• No results found

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer ‘de Pellicanisten’. Deel 3: Boek C · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer ‘de Pellicanisten’. Deel 3: Boek C · dbnl"

Copied!
856
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer

‘de Pellicanisten’. Deel 3: Boek C

editie W.N.M. Hüsken, B.A.M. Ramakers en F.A.M. Schaars

bron

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer ‘de Pellicanisten’. Deel 3: Boek C (eds. W.N.M. Hüsken, B.A.M. Ramakers en F.A.M. Schaars).

Uitgeverij Quarto, Assen 1993

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_tro001fams03_01/colofon.htm

© 2009 dbnl / W.N.M. Hüsken / B.A.M. Ramakers / F.A.M. Schaars

(2)

Voorwoord

Anders dan het geval is bij de boeken A en B, die volledig bewaard gebleven teksten bevatten, kent dit derde deel, Boek C, drie incomplete spelen. Reeds tijdens het afschrijven bleek de kamer niet over de gehele tekst vanRetorijka en Justicia te kunnen beschikken, zodat na ruim zes bladen het spel moest worden afgebroken.

Wellicht heeft men nog getracht het ontbrekende stuk te bemachtigen, waarvoor fol. 25v blanco is gelaten, maar klaarblijkelijk tevergeefs. Een vergelijkbare situatie doet zich voor aan het eind van het vierde spel,De Rijcke Wrecke ende Lazarus.

Ook hier weer heeft de afschrijver, op fol. 47r., ruimte opengelaten voor een eventueel later in te lassen aanvulling. De lezer zal zich verder wellicht afvragen hoe hij de lege bladzijde 131r. dient te begrijpen. In het spel in kwestie,De Heijlige Kercke, schijnt hij op die plaats tekst te missen, maar zekerheid daaromtrent heeft hij niet. Gelukkig bestaat er van dit spel nog een tweede afschrift: het spel van de Cristenkercke.1Met behulp van deze laatstgenoemde tekst achterhalen we dat verzen die in de door G.A. Brands verzorgde uitgave ervan de nummers 1219b t/m 1282 dragen, in het Haarlemse afschrift inderdaad ontbreken.2Van slordigheid van de kant van afschrijver Goossen Ten Berch, die dan mogelijk een bladzijde zou hebben overgeslagen, is dus geen sprake. Bij zijn werk heeft hij zich in de foliëring overigens wel degelijk nogal eens vergist. Zo komen in Boek C de nummers 34, 38, 73, 83 en 142 tweemaal op bepaalde folio's voor, terwijl het nummer 37 is vergeten.

In de boeken A en B is Ten Berch heel wat meer oplettend geweest. In Boek A komt namelijk alleen folio 94 dubbel voor (de folio's 134v t/m 136v zijn onbeschreven);

in Boek B treffen we tweemaal een folio 78 aan, terwijl het nummer 130 is overgeslagen.

Geen enkele van de hier geëditeerde spelen is eerder uitgegeven. Wel zag een editie het licht van het hierboven reeds genoemde spel van deCristenkercke, een paralleltekst vanDe Heijlige Kerck (fol. 119v-142[bis]v). Samenvattingen van de inhoud van de meeste van de hier uitgegeven teksten werden gegeven door C.G.N.

de Vooys in hetTijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde (46 [1927], pp.

186-201). Handschrift C werd tot slot bibliografisch beschreven door W.M.H.

Hummelen in zijnRepertorium van het Rederijkersdrama, 1500–ca. 1620. (Assen 1968, pp. 67-71.)

Deze uitgave heeft tot doel een ruim publiek kennis te laten maken met de teksten van de verzamelingTrou moet blijcken. De editeurs hopen met het samenbrengen van een facsimile en een transcriptie van de spelen twee categorieën lezers van dienst te zijn: de gespecialiseerde vakbeoefenaar, maar naast deze ook de geïnteresseerde student. De individuele gebruiker bepaalt zelf of hij het meest gebaat is bij de facsimile, bijvoorbeeld als uitgangspunt voor eigen tekstkritische arbeid, of dat hij het meest geholpen is met een moderne transcriptie, die de hoogste drempel voor een nadere kennismaking met de spelen, het zestiende eeuwse schrift, heeft geslecht. De editeurs oordelen dat een editie in de boven beschreven opzet voldoende aan de bestaande belangstelling voor de collectieTrou Moet

1 Zie: W.M.H. Hummelen,Repertorium van het rederijkersdrama, 1500 – ca. 1620. Assen 1968, p. 42-43.

2 Zie:Tspel van de Cristenkercke; [uitg.] door G.A. Brands. Utrecht 1923, pp. 51-54.

(3)

8

Blijcken tegemoet komt en dat ze die belangstelling wellicht zal vergroten. Aangezien de gebruiker met behulp van de facsimiles de bron zelf kan raadplegen, hebben wij ons in de transcripties onthouden van diplomatisch commentaar. Vandaar ook het woordbronnenuitgave als benaming van de soort in de ondertitel van deze publikatie.

We geven de in de handschriften aangetroffen formuleringen precies weer zoals ze door het oog waargenomen worden, dus inclusief alle verschrijvingen. Voor een volledige verantwoording van onze werkwijze in dit opzicht verwijzen we naar de

‘Uitgangspunten voor de facsimile en de transcriptie van de boeken van Trou Moet Blijcken’ in Deel 1: Boek A p.9-13, waarin wij ons diplomatisch principe historisch verantwoorden en die we hier slechts in een samenvatting presenteren. In de praktijk komen de transcriptieregels op het volgende neer:

1. De grondregel is dat getranscribeerd wordt, wat met het blote oog wordt waargenomen. Op dit principe zijn de volgende aanvullingen gemaakt:

a) De spelling van ondermeer de allografemen u/v, i/j, uu/w, y/ij, korte s/lang s, wordt genormaliseerd. Ook de spelling van de hoofdletters I, J, V en U wordt genormaliseerd naar het moderne moderne woordbeeld op grond van depotestas van de gebruikte letter. Zie voor de daarbij geldende overwegingen de eerder vermelde Uitganspunten in Deel 1: Boek A. Abbreviaturen worden opgelost en door middel van cursiveringen verantwoord.

b) Clauskoppen worden ongeacht hun plaats in de handschriften op een afzonderlijke regel gecentreerd weergegeven. Verkortingen in clauskoppen worden aangevuld, en door middel van onderstreping verantwoord, op basis van de schrijfwijze zoals die is aangetroffen in een lijst van optredende personages of op basis van eerste voorkomen.

c) Indien boven de u, zoals inbailjuw, het haaltje vergeten is, wordt toch u weergegeven in de transcriptie; als boven de i het puntje vergeten is wordt dat toch in de transcriptie opgenomen.

2. Het hoofdlettergebruik in de tekst wordt onveranderd overgenomen in de transcriptie, tenzij de hoofdletter niet aan het begin van een woord is geplaatst.

3. Delittera cursiva, een door vrijwel alle afschrijvers in deze collectie gebruikte schriftsoort, is in romein weergegeven. Het humanistische schrift, dat voor titels, clauskoppen e.d. wordt aangewend, is cursief afgedrukt.

4. De in de handschriften schaars aanwezige interpunctie is zo precies mogelijk overgenomen.

5. Rijmstrepen (dubbele) en enkele strepen, te interpreteren als dubbele en enkele komma's, zijn in de transcriptie gehandhaafd.

6. Aaneenschrijvingen die in de moderne opvatting semantisch onjuist zijn, zijn in de

(4)

transcriptie gehandhaafd. Evidente verschrijvingen zoals beschreven onder principe C Deel 1: Boek A p. 11-12 zijn verbeterd. In geval van doorhalingen, verbeteringen en toevoegingen tussen de regels van letters en woorden, wordt de o.i. definitief bedoelde versie overgenomen in de transcriptie.

7. Alle in de handschriften aanwezige versnummeringen, alsmede de foliëring, worden in de transcriptie opgenomen. In de rechtermarge hebben we een eigen regelnummering toegevoegd. Links hebben we tussen vierkante haken een folionummering toegevoegd, ook in het geval het handschrift reeds een dergelijke aanduiding bevat. We hebben echter afgezien van een eigen paginering. In de ‘Inhoudsopgave’ wordt dan ook verwezen naar de folionummers van de handschriften.

We zijn ons ervan bewust dat men van mening kan verschillen over een aantal van de door ons gepresenteerde transcripties. Ten aanzien daarvan merken we op, dat in alle gevallen is uitgegaan van het gemiddelde schriftbeeld binnen het afschrift van dezelfde afschrijver.

M.R. Hagendoorn en Dr J.P.G. Heersche hebben ons bij de werkzaamheden aan dit deel diensten van grote waarde bewezen, waarvoor wij hen bijzonder erkentelijk zijn. Prof. Dr W.M.H. Hummelen leende ons de microfilms van het oorspronkelijke handschrift, terwijl de Broederschap van de aloude Rhetorrijkkamer te Haarlem, bekend onder de zinspreukTrou Moet Blijcken, toestemming gaf Boek C in facsimile te mogen uitgeven. Tot slot danken wij de Vakgroepen Nederlands van de Katholieke Leergangen te Tilburg en van de Katholieke Universiteit te Nijmegen voor hun medewerking bij de totstandkoming van deze publikatie.

Dr W.N.M. Hüsken Drs B.A.M.Ramakers Dr F.A.M. Schaars

Nijmegen – Tilburg, 13 juni 1993

(5)

10

SPELen van sinnen

(6)
(7)

12

[Sommich Mensch en het huijs van Nering]

+[1r] 1

+Een spel van sinnen Die sin is hoe sommich mens al sijn goet beroeft is ende daerom bij na in desperaet is hoe veel menschen met gemeen burger om nering Roepen Die genad Gods doet het huijs van nering open maer veel mens en beleeft het niet Dit sijn die parsonagien sommich mens oft cleinmoedich gemeen burger Weijnich volckx Redelijck verstant veel mens die Doodt Goet onderwijs Die genade Gods somma 8 sommich mens eerst uut sprect also

Eijlaes in wat ure ben ick geboren Sulck elendt als mijn is gecomen tevoren

Ick moet sijn versworen // tmach anders niet wesen Want wijf en kijnder heb ick verloren

vader ende moeder heb ick sien versmoren Wie ginck oijt hoeren // meerder elents van desen en ick heb ock dicmael geweest in vresen

en noch bijn ick hier overgebleven

O doot O doot ghij waert van mijn gepresen Quaemt ghij tot mijn en benaemt mijn het leven Jae tot swaert tot vier wilt ick mijn wel begeven Quam slechts die doot die mijn wilde verslinden voer die doot en soudt ick niet eens gaen beven O doot waer blijft ghij cont ghij mijn niet vinnen Mijn hart blijft beswaert gae ick buijten of binnen Als ic overdencke mijn tegenspoet

Ic ducht dat ick noch sal verliesen mijn sinnen want alle fantasien comen mijn te gemoet en als ic overdencke mijn grote goet

en ic nu als een bedelaer moet gaen dwalen Och als ick overdencke mijn wijf end kinder soet met mijn lieve ouders so beghin ick te falen Och die sijn ouders mocht weder haelen Al waert over duijsent mijlen ick soudt wel doen Of mocht ic dat mijt mijn eijgen leven betalen

+Den burger uut met weinich volckx

+so waer mijn druck een endt en mijn quaet vermoen Die mijn voer oghen comen avent en noen

so dat ick grou dat ick mijn sal bedurven O doot coomt doch en wilt u haestich spoen

want ghien dinck so lief dan mocht ick strackx sturven Dengemeen burger

Wie mach dat wesen die daer so gaet swurven mijn dunct dat ic hem so deerlijck hoer claghen laet ons tot hem gaen sien mochten wijt verwurven Dat hij ons seijde wat last dat hij moet dragen Dat hij Dus kurmt

Weijnich volckx

(8)
(9)

14

(10)

+[1v]

+Laet ons tot hem gaen en hem gaen vragen wat hem mach letten of wat hem deert hij salt ons peijns ick wel gewagen 55 ist dat het met hem seer is verkeert

Dat hij wel hadt begeert gemeen burger

Ick sal hem tho spreken. ongefaelgiert hij salt mijn ijmmels wel verbreen 60 Gueden dach vrijent hoe ist sijt verneert

Dat ghij hier dus gaet dwalen alleen Sommich Cleijnmoedich mens

Ick en macht u niet seggen verstaet mijn Reen vant ongeluck dat mijn wel is geschiet

65 Ten is geen ongelijck dat ick huijl ende ween Ick die rijck was bijn gecomen tot niet

mijn beesten mijn hijis mijn hof vaet mijn bediet Dat bijn ick al quijt dus sijn ick clachtich

mijn vader is doersteken dats tmeeste verdriet 70 met mijn moeder dit valt mijn seer krachtich

en mijn wijf en kijnder worden oeck onsachtich van die spangiaerts gehandelt dat sij bleven doot Ic en macht u altsamen niet segghen waerachtich want mijn ongeluck is boven maten groot

75 Ic hadt veel koijen en schapen verstaet het bloot en daer thoe noch wagen ende paerden

en dat bijn ic al quijt dats ijmmers te snoot hoe soudt een mens al coenen volhaerden Och quamer een of twie tegen mijn met swaerden 80 Die mijn doerstaken dat wijld ick gaeren

So mochtmen mijn steken inder aerden Dan waer ick verlost van dit beswaren gemeen burger

Jae lijeve vriendt hoe moechdij doch dus baeren 85 ghij en sijt alleen niet inden druck

souden wij ons benautheijt ock verclaren Ick soudt u seggen so meijnighen stuck

Och wij hebben geweest so meijnichmael ons vianden bruck souden wij dan alsulcken mijsbaer bedrijven

90 Doen wij belegen waeren al vanden duck Doen wast al bedroeft mans kijnder ende wijven ons kijndern saghen wij anden wal doot blijven ons swagers ons broeders warden doergeschoten Ons benautheijt die wij leeden en waer niet te beschriven 95 Ock den hongher die wij leeden den cleijnen met den grooten

peijnst oft ons niet meede heeft verdroten souden wij dan maecken alsulcken mijsbaer

Denckt hoe vijleijnich dat die spanjaerts quamen an stooten

(11)

16

+[2r] 2

+Eijsschende ons leven van wijf en kijnder alle gaer

+Hier compt veel mens uut

+sij benauden ons wel dapper swaer Dijt mosten wij lijden al wast ons pijn wij sagen wel groot lijden an malkaer 105 maer wat ist nu lijeve broeder mijn

Sommich mens

U woerden Die vallen wel claer en fijn

+Die burger pauseert

+Conde ick dat selfde ock versinnen maer tquest mijn hart meer dan fenijn 110 want ick macht mijn leven niet verwinnen

Weijnich volckx

Vrijendt hoe gaet ghij dat goet so seer beminnen 115 Dat ghij u hart daer so seer opset

want die heer can u so haestich vinnen Dat ghij haest valt als een voeghel int net Veel mensz

U Salijcheijdt wordt doort goet belet

Dus wijlt u hart daer een weijnich van trecken en u sinnen tot godt keren altemet

120 Want wiet goedt bemint die gaet sijn siele bevlecken Sommich mens

Veel menschen wetent met schone woerden te bedecken maer selfs can hij daer weijnich na doen

veel mens wijl een ander mijt woerden verwecken 125 ende selfs dwalen sij avont ende noen

Weijnich volckx

+100

+Weest nijet cleijnmoedich Dije heer sal u wel voen Als ghij slechts betrout die heer der heeren

Hij verlaet niemant De hem slechts spoen 130 Om mijt vast betrouwen tot hem te keeren

Dije heer salt maecken dat u niet en sal deeren Waer dat ghij u keert in eenich landt

Hij sal bij u weesen in al u generen

Dus betrout den heer mijt sijn end verstandt Sommich mens

Ick saecht wel te maecken hadt ick slechts gelt in mijn hant maer nu eijlaes en weet ick ghienen Raet

mijn goet is benomen mijn huijs is verbrant Dus moet ick nu gaen doolen bijder straet Weijnich volckx

Hoert broeder en wort niet dessolaet Ick sal u bestellen so vort als ick mach

(12)
(13)

18

(14)

145

+[2v]

+Op dat ghij niet coemt in desperaet want het waer mijn leet dat ick sulcx sach Ick hoep u noch te bestellen van desen dach Ic sal mijn best doen sonder verbeijen

+nu keert hij hem om nae veel menschen

+Ick sal stracx gaen sonder verdrach

150 tot veel menschen om u een plaets te bereijen

Sijet hoe sommich mensch bij den wech gaet schreijen veel mensch ghij moet hier u ooch opslaen

weet ghij niet waer wij hem best bescheijen want als ons broeder moeten wij hem nemen aen veel mensch

Hij mach bij die huijsen om sijn sticken gaen so sal hij dan ghien honger lijen

en slapen daermen hem wijl ontfaen

die hem wijl hebben daer mach hij hem vlijen weijnich volckx

Salmen den mensche so laten glijen haer huijs is verbrant haer guet is benomen

sij hebben ghien vrienden sij weeten nauwers te tijen Och wat gaet sommich mensch al overcomen 165 Och veel mensch dat en sal u niet vromen

dat ghij den armen so wijst verbij

en veel mensch gaen hem veel beromen maer hij mach wel swijgen dat seg ick vrij Och veel mensch ick segt u verstaet wel mij 170 Also hebt ghij gedaen over langen stondt

ende so doet ghij noch ick segt u sonder cij en ick macht ock bewijsen geseijt goet rondt ghij acht den armen veel mijnder dan een hont nochtans hoort ghij daer sorgh voer te dragen 175 maer veel menschen hebbent wel inden mont

en anders niet dat is te beclagen

maer ick moet het den gemenen burger gaen vragen

+burger uut

+en gaen doen hem ock mijn beclacht

of hij tot sommich mensch oock wel heeft behagen 180 dan of hij mede veel menschen slacht

vriendt ick moet u vragen op mijn woorden hebt acht en neemtse ter herten ick bidts u seer

ick sie dat sommich mensch van hongher versmacht hij en weet nauwers in gaet hij ghins oft weer 185 weet ghij hem niet te wijsen this mijn begeer

dat ghijt mijn seght want mijn hart is vol rouwen wije den armen goet doet die doet godt eer so die dat selfs gaet ontfouwen

gemeen burger

190 Ick wijl hem wel een dach oft twie houwen maer ghij weet wel hij mach bij mij niet woenen want ghij weet wel dat ick selfs bijn in benouwen dat mach ick mijt die waerheijt wel betonen

+[3r]

+

(15)

20

weijnich volckx 3

Den gemenen burger mach hem wel verschonen maer veel mensch droech sorge voer den armen noijt veel mensch acht den armen nau twie bonen

ende die gemeen burger is gans beroijt gemeen burger

Och hoe vort is noch sommich mensch verstroijt so hier so daer ende leven in armoet

maer godt heeft haest sommich mensch hart verfroijt wije op godt betrout in sijn tegenspoet

weijnich volckx

Jae godt is een harder seer overvloet over alle mensch die hem bekent

hij draecht sorch voer haer ende voer haer guet so davidt ock dat seijt seer excelent

210 die mistroestighen mensch die hier is omtrent Die moet bestelt wesen van stonden an wij moeten hem besorgen eer hij hem schent en bestellen hem eer wij daer scheijden van veel mensch

215

+pausa

+Moet hij bestelt wesen neemt ghij hem dan want ick en weet hem niet te laten

ick en mach tot mijnen laten wijf noch man dat segh ick u vrijlijck tverstant wijlt vaten weijnich volckx

210 Och veel mensch dat en sal u niet baten dat ghij den armen so wijst verbij en laten hem so dolen bijder straten maer wel machmen seggen al sonder cij veel menschen houwen altijt haer selven vrij 225 en gaen hem altijt een ander toe wijsen

soudt ick ock so doen O dat sij vordt van mij en dat waer voer godt een groet afgrijsen den armen te logieren dat gaet godt prijsen en haer te voen en te cleen

230 wije den armen voet die gaet godt spijsen

+pausa

+so hij self seijt mijt sijn eijgen reen

gemeen burger

Weet ghij desen mensch ouwers te besteen ick wilde daer wel wat toe geven

235 want het waer mijn lief datmen mij sulckx deen in dien dat mijn goet mee so waer gebleven weijnich volckx

Ick danck u presentacij mijn vriendt verheven ic sal hem nemen tot mijnent mijtter woen 240 want sulckx behoertmen niet laten te sneven

+200

+al worden sij geacht so weijnich als een boen

(16)
(17)

22

(18)

+[3v]

+

gemeen burger

Wie die harmen goet doet godt ist loon 245 hij salt den jongsten dach wel g vergelden

hij en geeft ghien gelt nochtans betaelt hij schoen en wee hem die den armen lasteren oft schelden weijnich volckx

Wat int heijmelijck geschiet dat sal godt wel melden 250 tsij goet oft quaet jae hij wel te recht

dit bedencken nochtans veel menschen selden maer veel menschen achten dit also slecht

+burger

+Ick moet gaen heen tot den armen knecht

+pausa

+die daer so deerlijck staet en siet

sommich mensch

Och coemter noch niemant die mijn troost biet sal ick hier noch van armoet versmachten O heer ghij weet hoet mijn verdriet

wilt doch mijn druck een weijnich versachten weijnich volckx

Hoert broeder wilt op mij reden achten wat ic u nu voer houden sal

ghij staet seer vlijtich in mijn gedachten mijn jammert so seer u groot ongeval 265 of ic u tot mijnent naem hoort dit geschal

en gaef u die cost mijt coesen en schoen en voert wat ghij van doen hebt al en als mijn eijgen kijnt sal ick u voen sommich mensch

270 Och lieve vriendt woudt ghij dat doen ic wilde u dienen mijn leven lanck

al wat ghij mijn hiet daer toe sal ic mijn spoen ende wese u dienstich sonder eenigen wanck want mijn hooft dat wort nu also cranck 275 dat ic dus bijder straten gae doolen

en ic weet tot niemant te nemen mijn ganck want veel mensch hout hem voer mij verholen veel mensch is ock van sijn guet ontstolen dus dunct hem heeft hij al goet gelijck

280 tusschen beijen moet sommich mensch gaen dolen al ist dat sij mee geweest hebben rijck

weijnich volckx

Hoe meijnich moeter noch treden den dijck die wel eer hebben geseten in een goet besidt 285 en moeten hier en daer nemen haer wijck

waer doer sommich mensch verliest sin ende widt sommich mensch

Ic moet u ock seggen verstaet wel dit godt coemt nu en geeft loon na wercken

(19)

24

+[4r] 4

+veel menschen droncken wijn ende atent gebraen vant spidt en gingen op den armen niet eens mercken

nae vleschelijcke lust ghinck ic ock hercken daerom heeft mijn die heer aldus besocht 295 om dat ic mij in hem soude verstercken

dus heeft hij een goet werck an mij gewrocht weijnich volckx

Dat wert van veel menschen so weijnich bedocht hoe wel hij hem dicmael heeft ontgaen

300 dat men sagen veel menschen sulckx ontknocht hij soude dat selfde qualijck verstaen

Sommich mensch

Ick voer mijn hoeft en treck mij dat niet aen want ick ken mij schuldich jae ic serteijn 305 veel mensch heeft ock meijnich sonde gedaen

wel duijsent mael gods wijl te buijten getreen Weijnich volckx

Seedmen dat veel mensch sij souden seggen neen maer ons leijt daer niet aen dat sal godt judijcieren 310 van al datter geschiet is tsij groet ofte cleen

voer hem en mach niemant dissimuleeren daer is niet verborgen voer die heer der heeren also ghij broeder dat nu ock wel weet

dus coemt met mijn tis mijn begeeren 315 want het is tijt dat ghij wat eet

en dat ghij wart gecleet Sommich mensch

Ic danc u dat ghij mijn sulckx uut meet gelooft sij godt die alle dinck is bekent 320 hij die inden noot niemant en vergeet

wie hem inden noot tot christum went gelooft sij godt dat hij u tot mijn heeft gesent want ic was bij nu in desperaet

325 ic en crech ghien troost vart noch ontrent ic danck u dat ghij mijn wilt comen te baet weijnich volckx

nu siet ghij wel dat godt niemant en verlaet wije hem slecht inden noot tot hem keert wije hulp van hem begeert // hij elcx bijstaet 330 hij sijn hulp ock van niemant en weert

denct hoe nebucadnesar warden verneert

doen hij hij hem in sijn beroep had te buijten getreden Adt sueven jaer lover en gras dit wel probeert

om sijn misbruijck verstaet mijn reden 335 nae die straf ginc hem godt weer becleden

so als hij oijt te voren hadde geweest

ock davidt omt misbruijck hoert naet verbreden straften godt mede smaeckt wel den keest

(20)
(21)

26

(22)

340

+[4v]

+hem bekerende tot godt die heer hem geneest stelt hem weder als hij oijt was

godt castijt ock wel sonder misbruijck alsomen leest van jop hoe hem godt besocht al op dat pas

en tot sijnder tijt hij hem weer genas

345 want hij bleef volstandich en betrouden godt maer al straft godt ons en verhoort ons niet ras wij hebbent wel verdient al sonder spot

wij slachtent volck in die tijden van noij ende lodt wij willen mee niet hoeren als die heer maect geschil 350 niemant die daer hout gods gebodt

elc mensch mach segghen wat hij wijl Sommich mensch

Ick voer mijn hooft mach wel swijgen stil want die wijl des heeren was in mijn verkoudt 355

+300

+hoe wel dat ic mijn qualicken hil ic hadt wel verdient duijsentich foudt ic stelden mijn sinnen op goet ende goudt en ic stelden mij tegen godt seer vrij ock een eijgelijck siet dat ghij dit onthout 360 want alle gaer hebt ghij gesondich met mij

weijnich volckx

Daer segt ghij die waerheijt niet verbij

alle menschen hebben hem gegaen te buijten maer dat wijllen wij stellen an deen sij

365 en ic wijl mijn reden mijt u uuten

ic sal u van mijn leven niet buijten // sluijten en als ic starf bespreck ic u al mijn guet so blij bijn ic dat geopent sijn u conduijten dus coemt gaet mijt mijn al mitter spoet D. Sommich mensch

Doer den wille des heeren quaemt ghij mijn te gemoet want die heer heeft het u in gegeven

daer sijnder so weijnich die sulckx doet als ghij nu doet mijn vriendt verheven 375 dies sal ic u dancken al mijn leven

weijnich volckx

+pausa

+Coemt gaen wij this hier langenoch gebleven en wat ghij hebben sult staet al beschreven die gemeen burger uut

380 mijn dunckt hier is noch niemant an straet mijn dunck tis nochtans al relicke laet ic hoep ten is ock niet tondegen

mijn dunct an die son die clock heeft wel negen of veel mensch die gemeen burger versmaet 385

+veel mensch uut pauseert

+wij plachten nochtans wel vrientschap te plegen Ic loef niet of veel mensch moet voer mij vresen want wij plachten bij malcander altijt te wesen veel mensch moet quaet sijn wat baet ist verswegen

(23)

+hier trectmen een clockijen

+hier coemt nu veel mensch als nu mit desen 390 hola die clock gaet vriendt men sal of leesen

(24)

+[5r] 5

+godt verleen ons wat goets tot elcker stee quamer wat goets ick waer genesen ende meer mijt mijn int wijt ende bree veel mensch

Dit is wat nieus dat die clock gaet alle ree die heer wijl ons allen verblijen

ick heb gehoert datmen sal leesen van paeijs en vree dat soudt mijn welbehagen al sonder mijen

400 want wij hebben lang geweest int lijen

het waer wel tijt datter eens paeijs quaem in lant alle verdriet stelden wij dan besijen

waert dat wij cregen paijs ende bijstandt gemeen burger

405 So cregen wij die neering weer op die hant dan sou die gemeen burger sijn verhuecht ic peijns ock dat nu hier is niemant

of hij soude wel heerlijck maken vruecht veel mensch

410 Wilde godt ons verlienen alsulcken duecht datter doch paeijs en vrede eens quaem

het soude voer veel menschen weesen een juecht en voer die gemeen burgen so ick wel raem gemeen burger

415 Dan mochten wij wel loven des heeren naem .

+hier hout hij op te luijen

+het cloppen is gedaen // wij sullent haest hooren laet ons toe hoeren beije te saem

en open doen snellick onse oren maer ick geef die moet noch al verloren 420 hier coempt nu een ofleser

boven uut

Om te beslechten // het ongeluck swaer datter geweest is so meinich jaer

hebben die heeren eenpaer // daer wijsselijck in bedacht 425 mijt voersichtigen raet bij malcander gebracht

hier wel op acht // hoert mijtter spoet

Onse eerwaerdige coninck van spanijen goet mijt sijn wijsen raedt doet // ons puplijceren met den prins en sijnen raedt sij veraccorderen 430 sonder dissimuleeren // wart het u verclaert

vanden prins van orangijn warttet u verclaert

ons stadt houder expaert // laet weeten minst en meest Die tot noch toe uut landich heeft geweest

sal comen onbevreest // weder daer hij heeft gewoent 435 elc in sijn eijgen stadt twart u vertoont

ock vrij ongehoent // als nu mijdts dien

die een sal den ander niet een quae penninck bien ock sal niemant geschien // dats eenich leet want het is nu besloten paeijs ende vreedt

(25)

29

(26)
(27)

31

+[5v]

+Int wijt ende breedt // vart ende ontrent

wije den prins van oranijen voer haerlieder stadthouder kent seer excelent // mijt sijnen wijsen raedt

maer soe wije noch blijven opstinaet 445 die blijft inden haet // soet wel betaemt

want wie hem voer den prins van oranijen schaemt ons stadt houder vernaemt // en dat van rechts wegen met dien stadt oft vlecke salmen gien comanschap plegen verstaet het te degen // en wilter op mercken

450 wie hem niet wijl begeven onder prinsen vlercken men sal teghen hem verstercken // naerstich mijt vlijt voort sij een ijgelijck gewaerschout nu ter tijt

dat hij haet of nijt // tegen ijmans en draecht of men sal hem straffen vrij onversaecht 455 twart u gewaecht // wijlt h onthouwen

eck wart gewaerschout mannen en vrouwen Jongen en ouwen // hier doch wel op gist

dat den een den ander niet nae roept gues oft papist so dat enige twijst // daer uut mocht spruijten

460 die salmen strackx an boijen doen sluijten en leggen in muijten // seer haest en drae en men sal hem straffen sonder genae

dus elc wacht hem voer schae // men doet u gewach men sal niemant meer waerschouwen na desen dach 465 al sonder verdrach // salmen hem judicieren

dus elck wijl hem doch wel regieren tis ons begeren // al sonder cij dit is h uut het placaet een copij

elc acht het vrij // men gaet het u ontknopen 470 want na den paeijs hebmen lang gaen verhopen

en lang om geropen // alsmen wel op gomen

+400

+en desen paijs godt danc is nu gecomen Tot onser vromen dus maecter of mencij gedaen bijden hove en den prinsen excelencij 475 dus geeft het audiencij // credencij // dit blij accoort

ende een ijgelijck seijt het den ander voort veel mensch

Sulcken blijmaer en heb ic in lang niet gehoert na dat edele woort // heb ic lang gebeijt 480 mijn hart altans grote blijschap oorboort

doer tgeen dat daer is verbreit gemeen burger

+weijnich volckx uut

+nae dat woort heefter meijnich gehuijlt en geschreijt en meijnichmael geseijt // ic en salt niet beleven 485 maer nu hoeren wij ummers het claer bescheijt

dat die heer ons paijs nu heeft gegeven weijnich volckx

Wel hoe sijt ghij dus verblijt hier beneven dat ghij dus vrolijck sijt in u gemoet 490 of is hier wat nieus bedreven

dat ghij dus blij sijt nu metter spoet veel mensch

(28)

+[6r] 6

+Neen hier is of gelesen blij tijdijnge seer goet 495 serteijn dat doet // mijn vruecht voort bringen

en al mijn druck dat leg ic onder die voet ic en can mijn selven nau bedwingen gemeen burger

en van blijschap / begin ick schier te singen 500 so bijn ic verblijt hoert naet bediet

sulcke blij tijdijnge wij niet en ontfingen in meijnich jaer alsser nu is geschiet weijnich volckx

Wilt het mijn doch seggen en liegen niet 505 want ick peijns ghij en wilt het niet verholen

dat soudt mijn ock wesen een groot verdriet en ick soudt u ock dan wel houwen verpolen veel mensch

Theeft lang geweest al in den molen 510 dat welck nu is geopenbaert

ende wat een ijgelijck is bevolen dat sal u ock wel wel werden verclaert weijnich volckx

wel wat isser doch gemeen burger

maer daer is paeijs of gelesen vrij ongespaert is dat niet een blijschap uutgelesen

voort isser gelesen mijn vriendt vermaert dat nu een ijgelijck mach wonen sonder vresen 520 in steden oft in dorpen waer hij liefst wijl wesen

daer mach een ijgelick trecken mijtter woen maer wie niet en ontfanct onsen prinse gepresen

tot enen stadthouder daer en is die paeijs noch niet schoon voer so wort noch een ijgelijck geboen

525 malcander niet nae te roepen papist oft gues wie sulckx doet die sal verbueren gien croon maer hij valt in die correcxi als waer hij een rues een ijgelijck sal hem selfs grijpen bij die nues dus mach een ijgelijck wel sijn verhoet

530 want men sal hem straffen als waer hij noch so bues sonder dijscijmulacij an lijf ende goet

weijnich volckx

Elck mach voer hem sien dat hij sulckx niet en doet want sulcx en dient ock niet bedreven

535 daer soudt om gestort worden so meinich mans bloet dus elc mach hem nu wachten voer sneven

maer wat een lof en prijs behoorthem godt te geven dat hij ons sulck genade laet geschien

wij behoren hem te dancken al ons leven 540 dat wij dien dach noch mogen besien

veel menschen

(29)

33

(30)
(31)

35

+[6v]

+nu hoop ick sal die nering haest comen op die bien die so lang in muijten heeft geseten

545 dan sal die gemeen burger floijeren doer dien die so meijnich sober maeltijden hebben gegeten Quaemt slecht die vremde man te weten

dat haerlem mijt den prins waer veraccordeert waer daer slecht ijmant die haer dat ginc uut meten 550 sij quamen haest over ongesaelijeert

weijnich volckx

ghij sult wel nering crigen ist dat het godt begeert want het is van godt al versien te voren

wie buijten godt begint het valt hem al verkeert 555

+pausa

+en al u doen dat sal wesen verloren

Een gemeen burger

Eijlaes wat gaen wij nu oorboren of daer algelesen is paijs ende vrede als wij ghien nering connen besporen 560 so ist noch al droefheijt inder waerhede

+somnijch mens uut

+wij vernemen noch niemandt inder stede

die de nering wijl gebruijcken oft daer comt vragen dus mogen wij wel seggen mijt clare reden

wij moeten dit lijden noch langer dragen sommich mensch

Gueden dach goe mannen wilt mij doch gewagen dat ic u sal vragen // doet mijn doch bescheijt hebt ghij hem niet gesien bijnnen corten dagen die man daer ic woen ic woudt dat ghijt mijn seijt gemeen burger

Om u dat te seggen bijn ic bereijt hij heefter geweest mijn reden vaet waer hij is en weet ic niet twart u verbreijt maer sijt ghij die man die daer sadt op die straet sommich menss

Jae ict bijnt die daer sadt so desolaet doen hielt hem veel mensch van mijn schou

hij gaf mijn schone woorden maer die deen mij ghien baet maer siet hoe heerlijck bijn ic nu

580 veel menschen Jaegent al in haer eijgen vlou maer die heer heeft mijn verhoort seer menichfoudt Adieu veel mensch nu gae ic van ju

ic bijn vertroost en ghij blijft benout

+pauseert

+veel mensch drinct dat hij self brout

gemeen burger

Ruijcken dat veel menschen niet so sijn sij verkout tsij eedel of onedel groet ofte cleijn

die sijn eeven broeders droofheijt anschoudt en hem niet en helpt die en doet niet reijn

(32)
(33)

36

+[7r]

+Van quaetheijt heet ic schier mijn breijn 7 om dat ghij so spijtich op mijn schiet

+500

+ghij weet wel ick en bijnt niet alleijn 595 die sulcx doet vaet dit bediet

ghij sijt so wel als ic int verdriet

+Redelijck verstant uut

+wat wilt ghij mijn doch staen blameren waert thuijs van nering op so waert al niet dan soude onse benautheijt wel wat faceeren 600 siet hier coomter een wat is doch sijn begeren

of hij na thuijs van nering sal sporen och wijlde hij daer na solisteren

dan soude onse druck wel haest versmoren redelijck verstant

605 Wel wat isser te doen wat gaetmen oorboren

dat veel mensch met den gemeen burger is versaemt isser wat nieus latet mijn thoch hoeren

ic bijdt dat ghij u voor mij niet en schaemt gemeen burger

610 Jaet hier is wel wat nieus twelc niet en betaemt te swijgen want ic weet dat ghijt wel sult prijsen hier is peijns en vree ofgelesen ongeblaemt daer doer hoop ic sal die nering verrijsen

ons armoet is so groot dat een mensch mach ijsen 615 het waer meer dan tijt dat het naem een ent

want wij weeten ons selfs niet langer te spijsen om dat die nering dus lang blijft apsent

redelijckverstant

Dat die nering van u dus lang blijft gewent 620 doer wien raecte die nering eerst onder die voet

doer wien is die nering so lelijck geschent doer wien creech nering sulcken tegen spoet veel mensch

Oorloch heeft het gedaen siet dit wel vroet 625 die quam seer snellick en heel verbaest

so wreet so vinnich en so verwoet so dat hij neering vermoorden bij naest redelijckverstant

Och veel mensch voer oorloch waert ghij die quaest 630 waer doer die nering raeckten ter neer

als verwoeste beesten hebt ghij geraest daer door raecten die nering tot oneer

die nering is wel starck maer van complexie teer daer en hebt ghij niet eens op geacht

635 want ghij hebt u gestelt tegen godt die heer waer door ghij die nering hebt te niet gebracht veel mensch

Het is wonder dat alt tvolc hier niet om en lacht datmen mijn hier van wijl geven die schult 640 Oorloch heeft ijmmers die nering verkracht

doer oorloch is ijmmers alt ongeluck vervult

(34)

en hoort wat ic u sal houwen voor oogen 645 tegens den armen hebt ghij gebrult

(35)

37

(36)
(37)

39

+[7v]

+gelijcken een leeu dit is ijmmers ongelogen hier mee hebdij gods gramschap over u getogen en weduwen en wesen en hebt ghij niet bijgestaen 650 en waer ghij cont hebt ghij dat volck bedrogen

met suptile comanschap vrij sonder waen

lichte wicht valsche mat hebt ghij het volck gedaen dit sijn ijmmers wercken die godt misprijst

Och veel menschen hoe wijl u die heer noch slaen 655 ist dat ghij hier van ghien leetwesen en bewijst

gemeen burger

Van anxt veel menschen hart schier ijst om dat ghi gebruijckt alsulcke reeden veel menschen haer opt thooft schier grijst 660 om dat ghij alsulcx gaet verbreden

redelijckverstant

Och ghij hebt u ock te dijck buijten getreden also dat veel menschen dat oock wel weet

u arbeijdts loon hebt ghij so qualick gaen besteden 665 dat ghij so suerlijck wont al mijt u sweet

en u wijf en kijnder elck van honger creet en ghij hilt het gelt verstaet wel ditten en ghij en hebt u selfs daer niet om gecleet maer ghij ginct dat in die harberch verhitten 670 en liet u wijf en kinder so elendich sitten

hoe dunct u hoe wijlt ghij dit verantwoorden op een pennick ghinct ghij tegen u wijf vitten en verdronct dat so onnut twelck niet en behoorden gemeen burger

675 Dorst ick ick sou seggen dat ghij mijn verstoorden om dat ghij mijn so treet op mijn voet

al hadt ic u wel eer sien hangen ankoorden ick hadder om gelacht maer ick neemt nu int goet redelijckverstant

680 Wel siet dat ghij sulcx niet meer en doet want godt salt ongewroken laten niet en doet voort an penitencie en boet

so sult ghij van godt niet worden angesprooken wanneer veel mensch sulcx wort ontlooken 685 so is hij verstort en is strax te paert

en dat hooft begint hem strax te roocken maer den gemeen burger en is so niet van aert och veel mensch dat ghij ock so waert

dat ghij u allendicheijt conde besien

690 maer ghij en acht het niet watmen u verclaert dus en sal u van die nering ghien heijl geschien veel mensch

Compt dat door mijn wilt mijn dat bedien met corte woorden niet veel te kaken

695 ghij sout den gemeen burger wel maken op die bien maer ic hoop dat ghij daer self sult toe raecken en nu sult ghij mijn ock dat waer maecken

(38)

700 segt nu waeronn en doet nu u uutspraeck redelijck verstant

(39)

40

+[8r]

+Dat sal ic wel doen in trouwen jaeck 8 ick salt nu voort gaen bringen int licht 705 maer wart niet quaet als ic u op u seer raeck

want een penninck en is niet waert u duecht van gewicht en datmen overal sulcken elendicheijt sicht

+600

+dat comt al doer u alsment wel anschout en datter so menigen brandt is gesticht 710 en so menich vermoort is jonck en out

daer hebt ghij so lang over gebroudt

meer dan vier jaer jae meer dan vier mael elf en mijn dunct dat het u noch niet en beroudt dus ic u boesheijt niet langer en bedelf

715 ghij waert waerdich datmen u begraefden onder een schelf ten waer ghien ongelick ghij hadts wel verdient

ghij wilt het een ander wijten en ghij deet het self ic moetet u segghen al waert ghij mijn vrient veel mensch

720 Wel segt hoe soe redelijckverstant

maer doen u die nering van godt was gelient dat ghij die ordelijck soudt gebruijcken tot u eijgen selfs hebt ghijt slechts gemient 725 ghij hebtse mishandelt hoort naet ontluijcken

u wellust hebt ghij daer uut gaen suijcken

ghij gebruijckten haer schandelijck dit wel probeert ghij achten haer niet meer dan verdorde struijcken sij was u dienstich en ghij hebtse onteert

730 ghij naemt haer niet waer maer ghij hebt geboeleert dat mach ic wel seggen en liegen niet

dat ghij met haer uut rekinge sijt gekeert nae die tavarn seer naerstich met vliet ende den armen liet ghij int verdriet

735 dus hebt ghij die nering met voeten getreden gulsicheijt oncuijsheijt is van u geschiet

en tot brassen en suijpen ginct ghij het gelt besteden hoevaerdich pomposich hebt ghij u gaen cleden ende om den naecten hebt ghij niet eens gedocht 740 ghij gebruijckten die nering sonder bescheijt oft reden

waer duer ghij haer tot niet hebt gebrocht veel mensch

Weet ghij niet meer redelijck verstant

745 Soudt u misbruijck van mij warden ontknocht ic hadt wel werck een helen dach

hoe dat ghij malcander met warschappen besocht prinsepael vastelavons alsmen wel sach

ghij hilt warschappen al sonder verdrach

750 die voor hondert gulden stonden al eer ghij scheijden dit maecte voer gods ogen een swaer geclach dat ghij sulcke warschappen bereijden

en den armen stonden voor u duer en schreijden

(40)
(41)

42

(42)

755

+[8v]

+en daer hebt ghij u oghen van gedraijt Ja tis noch veel quaer dan ic can verbreijden so onnut als ghij u gelt hebt gesaeijt

Och veel menschen tis tijt dat ghij huijlt ende graijt

+Weijnich volckx uut

+over dat elent dat u sal over comen 760 so vort als ghij den heer niet weer en paijt

met leetwesen uwer sonden en leven als die vromen Of die torn gods sal u bestromen

veel mensch

Ick en loof niet of ghij begint te dromen 765 dat ghij dus vijleinich begint te spreeken

heb ic u of ijmant het tsijn benomen

segt dat of swijcht // want wilt ghij staen preecken weijnich volckx

Wat wijlt ghij den draeck mijt hem gaen steecken 770 hij seijt u die waerheijt al wilt ghijt niet weeten

this over lange jaren wel gebleecken maer ic peijns dat het u nu al is vergeten hoe dapper dat ghij plecht te drincken te eeten wanneer datter een van u geslacht was doot 775 die wijn ginctmen daer met schalen uutmeten

en die vrinden mosten te gast sijn genoot

daer hilt men dan een maltijt van 8 oft 10 pont groot want het was die banier het most so weesen al hadden die armen binnens huijs ghien broot 780 daer en ginctmen niet eens voor vresen

want elc woudt van die werelt sijn gepresen en noch moet ic u een weijnich ontwinnen noch een stick of twie moet ic u op leesen watte vergaringe ghij placht te beginnen 785 als kopperen hout reijsen buijten en binnen

daer hadmen gebraen pastijeen alderleij vis alle dominacien ginct ghij seer beminden ghij docht tsou ewich dueren ghij haddet al wis eijlaes u voornemen is gevallen mis

790 och ghij sijt u selfs geweest onvroet al u wellust des vleijs siet wattet nu is hier voor geeft u godt alle tegenspoet

hoe hebmen u sien lopen als beesten verwoet het scheen anders niet oft ghij waert uutsinnich 795 want men sach u grijpen nae een ander mans goet

Och veel mensch ghij waert so wreet so vinnich elck hout hem nu costel maer men sacher so minnich die so naerstich waren om haer handen te roeren veel mensch ghij waert u ock onderwinnich 800 na ander mans goet sach ic u wel loeren

gemeen burger

Jae die honger maecten veel dieven en hoeren het was te beclagen O jaet ach harm

twas al in roer wast burger of boeren

805 daer was in de stadt so menigen legen darm weijnich volckx

(43)

Ghij gemeen burger ghij liep u oock wel warm ghij ginct u ock wel dapper spoen

ghij quaemt so dick met enen crommen arm 810 ghij weerden u wel dapper en koen

gemene burger

(44)

+[9r]

+This waer want ic sacht veel menschen doen 9 jonck ende out cleijn ende groot

815 ic en hadde daer in ghien quaet vermoen neen ic in trouwen verstaet het bloot redelijck verstant

Weet ghij wel dat u godt sulcx verboot in die thien geboden staet het geschreven 820

+700

+steelt niet staet daer al hebt ghij noot of dunct u dat daer an niet en is bedreven noch seijt paulus mijn vrijendt verheven met clare reden al sonder tooven wie niet en arbeijt seijt hij sonder sneven 825 die sal niet eeten dus wilt niet meer rooven

noch seijt hij van den geen die niet en geloven wat een grouwel dattet is wilt hier op mercken en noch sijn sij meerder van godt verschoven die voor wijf en kijnder niet willen wercken gemeen burger

Och waer ic loop tot eniger percken

die oprechte nering can ic niet anschouwen och ic soudt so garn ontslaen mijn vlercken om te arbeijden al sonder flouwen

Redelijckverstant

Als ghij die nering hebt cont ghijse niet houwen dan leeft ghij rebellick en gaetse misbruijcken ghij drinct en speelt en laet wijf en kijnder in rouwen dus moet ghij an den duijm nu suijcken

840 wie u die waerheijt ginc ontluijcken en die u ten besten dan woude raen

die mosten door u wreetheijt swijgen en duijcken of ghij wijlden haer stracx smijten en slaen ghij seijden seer stoudt wat leijter u aen 845 drinck ic speel ic // ick moet het selfs winnen

en die u wel eertijts goet hebben gedaen die en willen u nu niet bekinnen

want ghij hebt haer goet mee helpen verslinnen dat selfde moet ghij nu becopen

850 die u wel eertijts plach te beminnen

die verblijden haer dat sij u aldus sien loopen maer dat ghij noch u ogen deet oopen

en kenden u schuldich voor die heer gepresen

en dencken u niet meer met die sondaers te verknopen 855 ick hoop dattet wel haest wadt beter soudt weesen

gemeen burger

Dat hoop ic te doen mijn vrient uut gelesen ic beken voor godt seer groot mijn schult wel thien duijsent pont dus mach ick wel vresen 860 want mijn sonden die sijn seer meijnichfult

O heer weest met mijn doch gedult

geeft mijn toch u geest dat ic u mach bekennen met u heijligen geest mijn doch vergult

sonder u blijf ic int ewijch schennen

(45)

865 die vorsten des werelts mijn altijt nae rennen en mijn eijgen vleijs is daer ock toe genegen en dees benautheijt o heer wilt toch van mij wennen en geeft ons die nering o heer te degen

dat wij die gebruijcken maer niet so wij plegen

(46)
(47)

46

(48)

+[9v]

+maer redelijck ende oock tot uwer eer geeft ons daer tho O heer uwen segen dan sullen wij u dancken seer

weijnichvolckx

875 So doende sal godt sijn oghen slaen neer en sal u verhooren sonder verdrach

hem te dienen in al onse handel is sijn begeer want hij is die geen die ons helpen mach veel mens

880 Och die thuijs van nering open sach en dat ons die nering mocht gebueren

dan souden wij niet maecken sulcken geclach maer eijlaes nu blijven wij noch in trueren Laet ons met malcanderen naerstich spueren 885 om thuijs op te crijgen al met gewelt

of onse dingen die blijven altijt lueren dat siet ghij wel twert u gespelt gemeen burger

Ghij en doet anders niet dan ghij u selven quelt 890 ende ghij en spreckt ock ghien bescheijt

weet ghij wel dat ghij u selven stelt tegens godt ons alder maijesteijt Redelijckverstant

Veel menschen willent hebben mijt haer eijgen wijsheijt 895 of sij willent al hebben mijt haer eijgen cracht

maer nering en welvaert in gods handen leijt die moet het geven hier wel op acht

Och veel mensch waert ghij also bedacht dat ghij onderwijs en hulp begeerden 900 om thuijs op te criegen ic segt u vast

die soudt u wel seggen wat u deerden veel mensch

Wel of ic mijn dan verneerden

soudt ghij mijn dan wel connen wijsen 905 wat mijn schurt of waert mijn faelgierden

daer van wijlde ic u dancken en prijsen Redelijckverstant

Alsmen u met die waerheijt gaet spijsen dan wert ghij toornich ende quaet

910 ghij hout u so qualick dat een mens mach ijsen en men comen strax van u inden haet

veel mens

Neen isser ijmant die mijn weet te geven raedt ic wijl hem dancken mijn leven lang

915 tsoudt ock sijn tot den gemenen burgers baet hij soude oock comen uut drux bedwang weijnichvolckx

Begeert ghij dat ic neem wel strax mijn gang om een te haelen die u wel sal raden

(49)

920 ghij en darft niet vresen ofte wesen bang want hij sal u niet letten hinderen of schaden met lieflijcke woorden sal hij u versaden en hij sal u wel seggen wat ghij hebt useert wilt ghij u dan stellen onder sijn genaden 925 gelijcken een meester sijn crancken probeert

wanneer hij hem geseijt heeft waert hem deert

(50)

+[10r]

+wijl hij dan gehulpen sijn so geeft hij hem raet 10 wanneer hij dan die meester accepteert

930 hem overgevende hoet met hem gaet dan seijt hem die meester waert op staet eer hij hem drancken tot gesontheijt in geeft

+800

+of anders soudt blijven al even quaet so moet het ock met u gaen dit wel ancleeft veel mens

Wel siet dat ghiere een criecht die daer kennis of heeft ic bidt u vriendelijck wijlt hem doch haelen

gemeen burger

Jae tverdriet veel mens datmen dus leeft 940 in dusken benautheijt als wij gaen dwalen

meest alle menschen beginnen te falen want sij en weeten niet langer voort te raecken veel mensch laeten den moet al daelen

maer hadden sij die nering dan souden sijt wel maken redelijckverstant

Neringe loos te leven dat en sijn ghien cleine saecken en het heeft hier geduert een lange tijt

gemeen burger

This lang geleden datmen van neringe spraecken 950 mijn dunct sij is te soecken noch also wijdt

veel mens

Ick hoop dat wij haest sullen worden verblijt daer salder een om goet onderwijs gaen treen hoet huijs op sal comen sonder respijt

955 want waert huijs open so waren wij te vreen weijnichvolckx

+pausa

+Om guet onderwijs so gae ick nu heen van stonden so wijl ick naerstich loopen en ick sal hem die saeck te recht verbreen 960 hoe veel mens nae goet onderwijs gaet hoopen

veel mens

Nu hoop ick salt huijs haest gaen oopen binnen corten tijt vrij onbesweecken redelijckverstant

965 Ghij sout self tot hem gaen u saeck te ontknopen en geven te kennen al u gebreecken

veel mens

Ick can mijt sulck volck so qualick spreecken want ick hebber mee gehadt ghien conversacij 970 ick en can met ghien schone woorden smeecken

en ick peijns wel dat ick niet stae in sij gracij

+veel mens wat an deen sij

+

gemeen burger

(51)

soudt ghij ouwaer gaen tot eniger stacij ghij soudt wel gaen can ick wel ramen 975 ghij souter wel gaen sonder discimulacij

soudt ghij daer voert gelts bij malcander versamen

(52)
(53)

50

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te downloaden: lichaam lichaam lichaam Mijn Mijn Mijn Mijn Mijn Mijn. De oplossing en zeer veel andere werkbladen om

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer ‘de Pellicanisten’.. Extra aandacht verdient in dit opzicht nogmaals de figura u en de potestas van

1855 op dat hij in barmherticheden seer rijck een trou overste priester soude sijn voor godt om ons godt te versoennene want sonder spodt daer hij ingeleden heeft en oock becoort

560 En ick als een coninck door goodts mogende gracij moet maeken dat Die Leetges / mijn sijn subject om die te regieren sonder eenich similacij soo goodts ordonancij claerlick

50 maer den heer Die sijn schepsel niet en Laet verlooren Doet mijn Dagelicxs wassen doer sijn wonderlijcke treeken op Dat Die mensch niet en soude

Ja wadt duijcker sal Ick doen mijn hart wert seer en Ick waer gaeren int smeer // sonder ontblijff en Ick ben so vervaert al voor mijn wijff 245 Ick sal hooren gekijff // dat weet

130 Dat woordeken seijckpot mijn noch // vrij // spijt want ick ben veel beter ruijter dan ghij // sijt om mijn te hebben tvolck met duijsten // gaen. dus seijckpot u aersgat en

Aldus hebben wij hier voor het eerst getracht alles wat kon gevonden worden nopens ‘Le Chevalier Délibéré’ en vooral, omtrent den vertaler Jan Pertcheval en zijn - zoo ver we