• No results found

Beroep tegen berisping gegrond, omdat het plichtsverzuim samenhangt met functioneringsproblematiek. UITSPRAAK

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Beroep tegen berisping gegrond, omdat het plichtsverzuim samenhangt met functioneringsproblematiek. UITSPRAAK"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

109513 Beroep tegen berisping gegrond, omdat het plichtsverzuim samenhangt met functioneringsproblematiek.

UITSPRAAK in het geding tussen:

[appellant], hierna te noemen [appellant]

gemachtigde: de heer mr. S. Bakker en

[Bevoegd gezag], gevestigd te [vestigingsplaats], verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. S. Ouwens

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij beroepschrift van 13 oktober 2020, ingekomen op 14 oktober 2020 en aangevuld op 2 november 2020 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever van 3 september 2020 om hem een schriftelijk berisping op te leggen.

De werkgever heeft een verweerschrift ingediend, ingekomen op 26 november 2020.

De hoorzitting ter behandeling van het beroep vond middels video-conferentie plaats op 14 december 2020. [Appellant] is gehoord en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De werkgever werd vertegenwoordigd door de [voorzitter] College van Bestuur van [bevoegd gezag] en de [beleidsmedewerker HR], bijgestaan door de gemachtigde.

2. DE FEITEN

[Appellant], geboren [geboortedatum] 1969, is sinds 1 augustus 2000 werkzaam bij de werkgever in een dienstverband voor onbepaalde tijd met een volledige betrekkingsomvang.

Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao po.

[Appellant] was sinds het schooljaar 2018-2019 als leerkracht werkzaam op basisschool [de school] te [vestigingsplaats]. Dit schooljaar is [appellant] in verband met vrijwillige mobiliteit overgestapt naar [de school1] te [vestigingsplaats].

Op [de school] heeft [appellant] in juni 2020 een aanvaring gehad met een van zijn leerlingen.

Naar aanleiding daarvan heeft de directeur van de school [appellant] meegedeeld dat hij geen contact meer met deze leerling mocht hebben. Op 26 juni 2020 heeft [appellant] de

betreffende leerling gevraagd of hij zijn rapport had gekregen. Nadat de ouders van de leerling hierover hadden geklaagd bij de school, heeft de beleidsadviseur HR van de werkgever

[appellant] hierover benaderd. [Appellant] heeft op 1 juli 2020 zijn visie op de gebeurtenissen aan de werkgever kenbaar gemaakt.

Hierop heeft de werkgever bij brief van 8 juli 2020 [appellant] meegedeeld voornemens te zijn hem schriftelijk te berispen. De werkgever heeft daarbij aangegeven dat hieraan een zestal feiten ten grondslag wordt gelegd, namelijk 1. [appellant] heeft in oktober 2019 aan de haren van een leerling getrokken; 2. [appellant] heeft in november 2019 een skippybal naar een

(2)

leerling geschopt waardoor de leerling ten val is gekomen. De leerling heeft gesteld dat [appellant] hem in de rug heeft geschopt; 3. [appellant] heeft in november 2019 leerlingen gekleineerd en met een vreemd stemmetje nagepraat; 4. [appellant] heeft in januari 20202 een leerling die huilde ‘baby’ genoemd; 5. [appellant] heeft in juni 2020 een tafel geschoven voor een leerling toen deze het klaslokaal uit wilde gaan, waardoor de leerling met zijn gezicht tegen de muur is gekomen en een schaafwond heeft opgelopen; 6. Daags na dat laatste voorval is de leerling na een woordenwisseling met [appellant] naar huis gegaan. Hierop heeft de school [appellant] een contactverbod met de leerling opgelegd, maar op 26 juni 2020 heeft [appellant] de leerling naar zijn rapport gevraagd.

Op 6 augustus 2020 heeft [appellant] schriftelijk verweer gevoerd tegen het voornemen en op 20 augustus 2020 heeft hij het verweer mondeling toegelicht.

Op 3 september 2020 heeft verweerder het besluit genomen [appellant] een schriftelijke berisping op te leggen.

Omdat [appellant] heeft aangegeven zijn zienswijze mondeling kenbaar te willen maken aan de Voorzitter van het College van Bestuur is hij hiertoe op 29 september 2020 in de

gelegenheid gesteld. Op 6 oktober 2020 heeft de werkgever [appellant] meegedeeld dat dit gesprek niet heeft geleid tot intrekking van de berisping en dat deze van kracht blijft.

Op 13 oktober 2020 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen de hem opgelegde berisping.

3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN [appellant]

[Appellant] wordt verweten dat hij niet goed als leerkracht functioneert. Dat rechtvaardigt geen berisping en alleen al hierom moet het beroep gegrond worden verklaard.

Als al van plichtsverzuim kan worden gesproken, moeten de feiten waarop het plichtsverzuim is gegrond vast zijn komen te staan en dat is niet het geval. Bovendien heeft de werkgever verzuimd gedegen onderzoek naar de feiten te doen en daarover is ook niet met [appellant]

gesproken.

Bij voorval 1 wordt [appellant] verweten dat hij aan de haren van een leerling heeft getrokken, maar dat is niet gebeurd. De situatie was dat een leerling de trap op vloog, waarop [appellant]

haar bij haar schouder wilde pakken. De leerling was echter sneller dan [appellant] en glipte langs hem richting de wc’s.

Bij voorval 2 ging een leerling er vandoor op een skippybal. [Appellant] heeft daarop zijn voet achterop de skippybal gezet om de leerling te stoppen. Helaas viel de leerling door deze actie achterover. Het in voorval 3 beschreven kleineren/met een vreemd stemmetje napraten van leerlingen is inderdaad gebeurd. [Appellant] heeft dit met de klas besproken en het is daarna niet meer gebeurd.

Voor voorval 4, een leerling die huilt ’baby’ noemen, geldt dat [appellant] niet zeker weet welke situatie hier aan de orde is. Hij heeft wel een vermoeden en als dat vermoeden juist is, dan is het woord baby enorm uit zijn verband getrokken en in een andere situatie geplaatst.

Voorval 5 betreft een situatie waarbij een leerling nog even in de klas moest blijven.

Desondanks liep hij naar buiten terwijl [appellant] in de deuropening stond. [Appellant]

weerde zich als het ware af en raakte de leerling per ongeluk. De leerling werd heel boos en

(3)

een deur kwam. Later bleek dat de leerling een schaafplek op zijn wang had, maar [appellant]

weet niet hoe de leerling daar aan gekomen is.

Bij voorval 6 wist [appellant] niet van een contactverbod met de betreffende leerling. Hem was alleen verteld dat hij voorlopig op afstand van de leerling moest blijven.

Als [appellant] al plichtsverzuim gepleegd zou hebben, merkt hij op dat hij altijd goed heeft gefunctioneerd en dat hem nog nooit een disciplinaire maatregel is opgelegd. Een berisping is daarom niet evenredig en prematuur.

De werkgever

[Appellant] heeft een aantal voorvallen ontkend, maar hij heeft ook een aantal erkend: hij heeft een leerling op de trap bij de schouder tegengehouden, een leerling die op een skippybal zat met de voet tegengehouden, waardoor de leerling is gevallen, met piepstemmetje

leerlingen nagepraat, een leerling baby genoemd, een leerling met de tafel tegen de muur geschoven en hij heeft contact met een leerling gezocht, terwijl hij wist dat het verboden was.

Met de voorvallen is herhaaldelijk een onveilige situatie voor leerlingen ontstaan door toedoen van [appellant]. Hij heeft zich niet gedragen zoals van een goed werknemer onder gelijke omstandigheden verwacht wordt en aldus heeft hij gedaan wat een werknemer bij een goede uitoefening van zijn functie behoort na te laten. Dit is aan te merken als plichtsverzuim.

[Appellant] functioneert inderdaad niet goed als leerkracht. Maar dit staat los van de

gedragingen waarvoor hij wordt berispt. De werkgever heeft [appellant] overigens begeleiding aangeboden om zijn functioneren te verbeteren.

Dat slechts over en niet met [appellant] is gesproken, is niet juist. Een en ander is uitgebreid met [appellant] besproken. De directeur heeft met [appellant] gesproken en er zijn bijna wekelijks in de twee maanden voor de zomervakantie gesprekken met [appellant] geweest.

[Appellant] heeft ook uitgebreid verweer gevoerd tegen het voornemen tot berisping.

De veiligheid van de leerlingen is in het geding; [appellant] grijpt fysiek in bij leerlingen en kleineert hen. Tot slot voert de werkgever aan dat hij heeft gekozen voor de lichtste maatregel. Deze is geenszins onevenredig aan het gepleegde verzuim.

4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid

Aangezien het beroep is gericht tegen één van de beslissingen, genoemd in artikel 12.1 lid 1 cao po, en binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld, is de Commissie bevoegd van het beroep kennis te nemen en is het beroep ontvankelijk.

De berisping

Uit de stukken blijkt dat de werkgever de door de cao po in artikel 3.15 cao po voorgeschreven voornemenprocedure correct heeft gevolgd. De Commissie toetst of de werkgever in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit om [appellant] een disciplinaire maatregel op te leggen.

(4)

De Commissie toetst dat als volgt:

- Staan de feiten waarop de beslissing is gebaseerd vast?

- Zo ja, kan het handelen of nalaten van de werknemer worden aangemerkt als plichtsverzuim als bedoeld in artikel 3.14 lid 2 cao po?

- Als dat het geval is, is het opleggen van een disciplinaire maatregel daarop een passende reactie?

- Is de opgelegde maatregel in juiste verhouding tot het vastgestelde plichtsverzuim?

Blijkens het bestreden besluit heeft de werkgever een zestal feiten aan de berisping ten grondslag gelegd.

[Appellant] heeft een aantal feiten weersproken en sommige feiten al dan niet in aangepaste vorm erkend. De Commissie acht, mede gezien de ingediende zienswijze van [appellant], voldoende vaststaan dat [appellant] een leerling op de trap bij de schouder heeft tegengehouden, dat hij een leerling die op een skippybal zat, met de voet heeft tegengehouden, waardoor de leerling is gevallen, dat hij met een piepstemmetje leerlingen heeft nagepraat, dat hij een leerling ‘baby’ heeft genoemd, dat hij een tafel tussen hem en een leerling heeft geschoven, waardoor de leerling tegen de muur of tegen een deur kwam en hij heeft contact met een leerling gezocht, terwijl hij wist dat hij op afstand diende te blijven.

Deze feiten staan derhalve voldoende vast.

Op basis van deze feiten oordeelt de Commissie dat [appellant] onvoldoende professioneel heeft gehandeld. Over de vraag of dit handelen als plichtsverzuim kan worden bestempeld, overweegt de Commissie het volgende. Fysiek contact met leerlingen is slechts in zeer uitzonderlijke gevallen toegestaan, bijvoorbeeld als de veiligheid van de leerling in het geding is.

Van een uitzonderlijke situatie is echter niet gebleken. Het terugkerend fysiek optreden van [appellant], waarbij de Commissie met name het feit dat [appellant] een tafel voor een leerling heeft geschoven ernstig acht, doet vermoeden dat [appellant] impulsief handelt en onvoldoende in staat is de-escalerend op te treden. Verder staat buiten kijf dat het kleineren van leerlingen door hen na te doen of belachelijk te maken geen acceptabel gedrag is van een professionele leerkracht.

Uit het dossier dat de werkgever heeft overgelegd, komt een beeld naar voren van een leerkracht waarover de werkgever al langere tijd signalen/klachten van ouders van leerlingen krijgt.

De werkgever heeft hierover ook verschillende malen met [appellant] gesproken, terwijl de klachten over het functioneren van [appellant] zich uitstrekken over de scholen waar hij heeft gewerkt.

De Commissie is van oordeel dat onder deze omstandigheden sprake is van een leerkracht die al langere tijd onvoldoende functioneert. De werkgever is dat overigens ook van mening en heeft aangegeven dat hij [appellant] nu begeleiding heeft aangeboden.

Onder deze omstandigheden waarin hetgeen [appellant] wordt verweten deel uitmaakt van een al langer bestaand patroon en er niet sprake lijkt te zijn van een werknemer die willens en wetens verwijtbaar en aantoonbaar nalatig heeft gehandeld, is een disciplinaire maatregel niet op zijn plaats.

(5)

De Commissie laat daarbij niet ongezegd dat de aard van de problemen zodanig is, dat van [appellant] gevraagd kan worden zich expliciet te committeren aan dit traject en dat hij de bereidheid zal moeten tonen zich te verbeteren. Immers, indien dit niet tot het gewenste resultaat leidt, zal dit mogelijk consequenties hebben voor de arbeidsrelatie.

Alles overziend is de Commissie van oordeel dat [appellant] weliswaar plichtsverzuim heeft gepleegd, zoals bedoeld in artikel 3.14 lid 2 cao po, maar, omdat deze grond vindt in functioneringsproblematiek, past het opleggen van een disciplinaire maatregel in dit stadium niet in het instrumentarium gericht op verbetering van het functioneren. De werkgever heeft daarom niet in redelijkheid het besluit tot het opleggen van een disciplinaire maatregel kunnen nemen. Daarom zal de Commissie het beroep gegrond verklaren

5. OORDEEL

Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep gegrond.

Vastgesteld te Utrecht op 28 januari 2021 door mr. C.H. Kemp-Randewijk, voorzitter, mr. drs. G.W. van der Brugge en drs. M.H.W.C. Voeten, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Breunesse, secretaris.

mr. C.H. Kemp-Randewijk mr. J.A. Breunesse

voorzitter secretaris

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij beroepschrift van 23 juli 2020, ingekomen op 24 juli 2020 en aangevuld op 13 augustus en 13 oktober 2020, heeft [appellant] beroep ingesteld tegen de mededeling van de werkgever

Mevrouw X heeft geen recht op een partnerpensioen, omdat niet wordt voldaan aan drie van de vier reglementaire voorwaarden uit het pensioenreglement voor een recht op

Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 2 2 maart 2 0 1 1 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond

Appellant voert tegen de beslissing van het College van Toezicht als grief aan, dat verweerster mogelijk inderdaad contact met moeder heeft opgenomen naar aanleiding van

B EZWARENCOMMISSIE : Medewerkers van Stichting Raad van Eerste Hulp Diploma onder leiding van een onafhankelijke voorzitter, die door het bestuur zijn benoemd om advies te geven

Het College verklaart het beroep van appellant gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat appellant uiterlijk op 15 augustus 2020 moet voldoen aan de door

portefeuille met een neutraal risicoprofiel, ligt in die uitlating voldoende kenbaar voor Stroeve en voor de Commissie van Beroep het standpunt van [appellant 2] besloten dat zij

waarom appellant u verzoekt dit hoger beroep gegrond te verklaren en voornoemde uitspraak te vernietigen en de vreemdelingenbewaring alsnog op te heffen met toekenning van