• No results found

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B · dbnl"

Copied!
751
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer

'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

editie W.N.M. Hüsken, B.A.M. Ramakers en F.A.M. Schaars

bron

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer ‘de Pellicanisten’. Deel 2: Boek B (eds. W.N.M. Hüsken, B.A.M. Ramakers en F.A.M. Schaars).

Uitgeverij Quarto, Assen 1992

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_tro001fams02_01/colofon.htm

© 2009 dbnl / W.N.M. Hüsken / B.A.M. Ramakers / F.A.M. Schaars

(2)

Voorwoord

Van de elf delen die de toneelcollectie van de Haarlemse rederijkerskamerTrou Moet Blijcken nu nog omvat, zijn er vijf afgeschreven door Goossen ten Berch, te weten de boeken A, B, C, G en R. Alle dragen het jaartal 1600 op de rug van hun perkamenten band, eerder een verwijzing naar het moment waarop de afschrijver met zijn werk begon dan dat die datum betrekking heeft op een tijdstip van voltooiing.

Het precieze moment van afschrijven is namelijk in veel gevallen maar moeilijk te bepalen, want jaartallen die genoemd worden, fungeren slechts ten dele als aanwijzing daarvoor. InBoek A treffen we bijvoorbeeld heel wat spelen aan waarvan een opvoeringsdatum van vóór 1600 vermeld wordt. Over het moment van afschrijven zegt een dergelijke mededeling maar weinig. InBoek B komen verwijzingen naar opvoeringen slechts twee keer voor. In beide gevallen betreft het hier evenwel jaartallen na 1600. Zoals blijkt uit plaatsing ervan tussen de regels in, is de eerste verwijzing naar een opvoering duidelijk een latere toevoeging: ‘den 24 IJunij anno 1612 gespeelt / op de mart’ (fol 50r.). Bij de ondertekening op fol. 118v. vanVerlaten Kennisse bestaat er daarentegen geen twijfel over dat deze aantekening dateert van het moment van afschrijven zelf. Alleen daaruit kunnen we afleiden dat Ten Berch nog in 1601 metBoek B bezig was. Als ontstaansdatum voor dit deel houden we dan ook vast aan de omschrijving ‘rond 1600’.

Slechts twee van de elf hier uitgegeven spelen zijn integraal in andere edities beschikbaar: het befaamdeEsbatement vanden appelboom en het weinig minder geroemde zinnespel vanPiramus en Thisbe. De eerste tekst werd in 1923 onder de titel: ‘Het esbatement van de appelboom: Een volksvertelsel omgewerkt tot esbatement’ (in:Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde jrg. 42, blz.

165-193) door P.J. Meertens uitgegeven. In 1965 bezorgde dezelfde editeur een nieuwe uitgave van het spel, nu in boekvorm. (Het esbatement van den appelboom;

ingeleid en toegelicht door P.J. Meertens. Zwolle 1965 [tweede oplaag: Culemborg 1976]). Het esbatement werd verder opgenomen in deel 5 van de door M.C.A. van der Heijden samengestelde serie ‘Spectrum van de Nederlandse letterkunde’:Hoort wat men u spelen zal: Toneelstukken uit de Middeleeuwen (Utrecht-Antwerpen 1968, blz. 357-386). Een vierde uitgave is die van W. Waterschoot, in 1979 bij Uitgeverij Martinus Nijhoff te Den Haag gepubliceerd. Tot slot geniet het spel zelfs in het buitenland een zekere populariteit blijkens opname in vertaling onder de titel

‘The Blessed Apple Tree’, in een door Neville Denny uitgegeven bloemlezing Medieval Interludes (London 1972, blz. 71-95).

Ook vanPiramus en Thisbe zag meer dan één editie het licht. G. Kalff bezorgde al in 1889 een uitgave van dit spel inTrou Moet Blycken: Tooneelstukken der zestiende eeuw, voor het eerst naar de handschriften uitgegeven (Groningen 1889, blz. 27-53).

Later gaf de Groningse hoogleraar G.A. van Es het spel opnieuw uit inPiramus en Thisbe: Twee Rederijkersspelen uit de zestiende eeuw (Zwolle 1965, blz. 115-156).

(3)

8

Afgezien van enkele clausen waarmee Urias en Aaron hun dialoog inSincte Paulus bekeringe aanvangen (opgenomen op de bladzijden 41 en 43 van De bekeeringe Pauli; ingeleid, uitgegeven en toegelicht door G.Jo Steenbergen, Zwolle 1953), verschijnen de overige negen spelen vanBoek B hier voor het eerst. Samenvattingen van de spelen zijn her en der wel voorhanden. Vooral de artikelen van C.G.N. de Vooys moeten in dit verband genoemd worden.1In zijnRepertorium van het rederijkersdrama ontsloot W.M.H. Hummelen de collectie vanuit bibliografisch oogpunt.2

Deze uitgave heeft tot doel een ruim publiek kennis te laten maken met de teksten van de verzamelingTrou moet blijcken. De editeurs hopen met het samenbrengen van een facsimile en een transcriptie van de spelen twee categorieën lezers van dienst te zijn: de gespecialiseerde vakbeoefenaar, maar naast deze ook de geïnteresseerde student. De individuele gebruiker bepaalt zelf of hij het meest gebaat is bij de facsimile, bijvoorbeeld als uitgangspunt voor eigen tekstkritische arbeid, of dat hij het meest geholpen is met een moderne transcriptie, die de hoogste drempel voor een nadere kennismaking met de spelen, het zestiende-eeuwse schrift, heeft geslecht. De editeurs oordelen dat een editie in de boven beschreven opzet voldoende aan de bestaande belangstelling voor de collectieTrou Moet Blijcken tegemoet komt en dat ze die belangstelling wellicht zal vergroten. Aangezien de gebruiker met behulp van de facsimiles de bron zelf kan raadplegen, hebben wij ons in de transcripties onthouden van diplomatisch commentaar. Vandaar ook het woordbronnenuitgave als benaming van de soort in de ondertitel van deze publikatie.

We geven de in de handschriften aangetroffen formuleringen precies weer zoals ze door het oog waargenomen worden, dus inclusief alle verschrijvingen. Voor een volledige verantwoording van onze werkwijze in dit opzicht verwijzen we naar de

‘Uitgangspunten voor de facsimile en de transcriptie van de boeken van Trou Moet Blijcken’ in Deel 1: Boek A p.9-13, waarin wij ons diplomatisch principe historisch verantwoorden en die we hier slechts in een samenvatting presenteren.

In de praktijk komen de transcriptieregels op het volgende neer:

1. De grondregel is dat getranscribeerd wordt, wat met het blote oog wordt waargenomen. Op dit principe zijn de volgende aanvullingen gemaakt:

a) De spelling van ondermeer de allografemen u/v, i/j, uu/w, y/ij, korte s/lange s, wordt genormaliseerd. Ook de spelling van de

hoofdletters I, J, V en U wordt genormaliseerd naar het moderne moderne woordbeeld op grond van depotestas van de gebruikte letter. Zie voor de daarbij geldende overwegingen de eerder vermeldeUitganspunten in Deel 1: Boek A. Abbreviaturen worden opgelost en door middel van cursiveringen verantwoord.

1 C.G.N. de Vooys, ‘Rederijkersspelen in het archief van “Trou moet blijcken”’, in:TNTL 45 (1926), blz. 265-286 46 (1927), blz. 161-201 en 49 (1930), blz. 1-25.

2 W.M.H. Hummelen,Repertorium van het rederijkersdrama, 1500-ca. 1620. Assen 1968, blz.

63-67.

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(4)

b) Clauskoppen worden ongeacht hun plaats in de handschriften op een afzonderlijke regel gecentreerd weergegeven. Verkortingen in clauskoppen worden aangevuld, en door middel van onderstreping verantwoord, op basis van de schrijfwijze zoals die is aangetroffen in een lijst van optredende personages of op basis van eerste voorkomen.

c) Indien boven de u, zoals inbailjuw, het haaltje vergeten is, wordt toch u weergegeven in de transcriptie; als boven de i het puntje vergeten is wordt dat toch in de transcriptie opgenomen.

2. Het hoofdlettergebruik in de tekst wordt onveranderd overgenomen in de transcriptie, tenzij de hoofdletter niet aan het begin van een woord is geplaatst.

3. Delittera cursiva, een door vrijwel alle afschrijvers in deze collectie gebruikte schriftsoort, is in romein weergegeven. Het humanistische schrift, dat voor titels, clauskoppen e.d. wordt aangewend, is cursief afgedrukt.

4. De in de handschriften schaars aanwezige interpunctie is zo precies mogelijk overgenomen.

5. Rijmstrepen (dubbele) en enkele strepen, te interpreteren als dubbele en enkele komma's, zijn in de transcriptie gehandhaafd.

6. Aaneenschrijvingen die in de moderne opvatting semantisch onjuist zijn, zijn in de transcriptie gehandhaafd. Evidente verschrijvingen zoals beschreven onder principe C Deel 1: Boek A p. 11-12 zijn verbeterd. In geval van

doorhalingen, verbeteringen en toevoegingen tussen de regels van letters en woorden, wordt de o.i. definitief bedoelde versie overgenomen in de transcriptie.

7. Alle in de handschriften aanwezige versnummeringen, alsmede de foliëring, worden in de transcriptie opgenomen. In de rechtermarge hebben we een eigen regelnummering toegevoegd. Links hebben we tussen vierkante haken een folionummering toegevoegd, ook in het geval het handschrift reeds een dergelijke aanduiding bevat. We hebben echter afgezien van een eigen paginering. In de ‘Inhoudsopgave’ wordt dan ook verwezen naar de folionummers van de handschriften.

We zijn ons ervan bewust dat men van mening kan verschillen over een aantal van de door ons gepresenteerde transcripties. Ten aanzien daarvan merken we op, dat in alle gevallen is uitgegaan van het gemiddelde schriftbeeld binnen het afschrift van dezelfde afschrijver.

(5)

10

Dr J.P.G. Heersche uit Hilvarenbeek heeft ons bij de tweede collationeringsronde terzijde gestaan, waarvoor wij hem bij dezen graag hartelijk danken. Opnieuw zijn wij Prof. Dr W.M.H. Hummelen erkentelijk voor het beschikbaar stellen van de microfilms van het oorspronkelijke handschrift. De Broederschap van de aloude Rhetorrijkkamer te Haarlem, bekend onder de zinspreukTrou Moet Blijcken, zeggen wij dank voor hun toestemmingBoek B in facsimile te mogen uitgeven. Tot slot danken wij de Vakroepen Nederlands van de Katholieke Leergangen te Tilburg en van de Katholieke Universiteit te Nijmegen voor hun medewerking bij de

totstandkoming van deze publikatie.

Dr W.N.M. Hüsken Drs B.A.M. Ramakers Dr F.A.M. Schaars

Tilburg - Nijmegen, 15 december 1992

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(6)

Spelen van Sinnen

(7)

13

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(8)

[Sincte Paulus bekeringe]

+[1r]fol. .1.

+Een spel. van sinnen van sincte Paulus bekeringe de personages / .14 / sijn dese

1.... Ipocrisie

2... Fortsich laboer twee sinnekens 3... Aron twee burgers

4... Uurias

5... Saulus... met twee dienaers 6... Een phariseus

7... Eeen bisschop.

8... Jesus 9... Ananius

10. Een knecht vanden huijs 11. Twee Joden

Ipocrijsie.

Ou fortsich Laboere / compt toch hier vore want ick verstoore // mijn seer van binnen fort sich laboer

20 Daer hoor ick ijpocrijsie met haer schoon kalore Ipocrisie

Ou fortsich Laboere // compt toch hier vore fortsich laboer.

Wadt die teneure hier buijten die doore 25 seght doch ghij slore wadt gaedij beginnen

Jipocrisie.

Ou fortsich Laboere / compt toch voore want ick verstoore / mijn seer van binnen fortsich laboer

30 Wadt ramp ontbreeckt u.

Ipocrisie

Ick verlies schier mijn sinnen

ick heb daer geweest al met mijn spinnen tot truijtgen ende belije

35 daer saeten sij en verhaelden vant Evangelije root als breselije wordt mijn aensicht ontsteecken

(9)

15

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(10)
(11)

17

+[1v]

+

fortsich laboer

40 Hoorde ghijse vanden Evangelije spreecken dat moeten wij wreecken / extra ordinaris want het evangelij ons beijde contrai is

had ick hier een secretaris / ick sout beschrijven Ipocrisie.

45 Wadt segdij toch van desen sotten wijven

dat sij haer dus gaen verstijven // groot en cleijn / siet fortsich laboer.

Seecker sij en sijns alleijn // niet

want het woort gemeijn // vliet / in diversche personen Ipocrisie

Wij sullen doen vervolgen waer sij oock woonen so mogen wij toonen dat het tegen ons wil // is fortsich laboer

Het compt al door desen Jesum dat dit geschil // is 55 want hij inde bus il is / Liet hooren sijn stem

als hij ginck preecken in Jerusalam

des onse overste op hem seer treurich // waeren Jipocrisie.

Hij seij dat sij valsch ende ghierich // waeren 60 geveijnst putijrich / des moeten sij vlijten

fortsich laboer

Oock seijdij dat sij stonden / op haer eijgen Insetten ende godts woort verpletten / dit ginck hij haer verwijten Ipocrisie

65 Oock seijde hij dat onse geleerde waeren ijpocrijten dit mocht haer wel spijten / indien daegen

fortsich laboer.

Doen ghingen sij dien rechter over hem claegen door ons gewaegen / sonder eenich refuijs Ipocrisie.

Doen deden sij dat pilatus hem deden hangen aent cruijs dit vuijl gespuijs / om hem te bederven.

fortsich laboer

Al die sijn woort volgen sullen wij oock doen sterven 75 off wij sullense doen swerven / als verbannen catijven

Ipocrisie

Daer en salder een niet ongestoort blijven

al souden wij haer naeschrijven / tot heuren Lachtere fortsich laboer

80 Tis al Jesus voor ende Jesus achtere tsij boer oft pachtere / aen allen zijen.

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(12)

+[2r]fol. .2.

+

Ipocrisie.

85 Stephanus die moster de doott om Lijen

door sijn valsch partijen / van desen Jesus overleden // siet fortsich laboer.

Dat en dede oock onse overste sonder reden // niet.

als hij ginck beden / briet naempt dit den verstande 90 en straften die geleerden als sijn vijanden

dat sij knarsten op haer tanden / met verstoorden gedachten Ipocrisie

Oock seijden hij ick sie door die godtlijcke crachten den hemel open des moet ick mijn verblijden

95 den soon des menschen sitten hoort sonder vermijden ter rechter sijden / van sijnen vader verheven

fortsich laboer.

Oock hoor ick hem roepen vader wilt hem vergeven

die mijn benemen tleven / want sij en weten niet wadt sij doen Ipocrisie.

Ja ja hij conterfeijt sijns meesters sermoen

wadt siet toch dese bloen / hoe dat sij hem selven keeren fortsich laboer.

Die niet en willen achten / op ons opperste heeren / 105 die sullen wij oock Leeren / stephhanus sang singen

Ipocrisie

Wij willense noch alle gaer op de vleijsbanck bringen

ende met fortselijcke dwanck dwingen dese verdwaelde van sinnen fortsich laboer.

110 Ick seg sij hebben den duvel binnen

dus moeten wij rinnen / om haer te verlocken Ipocrisie.

Die een die cop aff...

fortsich laboer.

115 Den anderen met steenen doen smacken dus moeten wijt backen stoocken ende brouwen Ipocrisie.

Want wij sullense wel Leeren op desen Jesum betrouwen sijnt mannen oft vrouwen sij worden van ons ondersocht fortsich laboer

Wij hebben alle die propheten om den halsch gebrocht dit hebben wij gewrocht / door hijpocrijsije

Ipocrisie

Ist mijn schult alleen ghij Lelijcke prije

125 ghij duijvels Amije / tquam meest door u fortse

(13)

fortsich laboer

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(14)
(15)

20

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(16)

+[2v]

+Ghij / heur godt geeff u Luijcefers cortse 130 ghij Lelijcke vrou Lortse / vol van bedrijgen

Ipocrisie

Ghij sijt een vals verrader fortsich laboer

En ghij en condt niet dan Liegen

135 u Logenen vliegen // suijt oost west ende noorden Ipocrisie

Wadt hebt ghijer al menich ter werrelt doen vermoorden met uwen valsche discoorde / ghij fortzich Laboer // quaet fortsich laboer

140 U ijpocrijts bedroch alle die werrelt doer // gaet

u Lijstich aroer staet / onder t'geestelijck ende waerlijck Ipocrisie

Nochtans sijn wij altijt bij een...

fortsich laboer.

145 Dats seer claerlijck...

ende openbaerlijck menichderleij feeste Ipocrisie

Wij schoijen toch beijde op eenne Leeste peijnst wadt een geeste / wijt volck in blasen fortsich laboer

Ke siet doch hoe dat dese verkeerde dwasen

van desen Jesus gaen rasen / al waeren sij verbolgen Ipocrisie

Jae alle die sijnen namen bekenne moeten wij vervolgen 155 sijn Leringe wordt verswolgen / sonder ijet te simileren

fortsich laboer

Weet ghij wadt wij doen sullen Ipocrisie

Ja watte...

fortsich laboer Sonder ijet te cesseren

moeten wij gaen vliegen bij ons overste heeren om haer te Informeeren / daer moeten wij op achten dat sij niet en rusten bij dagen noch bij nachten 165 om te vernielen met crachten / dese rebelle ijdioten

Ipocrisie

So en weet ick geen bequamer onder alle onse promoten dan alleen desen grooten doctoor / Saulus / vol Listen want hij een groot vijant is / so wij Lang wel wisten 170 van allen desen christen / wilt desen noot craecken

fortsich laboer

(17)

+1 .c.

+Van alle desen vervolgers sullen wij hem thoot maecken so mogen sij ter doot raecken / dese craijende haenen Ipocrisie

175 Wadt volck meendij...

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(18)

+[3r].fol. .3.

+

fortsich laboer

Maer dese Christiaenen

180 sij seggen stoutelijck sonder wanen / hoort sonder spot / ras als dat dese valsche verleijer / godt / was

en houwen sij haer niet aent vlodt / gras // sij sullen. int sloot / vallen Ipocrisie

Ick en wil niet meer van dit exploot / kallen 185 maer Laet ons tsaemen hier after gaen sluijpen

fortsich laboer

Sout Langer dueren ick sou dul in mijn poot / rallen Ipocrisie.

Ick en wil niet meer van dit exploot kallen fortsich laboer

Compt Laet ick u eens boven op u toot / stallen so sult ghij hier binnen so properlijck gaen druijpen Ipocrisie.

Ick en wil niet meer van dit exploot / kallen

195 maer Laet ons te saemen hier achter gaen sluijpen en beijdegaer in Saulus hart gaen cruijpen

Pausa.

Aaron.

Urias gebuer ist niet quaet omverdragen 200 het Jammer datmen thans ter werrelt siet

vanden geen die den naem ons meesters gewaegen.

die sietmen verjaegen / ende brengen int verdriet uurias

Aaron broeder verslaet u daer om niet 205 hebt toch patiencije neempt godt voor ogen

want sulckx is van t'begin der werrelt geschiet so ons die propheten claerlijck togen

Aron.

Vervallich tribulacij mosten sij gedogen

210 die sijn naem aen riepen / ende sijn woort deen blijcken peijnst doch hoe sij hem selven hebben bedrogen die ghenen diemen vanden heer sach wijcken uurias

Om vreese van t'verlies des werrelts rijcken 215 so wordt gods naem heel achter gestelt

door fortsich Laboer ende ijpochrijts practijcken so sietmen gebeuren dit groot gewelt

Aron.

Onsen meester Jesus heest ons claerlijck vertelt 220 sij hebben mij vervolcht wilt dit onthouwen

sij sullen u oock vervolgen twert u gespelt dus moeten wij vast op sijn woort betrouwen

(19)

uurias

Elck was hij so troostelijck / twaeren mannen off vrouwen 225 de secoers ofte hulp van hem begeerden

somen in sijn Leven mochten aenschouwen als hij opter aerde met ons converseerden.

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(20)
(21)

24

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(22)

+[3v]

+

Aron.

Hebt malcanderen Lieff dit was dat hij ons Leerden so mijnen hemelschen vader u Lieff gehadt heeft sijn woorden met sijn wercken so wel accordeerden seggende u sal vergeven worden als ghij vergeeft uurias

Elck macher om dencken al dat nu Leeft watten Lieft den heer ons heeft bewesen

die doode verweckt hij twaer noot dat ghijt schreeft die doove dede hij hooren / die siecken genesen Aron.

De crepele maeckte hij gaende tis goet om Lesen noch heeft hij meer teijckenen der Lieffden gedaen de duijvelen verjaechde hij sonder ijet te vresen oock heeft hij drooch voets over twater gegaen uurias

Sachmen hem niet vijff duijsent menschen versaen met twee visschen ende vijff gorsten brooden dit connen sij int goet van hem niet verstaen maer sij sochten alle middelen om hem te dooden Aron

Dat dede om dat hij straffte haer versierde geboden haer beveijnsde wercken / haer gierige abuijsen hij dede alle naersticheijt om dat uuijt te roden waer dat hij quam in tempelen ofte huijsen uurias

Die daer willen seggen alsulcke concluijsen sij mogen vrij dencken niet Langer te Leven maer die willen prijsen haer stinckende confuijsen die sullen van haer wel worden verheven

Aron.

Den costelijcken balsem die ons is gebleven gods Levende woort een spijs der zielen dats nu verschoven veracht ende verdreven ende diet recht vercondigen / doen sij vernielen uurias

Peijnst toch broeder hoe die palmkens vielen

als ons meester quam gereden met een groot gedrem doen hij sijn woort onder onder die schaeren ginck dielen ende heeft geroepen met een schreijende stem

270 wijst ghij dat ick weet Jerusalem Jerusalem ghij sout met mij weenen sonder te beijen dat hebben wij claerlijck gehoort van hem als hij ons die salicheijt ginck bereijen Aron.

275 Nu sijn wij gecomen inden tijt van schreijen

(23)

26

+[4r]fol. / .4.

+O waerachtich propheet wel ruijckende fonteijnen van u woorden en behooren wij niet te scheijen 280 die daer tegens seijt tis een vileijne

uurias

O broeder gedeijnckt u wel hoort wadt ick meijne

hoe sij den heer gingen soecken met een wonderlijcke feest het crachtelijcke woort dat vruchtbaere greijne

285 daer wij bij moeten Leven al inden geest.

Aron.

Als den heer sprack ick bent / elcx viel als een beest want goods woort was haer als een vervaerlijck affgrijsen het sloech in haer ooren als een tempeest

290 ende met een woort so Liet hijse weder op rijsen uurias

Het eeuwich woort niet om volprijsen

worden oock gehoort verstaet doch mijn praeten

als pilatus sprack tot Jesum met stercken on der onwijsen 295 weet ghij niet dat ick die macht heb mijn reden wilt vaeten

om u te doen dooden off quijt te Laeten

doen antwoorden Jesus door die godlijcke aderen ghij en sout geen macht hebben / om mij te vervaten waert u niet gegeven van mijn hemelschen vaderen Aron

O eeuwige salicheijt...

uurias

Des sondaers ontladere...

die als een verradere / hinck aenden Cruijce gevest Aron.

Door Lieffden vierich...

uurias

+2 .c.

+Hoe riep hij int Lest...

consumata est / tis al vervolt...

Aron

Doen ginck hij betaelen...

uurias

Ons alder scholt...

door Lieffden verdult / als hooft der valianden Aron

Doen riep hij o' vader in dijnen handen

beveel ick mijnen geest / dit hoorden wij hem spreecken uurias

Och die inden heeren betrouwen...

Aron.

Wadt mach hem gebreecken...

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(24)

Aron

325 Die gods woorden versteecken

och wij hebben hem hooren preecken / so mennich costelijck sermoen uurias

Wadt sullen wij beginnen...

Aron

(25)

27

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(26)
(27)

29

+[4v]

+Ick en cans niet bevroen...

uurias

Mijn hart vreest van binnen...

Aron

Wadt sullen wij doch doen...

off die vervolgers coen / vol van tijrannijen ons oock wilden bestrijen....

uurias

340 Wij moeten Lijen...

en oock niet glijen vant twoort ons heeren Aron.

O heer bewaert ons...

uurias

345 Onse sterckheijt wilt vermeren

dat wij ons niet en keeren door vervolch en trijubulacij van uwen heijligen paen...

Aron

O heer geeft oons gratije...

350 tegens al sulcke natije / wilt ons bijstaen off sij ons wilden vaen...

uurias

Hij sal ons ontfaen...

dus Laeten wij thuijs gaen / tis mijn begeeren 355 die god wil helpen / niemant en mach hem deeren.

Pausa.

Saulus uuijt met .2 dienaers

O god van. Jisrael int hoochste trijumpherende als regent regerende over hemel en de over aerden 360 mij verwondert dat ghij niet en bent corigerende

die u wedt sijn vernerende / met grooter onwaerden onse vaderen overleden / ghij niet en spaerden

maer ghij straffense strengelijcke die daer rebbelleerden als adam den eersten / die eens aenvaerden

365 van die verboden vruchten / dies ghij hem verneerden ghij hebtse al gestrast die u gebodt onteerden

twelck mij te Lanck waer om te vertellen

als Abiron en Dathan die ghij met den vier verteerden die hem tegens Aron onbehoorlijcke ginck stellen 370 oock hebt ghijse geplaecht alle die rebellen

vant geslacht van Jisrael dit weet ick bloot ghij ginckse altsaemen totter doot toe vellen

alle die daer wachtede en walchde vant themels broot die walchgin der menschen is nu immers so groot 375 Jae meerder dan sij was bij moijsis tijden

dus sal ickse vervolgen om te brengen ter doot alsoude ick alle mijn paerden den hals aff rijden dese blasphemien en wil ick niet Langer Lijden

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(28)
(29)

30

+[5r]fol. .5.

+Dat hijse verlost uuijt pharonis / handen

dus sal ickse doen onthooffden hangen ende speten steenigen ende rabraecken / sijeden ende branden 385 ick salse doen vervolgen tot haerder schanden

In alle dese Landen / om te brengen in treuren daer en salder niet een comen uuijt mijnen handen al sou ickse met den tanden / Laeten verscheuren off sij sullen versaecken dese twistige leuren 390 van Jesus desen valschen verleijer quaet

want hij gemaeckt heeft al dees erreuren dies hij schandelijck gecruijst is om sijn misdaet Ick sal doen uuijtroeijen dit fenijnich zaet so dat dit oncruijt niet meer sal groeijen

395 om in eeren te houwen der wedt onse subtijlen staet die int houwen der wedt seer Overvloeijen

tsa mijn dienaers wilt u altijt spoeijen

om haer naerstich te verclicken / moet ghij u vercloecken waer dat wijse vinden wij sullense verbroeijen

400 met alle haer opinieuse boecken Een dienaer

Gaernne heere wij sullense so subtijlijcke gaen soecken om haer te belasten nemen wij onsen gangen.

+Aron ende urias nu voort comende

+

Dander

405 Wanneer wijse vinden in eenige hoecken

so sullen wijse grijpen ende brengense gevangen Saulus

Wadt volck compt ginder ick hebs verlangen om te weeten wiese sijn ende van wadt conditien Deen dienaer

Wij en wetens niet heere...

Saulas

Ick beveel u beijde bij uwer officien

ende bij den eet die ghij mijn hebt gesworen 415 dat ghijse mij brengt offt ghij crijcht punicijen

seght haer dat ickse moet spreecken en hooren Den ander.

Wij willent gaerne doen heere / wilt u niet stooren onsen arbeijt willen wij voor u niet spaeren Eerst dienaer

Godt groet u goe mannen en. wilt u niet vervaeren ghij moet met ons gaen sonder eenich belet tot onsen heere want hij sprack u gaeren saulus den grooten doctoor inder wedt dander

Compt gaet met ons en neempt uwen tredt hij seijttet u net / sonder ijet te grijeven

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(30)
(31)

32

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(32)

+[5v]

+

Aron.

Ghegroet sijdij mijn heer wadts u believen tot onsen gerieven / Laet hooren u stem Saulus

Wadt volck sijdij...

uurias

Wij sijn burgers hier binnen Jerusaelem wij bijdden u wilt ons toch seggen u meenen Saulus

Aen wien gelooffdij...

Aron.

Aen den gecruijsten Jesu van Nazareenen diet ons al can verlenen dat van noots // is Saulus

Wel wadt segdij van hem...

uurias

Wij seggen dat hij den Levendige soone goodts // is al hebben sij hem gecruijst / als een misdadich catijff tiran Saulus.

Segdij dat hij godt is...

Aron en Urias tsame Jae wij en trouwen...

.1. dienaer

+3.c.

+Daer verboert ghij beij u Lijff an tot u gerijff dan / geeft u gevangen Saulus.

Ja sijdij mede van dese oppiniose slangen

+de dienaers binden

+ick sal u doen hangen / en als dieven Laeten verdwijnen so mijn dienaers wiltse vast gaen bijnen

so moocht ghij pijnen / en met voeten trappen .2. dienaer

Wij sullen haer nu wadt anders doen snappen

ende noch doen beclappen / vant tselffde gebriel / siet Aron.

Ghij moocht dat Lichaem dooden / maer ghij en hebt aen de ziel niet 465 al waert dat ghij ons briet / so swart als colen

Saulus.

Wie porter u toe dat aldus gaet dolen

wie heeftet u bevolen / ghij verdoemde creijer uurias

470 Waerom dolen wij...

(33)

Saulus.

Ghij segt dat hij godt was die valsche verleijer desen Logenspreijer / wadt wildij veel praten .1. dienaer

475 Gheen van ons en willen sijn woorden vaeten godt moet u haeten // ghij verkeerde van sinnen .2. dienaer

Ick seg sij hebben den duijvel binnen

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(34)

+[6r]fol..6.

+Om dat sij hem dus beninnen ick wordt schier verdoeft / wes want hijer menich verleijt heeft

uurias

Hij is tlicht des Levens / daer so Lange na getoeft / es / 485 so ons getuijgen alle die propheten

Aron.

Hij is die ons door Abraham belooft is also ons die schriftuer claerlijck Laet weten uurias

490 Hij is diet tserpenten hooft heeft ondergesmeeten hij die daer sit int hoochste verheven

Aron.

Hij is die den doot alleen heeft verbeeten hij is die den wech die waerheijt ent Leven uurias

Hij is die den sonden alleen can vergeven door Lieffde hij is geworden onse broere Aron

Hij is ons eenige voorspraeck also daer staet geschreven 500 van die schaeps koij is hij de recht doere

Saulus

Hij was een verleijer vol van erroere ghij verkeerde Loere / weet ghij dat wel .1. dienaer

505 Tegens onse overste was hij altijt rebel

dus quam hij int gequel / met druck en smerten ende dat door sijn dwalinge

uurias

Hij en dwaelde niet maer hij bekende haer beveijnsde herten 510 so dat hijse strafften darten / alsmen hem hoorde preecken

.2. dienaer

Wilt ghij oock op onse geleerde spreecken schaempt u ghij Leecken aldus te blasphemeren .1. dienaer

515 Men sach hem altijt met den sondaers converseren hoe wildijt weeren / alsulcken onvroedicheijt Aron.

Dat dede sijn Lieffde ende volmaeckte ootmoedicheijt want hij ons so overvloedich seijt / wilt dit bevroen 520 want die gesonden en heeft geen medecijn van doen

maer dese arme bloen / met sieckten belaen die moet den meester ter noot bijstaen

so christus heeft gedaen / twaer goet dat ghij hem eerde uurias

(35)

525 U prinsen en priesteren en schrift geleerde geen sieckt haer deerden / alst scheen int weesen daerom heeftse onse meester oock niet geneesen wout ghij daer na leesen / ghij sout het so vinden

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(36)
(37)

36

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(38)

+[6v]

+

Saulus.

Godt moet u plaegen ghij sotten en verblinden int helsche verslinden sult ghij noch vaeren door u verkeertheijt...

Aron.

Den geen die Noe in den Arcke con spaeren met sijnder schaeren / minst ende meeste die can den zijnen oock wel bewaeren

voort t'eeuwige beswaeren / der helsscher tempeeste Saulus.

Grijptse beijde bijden hals elck als een beeste steltse op den Leeste / om te tormenteren .i. dienaer

Compt compt wij sullen u een Liedeken Leren 545 al sonder cesseren / off Langer te borgen

.2. dienaer

Gaet voort gaet voort wij sullen u de cost besorgen ghij sult eer morgen / bij uwen godt // sijn

maer eerst moet ghij met ons hier int codt // sijn

+Pausa.

+

Saulus.

Mij verwondert hoe dit volck aldus vertwijffelt ende bodt // sijn.

dat sij niet en vreesen dese tormenten groot ende op dese verleijder so seer versodt sijn so dat sij daer door comen in Last en noot 555 want hij most doch selver sterven den doot

door die dwalinge die hij heeft achter gelaeten niet tegenstaende hoe datmen hem verboot hij volchde sijn hoot ten mocht niet baeten

binnen damasco woonen meer van dese verdwaelde cordaeten 560 die met heur schoonpraeten / het volck verkeeren

dus wil ick gaen tot onse potestaten

onse geestelijcke vaeten sonder ijet te cesseren om volcomen macht van te begeren

dese ketters te vangen sonder ijet te verschonen 565 die met haer dwalinge tvolck turberen

die binnen der stadt van damasco wonen Ick sal mijn macht so vreeslijck tonen

over sulcke personen / sonder ijet te verleggen // al datmen over duijssent Jaer off weeten te seggen // sal.

570 Pausa.

Een Pharaseus

Heer bischoop prelaet ons overste heeren een regent over onsse geestelijcke statije mijn hert met smart is int verseeren 575 door overmercken dese groote turbatije

noijt en schieder alsulcken blamatije onse gestelijcke natije van godt vercoren

(39)

ten mach niet geschien sonder svijants temptatije dese ketters dignatien / dat is verloren

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(40)

+[7r]fol. .7.

+

Den Bisschop

Mijn geest is meest oock int verscoren doort aenhoren / dese groote molesteren

585 waeren wij niet geestelijck / hoe souden wij ons sporen om dit volck te versmoren / in haer nesten

Jerusalem en schieden noijt sulcke intereste

+4.c.

+overmidts die groote dwalinge die thans is onsteecken waer datmen nu comen in straeten aen vesten

590 this al vanden desen Jesum datmen hoort spreecken Een Phariseus

Die daer gedoot is om sijn valsche treecken houdende het volck vertwijffelt van binnen Eeen Bisschop

595 Daer sijn raesen roepen ende preecken dies hij maeckte veel sotten en sottinnen Saulus uuijtcomende

Ghegroet sijn mijn heeren notabel van sinnen ick gebie mijn tot uwen dienst altijt

600 volcomen macht soude ick gaeren van u gewinnen om te reijsen sonder eenich respijt

binnen damasco dit seecker sijt

om daer tondersoecken in huijsen en scholen ick ben bereijt om te aenvaerden den strijt 605 tegen den geen die daer so schandelijck doolen

sij hebben daer godt sijn eer ontstolen

met haerder blasphemien tis quaet om verdraegen dus sal ickse gaen soecken / in gaeten en holen En brengense u gevangen / sonder eenich versaegen Eeen Bisschop

Saule u reeden ons seer wel behaegen

dus wiltse gaen beclaegen sonder eenich appel daer is u commissie wiltse met u draegen om haer te plaegen die ons sijn rebel Een Phariseus

Wij geven u Authoriteijt ende speciael bevel

om te brengen int gequel sonder Langer te cesseren die tegens ons ende godt willen rebelleren

hier mede uwen oorloff...

Saulus.

Ick salt doen mijn heeren

Ick wilder mijn toe keeren / sonder Langer te beijen hoort ghijt wel mijn dienaers wilt u oock gaen bereijen met waepenen hermeijen / en al wadt u is van noden deen dienaer

Gheernne heere wij staen tot uwen geboden

om haer uuijt te rooden // sullen wij Loos en Listich // sijn den genen die tegen u boos ende twistich // sijn. //

(41)

Pausa

+sinnen uuijt

+

fort sich laboer

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(42)
(43)

40

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(44)

+[7v]

+Jist dat qualijck gerockent...

Ipocrisie

Ist qualijck gesponnen...

fortsich laboer

Ist quaelijck gestoockt...

IPocrijsie

Ist qualijck geblaesen...

fortsich laboer

640 Ten is ons met berouwen...

Ipocresie.

Dat wijt hebben beginnen...

fortsich laboer

Ist qualijck gerockent...

Ipocrisie

Ist qualijck gesponnen...

fortsich laboer.

Hoe souwden wij oock bet...

Ipocrisie.

650 Versieren connen...

fortsich laboer.

Waer sullen wij toch ronnen Ipocrisie

Jae dese vertwijffelde dwaesen fortsich laboer.

Ist quaelijck gerockent...

Ipocrisie

Ist quaelijck gesponnen...

fortsich laboer

660 Ist quaelijck gestoockt....

Ipocrisie

Ist qualijck geblasen....

fortsich laboer

Hoe was Saulus ontsteecken Ipocrisie.

Hij scheen te raesen...

so conde ghij hem aensien ghij fortsich Laboer / Loer fortsich laboer

Onse overste singen / met u tenoer / sloer

(45)

670 so ghinckt ghij hoer / doer / met uwen geveijnsde cracht Laven so datse saulo volcomen macht gaven

ghij gierige nacht raven / met uwen capproen / Loen Ipocrisie.

Onse geleerde en wilde daer niet toe doen / cloen 675 maer sij gingen haer coen / spoen / om saulo te bevelen

dat hij die rebellen van damasco soude vangen en selen wie soude toch hebben al sulcken spel man

fortsich laboer

Onse geestelijcke heere deden daer wijselijcke en wel / an 680 oft anders dit gequel / tjan en souden nimmermeer enden

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(46)

+[8r] fol. .8.

+

Ipocrisie.

Hoe sietmense Lopen...

fortsich laboer.

Ghelijck den blinden...

Ipocrisie

Men soudese al op knopen fortsich laboer.

690 Die daer bespotten ende schinden

onse geestelijcke benden / ende wijsen raet Ipocrisie

Wadt duijvel gebreeckt haer op onse geestelijcken zaet die sij vroech en Laet / aldus gaen verachten

fortsich laboer.

Kenden sij haer selffs sij souden hem wel wachten dese verkeerde geslachten / te doen sulck gerieff Ipocrisie

Dan seggen sij hebt malcander Lieff 700 maer geen gerieff / sij malcander bewijsen

fortsich laboer.

Wil ick u seggen wadt wij doen willen Ipocrisie.

Ja watte...

fortsich laboer.

Maer wij willen haer in haer sotheijt gaen prijsen so mogen wijse doen crijsen in ijdel glorije Ipocrisie

Goeden dach broederen in christo fortsich laboer

Compter dan een dantelore.

neempt in u memorije / dusdanige termen Ipocrisie

Dan isser som die hem met de schristuer willen beschermen 715 en Laten den armen / eenen wel beroijt Lopen

fortsich laboer.

Mogen sij malcanderen eenichsins becopen met valschijt bij hoopen / sij en sullent niet Laeten Ipocrisie.

720 Wadt volck meendij toch...

fortsich laboer.

Die dus gschoon van t'evangelij connen praeten

(47)

en op haer naesten boven maeten / een valsche gront // draegen Ipocrisie.

725 Ja Ja dat sijnse die t'evangelije inden mont // draegen sij mochten Liever een hont Jaegen / achter met den steert fortsich laboer.

In den mont segdij...

Ipocrisie.

730 Jae niet inder harten...

van sulcken darten // ben ick een doorsoecker fortsich laboer.

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(48)
(49)

44

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(50)

735

+[8v]

+Dat volck en doen immer gheen fijnancij off woecker swijcht ghij vloecker van alsulcken reden

Ipocrisie

Dat volck doen haer naesten als sij wouden datmen heur deden in allen steden / houden sij hem also boerachtich

fortsich laboer

Dat volck o' sij sijn so schristuer achtich en blijven geduerachtich / in sulcken bestiere Ipocrisie

Sij beleven dat evangelije...

fortsich laboer.

Ja perderrieren...

Ipocrisie

+5.c.

+Al ist dat wijt t'evangelije begecken in allen plecken dit ben ick wel vroet 750 nochtans ist evangelij waerachtich en goet

ende een behoet / voortsondich verstercken fortsich laboer.

Maer dit volck en tonen geen Evangelische wercken tis al vant vercken / hooft staert ende bouten

Ipocrisie.

Och sij connen so schoon vant Evangelien couten maer dubbelen en mouten blijft / eeven groennen fortsich laboer.

Bedroch en hoverdije staet schoon int saijsoennen 760 avent en noenne so elck een siet

Ipocrisie

Dit en roert den rechten evangelije niet die daer vervolch en verdriet om mosten Lijen fortsich laboer.

765 Wel hem die met die waerheijt strijen

sij sullen hem verblijen / int euwich vertroosten Ipocrisie

Het Evangeliom compt ons nu so schoon vant oosten door die vrome propoosten / die niemant en bedriegen fortsich laboer.

Holla genoech wij en wilder niet om Liegen

maer wij willen gaen vliegen / om Psaulus te Informeren Ipocrisie

Hoe sal hij in damasco nu gaen regeren 775 hij sal haer wel Leeren singen andere nooten

fortsich laboer

Hij heeft volcomen macht van onse promooten

(51)

dat sijn de cooten / die wij Lange gesocht // hebben Ipocrisie.

780 Wij sijn die geen dit werck gewrocht // hebben ende saulus gebrocht hebben // aen dit groot bevel fortsich laboer

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(52)

785

+[9r]fol. .9.

+Onse overste hoopen dat weet ick wel naet groot gequel / sij hebben verlingen hoe dat saulus metten herten fel

die hem sijn rebel / gevangen sal bringen hoe sullen sij dan springen...

Ipocrisie

Aldus soument coocken...

fortsich laboer

Aldus soument mingen...

Ipocrisie

795 Aldus soudment smoocken...

fortsich laboer.

Aldus soument plingen....

men sal ons singen / een nieuwe Loffsang.

Ipocrisie

800 Compt neeffgen gaen wij...

fortsich laboer.

Best nemen wij onsen affgang hier after desen hoff Lang oms wadt groens te plucken // al 805 en sient hoet met Saulo gelucken // sal.

Pausa Saulo uuijtcomende om te gaen reijsen na damasco met .2. dienaers Wel aen mijn knechten hebt ghij u oock bereijt

om met mijn te gaen reijsen nae damasco binnen 810 op dat wij daer mogen gaen wreecken mijn Leijt

over die rebellen wreijt die wij dan sullen vinnen wadt segt ghij van desen vertwijffelde van sinnen gelijcken de spinnen gaen sij haer fenijn spreijen die sullen sij nu loon nae haeren wercken winnen 815 buijten en binnen sonder eenich verbreijen

wij sullen hem wel Leeren dat volck verleijen wenen en schreijen / sal haer niet baeten haer valscheijt en sullen sij niet langer seijen

met roepen en creijen / op onse geestelijcke staeten Jesus

Saule saule mijn woorden wilt vaeten

segt sonder verlaeten / waerom vervolcht ghij mijn Saulus

O heer wie sijt dij...

Jesus

Vraechdij wie ick sij...

Ick Jesus dien ghij vervolcht met u promooten tsal u swaer sijn tegen mijn prickelen te stooten cleijn metten grooten / hoe sijdij dus coen / al Saulus

(53)

Heer wadt wilt ghij dat ick doen // sal

weet dat ick mijn spoen // sal / nae mijn vermogen Jesus

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(54)
(55)

48

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(56)

+[9v]

+Gaet inder stadt en wilt u daer toe vogen daer salmen u togen / wadt u van noot sij Saulus.

Wadt een wonderlijcke Lichte...

.1. dienaer.

Den hemel ontsloot vrij...

Saulus.

Ick verlies mijn gesichte...

2. dienaer.

845 Het hert verschoot mij

ick blijver schier doot bij / daer sulcken swaericheijt .1. dienaer

Wadt een wonderlijcken stem...

Saulus.

850 Wadt een wonderlijcke claerheijt .2. dienaer

Wij en sien hier niemant....

1. dienaer

Wadt beduijt desen arbeijt...

Saulus.

Die euwige waerheijt // baert hier sijn crachten .2 dienaer

O heer sijt ghij blint...

Saulus.

860 Wilt daer niet op achten...

sonder Langer te wachten / willen wij van hier scheeden 1 dienaer

Compt doch Lieve heer...

2 dienaer

865 Wij sullen u Leden...

1. dienaer

Met haesten seer...

2 dienaer

Hier binnen der steden...

870 daer sullen wij u bereeden / een plaets van rusten daer u toe mach Lusten...

Jhesus

Anania ananiam...

Anania

875 Hier ben ick heere...

(57)

Jhesus

Gaet spoet u drae ende haest u seere

met sulcken snellen keere / sonder verwachten vliet gaet inde straet die daer den rechten hiet

880 mijn woort wilt aenhechten sijt met cloecken onderwinnen ten huijse van Juda daer sult ghij hem vinden

Saulus denblinden van Thersen geboren want hij is biddende...

Ananias

885 Thart moet mijn verstooren doort aenhaeren u godlijck woort

want ick heb veel van desen man gehoort

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(58)

890

+[10r]fol. 10.

+Wadt quaet ende moort / datter geschieden door hem over uwen heijligen al binnen Jerusalam

ock heeft hij macht van onsen hoogen priesters ontfaen hier binnen damasco te vangen te slaen

al die daer sonder dwaen u naem aenropen Jhesus

Staet op ende gaet heen sonder ijet te wanhopen

+6.c.

+wilt naerstelijck Lop en / hoort ghij wel dat / wis want hij mijn een uuijt vercoren vadt / is

om mijnen naem te draegen onthout dit wel

900 voorden heijdenen Coningen ende geslacht van Israel oock sal ick hem doen weten wel wat hij sal moeten lijen Ananias

Gaerne heer sonder eenich vernnijen sal icker gaen tijen om hem te verblijen

905 o goddlijcke gebenendijen o' hemelsche soetheijt o' Levende woort o' eeuwige goetheijt

des menschen spoet Leijt / alleen in u crachten om te helpen hebt ghij alleen die machten

ghij waert die daer wrachten / ons eeuwige salicheden 910 oock hebt ghij uwen vader anden cruijs gebeden

om ons te bevreden / voort eeuwige getrueren mijn dunckt ick coom hier ontrent die dueren best clop ick hier vueren sonder groot geblas Laet in en goods naem...

Een van binnen spreeckende Wie is daer buijten...

Ananias

Ick ben uwen broeder Ananias Al alleen op dit pas wilter op gomen Een knecht vanden huijse

Onsen broeder Ananias weest wel gecomen die goddlijcke stromen / moeten u bevloeijen hoe compt dat ghij u dus seer gaet spoeijen seg sonder vermoeijen / nae mijn behaegen Ananias

Door Lieffden des heeren / ick soude u gaerne vraegen wilt mijn toch gewaegen / uuijt rechter minnen

off saulus hier is...

Die knecht vanden huijs 930 Ghij sult hem hier vinnen

siet daer binnen so wardijt vroeder Ananias

Gegroet sijt ghij saulus onse Lieve mebroeder godt den behoeder den heer der heeren 935 die u openbaerde wilt dit incorporeeren

doen ghij quaempt passeeren / bij die wegen ontrent die selffde heer heeft mij tot u gesent

(59)

want ghij sijt blent van uws ogen Lichte

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

(60)
(61)

52

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 2: Boek B

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij deze bedragen zouden nog dienen te worden opgesteld de onbetaalde mil- joenenrekeningen van o.a. de Koninklij- ke Ned. De bedragen daar- van zijn niet

Het is hier al vreughden Hier blicken de deughden Meer als Cristalijn, Het is hier al liefde Die den geest doorgriefde Van hun al gemeyn Niet wort hier verheyft Want t'goddelijck

ICk en hebbe niet langh ghetwijffelt, aen wie ick soude op-draghen dit vriendelijck ende aan ghenaem broedtsel van mijnen Lieffelycken Paradys-voghel, en met reden gesproken, wie

Maer daer Godt toondt sijn hulp also, Gheen dingh en mach haer schaden. Godt toonden hem een hulp te sijn By Israel,

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer ‘de Pellicanisten’.. Extra aandacht verdient in dit opzicht nogmaals de figura u en de potestas van

v. 19 en Sechenias van v. 22; volgens deze lezing worden tot en met v. 24 in het geheel elf geslachten genoemd als in geregelde opvolging uit Zorobabel voortgekomen. En de zoon

1) Salomon neemt zelf weer het woord om de wijsheid aan te bevelen. hangt het tweede verslid ook af van zoodat: ‘uw hart zich neigt tot de verstandigheid’; terwijl daar ook v. 2

Doch op den wijden, wijden weg naar de eeuwigheid heeft zij hem, den dierbare, gemist en nu komt zij elken nacht terug om weer zijn geroep te hooren, in de hoop van den weg niet