• No results found

Wercken Godes na sijn Rechtvaerdigheydt

In document Van Godt (pagina 33-38)

Int straffen

Is Godt uyt Rechtvaerdigheyt Bermhertigh Psalm 102, 14, 77, 39

Vervloeckt

De toovenaers Deut. 18, 12

Die zijn sonde ofte dochter suyverende leydt door 'tvyer... Besweerders...

Die droomen of volghelen sang waerneemt....

Raedtvraghen van den ghenen die een waersegghende vyandt binnen hebben, of metten vyant ghemeynschap hebben...

Vande dooden de waerheyt vraghen....

Bedrieghlijck zijn in een onrechtvaerdigh ghewichte Deut. 25, 16 Den bloedtgierighen man Psalm 5, 7

Aenbrenght de wrake der vergheldinghe Esa. 35, 4 Doet lijden aen Exod. 5, 22

Neemt wech t'cieraet Esai. 3, 18 Neemt wrake Esai. 47, 3

Spijst de afgodendienaers met alsen Jerem. 9, 15

Metten vleesche van haren sonen Jerem. 19, 9 De valsche Propheten met galle Jerem. 23, 15

De vyanden van zijn volck met heur vleys Esai. 49, 26 Volbrengt zijn rasende gramschap Thren. 4, 11.

Besluyt alles in de ongheloovigheydt Rom. 11, 32 Verdoemt den ongoddelijcken 3 Reg. 8, 32

Breeckt

De Cederboomen Psalm 28, 5 De hoofden des draecx 73, 14

De hoofden van syne vyanden Psalm 67, 22 Sijn vyanden Psalm 17, 93

Stoot t'same de hoofden Psalm 109, 6

Vernielt

De Heydenen 4 Reg. 17, 8 De afgoden dienaers Ezech. 43, 8 Hovaerdighe Ose. 13, 8

Breeckt

Den stock der ongoddelijcker Esa. 14, 5 De Reusen Esai. 26, 14

De zondaren Esa. 1, 28 De Quaetdoenders... Dreyght seer Esai. 1, 2

Verstoort die hem haten Psalm 20, 10

Verdoemt

De Steden der Sodomiten 2 Pet. 2. 6 Gomoriten...

De zonde Rom. 8, 3 Verleent vyanden Deut. 28, 7

Gheeft een loghenachtighen gheest inden mont der Propheten Achabs 2 Reg. 2, 23

Een eeuwich verwijt zijn vyanden, Psa. 77, 66 Bedrieght de Propheten Ezech. 14, 9

Brenght

Te niet alle de Heydenen Psalm 58, 9

(Die hem niet en vreesen) in den put des doots Psalm 54, 24

Gheeft pijnlijckheyt Eccl. 2. 26

Onnutte sorchvuldigheyt....

Roeyt uyt Deut. 4, 26

De stadt Genes. 19, 14

Die teghen hem sondight Exo. 31, 33

Breeckt aft huys van de hovaerdighen Pro. 15, 25

Verlaet Judic: 6, 13

T'volck dat hem verlaet Deut. 31, 16, 17 Bespot Psalm 58, 9

Vermelt

De weghen der Zondaren Psalm 145, 9 T'hooft ende de staert van Israel Isai: 2, 14

Verstroyt de beenderen van den ghenen die den menschen behaghen Psalm 52, 6

De hoovaerdighe Job 40, 6 Stort uyt zijn gramschap Ezec. 7, 8 Vervloeckt den hoovaerdighen Eccl. 16, 9 Verwijt (de ondanckbare) zijn weldaden Esai. 1. 2 Drijft uyt Jere. 29. 14

Doet dolen Esai. 63, 17

De menschen verre wech Esai. 6, 12 Maeckt arm1 Reg. 2. 7

Doet rusten de hoovaerdije der onghelooviger Isai. 13, 11

Een gheveynsden mensche regneeren om des volckx zonden Job 34, 30 Maeckt dwaes de wijsheydt dese wereldt 1 Cor. 1, 20

Slaet met plaghen Genes: 12, 17

Vernedert 2 Par. 28. 28, 19

De vermetelijckheyt der stercken Esa. 13, 12 De Zondaers totter aerden toe Psalm 146, 6 Brenght alle quaedt over, die hem verlaten 3 Reg: 9, 9

Verhert (t'quade) hert Pharaonis Exo: 4, 21, 7, 3, 9, 12

Den gheest des Conincks van Hesebon Deut: 2, 30 Brengt te niet 2 Para: 28, 3

Die hem verlaet Jere: 15, 6

Vergramt sich 2 Para, 9

7r

Oordeelt de Godtloose na heur weghen, Ezechiel 7, 3, 8, 9, 27 Nae heur vonden Ezech. 24, 14

Vermaledijt

Cain Genes. 4, 11

De benedictien der Priesteren Malachias 2, 2 Die zijn moeder vergramt, Eccl. 3, 18

Die vermaledijen den Godtsalighen Abraham Genes. 12, 8 De slanghe Genes. 3. 14

De aerde Genes. 5, 29

Menghet den gheest der swijmelinghen, Esa. 19. 14 Des slapnes Genes. 29, 10

Sent toe d'werck der doolinghen, dat sy ghelooven sullen de lochenen 2 Thess. 2, 11 Reynicht de blevelinghen van t'huys Jeroboams 3 Reg. 14, 10

Telt metten swaerde die hem verlaten Esai. 65, 12 Versterckt de boosen tot haer (verderf) Deut. 2, 26

Haet

Een quade ghedachte jeghens zijn vrient Zach. 8, 17

Een hert dat arbeydt om te volbrenghen seer quade ghedachten Prov. 6, 18 Esau Mal. 1, 2

Een leughenachtighe tonghe, Prov. 6, 17 Handen stortende onnoosel bloedt Prov. 6, 17 Die boosheyt bemint Psam 10, 5

De hovaerdije van Jacob ende zijn huysen Amos 6, 8 De feest-daghen (der Joden) Amos 5, 21

De boosheydt Psalm 44, 8 Judith 5, 21 Een valschen eedt Zach 8, 17

Die boosheyt doen, Psalm 5,7

Die op ydelheyt achten te vergeefs Psal 30, 7

Voeten die rasch zij om te loopen in het quaedt Prov. 6, 18 Die tusschen broeders twist zaeyt Prov. 6, 18

De feeste der nieuwe maendt (der Joden) Esai. 1, 14 Het staende beelt Deut. 16, 22

Een valsch ghetuyghe Prov. 6, 18

Het woordt des vervloecktheyts Jerem. 44, 4 Den wegh des ongodlijcken Prov. 15, 9 Den roof int brandt offeren Esai. 61, 8 Toont zijn gramschap Rom. 9, 22 Spaert den Godtlijcken Ezech. 9, 4, 6

Slaet

De Egyptenaren Exod. 12, 23

Die een afgrijselijck dinck doet Genes. 38, 10 Den vyandt (Israels) Exod. 15, 6

Nabal 1 Reg. 15, 28

T'volck voor de misdaet des Calfs. Exo. 32, 35 Den onghehoorsamen Deut. 28, 22

T'ghemeyne volck 1 Reg. 6, 19

Die tot gramschap verwecken Thren, 3, 43 T'lant Num. 32, 4

Van Egypten Exod. 12, 13

Doodt 1 Reg. 2. 6

Den ongoddelijcken 1 Reg. 2, 25

Alle de eerste geboren van Egypten Exo. 13, 15

Godt slaet

Met uytsinnicheyt Deut. 28, 28 Blintheyt....

Rasernije des herten.... Armoede Deut. 28, 22 Cortzen.... Couwe.... Brandt.... Hitte.... Schorstheyt Deut: 28, 27 Jeucksel....

Met vermaledijdinghe Mal: 4, 6 Metten berrenden windt Amos 4, 9 Met versengtheyt....

Metten swaerde Amos 4, 10 Met melaetscheyt 4 Reg: 15, 4 Met verderffenisse Mich: 6, 13 Met een groote schade 1 Reg. 6, 19 In gramschap Jere: 33, 3

In verbolghentheyt Esai: 60, 10

Vernielt

Alle die oncuyscheydt bedrijven Psal. 72, 27 De vrucht van die hem haten Psalm 20, 11

T'gheheele volck dat hem verheft in zonden Eccl 16, 10 T'gheheele huys van Achab 4 reg 9, 8

De gedenckenis van die quaedt doen Psalm 33, 17 Den naem van Babylonien Esa: 14, 22

De ghedenckenis der Reusen Esai. 26, 14 Der hoovaerdigher. Eccl: 10, 21

Alle die leughenen spreken Psal: 5, 7 Die hem verlaten Deut: 28, 20

Alle die tribulatie doen de ziele (van David) Psalm 142, 12

Doet te niet

Die na hem niet en hooren Jerem. 25, 10 De stemme des blijdtschaps....

Der vrolijckheyt Des Bruydegoms.... Des Bruyts....

Vervaert Sifaram Judic: 4, 14 Jeroboam 2 Par, 13, 15

Reghent

Veertigh daghen ende nachten Genes. 7, 4 Stricken op den zondaren Psalm 10, 6 Sulphur ende vyer Genes: 19. 24

Stelt die hem haten als een oven des vyers. Psalm 20, 10 Stelt tegen ons onse afgrijselijckheden Ezech 7, 3 Drenckt de valsche Propheten met galle Jer. 23, 15

Worpt ter neder

Den raedt van Egypten Isai: 19, 3. Israel Thren: 2, 5

Alle haer vesten...

Alle de schoonheden van Jacob. Thren: 2, 2

Verwerpt

Die hem niet en hooren Ose: 9, 17 Die hem verlaet 1 Par: 28. 9 Inder eeuwigheyt....

Die des Heeren last segghen Jerem. 23, 33 De Godtloosen Psalm: 1, 4

Israel onghehoorsaem zijnde ende verhardende haer neck 4 Regam 17 De afwijckende ende ongetrouwelijck

7v

handelende Princen Jerem. 6, 28, 30 Sijn wederspannich volck Jerem. 7 13, 15 Saul verworpende Godts woordt, 1 Reg. 15, 26

Brengt voort een vyer uyt het midden (der hovaerdighen) dat haer eet Ezech. 38, 18 Beroept afgodendienaers Deut. 32, 21

Straft den Tyran 4 Reg. 9, 7

Straft ten aansien van de overtredinghe Isa. 59, 9 Matt. 25, 47, 6. 5, 18. 35, 11. 21, 10. 15 12. 31. 32 Luce 12. 47, Eze. 11. 21, 24. 13, 14, 9, 9, 22, 3, 31

Exempelen.

Siet Deut. 1, 34. 31, 13, 13, 3. 4 1 Reg. 13, 13 15. 10. 23. 3 Reg. 11. 11. 33. 4 Reg. 21, 15 3 Reg. 14. 9 Hier van meer onder den tijtel hier vooren

In document Van Godt (pagina 33-38)