• No results found

Van Godt

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van Godt"

Copied!
67
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Van Godt

Sijnen naem, by-namen, hoedanigheyden, daden ende wercken

D.V. Coornhert

bron

D.V. Coornhert, Van Godt. Sijnen naem, by-namen, hoedanigheyden, daden ende wercken. Jacob Aertz Colom, Amsterdam 1630

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/coor001godt02_01/colofon.php

© 2016 dbnl

(2)

1r

Van Godt.

Sijnen Naem, By-namen, Hoedanigheyden, Daden ende Wercken:

Nae zijn Goedtheydt, Almoghentheyt, Rechtvaedigheydt, Wijsheyt, Liefde, Barmhertigheydt, etc. Ghetuygenissen der H. Schrift.

Ioan. 17. 3.

Dit is het eeuwighe leven dat sy u bekennen dat ghy alleen waerachtigh Godt zijt, ende dat Jesus is Christus den welcken ghy ghesonden hebt.

Sap. 14. 3.

Godt te kennen is volmaeckte gerechtigheyt, ende te weten u gerechtigheyt ende kracht is een wortel der onsterflijckheyt, Ose. 6.6.

Eerste Hooft-stuck.

Beschrijvinghe Godes.

ICk ben die ick ben, Exo. 3. 14 Die is Exod: 3. 14

Die is, die was, ende die komen sal Apoc: 1, 4 Hebbende, tleven in zijn selven Joan: 5, 26 God is eenen gheest Joan: 4, 24, 2 Cor: 3, 17

Dat Woort Joan: 1, 1 De Liefde 1 Joan: 4, 16

Des wrekenden Gods beschrijvinghe Esai: 30, 27

Des almachtigen Gods beschrijvinge Psalm 103, 134, 6, 17, 9, 92, 1, 64, 7. Esai 40, 10 4 Esd:

8, 20, Jere: 10, 10, eyc.

Tweede Hooft-stuck.

Godes Naem.

De Heere Godt van uwen vaderen, de God van Abraham, de God van Isaac de God van Jacob, etc. dats mijnen Naem inder eeuwicheyt Exod: 3, 15

Mijnen Naem Adonai Exod: 6, 3 Almachtigh is zijnen Naem Exod: 15, 3 De Heere is mijn verheffinghe Exod: 17. 16 Bermhertigh. 4 Esdr: 7, 62, 8, 31

Heere Psal, 67, 5 Esai: 42, 8 Jere: 16, 21

Deer Heerscharen Esai: 47, 4, 54, 5 Jere: 51, 57 Een Zachar: 14, 9

Godt van gheheel Aertrijck Esai: 54, 5

(3)

Derde Hooft-stuck.

Godes by-ghevoechde Namen.

VErborghen Esai: 45, 15

Omgort met moghentheyt Psalm 64, 7 Aen te bidden Mat: 4, 10

Eeuwich Baruch 4, 7 Rom: 16, 26

Alderoppersten, hooghen Genes: 14, 18, 19 Saligh: 1 Timoth: 1, 11

Ghebendijt Genes: 14, 20 Goedertieren Joel 2, 13

Over de ondanckbarighe ende qauden Luc: 6, 35 Goedt Psalm 72, 1

Alleen Luc: 18, 19

Den ghenen die oprecht van herten zijn Psalm 72, 1 Die in hem hoopen, de ziele die hem soeckt Thren: 3, 25

Goedertieren Exod: 34, 6 2 Par: 30, 9, 2 Esd: 9, 17, 31 Joannes 4, 2.

Den ghenen die tot hem wederkeeren 2 Para: 30,9

Waerdigh te ontfanghen glorie, eere, ende kracht Apoc: 4, 11 Rijck in bermhertigheyt Ephes: 2, 4

Soet Psalm 24, 8

Wonder doende Exod, 15, 11 Ghetrou Deut: 7, 9

In alle zijne woorden Psalm 144, 13 Sterck Exod: 20, 5

Aldersterckste Genes: 46, 3

Die alleen heeft de onsterflijckheydt 1 Tim: 6, 16 Vreeselijck boven allen Goden 1 Par: 16, 25 Onsterffelijck 1 Tim: 1, 17

Onbegrijpelijck van ghedachten Jere: 32, 19 Alderhoochste Genes: 14, 20

Onverbiddelijck den genen, die hem tot gramschap verwecken Thren: 3. 42 Onsienlijck Coloss: 1, 15 1 Joan: 4, 19

Rechtvaerdich Exod: 9, 27 Deut: 32, 4. etc.

Langmoedigh Psalm 102, 8

Loffelijck Exod: 15, 11 2 Reg: 222, 4 Boven maten 1 Para: 16, 25

Grootdadich in heylichede Exod: 15, 11 Groot Eccl: 46, 6 Deut: 10, 17

Van rade Jere: 32, 19

Boven alle goeden Exo: 18, 11 2 Par: 26, 5 Meerder dan ons herte 1 Joan: 3, 20

Onsienlijck Eccl: 1, 8 Wonderlijck Psalm 67, 36 Bermhertigh Exod: 34, 6

Seer Psalm: 102, 8

Denghenen die alle zijne geboden bewaren ende volbrenghen Deut: 6, 25 Sachtmoedigh Psalm 85, 5

Die hem aenroepen Almachtigh Genes: 17, 8

Gheen dinck swaer Genes: 18: 14 1 Reg: 14, 6 Jere: 32, 17, 27 Zach: 8, 6

(4)

1v

Verduldigh Joal 2, 13 Goedertieren 2 Par. 30, 9

Alleen Apoc. 15, 4 Versoenlijck Job 33, 26 Machtigh 2 Cor. 9, 8

Inden strijt Psalm 23, 8 Alleen 1 Tim. 6, 15

Te doen al 'tghene hy belooft heeft Rom. 4, 21 Alle dinghen te doen Ephes. 3, 20

Ons te bewaren van zonde, etc. Jude 24 Ephes. 3, 20 Metten verkeerden verkeert 2 Reg. 22, 27

Milt int vergheven over de quaetheydt Joal 2, 13 Ghenadigh 2 Esdr. 9, 17

De zonden zijns volcks Psalm 77, 38 Die penitentie doen en bidden 2 Par. 7, 14 T'landt zijns volcx Deut. 32, 43

Die oordeel doet ende t'geloove soeckt Jerem. 5, 1 Recht Psalm 91, 16

Salich maeckende Esaie 45, 21 Salighmaker heylsaem Luce 1, 47 Heyligh Levit. 20, 26 Isai. 6, 3 Alleen wijs Rom. 16, 27

Ondersoeckende de herten ende nieren Psalm 7, 10 Eeuwich Esai. 40, 28

Wiens ghelijck niet is 1 Par. 17, 20 Alleen goedt Luce 18, 19\

Godt Psalm 17, 32

Hebbende onsterffelijckheyt 1 Tim. 6, 16 Goedertieren Apoc. 15, 4

Machtigh 1 Tim. 6, 15 Soet Psalm 99, 5

Alleen die hem aenroepen Psalm 85. 5 Een yeghelijcken Psalm 85. 5

Vervaerlijck Deut. 7, 5 In zijn raden Psalm 65, 5 Seer hooch verheven Daniel 3, 52

Waerachtich Johan. 3, 33, 17, 3 Rom. 3, 4 Jere. 10, 10 Levende Jos. 3, 10

De stercke wreker die vergheldende verghelt Jere. 51, 56 Een eenigh Godt Deut 6. 4

Godt

Is niet ongherechtigh Rom. 3, 5 Onrechtvaerdigh Heb. 6, 10

Is gheen Godt willende boosheydt Psalm 5, 5

Vierde Hooft-stuck.

(5)

Godes toe-gheworpene Namen.

Want Godt wort ghenaemt GOdt Abrahams Genes. 26, 24

Abrahams Isaac ende Jacobs Mat. 22, 32 Van dat heyr Israels 1 Reg. 17, 45 Van Bethel Genes. 31, 13

Des Hemels ende der Aerden Gen. 24, 3 Des herten Psalm 72, 26

Van alder vertroostinghe 2 Cor. 1, 3 Van alle de creaturen Judith 9, 17 Der goeden Deut. 10, 17

Der Liefden 2 Cor. 13, 11 Der Heyrscharen Isai. 2, 12 Der Glorien Actor. 7, 2 Der Hebreeuschen Exod. 3, 18 Jacobs Psalm 45, 8

Israels Josu. 10, 42 Des Oordeels Esai. 30, 15 Des Lichts Eccles. 46, 18 Der Maiesteyt Psalm 28, 3 Van veel bermhertigheyt Joel 2, 13 Van alder gratien 1 Pet. 5, 10 Des vredes Rom. 15, 33 Des troosts Rom 15, 5 Des hopen Rom. 15, 13 Der saligheyt Psalm 87, 2 Der wetenheyt 1 Reg. 2, 3 Der waerheyt 3 Esd. 4, 40 Der eeuwigheden Job 13, 12 Der heyrkrachten Psalm 58, 6 Onses levens Eccl. 23, 1 Der wraken Psalm 93, 1

Godt en is

Gheen Godt

Des tweedrachts 1 Cor. 14, 33 Der Joden alleen Rom. 3, 29 Wtnemer der Personen Actor. 10, 34

Vijfde Hooft-stuck.

Godes benaminghe.

Een helper Psalm 32, 20 Der armen Psalm 71, 12

(6)

Davids Psalm 18, 15

Der ghetrouwen in der eeuwigheydt Psalm 61, 9 Josephs Genes. 49, 25

Israels Psalm 113, 9 Der Weesen Psalm 9, 14 Sephore Exod. 2, 25

In de bequame tijden Psalm 9, 10 In de tribulatie ....

Een rechtvaerdighe hulpe Psalm 7, 11

Een jaloers ende wrekende Heere. Nah. 1. 2 Een Enghel Actor. 7, 30, 38

Een Rechter Judic. 11, 27 De eeuwighe hitten Esai. 33, 14 T'verslindende vyer ...

Een hulper Esai. 50, 7

Een konstenaer Sap. 13, 2 Hebr. 11, 10 Een sterck vechter Jere. 20, 11 T'hooft Christi 1 Cor. 11, 3 Die't al siet Esther 16, 4 De Liefde 1 Joan. 4, 8

Een aensiender der tijden Spr. 36, 19 Den hoorn der saligheydt 2 Reg. 22, 3 Den Schepper Rom. 1, 25

Der wateren Judic. 9, 17 Des werelts 2 Mach. 7, 23 Van alle dinghen Eccle. 24, 12 Een ghetrou Schepper 1 Petr. 4, 19 Een bewaerder Genes. 28, 15

Der menschen Job 7, 20 Een beschermer Judith 6, 13

Een heerschappije hebbende, Heere Exod. 34, 6 Rechtvaerdich heerscher 2 Reg 23, 3

Schoon boven alle Creatueren, Sap. 13, 3 Over de Sonne Sap. 13, 3

De Mane ...

Den Hemel Dan. 5, 23 Der Heyrscharen Amos 5, 16 Een regeerder

Der menschen 2 Reg. 23, 3 Israels Mich. 5, 2

Des levens 2 Mach. 14, 46 Van gheheel aertrijck Zach. 4, 14

(7)

2r

Heere Genes. 1, 2

Des Hemels ende Aerden Gen. 24, 3

Boven al die heerschappije hebben Deut. 32, 12 Een leydtsman Deut. 1, 30 Judic. 4, 14 Deut. 32, 12

Over wegh Exod. 13, 22 Een verheffer 2 Reg. 33, 3

Een verheffinghe van die op hem betrouwen Exod. 17, 15 Vasigheyt 2 Reg. 22, 19

Davids Psalm 17, 3

De levende Fonteyne Psalm 41, 3 Des levenden waters Jere. 2, 13 Der Wijsheyt Baruch 3, 12, Onse sterckheyt Habac. 2, 19

Des volcx Psalm 27, 8 De stercke van Jacob Isai. 60, 16

In Israel 2 Reg. 23, 3

T'swaerdt van Israels glorien Deut. 33, 29 De erffelijckheyt Davids Psalm. 15, 5

Der Priesteren en Leviten Deut.4, 29 Verslindende vyer Esa. 33, 15 Deu. 19, 3 Een verlichtinghe Psalm 26, 1

Een verlichter vande arme ende zijn schuldtheere Prov. 24, 13 Insiender des herten Prov. 24, 12

Een Rechter 1 Reg. 24, 16 Sterck Psalm 7, 12 Rechtvaerdigh ....

Lijdsaem ...

Van al Heb. 12, 23 Der Weduwen Psalm 67, 6 Ende ghetuyghe Jere. 29, 23 Den lof van Israel Psalm 21, 4

Vanden ghetrouwen Esa. 12, 2 Een wetghever Jacob. 4, 12 Onsen wetghever Esai. 33, 22 Een verlosser Psalm 17, 3

De lanckheyt onser daghen Deut. 30, 20 T'licht 2 Reg. 22, 29 1 Joan. 1, 5 T'loon boven maren groot Genes. 14, 22 Een bermhertigh Heere Psa. 85, 15 Jac. 5, 11

Rechtvaerdigh Psalm 111, 4 Des menschen ooghe Zach. 9, 1

Een herder Esai. 40, 11 Jerem. 23, 3 Ezech. 34, 11, 13 Onse Vader Matth. 6, 9 Rom. 1, 7

Der glorien Ephes. 1, 17 Der lichten Jacob. 1, 17

Der bermhertigheden 2 Cor. 1, 3 Van alle Ephes. 4, 5

Der Weesen Psalm 67, 6

Van alder vertroostinghe 2 Cor. 1, 3 Levende Joh 6, 57

De lijdtsaemheyt Psalm 70, 5 De vreese zijns volcx. Esai. 8, 13 De steen 2 Reg. 22, 2

Der gheesten wegher Prov. 16, 2 T'deel Psalm 118, 57

Der gener die op hem betrouwen DPs. 72, 26

(8)

T'erfdeel Levi Deut. 10, 9

Besitter van Hemel ende Aerde Genes. 14, 22 De eerste ende de laetste Isai 44, 6

Proever vanden rechtvaerdigen Jere. 20, 12

De Naeste der kleynder Kinderen ende Weesen Prov. 23, 11 Een voorvechter om te behouden Isai. 63, 1

Een aensiender der gratien Eccl. 3, 34 Een beschermer Psalm 30, 3

Abrahams Genes. 15, 1 Davids Psalm. 17, 19

Der rechtvaerdighen Psalm 36, 34 Van alle die in hem hopen Psal. 17, 31

Alle den ghenen die hem soecken inder Waerheyt Syrach 2, 13 Der behoudenissen van zijnen ghesalfden Psalm 27, 8

Een bescherminghe Psalm 120, 5 Een regeerder van al Esther 15, 5 Een lijdtsamigh betaelder Syr. 5, 4 Een verlosser Isai. 48, 17

Davids Psalm 18, 15 Jobs Job 19, 25 Israel Isai. 49, 7 Juda Jerem. 50, 34

Des wormkens Jacobs Osai. 41, 14 Des levens Thren. 3, 58

Een stercke verlosser Jerem. 50, 34 De toevlucht 2 Reg. 22, 3

Davids Psalm 30, 4 Der armen Psalm 9, 10

Een verghelder die hem soecken Heb. 11, 6 Een Coninck Psalm 5, 4 Jere. 10, 10

Der glorien Psalm 23, 10 Omsterflijck 1 Tim. 1, 17 Onsienlijck. ...

Wonderlijck Psalm 4, 3 Des wereldts 2 Mach. 7, 9 Van t'gheheele aertrijck Psal. 46, 8 Der Coninghen 1 Tim 6, 15 Der eeuwigheyt 1 Tim. 1, 17 Der heyrscharen Psalm. 67, 13 Des sterckheyts 2 Reg. 22, 2, 3 Een ghesontmaker Exod. 15, 26 De Salighmaker Isai. 10, 24

Israels 1 Reg.14, 39 Des werelts Joan. 4, 42 Van alles Sap. 16, 7

Aller menschen maer aldermeest der Gheloovighen 1 Tim. 4, 10 Sijns volcx Esai. 63, 8

Eenigh alleen Esai. 43, 11 De saligheyt Psalm 26, 1

De heylighe van Israel Isai. 48. 17 De heylichmaker Israels Ezech. 27, 28 Het schilt 2 REg. 22, 3

Der hulpen Deut. 33, 29

Een waerachtigh doorsoecker der herten Sap. 1, 7 Een medeghesel over wegh Genes. 35, 3

De hope Davids Psalm 13, 6, 60, 4 Jeremie Jere. 17, 17

Der armen Psalm. 13, 6

(9)

Van alle eynden des aertrijcx Psal. 64, 6 Sijns volcx Joel 3, 16

Een gheest Joan. 4, 24 Een ontfangher Psalm 41, 10 Het ontsich zijns volcx Isai. 8, 13 Een ghetuyghe 1 Reg. 12, 5 Rom. 1, 9

Rasch Mal. 3, 5

Des onnooselheyt Samueleis 1 Reg. 12, 5 Vande beloften der menschen Jud. 11. 10 Der nyeren Sap. 1, 6

Een triumpheerder in Israel 1 Reg. 15, 29 Een wreker 1 Thess. 4, 6

Sijn beschrijvinghe Sap. 5, 18, 19 t'heel Cap. uyt Een sterck wreker Jere. 51, 56

Ons leven Deut. 30, 20

Seste Hooft-stuck.

Godes Daden ofte Wercken na zijn Goetheyt.

WAsschet af de vuyligheden Isai. 4, 4 Timmert Psalm 126, 1

Bemint dat Oordeel Psalm 36, 28

(10)

2v

T'goede Sap. 7, 20 Opent de ooren Isai. 50, 2, 5

Der mannen Job 33, 16 Van Samuel 1 Reg. 9, 15 Van David 2 Reg. 7, 27 T'hert van Lydia. Actor. 10, 14 De deuren des Hemels Psalm 77, 23 De sluysen des Hemels Mal. 3, 10 Sijn handt Psalm. 103, 28 144, 16 De Zee Judith 5, 12

Den backtant in dat Ezels kaecxbeen Judic. 15, 19 De ooghen Agar Genes. 21, 19

Balams Num. 22, 31

Der vervolgers Elisei 4 Reg. 6, 20 Des kindts Elisei 4 Reg. 6, 17

Den Muyl vander Ezelinne Nu. 22, 28 Den mont Ezechielis Ezech. 33, 22 De deure des woorts Coloss. 4, 3 De graven Ezech. 37, 12

Sijnen besten schat den Hemel Deu. 28, 12

Openbaert hem selven den genen die hem vreesen Psalm 24, 14 Abraham Genes. 12, 7

Isaac Genes. 26, 2 Jacob Genes. 35, 7, 48, 3 Moysi Exod. 3, 2 Den volcke Levit. 9, 23 Den Propheet Num. 12, 6 Israel Ezech. 20, 5 Salomon 3 Reg. 3, 5

Die hem betrouwen Sap. 1, 2 De glorie de Heeren Exod. 26, 10

Ghenade Godts Tit. 2, 11 Liefde Godts 1 Joan 4, 9 Den Sone Godts Joan. 3, 8

Christum in Israel Joan. 1, 31 1 Pet. 1, 20 Sijn Rechtvaerdigheyt Rom. 3, 21

Woort Tit. 1, 3

Watmen van God kennen machRo. 1, 18, 19 Het leven 1 Joan. 1, 2

De goedertierenheydt ende beleeftheyt ons Salighmakers tot den menschen Tit. 3, 4 De verborghentheydt des goedertierenheyts 1 Tim. 3, 16

Door den dienst des Engels Tob. 12, 11 Der predicatie Tit. 1, 3

Des lichts Ezech. 5, 13

Ghebenedijt alle ghedierten Genes: 1, 22 Den sevensten dagh Genes. 2, 3 Sijn landt Psalm 84, 2

D'eerste Ouders Genes: 1 28, 5, 2

T'volck van Israel Deut: 2, 72 Par 32, 10 Psalm: 28, 11, 66, 2, 106, 38 Het huys van Israel Psalm: 113, 12

Van Aaron ...

T'geslachte der oprechten Psal: 111, 2 Die uyt den gheloove zijn Galat. 3, 9 Die Abraham gebenedijen Gen. 12, 3

Die bewaren sal Gods geboden Deut. 28, 1, 30, 16 Isai: 6, 9 Die medelijden hebben Deut: 15, 10, 19 Prov. 22, 9 Mat. 25, 34

(11)

Den rechtvaerdigen Psal. 5, 13 Prov. 3, 33 Die God vreesen Psal. 113, 13, 127, 4 Eccl. 1, 13 Die inden Heere betrouwen heeft Jer. 17, 7 Noe Genes. 9, 1

Abraham Gen. 24, 1, 12, 2 Esai: 51, 1 Sara Genes: 17, 16

Isaac Genes: 25, 11 Jacob Genes: 32, 29 Laban Genes: 30, 28 Sampson Judic. 13, 24 ObedEdom 1 Par. 13, 14 Phollarchi 1 Par. 26, 5 Judith, Judit. 13, 21 Jod, Job 42, 12

Des Egyptenaers huys Gen. 39, 5

De croone des jaers van syne goedertierenheyt Psalm 64, 12 Doet wel synen naem Ezech. 20, 44

Sonder ophouden Jere. 32, 40

Den goeden ende oprechten van herten Ps. 124, 4 T'huys van Israel Ezech. 20, 44

Van Juda Zach. 8, 15

Jerusalem Jere. 32, 41 Zach: 8, 15 Jacob Genes. 32, 9

David Psalm 56, 3

De vrucht van Godes weldoen.

Gode belijden Psalm 48, 19

De wederkeeringhe van de ziele in haer ruste Psalm 114, 7 Castijt om onse onrechtvaerdiheden Tob: 13, 5

Ten eynde dat ghy u niet laet duncken dat ghy onschuldigh zijt Jere. 30, 11 De Wijse

Door de wercken zijner handen Tob. 13, 11

Castijende levert niet over ter doot Psa: 117, 18 2 Cor. 6, 9 Int Oordeel Jere: 30, 11 46, 28

Niet sparende als d'onnoselen Jer. 46, 28 Wien?

Dien hy lief heeft Heb: 12, 6 Apoc: 3, 19 Ephraim Jere: 31, 18

Jerusalem Tob. 13, 11

De vrucht van Godes Castijden.

Godt te benedijden Tob. 11, 17 Onderwesen te worden Jere. 31. 18

Croont de mensche met eere en vercieringhe Psalm 8, 6 Versamelt zijn volck 4 Esd. 1, 39

Leydt zijn Volck Psalm 76, 21 Joseph Psalm 76, 2 David Psalm 60, 4

(12)

Die in Godt hopen Psalm 60, 4 Waer?

Tot in der hellen en brengt daer weder uyt 1 Reg: 2, 6 Tob: 13, 2 Sap. 16, 13 Tot den stof des doots Psalm 21, 16

Op de paden der rechtvaerdigheyt. 22, 3 Inden rechten wegh Psalm 106, 7 Tot de havenen haren wille... 106, 30 Op den pat van zynen gebeden Ps. 118, 35 In t'rechte landt Psalm. 142, 11

De Wijse

Met zijn handt Psalm 138, 10 Door zijnen wegh Psalm 85, 11 Den eeuwighen wegh Psalm. 138, 24 In zijn rechtvaerdigheyt Psalm 5, 9 In zijnen wille Psalm 73, 14

Inde wolcke des daeghs Psalm 77, 14 Als een Schaep Psalm 798, 1, 76, 21 Vervreught David Psalm 91, 5

Bemint dat oordeel Isai. 61, 8 Psalm. 32, 5 Rechtvaerdigheden Psalm 10, 7 Bermhertigheyt Psalm 83, 12, 32, 5 Waerachtigheyt Psalm 83, 12, 50, 8 De wijsheyt Sap. 8, 3

De simpelheyt 1 Para. 29, 17

De schoonheyt van Jacob Psalm 46, 5 Alle de dinghen die zijn Sap. 11, 25 Vrywilliglijck Ose. 14, 5

Beschickt Israel Ose. 14, 9

(13)

3r

Sijn dienaer 2 Esd. 1, 11

Den rechtvaerdighen Psalm 7, 10 De sachtmoedighe Psalm 24, 9 Osiam 2 Para. 26, 3

Alle de weghen Christi Isai. 45, 13 Den weg Eccl. 37, 19

Sijns knechts Abrahams Gen. 24, 56 Alle de wercken Josephs Genes. 39, 23 De wercken onser handen Psalm. 69, 17

De gangen vanden mensche Prov. 16, 9 Jere. 10, 23 Van die den Heere verwacht Ps. 39, 3

Die op den Heere verwacht Ps. 39, 3

Die op den Heere peynst in alle sijne weghen Prov. 3, 6 Den raedt des Wijsen Eccl. 39, 10

In zijn waerheyt Psal. 24, 5 Eccl. 37, 19 Inden rechten wegh 26, 11

Int oordeel Psalm 24, 9

Den mensch om t'volck te bekkeeren Eccl. 49, 3 Als een groeyende Abeelboom Ose. 14, 9 Leert zijn Rechtvaerdighmakinghen Psalm 118, 68

Leydt aen ter penetentien Rom. 2, 4 Sap. 12 10, 20 Joel 2, 13 Job 24, 23, 2 Pet. 3, 9 Luc. 13, 8 Verheft Christum Phil. 2, 9

T'volck van Israel Act. 13, 17

De ootmoedige Mat. 13, 12 Luc. 10, 52 Esther 11, 11 Den hoorn sijns volcx Eccl. 47, 6 Ps. 48, 14

De sachtmoedighe Psalm 149, 4 Die zijn wegh bewaren Psalm 36, 34 Den kinderen Isai. 1, 2

David Psalm 9, 15 Sijn hooft Psalm 3, 4 Sijn hoorn Eccl. 47, 13 Joseph Genes. 50, 20

Tot behoudenis van vele volcken.. ..

De glorie der gener die hem vreesen Eccl. 1, 24 Inden tijt des versoeckens 1 Pet. 5, 6

In eeuwigheyt 1 Pet. 47, 13 Voor een tijt Isai. 1, 2 Rom. 11, 17 Door't middel van

Smenschen sachtmoedighyet Psal. 149, 4 Ootmoedigheyt Matth. 13, 12

De bewaringe zijns weghs Psal. 36, 34 En sijner vreese Eccl. 1, 24

Verhoort de ghebeden Deut. 4, 7

Der rechtvaerdighen Pro. 15, 29 Psalm 33, 16, 18 Der Weduwen en Weesen Exo. 22, 23

Der Armen Exod. 22, 27

Oock der boosen ghelijck des boosen knechts Matth. 18, 27 Der duyvelen Luc. 8, 32

Exempelen der gener, welcker gebeden van Godt verhoort zijn gheweest.

Aaron Exod. 8, 12 Num 10, 6, 7, 8

(14)

Abraham Genes. 20, 17 Agar Genes. 16, 11 Anna 1 Reg. 1, 15 d'Apostelen Act. 4, 31 De twee blinde Matth. 20, 30 Cornelis den Hooftman Act. 10, 4 Den Coninck David Psalm 3, 5 Elias, Jacob. 5, 17

Elizeus 4 Reg. 4, 33

De Coninck Ezechias 4 Reg. 20, 5

Ruben en Gads Sonen en het half gheslachte van Manasse 1 Par. 5, 18 ende daer na Jabes 1 Para. 4, 10

Jeremias Thren. 3, 56 Joachaz 4 Reg. 13, 4 Job, Job 42, 8 Jonas, Jon. 2, 3 Josue, Jos. 10, 12 Isaac Genes. 25. 25, 21 Isaias 2 Para. 32, 20 Ismael Genes. 21, 17

Israel Num. 21, 2, 3 Exod. 2, 24 Judith, Judith 13, 9

Manasses 2 Para. 33, 13

Moyses Num. 20, 6, 7, 8 Exod. 10, 18 Paulus Actor. 28, 8

Petrus Actor. 9, 4

Een Propheet 3 Reg. 13, 6 Samuel 1 Reg. 7, 9 1 Reg. 12, 18 Salomon 3 Reg. 3, 11

Sampson Judic. 15, 19 Silas met Paulo Actor. 16, 25 Susanna Dan. 13, 44

Zacharias Luc. 1, 13

Maeckt den mensch een hulpe. Genes. 2, 18 Een hoorende oore Prov. 20, 12

Siende ooghe....

Onse boosheden van ons so verre als dat Oosten is van den Westen Psal 102, 12 Sijn saligheyt bekent Psalm 97, 2

Een kort woordt Rom. 9, 28

Bekent de wegen des Levens Psal. 15. 11 Dat wy in zijn geboden wandelen Ezech 36, 27 Vast zijn heylige plaetse Exod. 15, 17

Sijn verbondt Exod. 26, 9 Sijn woordt 3 Reg. 6, 12 Het suyvere woort Prov. 15, 26 Sijn ooghe op David. Psalm 31, 8 Sijn volck Psalm. 104, 24 Salomon 3 Reg. 2, 24 Sijn rijck 2 Reg. 7, 12

De palen der Weduwen Prov. 15, 24 Brengt voort ende baert Jacob. 1, 2, 18

Vrywillighlijck....

Door t'woordt der Waerheyt....

Woont int midden der kinderen Israels Exo: 29, 45 Onder de kinderen van Israel Nu. 35, 34 In Jerusalem Psalm. 134, 21

Onder de menschen Psalm, 77, 60

Verheught hem over die hem gehoorsamen in alle goedt Deut: 8, 9

(15)

Als hy de zijne wel doet Jere: 32, 41 Laet zijn aengesicht lichten op ons Psal: 66, 2

Op zijn knecht....

Verlicht zijne knechten Apoc: 22, 5 De blinde Psalm. 145, 8

Onse onwetenheden Eccl: 51, 36 Onde ooghen 1 Esdr. 8, 9 Des Herten Ephes: 1, 18 Onse lampe Psalm: 17, 29

Door de verclaringhe zijnder woorden: Psalm: 118, 130 Den opganck uyter hooghte Luce: 1, 79

Door zijn Godlijck licht (Christus) Joan: 1, 9 Ephes. 5, 2, 14 Wonderlijck Psalm: 75, 5

Roept tot zijn Soons bruyloft Matth: 22, 3 Die onwaerdigh zijn Matth. 22, 8 Maeckt rechtvaerdigh Rom: 8, 33

Den rechtvaerdigen 3 Reg: 8, 32 Apo: 22, 11 Den ongoddelijcken Rom 4, 5

De besnijdenisse Rom: 3, 30 Abraham: Jacob: 2, 21 De heydenen Galat: 3, 8 De onbesnedenheyt Rom: 3, 30

(16)

3v

Die hy gheroepen heeft Rom. 8, 30 Vande zonde Rom. 6, 7

Door t'bloet Jesu Christi Ro. 5, 9, 3, 22 Door 'tgheloove Rom. 3, 30

Inden Gheest Gods 1 Cor. 6, 11 In den naem des Heeren....

In Christo Galat. 2, 17 Om niet Rom. 3, 24 Door Gods gratie Tit. 3, 7

Door't sterven des ouden mensches. Rom. 6, 7 Wt den geloove Rom. 3, 30 Gal. 2, 16, 3, 24 Sonder de wercken des Wets. Rom. 3, 28 Niet uyt de wercken des Wets Gal. 2, 16 Wt de wercken Jacob. 2, 2, 24, 25 Verblijdt Christum Psalm 20, 7

Sijn volck 1 Esdr. 6, 22

Die den name des Heeren lief hebben. Isai. 56, 4, 5, 6, 7 Die Gods verbondt houden....

Die God eeren....

Die Gode aenhanghen....

De jonckheyt Davids Psalm 42, 4 De ziele Psalm. 85, 4

De herten Psalm 18, 9

Met grooter blijdtschap 2 Esd. 12, 42

Door de rechte rechtvaerdigheden des Heeren Psalm. 18, 9 Met zijn aensicht Psalm 20, 7

In vreuchden Psalm 20, 7 Is onser ghedachtich Psalm 113, 52 Vermorwet t'herte Job 23, 16

Vermaent ghelijck een Vader Sap. 11, 11 Toont het beloofde Landt Genes. 12, 1 Suyvert zijn volck Ezech. 36, 25

De Heydenen Actor. 11, 9

T'bloedt der gener die hy niet ghesuyvert en hadde Joal 3, 21 T'hert Ezech. 16, 30

Van onse verborghen zonden Psal. 18, 30 Vande zonde Psalm 50, 4

Van alle onse besmettingen Ezech. 36, 33 God suyvert

Ons bespreyende met ysopen Psal. 50, 9

Doende in ons rusten zijn verbolgentheyt. Ezech. 24, 13 Door de uytstortinghe des suyveren waters Ezech. 36, 25 Int doopsel des waters door t'woordt. Ephes. 5, 26 Maeckt bekent de rijckdommen zijnder glorien. Col. 1, 27

De verborgentheyt van zijnen wille Eph. 1, 9 Sijn Saligheyt Psalm 97, 2

Sijn belieften Psalm 102, 7

Den kinderen van Israel Psal. 102, 7 De weghen des levens Psalm 15, 11 Sijnen weghen Psalm 102, 7 Moysi Psalm 102, 7

Is onderdanigh de stemme vanden mensche Josue 11, 14 Bewillight des volcx voornemen Deut. 5, 28

Werckt saligheyt int midden der aerden Psal. 73, 12 Sijn aldersterckste woonstadt Exo. 15, 17

Alles in een eyghelijcken 1 Corinth. 12, 6 Ephes. 1, 11

(17)

Alle de wercken (der Geloovigen) Isai. 26, 12

Beyde het willen ende het volbrengen na den goeden wille Phil. 2, 13 T'wercken vande machtigheydt zijnder kracht in Christo Ephes. 1, 20 Inden genen die gelooven 1 Thess. 2, 13

Wenschet ons Wijsheyt Deut. 32, 29 Sijn vreese Deut. 5, 29

Opdat ons wel geschiede....

Schict de Liefde in zijn Vriendinne Cant. 2, 4 De macht Rom. 13, 1

Den genen die t'Euangelie vercondigen, van t'Euangelie te leven 1 Cor. 9, 14 Verciert de kercke Ezech. 16, 11

Toont watmen doen moet Exod. 4, 15 Moysi ende Aaron....

Alle goedt Exod. 33, 19

Goede ende quade dingen Eccl: 17, 6 D'eerste ouders....

De rijckdommen sijnder glorien Rom: 9, 23

De overvloedighe rijckdommen zijnder gratien Ephes: 2, 7 Sijn aenghesicht Num: 6, 25

Den ghebenedijden....

Datmen ghenen mensch ghemeyn ofte onreyn en soude heeten Actor: 10, 28 Jesum den grooten Priester Zach: 3 1 Tim: 6, 15

De onveranderlijckheyt zijns raets den Erfgenamen der beloften Heb: 6, 17 Sijn grootheyt Deut: 5, 24

Wonderlijcke dingen Mich: 5, 24 Wonderlijcke dingen Mich: 7, 15 Sijn verbondt Deut: 4, 13

De saligheyt des Heeren Psal: 90, 16 Die in God hopen....

Het landt der beloften Deut, 34, 1 Den wegh Deut: 1, 33

Der rechtvaerdigheyt Eccl: 18, 11 Maect een verbont

Met Abraham Genes: 15, 18 Abraham Isaac en Jacob Exod. 6, 4 T'volck van Israel Exod: 24, 8 Israel Deut: 9, 9

Begeert dat wy hem lief hebben Deut 10, 12

Behaeght Gode dat Balaam Israel soude ghebenedijen Num: 24, 1 De echtelijcke Liefde Coloss: 3, 20

Door de dwaesheyt der predicatien die geloovende saligh te maken 1 Cor: 1, 21 David te kiesen tot een Koninck over Israel 1 Para: 28, 4

Meer dat wy bermhertigheyt ende oordeel doen dan slachofferhande Prov. 21, 3 Die ghetrouwelijck doet Prov: 12, 22

Sijn oordeelen voor de Wijsen te verborgen ende den cleynen kinderen te openbaren Matth:

11, 25

T'gunt ons openbaer is Baruch 4, 4

Dat wy kennen dat hy de Heere is die bermhertigheyt doet en recht en rechtvaerdigheyt op de aerde Jere: 9, 24

De ghehoorsaemheyt jegens d'ouders: Coloss: 3, 20 Den dienst der Liefden Phil: 4, 18

De begheerte Salomonis 3 Reg: 3, 10

De offerhande der gener die God ghesuyvert heeft Mal: 3, 4 Die in't Rijcke Gods Christo dient Rom: 14, 18

De beproevinghe Jobs, Job 1, 21

De slachofferhander der ghener die Gods verbondt houden Isa: 56, 7 Alle de wercken van onsen Heeren Jesu Christi Joan: 8, 29

De wercken van Coninc David 3 Reg: 8, 25

(18)

Asa 2 Par: 14, 2

(19)

4r

Azarias, 4 Reg. 15, 3 Ezechias, 4 Reg. 20, 3 Joathan, 4 Reg. 15, 34 Josaphar, 2 Para. 20, 32 Joasias, Reg. 22, 2

Het werck Jehu jegens Achabs huys 4 Reg. 10, 30 Samuel, 1 Reg. 2, 26

Enoch, Hebr. 11, 5 Phinees, Eccl. 45, 29 Gode mishaghen

'Twerck Salomonis, 3 Reg. 11, 6 Achaz. 4 Reg. 16, 2

Die sonder gheloof is, Heb. 11, 6 Die int vleesch zijn, Rom. 8, 8 De brandt-offeren, Heb. 10, 6

Die na de wet gheoffert worden, Heb. 10, 8 Onse onrust, Jere. 14, 10

Die Christum gedoodt, de Propheten ende Apostolen vervolght hebben, 1 Thess. 2, 15 Die hem selven ontreckt (den Gelove) Heb. 10, 38

De slachofferhanden der Joden, Jere. 6, 20 Plant het volck van Israel, Exod. 15, 17

T'paradijs, Genes. 2, 8 De aerde, 4 Esdr. 3, 4 Den wijngaert, Psal. 79, 9 Ttvercoren, Esa. 5, 2, Jere. 2, 21 De wortelen des wijngaerts, Ps. 79, 10 De oore, Psal. 93, 9

De ootmoedighe, Eccl. 10, 2. 18 Alle plantinghe, Mat. 15, 13

Reghent op de rechtvaerdighe ende onrechtvaerdighe, Mar. 5, 45 Beveelt, Genes. 2, 16

Bereydt alle goede wercken, Ephes. 2, 10 Dat wy daer in wandelen souden....

Belooft Liefde tot Godt, Deut: 30, 6 Goede dinghen, Num. 10, 29 De liefde, 4 Esdr. 5, 40

De besnijdinge des herten, Deut. 30, 6 Verstrooinge, die droevich zijn, Mat. 5, 5 De syne te bewaren, 2 Thess. 3.3 Het Euangelie Gods, Rom. 1, 2

Te verlossen vande gevanckenis, Jer. 31, 23 T'zaet, Gallat. 3, 19

De hope van t'eeuwich leven, Tit. 1, 2

Maeckt bekent zijn Rechtvaerdigheyt int aenschijn der Heydenen, Psal. 79, 2 Dat de Heere bereyt heeft den genen die hem lief hebben, 1 Cor. 2, 10 Opende t'ore van Samuel, 1 Reg. 9, 15 David, 2 Reg. 7, 27

Saligh, Psal. 17, 20

Den behoeftighen, Job 5, 15 Het arme volck, 2 Reg. 22, 28 Die gheloovende, 1 Cor. 1, 21 Heyligh, 1 Thess. 5, 23

Den sevensten dagh, Genes. 2, 3 Sijn Soon, Joan. 10, 36

Sijnen grooten naem, Ezech. 36, 23 Sijn volck, Exod. 31, 13

Alle dat eerste gheboren, Num. 3, 13

(20)

De priesteren, Levit. 21, 15 Sijn Tabernakel, Psal. 45, 5

Een verbondt met Noe ende den synen Genes. 9, 9

Onderworpt zijn wille der menschen wille, Exod. 32, 10, Gen. 32, 26, Deut. 5, 28, Jos. 10, 14.

Stelpt den mensch over de wercken zijner handen, Psal. 8, 6 Ontfanght de Gheloovighe, Psal, 3, 6

Levert zijn volck een Landt, vloeyende van melck ende honich, Deut. 26, 9 Sijn vyanden, Deut. 23, 14

Treckt

Tot Christum, Joan. 6, 44 Met Adams zeelkens, Oseas 11, 4

Voert ons over int Rijck van den Sone zijnder Liefde, Coloss. 1, 13

Wilt dat alle menschen salich worden. 1 Tim. 2. 4. ende tot kennis der Waerheyt komen.

Wat Godt niet en doet na zijn Goedtheydt.

En snijt niet af zijn Bermhertigheydt, Psal. 67, 9

Heeft gheen geneucht in onse verdoemenissen, Tob. 3. 22 Heeft de doodt niet gemaeckt, Sap. 1, 13

Vergheet niet te ontfermen, Psal. 67, 10 Tenteert niemandt, Jacob 1, 13

Wilt niet dat de ziele sal verloren gaen, 2 Reg. 14, 14 Datter eenige souden verloren gaen, 2 Pet. 3, 8 Wilt gheen boosheyt, Psal. 5, 5

Gheen quaedt....

Denckt gheen afgoderije, Jere. 19. 5, 32. 35

Sevenste Hooft-stuck.

Godes Wercken ofte Daden na zijn Bermhertigheydt.

Hoort het suchten van den verdruckten, Jud. 2, 18 Den roep der Weduwen ende Weesen. Exod. 22. 23 Der Armen, Job 34, 28

Keert hem af van de gramschap, Psal. 84. 4 Neemt wech de ghevangenis, Sophon. 2, 7

De boosheyt, Mich. 7. 18, Exod. 34, 7 De misdaden en zonden, Exod. 34, 7 T'quaet inder eeuwicheyt, Isa. 52, 1 De tranen, Isai. 25, 8.

Alle qualen, Deut. 7, 15 T'verwijt, Isai. 25, 8.

Verkort de dagen der tribulatien, Marc. 13, 20 Vergadert, Isai. 54, 7

Vertroost, 2 Cor. 7. 6

Troost ghelijck een moeder, Isai. 66, 13 Leydt af onse boosheden, Mich. 7, 19 Wisschet de boosheden uyt, Isa. 43, 25

Bewaert bermherticheydt in veel duysenden, Exod. 34, 7

Heeft medelijden over de ellendigheden der gener die berou hebben, Jud. 10, 16

(21)

Claeght over de onghehoorsaemheydt des volcx, 1 Reg. 15, 19, Esa. 42, 20, 23, 24, 5, 1, 5 Mich.

6, 26

Leydt uyt vander hellen, Psal. 29, 4.

Richt op de nederghestooten, Psal. 29, 4.

Verlost den Armen, Job 36, 15 van benautheyt....

Doet berhertigheydt

Die hem lief hebben, Exod. 20, 6 En zijn gheboden houden, Exo. 20, 6 Het recht vande behoevighen, Psal. 139, 13 De wrake vanden armen....

De verlossinge zijn volcx. Luc. 1, 68

Wert gheboghen tot Bermhertigheydt, Jud. 2, 18

(22)

4v

Brengt ons voort Jacob 1, 18 Vergheeft Isai. 55, 7

Ontfermt Psalm. 66, 2

In een eeuwige bermhertigheyt Isai 54, 8 In versoeninghe Isai. 60 10

Sion Psalm 1001, 14

Het heele huys Israels Ezech. 29, 25 Het huys van Juda Ose. 1, 7 Jerusalem 2 Reg. 24, 16 Jacob Esai: 14, 1 David Psalm 29, 11 Israel 4 Reg. 13, 23

Den twee eenige kinderen (Tobie ende Sare) Tob. 8, 19 Die zijne misdaden belijt ende laet Pro. 28, 13

Sijn erffenisse Esther 10, 12

De ongoddelijcke verlatende zijnen weg ende wederkeerende totten Heere Isai. 55, 7 Die den Weesen bermhertigh is in't oordeelen Eccl. 4, 11

Die onderdanig zijn zijne gheboden Deut. 30, 3, 6, 25 Sijn arme Esai. 49, 13

Die berou hebben Deut. 30, 3

Die hem vreesen gelijck een vader zijn kinderen Psalm 102, 13 Vermenichvuldight zijn bermhertigheydt Psalm 35, 8

Gheneest de wonden Jere. 30, 17

Bedeckt de zonden zijns volcx Psalm 84, 3

Heeft berou van 'tvoorgenomen quaet Jere. 26. 3, 18. 8

Worpt ter neder t'aenghesicht van de t'samen ghebonden bandt op alle volcken Esa. 25. 7 De doodt in der eeuwicheyt Esa. 25, 8

Voorkomt Psalm 58, 11 Die berou heeft Luce 15, 20

Werpt alle onse sonden inde diepte vander Zee Mich. 7, 19 Is genadig de beleden sonden van David Psal. 24, 11

Onser boosheden Psalm 64, 4

De boosheyt der ghener die God kennen Jere. 31, 34 Suyvert de herten Actor. 15, 9

Soeckt die hem aenbidden in waerheyt Joan. 4, 23 Rust van zijn gramschap, Ezech. 16, 42

Ghedenckt Exod. 8, 1

Dat wy vleysch zijn Psalm 77, 39 Sijnder bermherticheydt, Psalm 97, 3 Oock als hy gram was Abac. 3, 2 Sijns verbonts Gen. 9, 15 Exod. 6, 7 Onser Jere. 2, 2

Dat wy stubbe zijn Psalm 102, 14 Abrahams Genes. 19, 29

Rachels Genes . 30, 22 Op zijn dienaers Deut. 9, 27 Anne 1 Reg. 1, 19

Ephraims Jere. 31, 20 Daniels Dan. 14, 37 Leyt wederom

De ghevanghenisse der gener die hem soecken in alle heur herten Jere. 29 14 Van Egypten Ezech. 29, 14

De omkeeringhe des landts Jerem. 33, 11 Den gebroken van herten Esa. 57, 18 Israel, Genes. 48, 21

(23)

Dat verworpen was Ezech. 35, 16 Tvolck dat berou heeft Deut. 30, 3

Met blijdtschap ende vrolijckheydt. Baruch. 4, 23 Vande afgronden, Psalm 70, 20

Wt der Hellen 1 Reg. 2, 6 Wederbaert ons 1 Pet. 1, 3

Toe een levende hope....

Laet ons zaedt Isai. 1, 9 Besnijdt dat herte Deut. 30, 6 Bekeert zijn volck Zach. 10, 6

Syon Esai. 52, 8 De ziele Thren. 1, 16

T'herte des volcx 3 Reg. 18, 37 Des Conincx 1 Esdr. 6, 22

Het ghemoedt des Conincks in sachtmoedicheyt Ester. 15, 11 De vermaledijdinge in ghebenedijdinghe 2 Esdr. 13. 2

De Gevanckenisse Jer. 31, 23, 32, 44 48, 47 Ose. 6, 11 Joel 3. 1 Amos 9, 14 Soph. 3, 20 De verkeeringe van Juda Jere. 37. 7

Jerusalem Jere. 37. 7

Sijn aensicht tot ons, Num. 6, 26 Vergheeft de zonden Marc. 2, 9

De boosheydt der sonden Psal. 31, 5 Den ghenen die den Heere belijdt...

De boosheydt zijns volcx Psal. 84, 3 Versoent Lev. 19, 22

De misdaden des volcx Heb. 2, 17 Den lande 2 Reg. 21, 14

Soeckt dat verloren was Ezech. 34, 16 Siet tot den armen Isai. 66, 2

Den heel ghebrokene van gheeste....

Ende die van zijnen woorde heeft....

Den ghebede der ootmoedigher Psal 101, 18 Aensiet de verdrucktheyt Exod. 4, 31

Onse benautheyt Deut. 26, 7

T'suchten der kinderen van Israel Exod. 2, 25 De ootmoedighe Psalm. 112, 6

Onse ootmoedigheyt Deut. 26, 7 Onsen arbeyt...

Treckt wederom die berouw hebben Deut. 30, 4 Opent de oore (der armen) Job 36, 10

Inde benautheyt....

Openbaert dat verbidden des vredes ende waerheyt Jere. 33, 6 Ontdeckt onse zotheyt Ose. 2, 10

Behoudt Isai. 45, 21, 1 Reg. 10, 9 De werelt Joan. 3, 17

De menschen ende beesten Psalm. 35, 8 De ziele Psalm. 30, 8

De zielen Luc. 9, 56 Sijn volck Zacha. 8, 7 T'huys van Joseph. 10, 6 De salighe Isai. 33, 22, 35, 2

Sijn Cudde Ezech. 34, 22 Zach. 9, 16 De inwoonders van Jerusalem 2 Par. 32, 24 Jerusalem 4 Reg. 14, 23

Juda Jere. 23, 6

De Tabernaculen van Juda Zachar. 12, 7

Dat van den vromen wech ghenomen is Isai. 49, 25 Datter verloren was Matth. 18, 11

De kreupelen Sopho. 3, 19

(24)

Die hem verwachten Isai. 25, 9 De oormoedighe Job 22, 29

(25)

5r

Van gheest Psalm 33, 19 Den ontschuldighen Job 22, 30 Het onnosel bloedt Dan. 13, 62 Den rechtvaerdighen Psalm 36, 40 Den armen... 33, 7

T'zaet der rechtvaerdighen Proverb. 11, 21 Die in hem hopen Dan. 13, 60 Psalm 36, 40 David, Psalm 54, 17

Ezechiam, 2 Par. 32, 22 Tobiam, Tob. 11, 17

Godt behoudt of verlost

Van, die ons pijnighen Psal. 34. 8

De hant der gener die ons haten, Psal 105, 10 Allen 2 Par. 32, 22

Den doodt des lichaems...

De nooden Psalm 30, 8 De enghen mont Job 36, 16 Alle tribulatien Psalm 30, 8

Bloetstortende mannen, Psalm 58, 3 De hoornen der vyanden Psalm 21, 22

Den ghenen die in den put nederdalen. Psalm 29, 4 T'quade gheslachte Actor. 2, 40

Wt alle onse besmettinghen, Ezech. 36, 29 Wt den mondt der Leeuwen Psalm 21 22

Godt behoudt

Om synen t'wille 4 Reg. 19, 34 Esai. 37, 35 Sijn bermhertugheyt Tob. 13, 5

Sijnen naem Psalm 105, 8 Davids wille Isa. 37, 35

Dat hy zijn macht soude kenlijck maken. Psalm 105, 8

Door wat middelen Godt behoudt.

Door de komste van de Soon des menschen Matth. 18, 11 Sijn rechte hant Psalm 43, 3

Sijn arm...

Sijn handt Psalm 118, 173 Het ingheplant woort, Jacob 1, 21 T'ghebedt des gheloofs Jacob 5, 15

Sijn teghenwoordigheydt Jerem. 15, 20 30, 11 Sophon. 3, 17 T'voorvechten Esai. 63, 1

T'verwecken van eenen Herder Ezech 34 23

(26)

Doende door t'groeysel der rechtvaerdigheyt oordeel ende rechtvaerdigheydt in t'landt Jere. 33, 15, 16

Door de gratie Jesu Christi Actor. 15, 11 Ephes. 2, 5 De gratie ende door t'gheloof Ephes. 2, 8

T'benijden uyt t'vermaledijen Zacha. 8, 13 Den inganck door de deure (Christum) Joan 10, 9 'tEuanghelium 1 Cor. 15, 2

Het wasschen der wedergheboorten ende verniewinghen des heyligen geests Tit. 3, 5 Inde suyverheyt vande handen der ontschuldighen Job 22, 30

Godt behout ofte verlost niet

Met dat swaert 1 Reg 17, 47 Mette Lancie...

Door de menighvuldigheyt vande kracht van een Reuse Psalm 12, 16 Den boghe Ose. 1, 8

T'swaert....

Oorloghe....

Peerden....

Paerdevolck....

Door groote kracht Psalm 32, 16

Godt en behoudt niet.

De ongoddelijcke Job 36, 6

Wie niet behouden of verlossen kan

De paerde beschrijder Amos 2, 15 Assur Osee 14, 4

De waersegghers des Hemels Esai. 47, 13 T'gheloove sonder de wercken JAcob 2, 14 T'volck Thren. 4, 17

Afgoderije Esai, 45, 20 De Coninck Ose. 13, 10 De stercke Amos 2, 14 De rascheyt Amos 2, 15 Godt gheneest Genes. 20, 17

Die tot hem roept Psalm 29, 3.

Die ghebroken van herten zijn Psalm 146, 3 Esai 57, 18 Die nederigh van geest is Esai. 57, 18

Ontbindt de gheveterde Psalm 145, 8

Brengt (zijn volck) onder zijn scepter Ezech. 20, 37 Alle dinghen onder de voeten Christi Ephes. 1, 22 Verheft 1 Reg. 2, 7

Die in hem hoopt Prov. 29, 25

T'leven van Jonas van de verderffenisse Jonas 2, 7 Ontfangt de mensche Psalm 106, 17

(27)

Van den wegh haerder boosheden...

Verweckt den behoeftighen 1 Reg. 2, 8 Wt dat stubbe der aerden....

Den armen Psalm 112, 17 Wt d'aerde....

Raeckt de herten 1 Reg. 10, 26

Voert ons over int Rijck van den Sone zijn der Liefde Coloss. 1, 13 Neemt wech de zonder den ghenen die die belijdt 2 Reg. 12, 13 Brengt over een wijngaert uyt Egypten, Ps. 79, 9

Waeckt om te planten ende te timmeren. Jer. 31, 28 Versoeckt zijn volck Luc. 7. 16,

Maeckt levende Psalm 118, 88 Joan. 5, 21 De dooden Rom. 4, 17

Salft 2 Cor. 1, 21

Roept ons van de duysternis in zijn wonderlijck licht. 1 Petr. 2, 9 Oock die niet en hooren Esai. 50, 2

Die niet en antwoorden Esai. 65, 12 66, 4 Jere 7, 13. 27, 35, 17 Wil dat alle menschen tot penitentie wederkeeren 2 Petr. 3, 9

Ons suyveren Ezech. 24, 13 De bermhertigheyt Mich. 7, 18 Ons ghenesen Ose. 7, 1

Van ons bermhertigheyt Ose. 6, 6 Godes kennisse....

Wat Godt niet en doet nae sijn Bermhertigheyt.

Snijdt zijn bermhertigheyt niet af totten eynde Psalm 76, 9 Ontsteeckt alle zijn gramschap niet Psalm 77, 38

Keert zijn aensicht niet af vanden ghenen die tot hem wederkeeren 2 Para. 30, 9 Item Jere. 3, 12

Dreyght niet tot allen tijden Psalm 102, 9

Onthoudt in zijn gramschap niet zijn bermhertigheden Psalm 76. 10

(28)

5v

Verlaet niet zijn Bermhertigheydt, Eccl. 47, 24 En roeyt zijn volck niet gheheel uyt, Deut. 4, 31 Versmaedt niet t'ghebedt der armen, Psalm 21, 25

Der Weesen bidden noch de Weduwen, Eccl. 35, 17 Doet ons niet na onse zonden, Psal. 102, 10

Sendt niet meer zijn rasende gramschap, Mich. 7, 18 Is niet gram tot inder eeuwigheyt, Jerem. 3, 12, Psal. 102, 9 En rekent niet de zonden (der Godsalighen) Psal. 31, 2

In wiens gheest gheen bedroch en is....

Die den Heere met gheheelder herten versoecken, 2 Para. 30, 19

Die penitentie, recht ende rechtvaerdigheyt doet, ende niet onrechtvaerdighs doet, Ezech. 33, 14, 15

Vergheet niet Sion, Esai. 49, 10 T'verbondt, Deut. 4, 31 Te ontfermen, Psal. 76, 10 Onser, Isai. 49, 15

Den roep vanden armen, Psal. 9, 13

Wil niet datter eenighe verloren gaen 2 Pet. 3, 9 Verworpt niet inder eeuwigheyt, Psal. 76, 8 Is niet ghedachtigh onser sonden, Isai. 43, 25

De zonden van die penitentie doet, ende alle des Heeren gheboden onderhout, Ezech. 18, 22 Verstoot zijn volck niet, Rom. 14, 1

Loont niet na onse boosheden, Psal. 102, 10

Versmaedt niet t'ghebedt der ootmoedighen, Psal. 101, 18 En wil de doodt des stervenden niet, Ezech. 18, 32

Oock niet van den ongoddelijcken, 33, 11

Achtste Hooft-stuck.

Godes wercken na sijn Rechtvaerigheyt int { maken des Wets { oordeelen. { straffen. {verghelden.

Godes wercken naer sijn Rechtvaerdigheydt int maken des Wets.

Matight die na smenschen vermoghen.

Ghy sult den Heere uwen Godt liefhebben van gantscher herten, van gantscher zielen, nae al u vermoghen, Deut. 6, 5 Luc. 10, 27, Mat. 22, 27

Levit. 5. 6. 7, 12. 8, Exod. 30. 14, Num. 26. 2, 14. 29. 33, Deut. 18, 21. 22, 1. 39, 22. 26. 27, Mat. 19, 8.

Het ghebodt dat ick u heden bevele, en is niet boven u, nochte verde, etc. maer is by u, etc.

Deut. 30. 11, 12, 13, Matth. 11, 30, Genes. 29, 20, 1 Joan. 5, 3

(29)

Godt is hier in uyt Rechtvaerdigheydt Bermhertigh.

Want hy kendt wat maecksel dat wy zjn, hy ghedenckt dat wy stof zijn, etc. Psal. 102, 14 77, 39. Syr. 18, 8, 9. Genes. 3, 19, 8. 21. 22, 6. 3

Daerom is Godt lijdtsaem teghen de menschen ende stort over haer syne Bermhertigheydt, Syr.

18, 9,. Rom. 2, 4. Genes. 6, 3 8, 21, 22

Hy vervolde zijn ghenadigheydt daer inde toonde hem den wegh der gerechticheyt, etc. ....

De straf die leert, die onderwijst ende leyt wederom als een Herder zijn kudde, Syr. 18 11. 12, 2 Tim. 3.16. 17, Rom. 15. 4, Jerem. 1, 10, Jos. 1. 8

De Heer is goedt ende recht, daerom sal hy syne Wet gheven den ghenen die op ten wege misdoen Psalm 24. 8. 9, 1 Tim. 1. 9

Belooft, die hem ghehoorsamen, eere. Deut. 28. 13 Den Rechtvaerdighen zegheninghe. Prov. 10. 6 Den Bermhertigen zegheninge. Pro. 11. 26

Dreyght den ghenen die de vermaninghe niet en ghehoorsaemt, zijn bloedt op zijn hooft. Ezech.

33. 4. Actor. 18. 6

Haren wegh op haer hooft. Prov. 1. 29 30. 31. Ezech. 16. 44

De overtreders den brant, Ezech. 15. 8 16. 4. Amos 5, 6, 6. 10. Mich. 1: 7 Den ongodlijcken een tempeest op haer hooft. Jere. 30. 21. 22. 23, 23. 19 Den boosen de verderffenisse. Jerem. 21. 30

Godes wercken na zijn Rechtvaerdigheyt int oordeelen.

Bemindt het oordeel. Psal. 36. 28

Heeft een afkeer van alle onrechtvaerdigheyt Deut. 25. 16 Siet alles. Esther 16. 4

Siet alle omme alle der menschen wegen, Eccl. 23. 28. 29 Kent ons sitten ende opstaen Psalm 138. 2

Aenschout aen alle plaetsen de goede ende quade Prov. 15. 3. Job 26. 6 Ondersoeckt met vyer Psalm 16. 3

Telt de ganghen Job 14. 16

Doet den Weesen en Weduwen recht, Deut. 10. 18 Kent onse ghedachten Psa. 138. 3 Ezech. 11. 5 Weeght de herten Prov. 21. 2

Verstaet alle de ghedachten der verstanden. 1. Para. 28, 9 1 Reg. 2. 3 Sap. 6. 4. Esai: 1. 16:

Exxl: 42. 20, 1 Cor: 3, 20, Psalm 93. 11. Job 42, 2, Deut: 31. 21. Genes: 6. 5 Matth: 9, 4 Verstaet alle menschen wercken Psalm 32, 15

Ondersoeckt den wegh der menschen Psalm 138, 3 Doorsiet het herte 1 Reg. 16, 7

Ondervraecht den rechtvaerdighen ende ongodlijcken Psalm 10, 5 Oordeelet de overspeelders ende hoereerders Heb: 13, 4

Babylon, Apoc: 18, 8

De saken der kleynder kinderen Pro: 23, 11 Der Armen Prov: 22, 23

Der Weesen Prov: 23, 11 Sijne sake Psalm 73, 22 Sijne kinderen Sap: 12, 21 De rechtvaerdigheyt Psal: 9, 5 De rechtvaerdighen Psalm 57, 12

De Rechtvaerdighen ende ongodlijcken Eccl: 3, 17 Alle tonghen die hem tegenstaet int oordeel Esa: 54, 17 Vande hoere Apoc: 19, 2

De werelt Rom. 3, 6

(30)

Onder de natien Psalm 109, 6 Die hinder doen Psalm 34, 1

(31)

6r

Den omganck der aerden, Psalm 9, 9

De verboghentheden der menschen Rom. 2, 16 De arme Isai. 11, 4

Sijn volck Deut. 32, 36 De volcken Psalm 9, 9 T'aertrijck Psalm 81, 8 Alle aertrijck Psalm 18, 25

De hoecken van't aertrijcke 1 Reg. 2, 10 Levende ende doode 1 Pet. 4, 5

Een yegelijck na zijn eygen misdaden. Jere. 31, 31 Ezech. 18, 20 In gerechtigheyt Psalm. 5, 10, 9, 9

In rechtvaerdigheyt Psalm 71, 2 In de overtredinghe Ezech. 17, 20 Door zijn kracht Psalm 53, 3 Met stilligheyt Sap. 12, 18 Met naerstigheyt Sap. 12, 21 Rechtvaerdelijck Jerem. 11, 20

Sonder uytnemen der personen 1 Pet. 1, 16 Na onse weghen Ezech. 7, 3

Na onse vonden Ezech. 24, 14 Na onse wercken Eccl. 16, 13

Na onse oordelen Ezech. 7, 27 MAtt. 7, 2 Esa. 3. 11

Kent de verborgentheden des herren Psalm 43, 22 Item Prov. 15, 11 T'hert van alle der menschen kinderen, 3 Reg. 8, 39

De herten der Pharizeen Luc. 16, 15

De ghedachten des herten Ezech. 11, 5. Job 42, 2 Der Wijsen 1 Cor. 3, 20

Die bedrieght ende die bedroghen werdt Job 12, 16 De wercken der ongoddelijcken Job 34, 25 De rechtvaerdighen....

De ydelheyt der menschen Job 1, 11 Bloot het hayr Esa. 3, 17

Gheeft ghetuyghenis Actor. 15, 8

Begheert van een yeghelijck nae zijn macht Luc. 12, 47, 48 Weeght de gheesten Prov. 16, 2

Beproeft ons Psalm 65, 10

De herten 1 Thess. 2, 4, 1 Paral. 29 17. Jere. 11, 20

Ghelijck door t'vyer t'silver geproeft wort, Prov, 17. 3 Psal. 65, 10 Mal. 3. 3 ZAch. 13, 9 Den mensch Job 7, 18

Als gont dat door t'vyer gaet. Job 23, 10 Sijn volck Deut. 8, 16

De rechtvaerdighe Sap. 3, 6

Ghelijck t'goudt int forneys Sap. 3, 6 Item Zach. 13, 9 De nieren Jere. 11, 2, 20

Brengt voort rechtvaerdigheden Jere. 51, 10 Siet niet vanden Hemel, Psalm 13, 2

Loont een yeghelijck nae syne wercken Deut. 24. 16, 3 Reg. 8. 32. 39, 2 Paral. 6. 23, Job 34.

11, Psal, 1, 61. 12. Prov. 12 14, 13. 5, 21, 24. 12, 9. 12 Jere. 21. 14, 31. 29. 30, 32. 19, Ezech.

9. 10, 16. 43, 22. 31, 33. 4, 14. 13. 14. 16, 18. 20. 30, 33. 12. 20, 20. 43, 7, 3, 24. 14, Matt. 16.

27, 12. 37, 6. 14, Joan. 5. 29, Rom. 2. 6, 2 Cor. 5. 10, Apoc. 11. 18, Gal. 6. 8. 4. 5, Coloss. 3.

24. 25. Hebreen 6. 7. 8 2 Thes. 1. 6. 7, Exod. 32. 32. 33, 4 Reg. 14, 6 2 Paral. 25. 4, Isai. 3. 10, Prov. 22. 8, Ose. 12. 2, Zach. 1. 6

Aensiet teghenwoordigh de wercken der menschen Genes. 31. 50 Gheloove Jere: 5, 3

De giften (des rechtvaerdighen) Abel Genes: 4, 4

(32)

De menschen wesen Prov. 5, 1.

Openbaert de verholentheden der beveynsden Eccl: 1, 39 De ghedachten Sap: 6, 4

Ondersoeckt de herten ende nieren Psalm 7, 10 Alle herten 2 Par. 28. 9

Jerusalem Sophon. 1, 12 Met lichters...

Weet de ghedachten der menschen Psal. 93, 11 Den wegh Job 23, 10

Met wat herte smenschen wercken gheschieden Genes. 20, 6 Tob: 8, 9 Stelt een dach des oordeels Actor 17, 31

Comt t'volck beproeven Exod: 20, 20 Begheert onse belofte Deut. 23, 21

Wercken der rechtvaerdigheydt Mich: 6, 8 Dat wy bermhertigheyt beminnen Mich: 6, 8 Ende sorchvuldelijck wandelen met God Mich. 6, 8 Aensiet Gherechtigheyt Psalm 10, 7

T'hert Jerem: 10, 12

Die hem verlaet Deut: 32, 19

Alle de kinderen der menschen Psalm 32, 13

Dat sijn huys geworden is een speloncke der Moordenaren Jere. 7, 11 De verworpenheyt Genes: 19, 31

De verootmoedighinghe zijns volcks 2 Par. 12, 7 Ons vasten Math: 6, 18

De ongherechtigheden der menschen Thren: 3, 59

Oft daer yemant is verstaende ofte hem soeckende Psalm 13, 2 De boosheyt der menschen Genes: 6, 5

Dat Noe voor hem rechtvaerdigh was Genes: 7, 1 Alle dingh Eccl, 23, 27

De wercken der Niniviten Jonas 3, 10 Ons ghebedt Matth: 6, 6

De nieren Jere: 20, 12

Den man int verborghen Jere: 23, 24 Besoeckt des nachts Psalm 16. 3.

De aerde Psalm 64m 10 De weghen des volcks Ose: 4, 9

Wat Godt niet en doet: int oordelen

Neemt gheen persoonen uyt Deut: 10, 17 Giften...

Verdoemt niet sonder sake Job 34, 12 Oordeelt niet onrechtvaerdigh Sap: 12, 13

Niet nae der menschen ghesicht 1 Reg: 16. 17 Niet nae der ghesichte der ooghen Esai: 11, 3

Eyscht noch en begheert niet van ons boven onse macht Jacob 4. 17, Luce 12. 48, Matt. 25. 15, 21, 26, 19, 6, 8, 16, 3, 4, 6, 8, 9, 10, 11 Joan 15, 22, 24, 9, 41, 10, 25, 37, 38, 16, 12 Rom. 1, 21, 4, 13, 1 Cor. 3, 1, 2, 10, 13, Prov. 24, 12

Exempelen zyn

Abimelech Genes: 20, 4, 6

Israel Exo. 4, 5, 8, 9, Isa: 1, 2, 3, 5, 4 Matth 19, 8, Num. 14, 9, 22, 23, 29 26, 2, Deut. 1, 9, 18, 21, 22, 30, 12 13, 22, 25, 26, 27. Levit. 5, 6, 7, 11, 12, 8, 27, 8, Num: 9, 12, Exo: 30, 14

`Moyses Num: 11, 14, 17, 16, 17 De Niniviten Matth: 12, 41, 42

(33)

6v

De Schare Luce 12, 54. 55, 56, 57

Een maecht met een man alleen int voldt Deut. 22, 26. 27 De Pharizeen Matth. 16, 34

Apostolen Matth. 16, 8, 9, 10, 11 Corinthers 1 Cor. 3, 1, 2, 10, 13 Hebreen, Heb. 5, 11, 12

Den Godloosen MAtth. MAth. 25, 44, 45

De wetgheleerden worden daerom ghescholden Luce 11, 46 Godt doet niet wat hy schelt...

Prijst niet de giften der ongerechtigen Exempel Genes: 4, 4 Eccl. 34, 23 Straft niet de rechtvaerdighen Exempel Num. 16, 21, 22 Genes: 18, 25

Om eens anders sonde Jer. 31, 29, 30 Ezech. 18, 20 Gal. 6, 4, 5 Pro. 9, 12 Deut. 24, 16 Exod.

32, 32, 33

Treet niet onder de voet het oordeel Job 8, 3 Verkeert niet dat rechtvaerdigh is....

Wil gheen boosheyt Psalm 5, 5

Doet gheen onrechtvaerdigheyt Sophon, 3, 5 Rom. 9, 14 Job 34, 10

Neghenste Hooft-stuck.

Wercken Godes na sijn Rechtvaerdigheydt.

Int straffen

Is Godt uyt Rechtvaerdigheyt Bermhertigh Psalm 102, 14, 77, 39 Vervloeckt

De toovenaers Deut. 18, 12

Die zijn sonde ofte dochter suyverende leydt door 'tvyer...

Besweerders...

Die droomen of volghelen sang waerneemt....

Raedtvraghen van den ghenen die een waersegghende vyandt binnen hebben, of metten vyant ghemeynschap hebben...

Vande dooden de waerheyt vraghen....

Bedrieghlijck zijn in een onrechtvaerdigh ghewichte Deut. 25, 16 Den bloedtgierighen man Psalm 5, 7

Aenbrenght de wrake der vergheldinghe Esa. 35, 4 Doet lijden aen Exod. 5, 22

Neemt wech t'cieraet Esai. 3, 18 Neemt wrake Esai. 47, 3

Spijst de afgodendienaers met alsen Jerem. 9, 15 Metten vleesche van haren sonen Jerem. 19, 9 De valsche Propheten met galle Jerem. 23, 15

De vyanden van zijn volck met heur vleys Esai. 49, 26 Volbrengt zijn rasende gramschap Thren. 4, 11.

Besluyt alles in de ongheloovigheydt Rom. 11, 32 Verdoemt den ongoddelijcken 3 Reg. 8, 32 Breeckt

De Cederboomen Psalm 28, 5 De hoofden des draecx 73, 14

De hoofden van syne vyanden Psalm 67, 22 Sijn vyanden Psalm 17, 93

Het fleschken Isa. 10, 33

(34)

Stoot t'same de hoofden Psalm 109, 6 Vernielt

De Heydenen 4 Reg. 17, 8 De afgoden dienaers Ezech. 43, 8 Hovaerdighe Ose. 13, 8

Breeckt

Den stock der ongoddelijcker Esa. 14, 5 De Reusen Esai. 26, 14

De zondaren Esa. 1, 28 De Quaetdoenders...

Dreyght seer Esai. 1, 2

Verstoort die hem haten Psalm 20, 10 Verdoemt

De Steden der Sodomiten 2 Pet. 2. 6 Gomoriten...

De zonde Rom. 8, 3 Verleent vyanden Deut. 28, 7

Gheeft een loghenachtighen gheest inden mont der Propheten Achabs 2 Reg. 2, 23 Een eeuwich verwijt zijn vyanden, Psa. 77, 66

Bedrieght de Propheten Ezech. 14, 9 Brenght

Te niet alle de Heydenen Psalm 58, 9

(Die hem niet en vreesen) in den put des doots Psalm 54, 24 Gheeft pijnlijckheyt Eccl. 2. 26

Onnutte sorchvuldigheyt....

Roeyt uyt Deut. 4, 26 De stadt Genes. 19, 14

Die teghen hem sondight Exo. 31, 33

Breeckt aft huys van de hovaerdighen Pro. 15, 25 Verlaet Judic: 6, 13

T'volck dat hem verlaet Deut. 31, 16, 17 Bespot Psalm 58, 9

Vermelt

De weghen der Zondaren Psalm 145, 9 T'hooft ende de staert van Israel Isai: 2, 14

Verstroyt de beenderen van den ghenen die den menschen behaghen Psalm 52, 6 De hoovaerdighe Job 40, 6

Stort uyt zijn gramschap Ezec. 7, 8 Vervloeckt den hoovaerdighen Eccl. 16, 9 Verwijt (de ondanckbare) zijn weldaden Esai. 1. 2 Drijft uyt Jere. 29. 14

Doet dolen Esai. 63, 17

De menschen verre wech Esai. 6, 12 Maeckt arm1 Reg. 2. 7

Doet rusten de hoovaerdije der onghelooviger Isai. 13, 11

Een gheveynsden mensche regneeren om des volckx zonden Job 34, 30 Maeckt dwaes de wijsheydt dese wereldt 1 Cor. 1, 20

Slaet met plaghen Genes: 12, 17 Vernedert 2 Par. 28. 28, 19

De vermetelijckheyt der stercken Esa. 13, 12 De Zondaers totter aerden toe Psalm 146, 6 Brenght alle quaedt over, die hem verlaten 3 Reg: 9, 9 Verhert (t'quade) hert Pharaonis Exo: 4, 21, 7, 3, 9, 12 Den gheest des Conincks van Hesebon Deut: 2, 30 Brengt te niet 2 Para: 28, 3

Die hem verlaet Jere: 15, 6 Vergramt sich 2 Para, 9

Over alle ongoddelijckheydt ende onrechtvaerdigheydt der menschen: Rom: 1, 18

(35)

Begheckt (de boose) Psalm: 2, 4

(36)

7r

Oordeelt de Godtloose na heur weghen, Ezechiel 7, 3, 8, 9, 27 Nae heur vonden Ezech. 24, 14

Vermaledijt

Cain Genes. 4, 11

De benedictien der Priesteren Malachias 2, 2 Die zijn moeder vergramt, Eccl. 3, 18

Die vermaledijen den Godtsalighen Abraham Genes. 12, 8 De slanghe Genes. 3. 14

De aerde Genes. 5, 29

Menghet den gheest der swijmelinghen, Esa. 19. 14 Des slapnes Genes. 29, 10

Sent toe d'werck der doolinghen, dat sy ghelooven sullen de lochenen 2 Thess. 2, 11 Reynicht de blevelinghen van t'huys Jeroboams 3 Reg. 14, 10

Telt metten swaerde die hem verlaten Esai. 65, 12 Versterckt de boosen tot haer (verderf) Deut. 2, 26 Haet

Een quade ghedachte jeghens zijn vrient Zach. 8, 17

Een hert dat arbeydt om te volbrenghen seer quade ghedachten Prov. 6, 18 Esau Mal. 1, 2

Een leughenachtighe tonghe, Prov. 6, 17 Handen stortende onnoosel bloedt Prov. 6, 17 Die boosheyt bemint Psam 10, 5

De hovaerdije van Jacob ende zijn huysen Amos 6, 8 De feest-daghen (der Joden) Amos 5, 21

De boosheydt Psalm 44, 8 Judith 5, 21 Een valschen eedt Zach 8, 17

Die boosheyt doen, Psalm 5,7

Die op ydelheyt achten te vergeefs Psal 30, 7

Voeten die rasch zij om te loopen in het quaedt Prov. 6, 18 Die tusschen broeders twist zaeyt Prov. 6, 18

De feeste der nieuwe maendt (der Joden) Esai. 1, 14 Het staende beelt Deut. 16, 22

Een valsch ghetuyghe Prov. 6, 18

Het woordt des vervloecktheyts Jerem. 44, 4 Den wegh des ongodlijcken Prov. 15, 9 Den roof int brandt offeren Esai. 61, 8 Toont zijn gramschap Rom. 9, 22 Spaert den Godtlijcken Ezech. 9, 4, 6 Slaet

De Egyptenaren Exod. 12, 23

Die een afgrijselijck dinck doet Genes. 38, 10 Den vyandt (Israels) Exod. 15, 6

Nabal 1 Reg. 15, 28

T'volck voor de misdaet des Calfs. Exo. 32, 35 Den onghehoorsamen Deut. 28, 22

T'ghemeyne volck 1 Reg. 6, 19

Die tot gramschap verwecken Thren, 3, 43 T'lant Num. 32, 4

Van Egypten Exod. 12, 13 Doodt 1 Reg. 2. 6

Den ongoddelijcken 1 Reg. 2, 25

Alle de eerste geboren van Egypten Exo. 13, 15 Godt slaet

Met uytsinnicheyt Deut. 28, 28 Blintheyt....

(37)

Rasernije des herten....

Armoede Deut. 28, 22 Cortzen....

Couwe....

Brandt....

Hitte....

Schorstheyt Deut: 28, 27 Jeucksel....

Met vermaledijdinghe Mal: 4, 6 Metten berrenden windt Amos 4, 9 Met versengtheyt....

Metten swaerde Amos 4, 10 Met melaetscheyt 4 Reg: 15, 4 Met verderffenisse Mich: 6, 13 Met een groote schade 1 Reg. 6, 19 In gramschap Jere: 33, 3

In verbolghentheyt Esai: 60, 10 Vernielt

Alle die oncuyscheydt bedrijven Psal. 72, 27 De vrucht van die hem haten Psalm 20, 11

T'gheheele volck dat hem verheft in zonden Eccl 16, 10 T'gheheele huys van Achab 4 reg 9, 8

De gedenckenis van die quaedt doen Psalm 33, 17 Den naem van Babylonien Esa: 14, 22

De ghedenckenis der Reusen Esai. 26, 14 Der hoovaerdigher. Eccl: 10, 21

Alle die leughenen spreken Psal: 5, 7 Die hem verlaten Deut: 28, 20

Alle die tribulatie doen de ziele (van David) Psalm 142, 12 Doet te niet

Die na hem niet en hooren Jerem. 25, 10 De stemme des blijdtschaps....

Der vrolijckheyt Des Bruydegoms....

Des Bruyts....

Vervaert Sifaram Judic: 4, 14 Jeroboam 2 Par, 13, 15 Reghent

Veertigh daghen ende nachten Genes. 7, 4 Stricken op den zondaren Psalm 10, 6 Sulphur ende vyer Genes: 19. 24

Stelt die hem haten als een oven des vyers. Psalm 20, 10 Stelt tegen ons onse afgrijselijckheden Ezech 7, 3 Drenckt de valsche Propheten met galle Jer. 23, 15 Worpt ter neder

Den raedt van Egypten Isai: 19, 3.

Israel Thren: 2, 5 Alle haer vesten...

Alle de schoonheden van Jacob. Thren: 2, 2 Verwerpt

Die hem niet en hooren Ose: 9, 17 Die hem verlaet 1 Par: 28. 9 Inder eeuwigheyt....

Die des Heeren last segghen Jerem. 23, 33 De Godtloosen Psalm: 1, 4

Israel onghehoorsaem zijnde ende verhardende haer neck 4 Regam 17 De afwijckende ende ongetrouwelijck

(38)

7v

handelende Princen Jerem. 6, 28, 30 Sijn wederspannich volck Jerem. 7 13, 15 Saul verworpende Godts woordt, 1 Reg. 15, 26

Brengt voort een vyer uyt het midden (der hovaerdighen) dat haer eet Ezech. 38, 18 Beroept afgodendienaers Deut. 32, 21

Straft den Tyran 4 Reg. 9, 7

Straft ten aansien van de overtredinghe Isa. 59, 9 Matt. 25, 47, 6. 5, 18. 35, 11. 21, 10. 15 12.

31. 32 Luce 12. 47, Eze. 11. 21, 24. 13, 14, 9, 9, 22, 3, 31 Exempelen.

Siet Deut. 1, 34. 31, 13, 13, 3. 4 1 Reg. 13, 13 15. 10. 23. 3 Reg. 11. 11. 33. 4 Reg. 21, 15 3 Reg. 14. 9 Hier van meer onder den tijtel hier vooren

Godt loont een yder na sijn wercken.

Doet verrotten de hovoerdije van Jerusalem, ende Juda Jere. 13. 9 Scheyt vande afgodisten Ezech. 23, 18

Ghedenckt

Babylon Apoc. 18, 5

De boosheydt der afgoden-dienaers Ose 8, 13

Der vaderen misdaedt op de kinderen die hem haten Deut. 5, 9 Verghelt

Den Ongoddelijcken haer boosheydt Psalm 93, 23 De wrake, Eccl. 12, 7

Na de wercken haerder handen Thren 3, 64

Den wreeden de wreetheyt Judic. 1, 7 9. 56 Ezech. 11. 6. 8. 10.

Den ongoddelijcken zijn wegh op zijn hooft 3 Reg. 8. 32 Eze. 9. 10. 22. 31 2 Para. 6. 23 Na zijn vonden Ose. 12. 2

Sijn weghen...

Die hem haten terstont de vernielinge Deut. 7. 10 De boosheyt Semei 3 Reg. 2, 44

Nabals 1 Reg. 25, 39

De hoorvaerdije Jacobs Nahum 2, 2 Israels....

De wrake zijn vyanden Deut. 32, 4 Verlaet die hem verlaten 2 Para. 12, 5 Stoot wech Psalm 59, 3

Die de wetenheyt verstooten Ose. 4, 6 Wederleyt

De ghedachten der volcken Ps. 31, 10 De raden der Princen...

De Wijsheyt der Wijsen 1 Cor. 1, 19 Vervloeckt

Sijn kudde vande hant des Herders Ezech. 34, 11

T´bloedt onser zielen van alreley beesten handt, ende van de handt der menschen Genes. 9, 5

De waerheyt van die predicken Psal. 30, 14

T´bloet vanden ongoddelijcken vande handt (des ongehoorsamende Propheets) Ezech. 3, 18 Wderstaet den hoovaerdighen Jacob 4, 6.

Aensiet de Zondaers in zijn gramschap Eccl. 5, 7

Loont den quaedtdoenders nae haer quaedtheyt 2 Reg. 3, 39 Betaelt overvloedelijck die hoovaerdije bedrijven Psalm 30, 24

(39)

De vyanden zijnder volck metter wrake Deut. 32, 43 De wrake ten tijde. Deut. 32, 35

Ontdeckt

De verholentheden der bedrieghers Eccl. 1, 39 De schamelheden Nahum 3, 5

Verleydt Jere. 20, 7 Versmaet

sijn erffenissen Psalm 77, 62 De afgodendienaers Psalm 77, 58

Alle die afscheyden van zijn oordeelen Psalm 118, 118 Den Godtloosen Psalm 52, 6

Die hem versmaden Esai. 33, 1

Neemt voort te brengen grote quaden op d'afgodisten Baruch 2, 1. 2 Doet zijn gramschap druypen op die hem verlaten 2 Para. 34, 25

Begeckt de Coninghen des aertrijcx jeghens Christum opstaende Psalm 2, 4 Keert om

Die van hem wijcken Jos. 24, 20 De laghen der ongodtlijcken Prov. 10, 3 De poorten der vyanden Judic. 5, 8

De raders vanden wagenen der Egyptenaren Exod. 14. 25 Sodoma ende Gomorra Gen. 13, 10 19, 24

Verweckt

Vyanden 3 reg. 11, 23 Den brandt Lev. 10, 6

Een ongetrouwen ende wreeden Herder Zach. 11, 16 De geesten der Coningen 1 Par. 5, 26 Jere 51, 11 Levert

De boose in een verkeerden sinne Rom. 1, 28 Den ongoddelijcken den swaerde Jere. 25, 31

De wederstrijdige vallende voor de vyanden Deut. 28, 25 Die heur broeders niet te vergheven den pijnighers Matth. 18, 35 Verstoort

Die hem haten Psalm 82, 16 In zijn gramschap...

Verwoest Babylonien Jere. 51, 55 Wreeckt

Onse boosheden Judith 7, 20

T'bloedt van synen heyligen Apo. 19, 2 Van zijn vyanden Esai. 1, 24

Beschrijvinghe Godts in zijn warecke Esai. 30, 27

Van Godes wrake. Siet Ezech. 5, 10, 16, 37 Amos 5, 16 Jere. 25, 9 Deut. 32, 41. Lev. 26, 16 Nahum 3, 5 Jere 19, 6, etc.

Waeckt

Om uyt te trecken, af te breken te verstroyen te vernielen ende te pijnighen Jerem. 31, 28 Inde quaden Bar. 2, 9

Ten quaden ende niet ten goeden Jere: 44, 27 Over de afgodendienaers..

Over de quaetheyt Dan. 9, 14 Versoeckt

De boosheden Exod. 20, 5

Teghen de goddelijcke Esai: 13, 12 Metter roede Psalm 88, 33

T'heyr des Hemels in de hoogte Esa: 24, 21 De zonde Exod: 32, 34 Lev: 18, 25

(40)

8r

Inden dach der wraken Exo. 32, 34 De overtredinghen Amos 3, 14

Die zijn wetten versmaden Leviticus 26, 15 De misdaedt des jonckheydts Ezech. 23, 21 De hoovaerdije Assur Esai. 10, 12

Die hem verlaten Jerem. 5, 9 De Princen Sophon. 1, 9 Des Conincks Sonen...

De Bocken Zach, 10, 3 De Reusen Esaie 26, 14

Die vermetelijck wandelt Sopho. 1, 9 Die ghekleet zijn met vreemde kleedinghe...

De ongherechtighe...

De bedrieghlijcke...

Leviathan Esai. 27, 1 De onkuysche Jer. 5, 8, 9 De quaden der werelt Isa. 13, 11 De Coningen der aerden Esai. 24, 21 Roept

De stercke in zijn gramschap Esai. 13, 3 T'swaert Jerem. 25, 29

De drooghte Agge. 1, 11

Tot weeninghe ende rouwigh ghklagh Isai. 22, 12 Den honger Psalm 104, 16

Wreeckt

Hem op de bedrieghelijcke Jere. 9, 8, 8 Den rechtvaerdighen 2 Par. 6, 23

T'bloedt van syne Dienaers Deuter. 32, 43 Over 'tvolck (Godtloos zijnde) Jeremias 5, 29

Des Heeren aensicht is over de Quaedtdoenders Psalm 33, 17

Wat Godt niet en doet: in't straffen.

Verlaet niet den rechtvaerdighen Psal. 36, 33

Vertreckt niet die hem haten weder te gheven dat sy verdienen Deut. 7, 10.

Vergheeft niet de zonden den ghenen die zijn Broeders zonden niet en vergheeft Matth. 6: 15 Jacob 2, 13

Is niet moede noch arbeydende Isai. 5, 27 En sluymert noch slaept niet....

Verhoort niet

Den Zondaers Joan. 9, 31

Die hem niet en hooren Deut. 1, 43, 45 Die in zijn herte boosheyt siet Psalm 65, 18 De wreede Isai. 1, 15

De afgodendienaers Jere. 11, 14 T'roepen der Hypocrijten Job 27, 9 Verlost niet

De ziele vanden Hypocrijt Job 27, 8

Den vermaledijden van zijn lippen. Sap. 1, 6 Ontfermt niet

Den Godloosen Ezech. 9, 5

Die afgrijselijckheden doen Ezech. 7 9, 8, 18

(41)

Die onnoosel bloedt storten 4 Reg. 24, 4 T'onwijs volck Isai. 27, 11

Die boosheyt bedrijven Psalm 58, 6 Den Hypocrijt Isai. 9, 17

Die haer handen besmetten met bloet. 4 Esde: 1 26 Ezech. 9, 9, 10 4 Reg. 24, 4 En spaert niet Ezech. 24, 14

De zondighende Enghelen 2 Pet. 2, 4 Die afgrijselijckheydt doen Ezech. 8

Die in haer kracht betrouwen Ecclesiastic: 16, 9 Den Godloosen rijcke Job 27, 22

T'onwijs volck Isai. 27, 11

Den natuerlijcken tacken Rom. 11, 21 De eerste werelt 2 Petr. 2, 5

Den misdoenden, Job, 9, 28

Reyckt uyt de handt den quaden, Job 8, 20 Wort niet versoent Ezech. 24, 14,

Ghedenckt niet de rechtvaerdigheyt der ghener die sich afkeeren van syne rechtvaerdigheyt Ezech. 18, 24

Siet niet aen de beloften van den vetten vee der gener die dn armen berooven, Amos 5 22, 11 Antwoort niet Saul (ongehoorsamende) 1 Regum 28. 6

Behoudt de ongoddelijcke niet Job 36, 6

Ontfanght niet der afgodeisten offerhanden Ose. 8, 13

En gheeft niet den onghehoorsamen t'ghene den ghehoorsamen belooft is Deut. 1, 35 Wilt niet ghedachtigh zijn den wreden 4 Regum 24, 4

De sonden der ongherechtighen Eccl. 34: 23.

Thienste Hooft-stuck.

Godes Wercken na zijn Rechtvaerdigheydt.

Int verghelden of loonen:

HElpt 2 Par. 25, 18 David 1 Par. 12, 18 In alles 1 Par. 18, 6

De rechtvaerdighe Psalm 36, 40

Die in hem hopen Psal: 36, 4 Metter herten Psalm 27, 7 Ghebenedijt

Den rechtvaerdigen Psal. 5, 13 Siet hier van meer in de Wercken Gods na zijn goedtheyt Die hem ghehoorsaem is Exempel Abraham Genes. 22, 16, 26, 4, 5

Doet wel

De vroede vrouwen Exod. 1, 20

Den goeden ende oprechten van herten Psalm 124, 4 Vergadert den Godtlijcken in vrede 4 Regum 22, 20 Bewaert

Den ghenen die de wijsheydt bemindt Pro. 4, 6 Sonder klachte Sap. 10, 5

Die hem verstaet op den behoevighen Psalm 40, 3 Sijn heylighen Psalm 36: 28

Sonder sonde Judas 24

Die zijn geboden beware de bermhertigheydt heurlieder vaderen gesworen Deut. 7, 12 De ghebeenten der rechtvaerdighen Psalm 33, 21

De saligheydt vanden oprechten Prov. 2, 7

(42)

Gheeft Wijsheydt die Godtvruchtich leven Eccl. 43, 37 Die in Christum ghelooven, t'eeuwigh leven Joan. 3, 16 Den gevende, een goede ende opgehoopte mate Luc. 6. 38

(43)

8v

Die gheneught heeft in den Heere, de begheerte zijns herten Psal: 36, 4 Die zijn wetten volbrenghen, de obervloedigheydt aller dinghen Lev: 26, 10

Groeysel Levit: 26, 4 Deut: 11, 14 Vrede sonder sorghe Lev: 16,6 Victorie Levit: 16, 7 Deut: 11 23

Die ghetrou zijn ter doodt toe, de kroon des levens Apoc: 2, 10

De heydensche natie zijn vrucht voortbrenghende 't Rijcke Godes Matth: 11, 43 Die heeft (de winste des pondts) Matth: 25, 12

Den goeden mensche in zijn aenghesicht, Wijsheydt Eccl. 2, 16 Wijsheydt Eccl: 2, 16

En wetenschap...

Ende vrolijckheyt...

Den ootmoedighen, gratie 1 Petr: 5, 5

Den ghedooden om Godts Woordt, elck een wit kleedt Apoc: 6, 11 Den rechtvaerdighen, zijn begeerte Prov: 20, 24

Den sachtmoedighen gratie Prov: 3, 34

Die synen naem vreesen de erffenisse Psal: 60, 6 Die hem vreesen de beteyckeninghe Psalm 69, 6

Die haer gheloof nemmermeer van hem en veranderen 'tleven Tob, 2, 18 Die hem ghehoorsaem zijn, den H. Gheest Actor: 5, 32

Die penitentie doen den wegh der rechtvaerdigheyt Eccl: 17, 20

Die Christum ontfanghen de macht om kinderen Gods te worden Joan: 1, 12

Die hen in alle heur herte wederkeeren tot den Heere, een herte dat sy Godt kennen Jere: 14, 7 Die hem volght (Caleb) t'beloofde landt Deut: 1, 36

Die hem vreesen spyse Psal: 110, 5

Den verwinnere te eten van den houte des levens Apoc: 2, 7 Verborghen Manna Apoc: 2, 17

Een wit blinckende steen ...

Eenen nieuwen naem....

Macht over de Heydenen, Apoc: 2, 26 De Morghen-sterre Apoc: 2, 28

Te sitten met Christo in zijn throon Apoc: 3, 21

Een man voor goede wercken een goede vrouwe Eccl: 26, 3 Vergheeft de sonden den ghenen die vergheeft Matth: 6, 14 Verlost die hem vreesen Psalm 33, 8

De zielen van die hem vreesen Psalm 32, 18, 19 Die op zijn bermhertigheyt hopen...

Vander doodt...

Die de wijsheyt beminnen, van dern quaden wegh Prov: 2, 12 Van den Godtloosen Prov: 2, 12

Van de vreemde Vrouwen Prov: 2, 16 Die sich tot hem bekeeren Jere: 15, 21

Die betrouwen hebben inden Heere, Jere: 39, 18 Die t'kostelijck scheyden van t'snoode Jere: 15, 21 Die Godt alleen dienen 1 Reg: 7, 3

De rechtvaerdige hopende in God van de Zondaers Psalm 36, 40 Verheft

Die zijn wegh bewaren Psalm 36, 40

Die hen verootmoedigen onder de magtighe handt Gods 1 Pet: 5, 6 De glorie van die hem vreesen Eccl: 1 24

De sachmoedighe te saligheyt Psalm 194, 4 Verhoort

De Gebeden der rechtvaerdigen Prov: 15, 29 T'ghebedt van die hem vreesen Psal: 144, 19 Maeckt

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We zijn er heel goed van bewust dat deze ori- entaties beperkt zijn en heel wat belangrijke punten links laten liggen, maar we zijn ervan overtuigd dat als iedereen zijn

Exempel van een Soudaensdochter.. alsulcke vrouwen te sien so vraechde hi haer wat si begeerde si seyde mijn lief is hier binnen gegaen, ende hi heeft mi hier doen beiden mer hi beit

Schrijf op: het vlees (blauwe hakkaart) 6 Saar leunt tegen de muur.. Schrijf op: de muur (rode hakkaart) 7 De juf leest

Ton houdt zich vooral bezig met de boekhouding, maar is inmid- dels ook de vakopleiding gestart en onze vijfentwintigjarige zoon geeft al les en verzorgt bovendien de op- maak

Maar deze volmaakte liefde wordt niet noodzakelijk gezien in zijn dagelijkse leven, omdat dit afhangt van zijn geestelijke wandel en groei.. (b) De gelovige moet begrijpen dat

[r]

De reden hiervan is, omdat de zonde van een geslacht of hoedanigheid is, wat haar wezen en natuur aanbelangt, en bijgevolg dezelfde grond van hatelijkheid, die in een

De splitsing is het werk geweest van de commissie voor de wet- geving uit den Raad van Justitie. Zij had op den 20en October 1739 het ontwerp voor de burgerlijke