (Natuurdecreet) gecompenseerd moet worden.

Het MER zal in dat geval dienen aan te duiden waar deze compensatie kan ingevuld worden1. Relevante ontwikkelingsscenario’s dienen te worden uitgewerkt. Naast het voorgenomen project is het ook nodig informatie en kennis te vergaren over activiteiten, projecten of plannen die vergund en/of gepland zijn en redelijkerwijze in de onmiddellijke toekomst worden uitgevoerd in de nabije omgeving en die samen met het voorgenomen project een cumulatief effect kunnen teweegbrengen. De autonome ontwikkeling van het studiegebied, zijnde de evolutie van het studiegebied zonder enige beïnvloeding van buitenaf, zal ook in beschouwing genomen worden. Het al dan niet realiseren van het project staat daar los van.

Indien er tijdens het opstellen van het MER andere ontwikkelingsscenario’s naar voor zouden komen dienen deze toegevoegd te worden aan het afwegingskader.

Milieueffecten, geplande toestand en milderende maatregelen

art.4.3.7.§ 1,2°, a, b, c

De volledig verklaarde kennisgeving geeft een beschrijving per discipline van de wijze waarop de effecten zullen onderzocht en beoordeeld worden en geeft aan dat in functie van het effectonderzoek milderende maatregelen zullen worden voorgesteld (ook op een geschikte kaartschaal) en uitgewerkt. Het studiegebied binnen de verschillende disciplines zal voldoende ruim genomen worden t.b.v. de effectbeschrijving. De grenzen worden cartografisch gepresenteerd. Het afbakeningsproces is een iteratief proces dat bij de redactie van het eindrapport dient afgerond te zijn. Per discipline dient gestreefd te worden naar een duidelijk significantiekader. Hierbij dient aangegeven te worden wanneer een effect als significant beschouwd wordt. Het gebruik van een expertenbeoordeling dient waar mogelijk beperkt te worden.

Het richtlijnenboek m.e.r deel 2 geeft verdere aanbevelingen met betrekking tot het gebruik van begrippen en de invulling ervan. Tijden het opstellen van het MER dient men ook gebruik te maken van (de recentste versies) van de disciplinespecifieke delen van de Richtlijnenboeken.

De Dienst Mer vraagt om bij de beschrijving van de bestaande toestand en milieueffecten, als aanvulling op de volledigverklaarde kennisgeving, voldoende aandacht te besteden aan het volgende:

1 Een idee hierbij kan zijn, te onderzoeken welke de mogelijkheden zijn om een nieuwe gracht aan te leggen, vanaf de noordwestelijke hoek van het projectgebied tot aan een vijver, gelegen tussen Stuyvenbergbaan en RWZI (noordoostelijk van het projectgebied).

Zowel gracht als vijver kunnen mits de juiste omstandigheden (onverontreinigd water, structuurrijkdom oeverzones, vóór de demping van de huidige Kraagloop nog aanwezige mosselen en vissen afvangen en in de

(6)

Met betrekking tot de discipline Bodem:

- De huidige bodemkwaliteit binnen het studiegebied zal beschreven worden. OVAM verwijst bijkomend naar het oriënterende bodemonderzoek getiteld ‘Oriënterend bodemonderzoek te Willebroek, Beyers, De Donck (B207088 –KL)2’ dat opgesteld werd door Ecotal nv.

- In het licht van de voorgenomen bestemming (wijziging) dient nagegaan in hoeverre reeds vastgestelde bodemverontreiniging het dossier kan beïnvloeden.

- Indien er calamiteiten optreden die impact kunnen hebben op de bodem, dienen zo snel mogelijk de nodige acties ondernomen te worden om de verontreiniging weg te nemen.

De nodige controlestalen dienen genomen te worden.

- Indien gronden worden overgedragen, dienen de bepalingen van het bodemsaneringsdecreet te worden gevolgd.

- De nodige aandacht dient te worden geschonken aan de regels van het grondverzet.

- Voor het dempen van de gracht en het ophogen van het terrein zal grond nodig zijn. De duurzame aanwending van grondstoffen dient als belangrijke doelstelling voldoende aandacht te krijgen. Het is uiterst zinvol en wenselijk om:

o Aan te geven welk grondverzet gepaard gaat met de geplande infrastructuurwerken.

o Na te gaan of er een netto grondoverschot te verwachten valt.

o De netto vraag aan grondstoffen te begroten.

o Na te gaan of er mogelijkheden kunnen aangegrepen worden om een efficiënt en duurzaam voorraad beheer te stimuleren.

Met betrekking tot de discipline Water:

- De huidige grondwaterkwaliteit in het studiegebied zal beschreven worden. Alsook de ligging van waterwegen en stilstaande oppervlaktewateren in de nabijheid van het projectgebied zal weergegeven worden op een kaart en besproken worden.

- Er zijn binnen 200 m afstand van het projectgebied een drietal VMM-meetpunten aanwezig voor oppervlaktewaterkwaliteit. Daaruit bleek voor punt 242200 een verontreinigd, en voor 243200 en 351000 een matig verontreinigd karakter.

- In het kader van een studie ‘Herstelgericht Lokaal Hydrologisch Onderzoek Broekgebieden Willebroek’ (sep 2005) zijn metingen gebeurd voor oppervlakte-, waterbodem- als grondwaterkwaliteit. Lokaal (omgeving Fabrieksloop) bleek grondwater sterk verontreinigd op basis van fysisch-chemische parameters. Relevante gegevens voor dit project dienen opgenomen te worden.

- Bij de bespreking van de exploitatiefase zal onderzocht worden of er enig effect zal zijn van de eventuele lozing van afvalwater van de bedrijven. Hiervoor dienen de zoneringsplannen te worden nagekeken, dient de afvoer in kaart te worden gebracht (DWA-RWA (met aanduiding van de afwateringsrichting), afvoergrachten nieuwe ontsluitingsweg) en dient de capaciteit van de RWZI te worden nagegaan.

Met betrekking tot de discipline Fauna en flora:

- Bijkomende inventarisaties in het studiegebied zijn noodzakelijk indien de beschikbare informatie ontoereikend, verouderd of achterhaald zou zijn.

- Kwetsbare gebieden zoals Habitat-, Vogelrichtlijn- en VEN-gebieden in de omgeving dienen besproken te worden.

- Er dient voldoende aandacht besteed te worden aan de fauna, o.a. amfibieën en broedvogels. In de plas Ae, die in verbinding staat met de Kraagloop, kwam bittervoorn

2 Gegevens m.b.t. dit oriënterende bodemonderzoek zijn opgenomen in het het advies van OVAM (brief van 7 februari 2008 met kenmerk BB-D-NH-2008/20184).

(7)

voor. In het bos kwam en komt vermoedelijk nog steeds nachtegaal voor. Tegen de plas aan was ook een poel met riet aanwezig, vermoedelijk reeds sterk verland. Aan de plas kwamen tal van steltlopers, reigerachtigen en rietzangers voor. Werken buiten broedseizoen lijkt aangewezen.

Met betrekking tot de discipline Landschap bouwkundig erfgoed en archeologie:

- Positieve en negatieve landschapselementen op meso- en/of microschaal dienen in kaart gebracht te worden. Ook niet-beschermd waardevol cultureel erfgoed binnen het studiegebied wordt opgenomen in de beschrijving. Tevens zal het MER de archeologische potentie van het gebied behandelen.

Met betrekking tot de discipline Mens - ruimtelijke aspecten, hinder en mobiliteit:

- De impact van het transport bij de exploitatie van de logistieke bedrijven dient bepaald te worden, waarbij aandacht gevraagd wordt voor een multimodale ontsluiting, de mogelijke transportroute(s), impact op kwetsbare zones (woongebieden, scholen, ziekenhuizen..), de toestand en capaciteit van de wegen, het ontstaan of verergeren van eventuele verkeersproblemen in de omgeving (zowel op het omliggende wegennet als naar het hogere wegennet toe (A12, het geplande complex Willebroek-Noord)) en een duurzame bereikbaarheid o.a. voor werknemers.

- Aangezien in het BPA dat van toepassing is in het gebied, geen stedenbouwkundige voorschriften vermeld staan die de inplanting van een Sevesobedrijf verbiedt en gelet op het feit dat er verschillende aandachtsgebieden3 zijn op een afstand van < 2 km van het projectgebied, ondermeer met woonfunctie, kwetsbare locaties, hoofdtransportwegen,…

dient het aspect externe veiligheid4 onderzocht te worden. Vermits de initiatiefnemer n.a.v. het Richtlijnenoverleg te kennen heeft gegeven dat er geen plannen voor Seveso- activiteiten5 worden toegelaten, is dit veiligheidsonderzoek niet nodig.

Met betrekking tot de discipline Geluid en trillingen:

- Er dient een significantiekader voor geluid aan het MER toegevoegd te worden

- Bij de bespreking van de exploitatiefase dient o.a. de geluidsdruk veroorzaakt door laad- en losactiviteiten en door transport behandeld te worden. Indien hier geen exacte gegevens over bekend zijn, dienen kencijfers gebruikt te worden.

Met betrekking tot de discipline Lucht:

- Er is een aangepast significantiekader beschikbaar voor de discipline lucht. In het MER zal dit aangepaste significantiekader opgenomen worden. Dit significantiekader is:

0% geen aantoonbare impact (impact kan ten hoogste gelijk zijn aan 2,4%) met score 0 Er moet een onderzoek gebeuren naar milderende maatregelen bij 80% opvulling van de norm

2,5% beperkte bijdrage (impact kan ten hoogste gelijk zijn aan 4,9%) score -1 Onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend maar indien de

onderzoekssturende randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem kan stellen dan dient de deskundige over te gaan tot voorstellen van milderende maatregelen.

3 Zoals gedefinieerd in het besluit van de Vlaamse Regering van 26/01/2007 houdende nadere regels inzake ruimtelijke veiligheidsrapportage.

4 De externe risico’s van zware ongevallen ten aanzien van de mens in de omgeving van (betrokken) Seveso- inrichting en ten aanzien van het milieu.

(8)

5,0 % relevante bijdrage (impact kan ten hoogste gelijk zijn aan 7,4 %) met score -2 Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen, eventueel te koppelen aan langere termijn.

Vanaf 7,5% belangrijke bijdrage met score -3

Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen waarbij aangegeven wordt hoe deze bij de uitvoering van het project zullen ingepast worden.

Indien deze milderende maatregelen het project onuitvoerbaar maakt, zal er een alternatief moeten uitgewerkt worden.

7. Leemten in de kennis

art.4.3.7.§ 1,4°

Het MER dient opgave te doen van de leemten in kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld. Deze leemten kunnen opgedeeld worden naar aard van de leemte waarbij dan onderscheid dient gemaakt tussen leemten m.b.t. project, m.b.t.

inventarisatie en aangaande methode en inzicht.

Het MER zal eveneens aangeven hoe met deze leemten is omgegaan en hoe zij kunnen doorwerken naar de besluitvorming.

8. Monitoring en evaluatie

art.4.3.7.§ 1,2°, d

In het MER zal per discipline aangegeven worden welke opvolgingsmaatregelen voor te stellen zijn, bijvoorbeeld vanuit de vergunningsreglementering of vanuit de leemte in de kennis. Het MER zal ook aangeven welke maatregelen er dienen genomen te worden indien monitoringresultaten uitwijzen dat er toch nog negatieve te milderen effecten optreden. (bijv.

uitspraken onder de vorm van: als …[waargenomen effect] dan … [te nemen maatregel]).

Omdat monitoring ook een gevolg kan zijn van een “Leemte in de kennis” is het uiteraard logisch om het hoofdstuk m.b.t. de postevaluatie/monitoring na het hoofdstuk m.b.t. de leemten in kennis in het MER in te lassen.

9. Integratie en eindsynthese

art.4.3.7.§ 1,2°, e

In een afzonderlijk deel zal het rapport een disciplineoverschrijdende, leesbare samenvatting geven over de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen. Tevens zal men in deze synthese aangeven of het project een voor het milieu haalbaar project is en welke maatregelen minimaal nodig zijn om het project haalbaar te maken indien dit niet het geval zou zijn.

Er dient aangegeven te worden of er grensoverschrijdende effecten te verwachten zijn.

(9)

10. Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen

art.4.3.7.§ 5,3°

In dit hoofdstuk geeft het rapport aan welke de verwachte tewerkstellings- en investeringseffecten zijn van de voorgenomen activiteit. Tevens zal worden aangegeven welke materialen (aard en hoeveelheid) er voor dit project gebruikt zullen worden, indien dit nog niet beschreven werd bij de projectbeschrijving.

11. Niet-technische samenvatting

art.4.3.7.§ 1,5°

De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt en correct weergeeft. De tekst moet zodanig geschreven zijn dat hij begrijpelijk is voor een gemiddelde lezer. Figuren, kaarten of tekeningen dienen ter ondersteuning van de tekst in deze samenvatting te zijn opgenomen.

Deze niet-technische samenvatting wordt bij het indienen van de definitieve versie tevens in digitale vorm aangeleverd.

12. Team van deskundigen

Het team van erkende deskundigen zoals het in de volledigverklaarde kennisgeving wordt voorgesteld, wordt door de Dienst Mer goedgekeurd. Het definitieve rapport zal de handtekening bevatten van alle deskundigen en de initiatiefnemer.

Tenslotte wordt aanbevolen tijdens het opstellen van het rapport contact te houden met de Dienst Mer en met de overige instanties, in het bijzonder in functie van de verwerking in het MER van hun adviezen.

Brussel, 30 april 2008

Hoogachtend,

Voor het afdelingshoofd, afwezig,

Marc BOGAERT

(10)

Bijlage

Inspraakreacties: 1

Lijst van reacties administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die opmerkingen hadden op de kennisgeving en/of aanwezig waren op de vergadering, en die een ontwerptekst van het MER zullen ontvangen:

- OVAM (Natalie Hoffman)

- LNE, Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Dienst VR (Griet Goossens) - Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen (Bea Lebegge) - Provincie Antwerpen, dep. Leefmilieu (Hilde Van Look)

- Agentschap R-O Vlaanderen, R-O Antwerpen, Ruimtelijke Ordening Antwerpen (Ilse Van Roey) - MOW, Beleid Mobiliteit en Verkeersveiligheid (Yves De Beleyr)

- Agentschap voor Natuur en Bos (Mario De Block) - VMM, Afdeling Ecologisch Toezicht (Filip Decrick)

Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die hebben laten weten geen opmerkingen te hebben op de inhoudsafbakening en methodologie of die zich verontschuldigd hebben voor de vergadering. Deze instanties zullen een ontwerptekst van het MER ontvangen:

- Agentschap R-O Vlaanderen, R-O Antwerpen, Onroerend Erfgoed (Alde Verhaert)

Lijst van aangeschreven administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die niet reageerden op het kennisgevingdossier en die geen ontwerptekst van het MER zullen ontvangen (tenzij aangegeven):

- LNE, Afdeling Milieuvergunningen Antwerpen

- LNE, Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en Gezondheid, Dienst Lucht en Klimaat - LNE, Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en Gezondheid, Dienst Hinder en

Risicobeheer - INBO

- VMM, Afdeling Water, Antwerpen

- Agentschap Wegen en Verkeer, Buitendienst Antwerpen

- Agentschap Zorg en Gezondheid, Afdeling Toezicht Volksgezondheid Antwerpen - De Gouverneur van de Provincie Antwerpen

- Provinciale dienst ruimtelijke planning & mobiliteit Antwerpen

- College van Burgemeester en Schepenen van de gemeente Willebroek (zal een ontwerptekst ontvangen)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ondanks de verstoring met een degradatie van het (potentieel) leefgebied voor akkervogels binnen ruwweg een paar honderd meter rond de windturbines, kunnen er dus nog akkervogels

De volledig verklaarde kennisgeving geeft een beschrijving per discipline van de wijze waarop de effecten zullen onderzocht en beoordeeld worden en geeft aan dat in

De kennisgeving geeft op voldoende wijze een beschrijving per milieuthema van de wijze waarop de referentiesituatie zal worden beschreven en welke bestaande

Gezien beide bedrijven beschouwd kunnen worden als een milieutechnische eenheid worden in het MER de mogelijke effecten ingeschat en besproken voor het totale

Het wachtbekken te Webbekom buffert bij hoogwaterstanden de wateraanvoer van de Velpe en de Begijnenbeek (via Leugebeek) naar de Demer en speelt een belangrijke rol in

In dit hoofdstuk zal tevens worden aangegeven welke materialen (aard en hoeveelheid) er voor dit project zullen worden gebruikt, indien dit nog niet beschreven

Dit betekent niet dat de Boven-Schelde voor klasse Vb-schepen gekalibreerd wordt, enkel dat nu reeds geanticipeerd wordt op eventueel toekomstige schaalvergrotingen, daar de sluizen

infrastructuurwerken die nodig zijn bij de verschillende alternatieven (extra bruggen, extra.. Dienst Mer – Richtlijnen PR 0260 6 Uitbouw en definitieve inrichting van het