• No results found

83/3

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "83/3"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Honderd jaar na de dood van Karl

Marx

Man als poUtiek theoreticus

Herman Gorter, marxistisch dichter

Vrije tijd In de toekomst

Burgerlijke ongehoorzaamheid

_"'~

IMENTAT\ECENTRUM

UUW'"

RLANOSE pOUT\EKE

NEDE

PART'JEN

(2)

Socialisme

Democratie

Kernredactie

Ondersteunende redactie

Redactiesecretariaat

Toezending van stukken bij voorkeur in drievoud, getypt

met dubbele regelafstand el! brede kantlijn.

Uitgever

Abonnementen

Een nieuw abonnement kan op elk gewenst moment ingaan Adreswijzigingen Betalingen Advertenties socialisme en democratie nummer 3, maart 1983

maandblad van de Wiardi Beckman Stichting

Th. 1. A. M. van Lier, voorzitter Nel Barendregt

J. Th. 1. van den Berg Wouter Gortzak C. A. de Kam H. Molleman C. Poppe S. Rozemond Yvonne van BaarIe 1. Bank

H. Beereboom

G. van Benthem van den Bergh 10hanna Fortuin Marie-1osé Grotenhuis L. Hoffman Schelto Patijn Henne Pauli H. Priemus H. van Stiphout B. Tromp

1. Th. J. van den Berg Ludy van Boxel (coördinatie) Paul Kalma Marnix Krop Nic. Witsenkade 30 1017 ZT Amsterdam telefoon 020-26 24 24 Kluwer BY

Sociaal-wetenschappelijke boeken en tijdschriften postbus 23, 7400 GA Deventer

telefoon 05700-2 05 77 De abonnementsprijs bedraagt f 56,- per jaar incl. btw Losse nummers f 6,50 Abonnementenadministratie: Libresso bv, postbus 23, 7400 GA Deventer, telefoon 05700-9 11 53

• Bij wijziging van naam en/of adres verzoeken wij u een gewijzigd

adresbandje toe te zenden aan Libresso bv, postbus 23, 7400 GA Deventer

Gebruik voor uw betalingen bij voorkeur de te ontvangen stortingsacceptgirokaarten; dit vergemakkelijkt de administratieve verwerking

Opgave van advertenties aan de uitgever: telefoon 05700-2 05 77.

Advertentietarief 1/1 pag. f 395 ,-ISSN 0037-8135

83/3

jaargang 40

Inhoud

J. Th.

J.

van den Berg - Deregulering 1

Tom 2

J. M. den Uyl - Notities honderd jaar na Marx'

dood 3

Bart Tromp - Karl Marx als politiek theoreticus 7 Ger Verrips - Dichter in het licht van Marx 11 P. J. van Delden - De toekomst van de vrije tijd 16 G. E. Langemeijer - Burgerlijke

(3)

1 2

.

'

,

3 7 11 16 24 26 28 30 en 23

Deregulering

'In algemene termen praten over deregulering is een populair gespreksonderwerp geworden.' Dat consta-teerde de Amerikaanse econoom Lester Thurow al een paar jaar geleden. Zolang het in abstracte termen gebeurt, kan er ook allerlei moois bij worden ge-dacht. Meer concreet aangeven wat zich leent voor deregulering is heel wat moeilijker. Dat is niet alleen in de Verenigde Staten gebleken, maar bijvoorbeeld ook in de Westduitse deelstaat Beieren. De regeren-de CSU was daar groot voorstanregeren-der van regeren- deregule-ring. Een commissie van deskundigen - bemand met politieke vrienden van Strauss - is daar niet ver geko-men. Een ingewikkelde samenleving vergt blijkbaar een tamelijk ingewikkeld stelsel van regels. Inmiddels is deregulering buitengewoon populair binnen de Nederlandse regering, de VVD-partner in de coalitie voorop. Het moet de gedachte versterken dat 'regelneverij' bij uitstek de slechte eigenschap van socialisten is. Voorts denkt het kabinet blijkbaar dat regulering er vooral is om het bedrijfsleven in zijn bewegingsvrijheid te beknotten en het leven te verzu-ren. Deregulering wordt daarmee gepolitiseerd en tot een 'wapen tegen links' aangewend.

Het hangt er maar vanaf welke regels worden geëli -mineerd. Wat zouden de fervente aanhangers van de VVD denken van deregulering van de fiscale wetge-ving, in casu het afschaffen van allerlei fraaie aftrek-posten die nu gelden als 'kosten van verwerving'? Of wat zouden zij denken van vereenvoudiging van het pensioenstelsel door een simpele wetgeving die de hele zaak socialiseert? En wat te denken van eenvou-dige centralisatie van de controle op uitvoering van de sociale zekerheid die werkgevers - zoals is geble-ken - zoveel meer mogelijkheid dan werknemers heeft geboden daarmee te frauderen? En zouden alle ondernemers even blij zijn met radicale liberalisering van de vestigingswetgeving? Hoe enthousiast zouden tenslotte de CDA-ministers worden over deregule-ring die de macht van de confessionele onderwijsor-ganisaties effectief zou afbreken, of die van de daar zo gekoesterde adviesorganen?

Niet dereguleren zelf is de politieke kwestie. De poli-tieke keuze ligt in de aard van de regels die men kwijt wil.

1

J.

Th.

J.

van den Berg Directeur Wiardi Beckman Stichting, redactiesecretaris SenD

socialisme en democratie nummer 3,

(4)

- -- -- - - -- -

-soclaUsme en democratie

nummer 3, 2

(5)

Notities honderd jaar na Marx' dood

Vergis ik mij, of is het waar dat veel beschouwingen rondom de herdenking van de sterfdag van Karl Max zich bezighouden met zijn persoonlijke lotgevallen? Het geboortehuis in Trier, zijn ballingschap, waar hij woonde en hoe hij leefde, Jenny von Westfalen met wie hij getrouwd was, dochter Eleonor die tot zelf-moord kwam, de grafsteen op het kerkhof van High-gate. Is dat een produkt van het ik-tijdperk? Hebben we meer belangstelling voor de persoon naarmate we minder raad weten met de leer?

Bij nader inzien blijkt 'terug naar Marx' telkens weer een lonende tocht. Dat geldt nog het minst voor de lectuur van Das Kapital. Terugbladerend maak ik uit de allengs schaarser wordende potloodstrepen op, dat ik indertijd Marx' hoofdwerk wel zeer diagonaal gelezen moet hebben. Tot troost strekt dat August Bebel nooit verder kwam dan de eerste en Harold Wilson dan de tweede bladzij. Waarbij Lipschits, die een bewonderenswaardige Nederlandse vertaling verzorgde, opmerkt dat Wilson die op pagina twee een niet bestaande, bladzijlange noot ontwaarde, het boek waarschijnlijk nooit in handen heeft gehad. Maar de lezing van Het Communistisch Manifest be-hoort tot mijn onvergankelijke jeugdherinneringen. Een spook gaat rond door Europa - het spook van het communisme. De geschiedenis van iedere maat-schappij tot nu toe is de geschiedenis van klassenstrij-den. De arbeiders hebben geen vaderland. De prole-tariërs hebben bij haar - de communistische omwen-teling - niets te verliezen dan hun ketenen. Zij heb-ben een wereld te winnen. Een geniaal en meesle-pend pamflet. Het voorwoord bij de Kritiek der Poli-tieke Economie: 'Het is niet het bewustzijn van de mensen dat hun zijn, maar omgekeerd hun maat-schappelijke zijn, dat hun bewustzijn bepaalt'. Engels sprak waarheid toen hij bij de begrafenis van Marx op 1'7 maart 1883 zei: 'Zijn naam zal door de eeuwen voortleven en ook zijn werk'. Terug naar Marx betekent de confrontatie met een alles in zijn tijd omvattende visie, filosofisch, economisch, poli-tiek. Een samenhangende visie op de ontwikkeling van de samenleving met een profetische lading en een mobiliserende oproep. Dat die visie in brokstukken ontstond, dat ze vol ontwikkeling en tegenstrijdighe -den steekt, dat ze onaf is, draagt bij tot haar blijvende aantrekkingskracht. Vergelijk de aankondiging in het woord vooraf bij het eerste deel van Das Kapital in 1867 over de inhoud van drie komende delen met de werkelijkheid, dat vriend Engels het tweede en derde deel jaren na de dood van Marx moeizaam bijeen moest garen en het vierde deel nooit geschre-ven werd, en het egotistisch genie Marx wordt op slag een beminnelijk mens.

Waarom dan toch die onmiskenbare remming die ik moet overwinnen om me weer met Marx bezig te hou-den? Dat zal iets te maken hebben met de letterzifte-rij en de scholastiek, waardoor zoveel Marx-interpre-taties en polemieken zich kenmerken. Met een va-riant op wat Karl Barth over zijn volgelingen zei: 'de marxisten zijn het ergste'. Veel meer is het de usurpa-tie van Marx door het leninisme en het stalinisme, dat een onverteerbare zaak blijft. Toen ik in het midden van de jaren vijftig voor het Rotterdamse Politeia kwam spreken, hing achter de lessenaar een levens-groot portret van Karl Marx. Ik moest even slikken, maar waarom eigenlijk. De invloed van de produktie-verhoudingen op het denken van de mensen, bour-geoisie en proletariaat, het kapitalisme als uitbui-tingsstelsel, het zijn elementen in mijn maatschappij-beschouwing, waarom dus niet dat portret? Maar tel-kens als ik datzelfde portret duizendvoudig tegenkom in landen die zich ten onrechte socialistisch noemen, dan protesteer ik. Zeker, men mag Karl Marx de Goelagarchipel, de uitmoording en knechting van miljoenen niet aanrekenen, maar er liggen dwarsver-bindingen. 'De gewelddadige omverwerping van alle tot nu toe heersende maatschappelijke orde.' De dic-tatuur van het proletariaat als overgang naar het so-cialisme.

Karl Kautsky schreef in 1918 (Die Diktatur des Prole-tariats): 'Geen wereldrevolutie, geen hulp van buitenaf had het economische falen van de bolsjewistische me-thoden kunnen verhinderen. De taak van het Europese socialisme tegenover het "communisme" is een ande-re: ervoor te zorgen dat de morele catastrofe van een bepaalde methode van het socialisme niet uitgroeit tot de catastrofe van het socialisme als zodanig, dat deze methode scherp onderscheiden wordt van de marxisti-sche en dat dit ondermarxisti-scheid in het bewustzijn van de massa's wordt aangescherpt'.

Opnieuw, het Europese socialisme mag nooit berus-ten in de identificatie van marxisme met het Sowjet-systeem, maar evenzeer moet worden onderkend dat de oorsprong van de tegenstellingen tussen marxisme en sociaal-democratie in het midden van de vorige eeuw ligt. W. Drees heeft op hem eigen, heldere wijze in zijn in 1978 geschreven opstel over Marxisme, com-munisme en democratisch-socialisme nog eens uiteen-gezet, hoe de lijnen tussen Marx en LassalIe, tussen Marx en de Duitse socialistische partij uiteen zijn gaan lopen. Hij legt er terecht de nadruk op dat de communisten later Marx hebben vervalst, juist waar het de methode van de klassenstrijd en het gebruik van revolutionair geweld betreft. Zijn conclusie is ge-wettigd: 'In elk geval, Marx en Engels zijn de grote voorgangers geweest, ook van de sociaal-democratie'.

3

J.

M. den Uyl voorzitter van de

PvdA -fractie in de Tweede Kamer

socialisme cn democratie nummer 3,

(6)

socialisme en democratie

nummer 3, maart 1983

Herleving marxisme

Er is in de jaren zestig een duidelijke herleving van het marxisme opgetreden. Dat was al merkbaar in het eind van de jaren vijftig, toen de onvrede me1 Je ver-worvenheden van de verzorgingsstaat zich atieken-den. De nieuwe welvaart, dat was toch niet het be-loofde land. In zekere zin hebben juist de vt-rgrote welvaart, het betere onderwijs en de nieuwe beste-dingsmogelijkheden de basis gelegd voor het opko-men van de nieuwe maatschappijkritiek.

In dat herleefde marxisme zijn enkele varianten te onderscheiden. Er is de sterk sociologisch beïnvloede humanistische stroming, waarin het vervreemdings-begrip van de jonge Marx een grote rol speelt. De re-latie van de mens tot zijn werk, kritiek op de techno-cratische ontwikkeling en afschuw van de consump-tiemaatschappij staan daarin centraal. Vele elemen-ten daarvan vindt men terug in de New Left. De mi-lieubeweging, de emancipatie en democratisering,

die stellig niet tot het marxisme herleidbaar zijn, heb-ben niettemin geprofiteerd van dit marxisme met een menselijk gezicht.

Het is vooral de economische stagnatie geweest, die in het begin van de jaren zeventig inzette, die aan dit herlevend marxisme zijn momentum ontnomen heeft. De vermindering van de economische groei en de daling van het energieverbruik zette de milieube-weging op een ander been. De teruggang van het in-komen smoorde het protest tegen de consumptie-maatschappij.

Een tweede variant van herlevend marxisme in de ja-ren zestig was het teruggrijpen op de notie van revo-lutionaire maatschappijverandering bij Marx. Katho-lieken en protestanten ontdekten Marx. De theologie van de bevrijding ging een grote rol spelen, in het bij-zonder in Latijns-Amerika. Het revolutionaire ge-weid tegenover het structurele geweld van de heer-sende machten kreeg een eigen legitimatie; veelal met een beroep op Marx. Dat beroep was zwak. Marx en Engels verdedigden de Parijse Commune, maar in zijn praktische politieke stellingname in de woelingen van de opkomende arbeidersbeweging was Marx niet zo'n revolutionair. Deze herleving van 'marxisme' werd vooral gevoed door de bevrijdingsbewegingen in de Derde Wereld en de bewustwording van de uit

-buiting van de massa's door het economisch imperia-lisme van Amerika of heersende elites.

Ook deze ontwikkeling, waarin het beroep op marxi-stische analyses veelvuldig aan de orde is geweest, is in de jaren zeventig weggeëbd. De nederlaag van de VS in de Vietnam-oorlog was een waterscheiding.

Maar ook wat Immanuel Wallerstein signaleert: 'De Derde Wereld' als een conceptie is in de loop van de jaren zeventig aan het verdwijnen als gevolg van (ik versimpel) Nixons bezoek aan Mao en de prijsstijgin-gen van de OPEC (The Capitalist World Economy).

Dat is een versimpeling, zeer zeker, maar ze maakt in een flits veel duidelijk. De vele oorlogen tussen Der-de WereldlanDer-den, Der-de inval van Vietnam in Cambodja en de inval van China in Vietnam hebben veel in het schema arm tegen rijk verstoord. De ontluistering van de culturele revolutie in het grootste Derde

We-4

reldland, China, heeft tot heroriëntatie gedwongen. Wie de discussienota Socialistisch reformisme en Nieuwe Internationale Economische Orde, die de Wiardi Beckman Stichting in 1981 heeft uitgebracht,

leest, ziet dat in het grote debat tussen revolutionisme en reformisme de revolutie aan de verliezende hand is.

Een derde variant van herlevend marxisme in de ja-ren zestig is het teruggrijpen op de economische a na-lyses van Marx, met name zijn 'bewegingswetten' , de accumulatie, de concentratie, de Verelendung en de crisistheorie. De sterke beklemtoning van het mono-poliekapitalisme. De theorie van Stamokap, het staatsmonopoliekapitalisme. De verwerping van de Europese Gemeenschap als het Europa van de trusts en kartels door Galtung, het opnieuw formuleren van de Verelendung door marxisten van het type Mande!. Ook deze opbloei van marxistische theorie is in de ja-ren zeventig verflenst, met name omdat zoveel in de ontwikkeling van de verzorgingsstaat niet past in het marxistisch patroon. Het meest geldt dat misschien nog voor de uitbreiding van de collectieve sector zelf.

Toch zijn het de bewegingswetten van Marx, die in het zicht van de aanhoudende economische crisis se-rieuze heroverweging verdienen. Er is begrijpelijk belangstelling voor de lange golf in het kapitalistisch produktieproces, de Kondratiev, maar die lange golf komt in Marx' crisistheorie niet voor.

Staatstheorie

(7)

en. en de :ht, ;me and ; ja- ma-,de 1 de 100-het I de usts van .del. e ja-n de het lien ~elf. .e in ~ se-~lijk :isch golf laan

.s

de sc he . van ;van oisie teen over sche I van itica, , dat ont- mid-n de mair m de n de : ook lacht al op pend :. Hij :ling. enen rt de , toe-" het drijf. locia-r

geï-Communisten die zich rekenschap geven van de cata-strofe van het stalinisme, zijn gedwongen zich te be-zinnen op de verharding en het totalitaire karakter van de staatsmacht in het Sowjet-stelsel. Het euro-communisme is vooral een poging zich daaraan te ontworstelen. Burgerlijke en kapitalistische krachten hebben zich veel moeite gegeven om in de ontwikke-ling van de verzorgingsstaat, die ook zij ten dele on-vermijdelijk achtten, hun belangen te beschermen.

Onder de indruk van de economische stagnatie gaan ze tot de tegenaanval over. De invloed van staat en staatsregulering moet hoe dan ook teruggedrongen worden, opdat het bedrijfsleven weer vrij zal kunnen ademen.

Gelijk bekend heeft Marx geen uitgewerkte staats-theorie nagelaten. In het Communistisch Manifest wordt de verwachting uitgesproken, dat de openbare macht ( de staat) haar politieke karakter zal verliezen. De heerschappij over personen zal plaats maken voor het beheer van zaken. De leer van het afsterven van de staat. Maar daartussen ligt de noodzaak de staats-macht te veroveren, teneinde de eigenaars te onteige-nen, de maatschappelijke verhoudingen om te keren en het proletariaat aan de macht te helpen. Bij Marx en Engels een hardnekkig verzet tegen anarchisme,

maar zeker ook geen staatsverheerlijking. In het woord vooraf van Das Kapital wordt de Engelse

ar-beidswetgeving aan Duitsland als voorbeeld voorge-houden. Er is erkenning van de waarde van wetge-ving. Er ontbreekt een invulling van de overgang van het gebruik van de staat door het proletariaat naar het terugtreden van de staat ten behoeve van de vrije as-sociaties van werkenden. Het communistisch gebruik van de staatsmacht gaat terug op het leninisme, niet op Marx. 'Er zijn weliswaar communisten, die het zich gemakkelijk maken en die persoonlijke vrijheid, die naar hun mening de harmonie in de weg staat, looche-nen en willen opheffen; wij hebben echter geen lust de gelijkheid te kopen met de vrijheid' (Friedrich Engels in Grondbeginselen van het communisme, geciteerd

bij W. Drees). Als het gaat om de staat en vrijheid heeft de sociaal-democratie betere papieren om zich op Marx te beroepen dan het communisme.

Maar de historische werkelijkheid is dat de commu-nisten Marx en Lenin aaneengesmeed hebben en het Sowjet-stelsel de uitdrukking is geworden van de mo-nolitische partij staat. Het stalinisme mag als een per-vertering van dat stelsel gelden, ook het post-stalinis-tische systeem moet door het ontbreken van vrijheid in een totale overheersingsstructuur als anti-socialis-tisch worden gekenmerkt. Het eurocommunisme is een kritiek op de staatsontwikkeling in het commu-nisme, een poging tot verklaring hoe het zover kan komen en vooral een poging om het staatsabsolutis-me te overwinnen zonder de verworvenheid van 'de proletarische revolutie' prijs te geven. Het is niet ver-wonderlijk dat de geestelijke vaders van het euro-communisme vooral in zuidelijke landen moeten worden gezocht. Daar, met name in Spanje en Italië, bestaat immers een sterke anarchistische traditie. Veel over dit eurocommunisme kan men heel

bonafi-de en informatief samengevat vinbonafi-den bij S. Stuurman (Kapitalisme en burgerlijke staat, 1978; Het reëel be-staande en het noodzakelijke socialisme, 1979).

Hoezeer dit soort denken in beweging is, tot dusver laat zich uit de lectuur van Bahro (Die Alternative)

c.s. nog niet aflezen, dat een antwoord gevonden is op de vraag hoe fundamentele vrijheden kunnen functioneren in een maatschappij waarin alle produk-tiemiddelen zijn verstatelijkt of waarin bepaalde klassen geheel van de macht zijn afgesneden of waar-in één ideologie tot de heersende is verheven. Stuur-man, die het leninisme overtuigend bestrijdt, keert de spits naar de sociaal-democratie: 'de sociaal-demo-cratie is snel verworden tot sociaal-liberalisme en

be-schikt niet over een samenhangende socialistische stra-tegie'. 'Juist de sociaal-democraten hadden altijd volle-dig vertrouwd op de keynesiaanse revolutie. Nu dat vertrouwen misplaatst blijkt te zijn geweest, beschik-ken zij niet over een alternatieve strategie. '

'Democratische staat' een illusie?

De sociaal-democraten hebben in de jaren zeventig het tegenoffensief ingezet tegen de vereenzelviging van socialisme met de bureaucratische staat. Ze heb-ben 'van huis uit' de ideologische tegenstelling met de communistische staat bevestigd. PSI-leider Bettino Craxi heeft vanuit dat inzicht ook de Italiaanse

com-munistisch denker Gramsci afgewezen. 'Het einddoel

is de maatschappij zonder staat, maar om dat te

berei-ken, moet alles verstatelijkt worden. Dat is de grote pa-radox in het leninisme. Maar hoe is het mogelijk de

to-tale vrijheid uit de toto-tale macht te veroveren? Als we in de richting van het socialistisch pluralisme verder wil-len komen, moeten we de economische, politieke en culturele macht zoveel mogelijk spreiden. Socialisme laat zich niet rijmen met de verheerlijking van de staat. '

(Vgl. Le Monde, 24.10.1978; SenD, maart 1979) In de socialistische tegenbeweging, die de staatsbu-reaucratische te lijf wil gaan, laten zich drie stromin-gen onderscheiden. De eerste is er op uit de verzor-gingsstaat van directe bemoeienis op staatsniveau met de uitvoering van voorzieningen en regelingen te ontdoen. Decentralisatie naar getneenten, vergroting van eigen verantwoordelijkheid en zelfhulp krijgen veel nadruk.

Een tweede stroming wil het staatsapparaat en daar-mee verbonden organisatiestructuren hervormen door verkokering te doorbreken, de politieke verant-woordelijkheid weer zichtbaar en controleerbaar te maken, de regelgeving te beperken en te toetsen op haar effect waar het de vermindering van machtson-gelijkheid betreft; door afslanking op centraal niveau de bestuurbaarheid bevorderen.

Een derde stroming wil breken met het concept van de centrale besturing van de samenleving. Het zwaar-tepunt van de democratie ligt niet in de staat maar in de maatschappij, niet in de partij maar in de vakbe-weging, niet in de harmonie, maar in het conflict, niet in regelgeving en sturingsinstrumenten, maar in het recht, niet in het parlementaire stelsel, maar in de so-ciale strijd. De 'democratische staat' is een illusie. De democratie moet het hebben van het

institutionalise-5

socialisme en democratie nummer 3,

(8)

socialisme en democratie nummer 3,

maart 1983

ren van maatschappelijke conflicten en de organisatie van het publieke debat.

Dit alles is onlangs scherpzinnig geformuleerd door

Paul Kalma in De illusie van de 'democratische staat'

(WBS, 1982). Het kost geen moeite er het

gedachte-goed in te herkennen van het diepgewortelde verzet

tegen de staat, dat de socialistische beweging van den

aanvang af heeft begeleid. De communes en kolonies van de utopische socialisten, de produktieve

associa-ties van LassalIe, de Proudhonisten, die in plaats van

de staat een losse federatie met minimaal gezag wil-den, de coöperatieve beweging, de voorrang voor vakbondsactie boven het parlementaire stelsel, het

syndicalisme, het arbeiderszelfbestuur, minder staat,

meer maatschappij, minder van bovenaf meer van onderop.

We zijn intussen vrij ver van Marx afgedwaald. Marx

besteedde een behoorlijke portie van zijn venijn in

polemieken tegen Bakoenin en Proudhon. Marx was

een politiek denker, die dacht in termen van macht,

van methoden om scherp gestelde doeleinden te be-reiken.

Laat ik er geen misverstand over laten bestaan: de discussie over de staat is voor het socialisme en de PvdA volstrekt noodzakelijk en van essentieel be-lang. Ze is nodig om aan te geven hoe breed de oceaan is die ons scheidt van het post-stalinistisch communisme. Ze is even hard nodig omdat het nood-lottig zou zijn als het socialisme zich zou laten vereen-zelvigen met de mistbank, die wordt gevormd door het grauwe geheel van staatsstructuren en

-activitei-ten, de vermenging van het eigenlijke staatsgezag

met de ambtelijke bureaucratie, de halfstatelijke

koepels en semi-overheidsinstanties, en de

chaoti-sche veelheid van adviescolleges. Het socialisme heeft er groot belang bij dat er opruiming wordt ge-houden in de sintelberg van wetten en

pseudo-wetge-ving, waarin het steeds moeilijker wordt te onderken

-nen wie bij wat belang heeft en wie van wat profiteert. Dat is vooral nodig omdat de bestuurbaarheid van de samenleving in gedrang komt. Kalma wil daar juist vanaf. In de maakbaarheid gelooft hij niet en

pogin-gen tot sturing zijn hem een gruwel. Maar zoalsS.

Ca-rillo in Eurocommunisme en de staat terecht

consta-teert, betekent het afzien van sturing dat de maat-schappij en de mensen zonder plan worden voortge-dreven.

Er is een lang aanhoudende stagnatie van de wereld-economie. In de jaren tachtig zal werkloosheid ver-der toenemen. Als er geen perspectief en geen doel is, zullen mensen degenen volgen, die een

herken-baar doel opwerpen. Thatcher en Begin zijn daar

meesters in. Prikkelen van het nationale instinct is het meest voor de hand liggende pseudo-doel. Democra-tie is in gevaar omdat niet meer voorzien wordt in ele-mentaire behoeften van mensen aan werk en een leef-baar sociaal minimum inkomen. De gaarkeukens van Detroit passen in de verloedering van de Weimar-re-publiek.

6

Kar! Mannheim publiceerde in 1935 zijn pleidooi

voor democratische planning, Planning for freedom.

Zijn opvattingen sloten nauw aan bij de ontwikkeling in die jaren van het plansocialisme. Planning, zegt men, is uit. Als dat waar is, hebben we massaal

oog-kleppen voor. In het proces van democratische

plan-ning is een democratische staat bitter nodig. Sociaal-democratie in identiteitscrisis?

Het geniale van Marx, heeft Schumpeter opgemerkt,

is gelegen in de verbinding van verlossingsboodschap

en rationeel denken. De verlossingsboodschap was

de bevrijding van de arbeidersklasse van haar

kete-nen, de overgang, naar het woord van Engels, van het

rijk der gebondenheid naar het rijk der vrijheid. Het

rationeel denken was de ontleding van de bewegings-wetten van het kapitalisme, die tot zijn ondergang

zouden leiden. De klassenstrijd de motor der ges

chie-denis. Nu is het kapitalisme niet ondergegaan en de emancipatie van de arbeidersklasse heeft een paar

nieuwe problemen opgeroepen. Maar daarmee is

Marx niet van tafel. De kracht van Marx was zijn po-ging de maatschappelijke ontwikkeling in haar totali-teit onder één noemer te brengen: 'es ist der letzte Endzweck dieses Werks das äkonomische Bewe -gungsgesetz der modernen Gesellschaft zu enthüllen'

(Woord vooraf, Das Kapitaf). Kom daar vandaag de

dag eens om. Dat bedoelen velen als ze het over de identiteitscrisis van het socialisme hebben. Ik betwist dat een dergelijke re-ideologisering mogelijk, laat staan gewenst is.

En toch, ik ben door Bart Tromp (Het falen der nieuwlichters) op het spoor gebracht van Immanuel

Wallerstein. Deze Amerikaan heeft (in The Capitalist

World Economy) een fascinerende poging gedaan

aan te tonen dat het moderne wereldsysteem, de ka-pitalistische wereldeconomie, in de zestiende eeuw is ontstaan en zich in telkens nieuwe verschijningsvor-men handhaaft. Daarbij hanteert hij de these van de

Marxse tegenstelling bourgeois-proletariër, maar hij

verbindt ze met de tegenstelling tussen staten in de kern en in de periferie. Er is één kapitalistisch

wereld-systeem, waaraan de industrielanden, de zogeheten

socialistische landen en de Derde Wereldlanden

deelhebben, gekenmerkt door grote, maar steeds

verschuivende ongelijkheid. Er valt op die conceptie het nodige af te dingen, maar wie zou willen ontken-nen dat het hoofdkenmerk van de wereldeconomie een gigantische ongelijkheid is? Wie zou willen ont-kennen, dat de voornaamste kracht die kapitaalstro-men en investeringen richt, niet de behoeften van de

mensen, maar het rendement op het kapitaal, de

winsten van staten en ondernemingen zijn? Wie wil beweren dat de grondstelling van socialisme, zoals

het in de vorige eeuw gestalte kreeg, te weten de

ra-tionale organisatie van de natuurlijke hulpbronnen en van menselijke arbeid ter voorziening in de

be-hoeften van mensen, die als elkaars gelijken worden

beschouwd, iets aan actualiteit verloren heeft? Wat een onzin, dat gepraat over een identiteitscrisis van

(9)

)oi

m.

ng ~gt

)g-:

tn-kt, lap .as te-het iet gs-Ing lie-de aar I is po- ali-tzte We-Ien' ;de de vist aat der tuel lIist aan ka -wis l or-I de . hij I de ~Id­ :ten den :eds ptie :en-mie : )Ot- tro-1 de . de wil oals ! ra-men be-'den Wat van

Karl Marx als politiek theoreticus

Marx noemt John Locke de filosoof 'der die neue Bourgeoisie in allen Formen vertrat, die Industriellen gegen die Arbeiterklasse, und die Paupers, die Kom-merziellen gegen die altmodischen Wucherer, die Fi-nanzaristokraten gegen die Staatsschuldner, und in ei-nem eigenen Werk sogar den bürgerlichen Verstand als menschlichen Normalverstand nachwies. ,} '(S)eine Philosophie', schrijft hij over Locke in Theorien über den Mehrwert, '(diente) überdies der ganzen engli-schen Ökonomie zur Grundlage aller ihrer Vorstellun-gen'.2 Ret is de ambitie van Marx geweest om ten op-zichte van het proletariaat en de socialistische pro-duktiewijze een rol te spelen overeenkomstig die van Locke ten aanzien van de bourgeosie en de burgerlij-ke produktiewijze. Locburgerlij-ke immers formuleerde in zijn Two Treatises of Government de politieke en econo-mische principes die ten grondslag lagen aan de Glo-rious Revolution, aan de Amerikaanse constitutie, en, in de ogen van Marx, aan de nieuwe burgerlijke samenleving in zijn algemeenheid. Locke deed dat aan de vooravond van het aan de macht komen van de bourgeoisie in Engeland, aan de vooravond van de heroïsche fase in het bestaan van de bourgeoisie. Rij was dus in de ogen van Marx geen ideoloog van de bourgeoisie, niet een van die 'betaalde prijsvechters' die na het vestigen van de heerschappij van de bour-geoisie in de plaats treden van de beoefenaars van 'onbevangen wetenschappelijke analyse' met geen ander doel dan als apologeten op te treden voor de nu heersende klasse. 3 Maar in de ogen van Marx was het ook niet zo dat Lockes politieke theorie een willekeu-rige vondst van een individu was - die toevallig suc-ces had: Locke gaf uitdrukking aan de beweging die zich in zijn tijd in de samenleving voordeed. Theoreticus uit naam van de geschiedenis

De wijze waarop Marx de relatie tussen een politieke theorie en de maatschappelijke werkelijkheid opvat-te, is van essentieel belang voor het begrijpen van zijn werk. Marx opereerde op dit punt vrijwel geheel en al binnen de vooronderstellingen van de filosofie van Hegel. In Regels hoofdwerk, de Phänomenologie des Geistes, wordt de geschiedenis van de wereld be-schreven als de geleidelijke ontwikkeling van het zelf-bewustzijn van de Geest - in feite een pantheïstisch opgevatte God - in de wereld. Dit gebeurt door een terugkerend proces van objectivering van de Geest in de wereld en een daarna optredende spanning tussen de Geest en zijn in de wereld geobjectiveerde nega-tie. Deze spanning leidt noodzakelijkerwijs tot haar eigen opheffing; maar ze is geen terugkeer naar de oorspronkelijke toestand. Er is iets nieuws bijgeko-men: het bewustzijn van het proces dat doorlopen is.

Zo heeft de geschiedenis een ingebouwd patroon: uit-eindelijk leidt dit proces tot het volledige zelfbewust-zijn van de Geest. Op dat moment is de geschiedenis per definitie afgelopen: het absolute van de Geest is verzoend met het contingente, de wereld.

Dit schema nam Marx in wezen over, ook al zou wat bij Regel het einde van de geschiedenis heet door hem het einde van de voorgeschiedenis van de mensheid worden genoemd. De rol van de filosofie -waarbij filosofie alle vormen van wetenschap incor-poreert - is echter niet een louter beschrijvende. In-tegendeel, de filosofie is juist de meest bewuste uit-drukking van het proces dat zich in de geschiedenis afspeelt, ze is zelfs het instrument van de emancipatie van het bewustzijn. Tucker vat de zaak bondig sa-men, als hij schrijft dat Regel niet over de Geest schrijft, maar de autobiografie van de Geest op schrift stelt.4 Elk filosofisch stelsel staat dus op een hoger

ni-veau dan het voorafgaande, en Regel meende dat het zijne al het hoogst mogelijke was. Met een beschei-denheid die na zo'n pretentie weldadig aandoet is hij er echter voor teruggeschrokken de filosofie een an-dere rol te geven dan die van het achteraf doorzichtig maken van de geschiedenis: pas in de avondscheme-ring vliegen Minerva's uilen uit. Deze bescheiden-heid was onverdragelijk voor Marx (en voor zijn Jong-hegeliaanse tijdgenoten). Rij meende dat de fi-losofie niet alleen over de horizon van het heden heen kon kijken, maar daarbij ook een actieve rol kon en dus moest spelen. De rol van politieke theorie in de ontwikkeling van de samenleving is niet mogelijk, ze is noodzakelijk - ze is onderdeel van het historisch proces dat ze beschrijft, en door te beschrijven waar-maakt. Regels politieke filosofie laat de rationele kern zien van wat gebeurd is; de hegelse filosofie van Marx trekt die gedachte door en projecteert haar op de toekomst. De filosofische tegenstellingen die vol-gens Marx niet definitief zijn opgeheven in de filoso-fie van Regel, moeten worden opgelost door de we-reld te veranderen: dit is de werkelijke betekenis van de elfde stelling over Feuerbach, waarin het heet dat de filosofen tot nog toe de wereld alleen maar hebben geïnterpreteerd, en dat het erom gaat deze te veran-deren.

Tegen deze achtergrond is het mogelijk de plaats die Marx toekende aan zijn eigen politieke theorie te be-grijpen. Rij zag zich niet als een denker die een nieu-we interpretatie van de nieu-werkelijkheid gaf, met een daaraan gekoppeld program van politieke actie. Hij zag zich als iemand, die gestalte gaf aan de politieke theorie die in feite besloten lag in het historisch pro-ces, en waarvan de verwerkelijking afhankelijk was van het inzicht dat de door die theorie tot

revolutio-7

Bart Tromp

Socioloog, wetenschappelijk medewerker te Leiden en Eindhoven. Hij is lid van het PvdA-bestuur en van de redactie van SenD

socialisme en democratie

(10)

socialisme en democratie nummer 3,

maart 1983

nair subject benoemde klasse in die theorie zou krij-gen. Een moeilijke, zo niet onmogelijke

gedachten-gang, maar kinderspel voor wie de uitgangspunten

van de hegelse filosofie deelt. Marx zag zich dus in zekere zin als een sprookjesverteller. Sprookjes heb-ben geen auteur. Ze kunnen alleen worden

opgete-kend. Ze zijn de neerslag van collectieve ervaringen,

de gestyleerde uitkomst van de wijze waarop mensen in het reine proberen te komen met de raadsels van hun existentie. De theorie van Marx is dus in zijn eigen ogen niet de theorie van de denker Marx; hij tekent op wat het collectief bewustzijn van het prole-tariaat zou moeten zijn. Want de theorie wordt niet door Marx ontleend aan het collectief bewustzijn van het proletariaat - het is precies andersom: het is het proletariaat dat wordt gedefinieerd door de theorie. De werkelijke verhouding tussen theorie en klasse blijkt uit de beroemde frase van Marx waarin het hoofd van de emancipatie de filosofie wordt ge-noemd, en het proletariaat het hart. 5 'De filosofie' -dat is Marx. De kern van de zaak is -dat Marx ervan overtuigd was dat hij niet zomaar een politieke theo-rie formuleerde, maar dat hij sprak namens de ge-schiedenis - een overtuiging die hij baseerde op de hegelse vooronderstellingen van diezelfde politieke theorie. De vicieuze cirkel van het argument doet echter niets af aan deze conclusie. En het was deze overtuiging die Marx de zekerheid gaf dat zijn theorie superieur was aan elke andere - ook al had hij die theorie nog niet eens geformuleerd.

Marx heeft zijn politieke theorie op vier verschillende manieren trachten te verwoorden. De eerste formu-lering vindt men in zijn vroegste geschriften, met na-me de kritiek op de politieke filosofie van Hegel, en de economisch-filosofische manuscripten. Hier is zo-wel de wijze van redeneren als de verwoording van

die redeneringen nog helemaal hegels; in zijn kritiek

op Hegel verwijdert Marx zich niet van de hegelse concepties en concepten - zoals de andere Jong-he-gelianen - maar hanteert hij deze vaak consequenter dan Hegel zelf. 6 De stootrichting van zijn politieke theorie is helder waar te nemen. Het gaat om de op-heffing van de tegenstelling tussen staat en maat-schappij en daarmee uiteindelijk ook om de ophef-fing van politiek in de gebruikelijke zin van het

woord. Daarin verschilt Marx echter niet van de

meeste klassieke politieke denkers. Alleen Nicoló

Macchiavelli en Max Weber formuleren een politieke

filosofie waarin politiek niet geëlimineerd wordt. De-ze eerste poging van Marx wordt door hem niet

vol-tooid en bestaat uit fragmenten, waarvan de meeste

pas in de twintigste eeuw zijn gepubliceerd. Een tweede poging onderneemt Marx in de tweede helft van de jaren veertig. De hegelse concepten wor-den onder de oppervlakte geduwd, de toonzetting is nu die van de socialistische doctrines van die tijd. Ook deze poging wordt niet voltooid; maar er is in ieder geval een voltooid pamflet dat de theorie pre-cies samenvat: het Communistisch Manifest. De derde formulering van de politieke theorie van Marx moet de definitieve worden. Deze wordt gefor-muleerd in de taal van de klassieke politieke

econo-8

mie, toendertijd de meest gezaghebbende

weten-schap van de maatweten-schappij. Maar ook deze poging

blijft onvoltooid. Alleen het eerste deel van Das

Ka-pital komt af; de onafgemaakte manuscripten van de overige delen brengen Engels - na de dood van Marx ermee geconfronteerd - bijna tot wanhoop. In deze

kolossale intellectuele onderneming, die zich over

ve-le jaren uitstrekt - in feite is het eerste deel van Das

Kapital, dat in 1867 eindelijk verschijnt, de gedeeltelij-ke verwergedeeltelij-kelijking van een plan dat al in 1843 is ge-formuleerd - worden echter steeds duidelijker de contouren zichtbaar van een vierde formulering van

de politieke theorie van Marx, nu in de termen van de

moderne natuurwetenschappen, met name de biolo-gie. Het grote voorbeeld is niet langer David Ricardo,

de grootmeester van de politieke economie, maar

Charles Darwin. Marx neemt echter nooit de beslis-sende stap om zijn theorie werkelijk in deze laatste vorm te formuleren - dat zal het werk van Engels

zijn, die daarmee de theorie van Marx voor het eerst

tot een samenhangende en tot een aantal simpele principes te herleiden leer codificeert.

Interne tegenstrijdigheden

Vanzelfsprekend is het categoriseren van het werk van Marx tot vier varianten van zijn politieke theorie een zaak van abstractie - in zijn werk lopen ze vaak onontwarbaar door en langs elkaar. Het is echter mo-gelijk op deze wijze een aantal problemen waarvoor het werk van Marx de lezer stelt preciezer in kaart te brengen.

De basis van de meeste problemen bij Marx wordt na-tuurlijk gevormd door het onvoltooide karakter van zijn werk. 'Het oeuvre van Marx is als een reusachtig atelier. Het staat vol met schetsen, voorstudies en half-beschilderde doeken. Maar men treft er slechts een paar afgemaakte aquarellen en een enorm, voltooid schilderij in olieverf aan. Het laatste vertoont overi-gens in allerlei details alweer sporen van bijwerken. Voor Marx was iets eigenlijk nooit af; tot aan zijn dood bleef hij werken aan wijzigingen en veranderingen in zijn enige grote voltooide theoretische werk, het eerste deel van Das Kapital. Bijna de helft van het atelier wordt in beslag genomen door grote stapels inder-haast, voor kranten en tijdschriften vervaardigde pren-ten en tekeningen. '7 Maar wat was de oorzaak van het feit dat Marx bijna nooit iets afmaakte?

Vanzelfspre-kend is er sprake van meer dan één oorzaak, maar als

we biografische factoren als levenomstandigheden en werkwijze ter zijde laten, dan melden zich duidelijk twee oorzaken aan. De een is een zaak van specula-tie: er is reden om aan te nemen dat Marx zijn hoofd-werk nooit heeft afgemaakt, omdat hij besefte dat hij zich in een aantal onopgeloste tegenstrijdigheden had verwikkeld, die niet in zijn termen vielen op te lossen.

Die tegenstrijdigheden zijn van tweeërlei aard: poli-tieke ideeën die Marx heeft ontwikkeld in de context van het eerste model van zijn politieke theorie blijken te botsen met de interne logica van een van zijn

vol-gende modellen. Een voorbeeld daarvan is de

(11)

en-~ng Ka-I de :arx eze ve-Das elij- ge-. de van ilde 010-'do, laar slis-Itste gels erst pele verk orie laak mo-loor rt te tna-van ,htig "talf-een ooid veri-ken. lood min erste 'elier Ider- lren-1 het ipre-Ir als :nen elijk :ula- lOfd-1t hij Ihad isen. poli-ltext jken I vol- Inbe-l ont-! ene

kant beweert hij dat de oorzaak van de ontwikkeling een specifieke nieuwe produktiewijze is die drama-tisch 'uit alle porieën bloedend'B doorbreekt in de ge-schiedenis. Aan de andere kant levert het fenomeen van de markt op zichzelf een toereikende verklaring. Dit moet echter tussen de regels door gelezen wor-den, want Marx ontkent in krachtige termen dat het marktverschijnsel op zichzelf de dynamiek van het kapitalisme kan verklaren. Hier wreekt zich het feit dat Marx zijn politieke theorie, met daarin de idee van de noodzakelijke revolutie, al gevormd had, toen hij deze wilde gaan transponeren in de theorie van de politieke economie. De laatste bevat echter een vol-strekt sluitende theorie van sociale verandering geba-seerd op de werking en uitbreiding van de markt.9 Deze tegenstrijdigheid loopt niet alleen als een rode draad door het latere werk van Marx, ze is ook ver-antwoordelijk voor de steeds weer opnieuw uitbar-stende discussie onder 'marxisten', waarbij de lui die het officiële standpunt van Marx over het primaat van de produktie behartigen, onderzoekers die langs de feitelijke lijn van Marx' argumentatie opereren uit-maken voor 'circulationisten' of heimelijke aanhan-gers van Adam Smith. 10

Naast tegenstrijdigheden tussen de vier perspectieven waarin Marx zijn politieke theorieën probeerde te vatten, zijn er echter ook tegenstrijdigheden binnen

die perspectieven. Het beste voorbeeld van de laatste is waarschijnlijk het transformatieprobleem binnen de theorie van de politieke economie: hoe kunnen de prijzen van waren, zoals die op de markt tot stand ko-men, getransformeerd worden in de arbeidswaarde die de waren belichamen? De oplossing van dit pro-bleem werd door Marx, en later ook door zijn volge-lingen, opgevat als het definitieve bewijs van de supe-rioriteit van zijn economische theorie. Toen die op-lossing, twaalf jaar na zijn dood, werd uitgegeven door Engels, in het derde deel van Das Kapital, bleek deze echter verre van overtuigend; het is geen toeval dat de teleurstelling daarover aan de basis ligt van het revisionisme,1I zodat het niettemin tot orthodoxie proclameren van deze pseudo-oplossing het ogenblik werd waarop marxisme van een progressief een ver-kalkt wetenschapsprogramma werd. 12

Succes en mislukken

Het is niet geheel en al ongeloofwaardig dat Marx zelf oog had voor deze tegenstrijdigheden, en er daarom, bewust of onbewust, vanaf heeft gezien, zijn theorie te fatsoeneren tot een systematisch en afgerond ge-heel. 13

Maar er is in ieder geval daarnaast een veel minder speculatieve oorzaak aanwijsbaar voor het niet vol-tooien van zijn theorie. Een politieke theoreticus heeft niet alleen te maken met een eigen theorie die verwoord en uitgedragen moet worden, hij heeft ook concurrenten die met hun theorieën de beschikbare ruimte willen vullen. Steeds weer zien we nu dat Marx zijn serieuze werk onderbreekt om de aanval op zulke ideologische concurrenten te openen. De eerste twee boeken die hij publiceert zijn aanvallen op zijn vroe-gere Jong-hegeliaanse vrienden, die met hun

politie-ke theorieën de ideologische ruimte in Duitsland dreigen te vullen voor Marx eraan te pas komt, en op

Proudhon, dan de meest invloedrijke levende socia-listische denker in Frankrijk. Een zeer groot deel van het oeuvre van Marx is gevuld met uitvoerige aanval-len en kritieken op echte of vermeende concurrenten op het terrein van de politieke theorie van het socia-lisme; een zeer groot deel van zijn leven wordt eraan besteed; zijn laatste belangrijke artikel nog, de kri-tiek op het program van Gotha (1875) is een allerlaat-ste poging om af te rekenen met de verderfelijke ideeën van zijn concurrent LassalIe. (Dat de zaken die Marx als lassalleaanse nonsens beschouwde bij de opstelling van het programma juist door de Eisena-chers, zijn eigen marxistische aanhangers, waren in-gebracht, wist hij gelukkig niet.)

Deze ideologische kritiek had in vele gevallen het ka-rakter van een don quichotterie. Maar dat neemt niet weg dat Marx uiteindelijk veel succesvoller is geweest op dit terrein dan op dat van zijn eigen politieke theo-rie. De voorstelling van zaken, die voor het eerst in het Communistisch Manifest wordt gegeven, als zou het gaan om een onderscheid tussen wetenschappe-lijk en utopisch socialisme, is beklijfd in de geschiede-nis, is het standaardbeeld geworden, in de geschied-schrijving zowel als in de arbeidersbeweging. Er is vrijwel geen enkel inhoudelijk politiek idee in het werk van Marx dat niet ook in dat van andere socialis-tische theoretici voorkomt, maar hij is er met de brute kracht van zijn intellect in geslaagd ze te reduceren tot voorlopers en bijfiguren, die alleen nog maar door zijn ogen gezien worden. Deze prestatie is des te in-drukwekkender, omdat de superioriteit van de theo-rie van Marx tijdens zijn leven steeds een pretentie was, gebaseerd op de belofte van het grote werk dat eens zou komen, maar dat in de schamele vorm waar-in het verwerkelijkt werd helemaal niet (zoals Engels in een recensie van Das Kapital voorspelde) de 'theo-retische bijbel' van de arbeidersbeweging zou wor-den.14

Dat de positie van Marx gaandeweg als intellectueel superieur werd erkend was zijn opzet en daarom ook trachtte hij zijn politieke theorie achtereenvolgens gestalte te geven in Hegeliaanse, vroeg-socialistische, politiek-economische en ten dele op de natuurweten-schappen gebaseerde vocabularia. In de jaren dertig van de vorige eeuw was de filosofie van Hegel immers het enige gezaghebbende medium waarin in Duits-land over politiek en de staat gediscussieerd kon wor-den. In de jaren veertig was het echter vrij snel ge-daan, met de invloed van Hegel in Duitsland, zowel in de filosofie als in de politiek. Zo kwam Marx, op zoek naar de meest gezaghebbende politieke taal van zijn tijd, uit bij de politieke economie: hij was er steeds op uit zijn politieke theorie gestalte te geven op een intellectueel niveau en in een intellectuele stijl die niet alleen, en misschien wel niet zozeer, het sub-ject van zijn theorie, het proletariaat, moest aanspre-ken, maar die de heersende klasse van zijn gelijk moest overtuigen, of er althans murw voor moest ma-ken. Zo verkeerde zijn politieke theorie uiteindelijk in een steeds gecompliceerder theorie over de

econo-9

socialisme en democratie nummer 3,

(12)

WBS-nieuws

mie, waarin hij drie zaken trachtte te 'bewijzen': dat

arbeiders onder het kapitalisme, waar sprake is van eerlijke ruil tussen arbeider en ondernemer, niette-min objectief worden uitgebuit; dat het kapitalisme aan z'n eigen contradicties ten onder moest gaan; en dat de wetten van de politieke economie niet

univer-seel geldig waren, maar alleen binnen de

vooronder-stellingen van de kapitalistische produktiewijze. In alle drie opzichten faalde Marx. Zijn

uitbuitingstheo-rie berust op een arbeidswaardeleer , die uiteindelijk

haar basis vindt in een willekeurige definitie van waarde. De theorie van de dalende winstvoet, de kern van Marx' onderstelling dat het kapitalisme aan zijn eigen succes ten gronde moet gaan, is innerlijk tegenstrijdig en empirisch niet goed toetsbaar. In ste-de van ste-de historische relativiteit van ste-de wetten van ste-de politieke economie aan te tonen (wat iets anders is dan steeds te herhalen dat zulks het geval is) lijkt Marx de gevangene te zijn geworden van de theorie

die hem tot instrument moest dienen. De ironie van

de geschiedenis wilde bovendien dat Marx, zonder het zelf te beseffen, de laatste belangrijke politieke econoom was. Tegen de tijd dat hij het eerste deel

van Das Kapital publiceerde, was de 'marginale'

re-volutie al in aantocht. In 1871 publiceerden Menger en Stanley Jevons (in 1874 gevolgd door Walras) hun grote werken, waarin zij geheel en al braken met de

vooronderstellingen van de arbeidswaardeleer en van

de klassieke politieke economie in het algemeen. Binnen enkele jaren had de laatste z'n dominante

plaats in het sociale en politieke denken verloren.

Het onvoltooide karakter van de politieke theorie

van Marx, is samen met de vier op elkaar volgende,

en gedeeltelijke ook door elkaar heen lopende per-spectieven die hij gebruikte, verantwoordelijk voor de verwarring over zijn werk die tot op de dag van vandaag voortduurt, en die het, zoals ik elders heb uiteen gezet, onmogelijk maakt om van een

authen-tiek marxisme te spreken. 15 Vrijwel elke

wetenschap-pelijke en politieke positie blijkt - met meer of

min-der gemak - verdedigd te kunnen worden met

argu-menten van Marx. Drees heeft enkele jaren geleden

DENKEN OVER ARBEID

In de serie WBS-cahiers is verschenen:

Denken over arbeid. Deventer, Kluwer, 1982, 172 blz., prijs f 24,50.

Een WBS-werkgroep onder leiding van A. Peper heeft een rapport geschreven over arbeid, met de bedoeling in de PvdA een diepgaand debat uit te lokken. Een eerste mogelijkheid daartoe biedt het PvdA-congres van eind april 1983, waar een op het WBS-rapport geënte 'resolutie arbeid' behandeld zal worden.

De schrijvers hebben zich ten doel gesteld 'denkwijzen op-nieuw te ijken en te verop-nieuwen; met andere ogen te zien naar

10

bijvoorbeeld nog aangetoond hoe hij zich met zijn so-ciaal-democratische visie met recht op Karl Marx kan beroepen. 16 Deze verwarring is echter ook voorwaar-de geweest voor het succes van Marx. Had hij zijn theorie voltooid, dan had hij daarmee expressis verbis andere interpretaties van zijn werk uitgesloten. Nu kan hij all things to all men blijven.

Noten

1. Geciteerd in Karl Marx: Theorien über den Mehrwert,

in: Marx, Engels: Werke (MEW), deel 26, eerste band,

485.

2. MEW, 26.1, 343.

3. Karl Marx: Das Kapital, I, MEW 23, 21.

4. Robert C. Tucker: Karl Marx. Zijn filosofie en de mythe, Utrecht 1966, 47.

5. Karl Marx: Zur Kritik der Hegelschen Rechtsphiloso-phie. Einleitung, in MEW, 1, 391.

6. Cf. John Plamenatz: Karl Marx's Philosophy of Man,

Oxford 1975.

7. Bart Tromp: Karl Marx, Meppel 1983, 11 (ter perse). 8. Kapital, MEW, 23,741.

9. Angus Walker: Marx. His Theory and its Context,

Londen 1978, 18-19.

10. Recentelijk bijvoorbeeld het debat over de vraag of Wallersteins The Modern World-System (New York, 1974) niet eigenlijk het werk is van een 'Neo-Smithian'. Cf. Robert Brenner: 'The Origins of Capita list Develop-ment: a Critique of Neo-Smithian Marxism', New Left Review 104, juli-augustus 1977,25-93.

11. Cf. Bart Tromp: 'Eduard Bernstein en het revisionis-me', in Eduard Bernstein: De voorwaarden tot het socia-lisme en de taak der sociaal-democratie, Links klassiek nr. 3, Amsterdam ]981, ]5.

12. Cf. Mark Blaug: A methodological appraisal of marxian economics, Amsterdam 1980, 69-70.

13. Walker, op.cit., 113-114.

14. Friedrich Engels: Rezension des Ersten Bandes 'Das Kapital' für die 'Rheinische Zeitung', MEW, 16,210.

15. Cf Bart Tromp: De samenleving als oplichterij,

Am-sterdam 1977, 152-184.

16. W. Drees: Marx en het democratisch-socialisme, Links Klassiek nr. 2, Amsterdam 1979.

wat lang aanvaard en zelfs vanzelfsprekend was; ten dele nieuwe normen te formuleren voor het maatschappelijk en politiek handelen'. Uitvoerig wordt ingegaan op het gangba-re arbeidsethos; op de verhouding tussen betaalde en onbe-taalde arbeid; op arbeidstijdverkorting, voor- en nadelen van een basisinkomen, maatschappelijke dienstplicht, educatief verlof, e.d.

Deze publikatie is te bestellen bij uitgeverij Kluwer (Libresso

BV, postbus 23, 7400 GA Deventer. Tel.: 05700-91153) of door storting van het betreffende bedrag op postgironummer 3479700 t.n.v. PvdA-pers, Amsterdam, onder vermelding van de titel.

,

(13)

o-w Ir-jn 'is ~u rt, d, de '0-In, ), tt, of 'k, a', 'P-eft is-ia· ek

of

as TI-ks ele en

,a- )e-an ief lSO of Ier ng

'

Dichter in het licht van Marx

'Naast den jongen revolutionnair dampt de goudsche pijp. We zeulen door het klassieke land van regenten-politiek en predikantencultuur met een zware ballast van traditie ... Het water is nauw voor de socialisti-sche tocht tussen de drassige oevers met hun breede rietschoot aan weerszijde van klein- en vroegburger-lijke toestanden. De goede richting te volgen op den ruimen vloed van breed-ontwikkelde verhoudingen is gemakkelijker dan het koershouden in onze kronke-lige en ondiepe vaart; wij hebben al eens in den wal gezeten. Vooral in deze onze beperking behoeven wij den meester. Marx in de trekschuit: het zij zoo; maar tevens; in onze trekschuit: Marx!'

Dit beeld van de Nederlandse situatie aan het eind van de vorige en het begin van deze eeuw moet de

eerste Nederlandse marxisten hebben aangesproken;

het is van J. Saks, I een van de weinigen onder hen die studies van blijvende waarde heeft nagelaten. De op-merkelijkste en door zijn activiteit in eigen land ook belangrijkste figuur onder de jonge revolutionaire aanhangers van Marx in de trekschuit is Herman

Gor-ter geweest.

Amper twintig, in het voorjaar van 1885, verwoordde hij in een rede over Horatius voor het Amsterdamse studentendispuut Unica een levensgevoel dat hem tot zijn dood moet zijn bijgebleven: ' ... nu er gebrek is aan een nieuw beginsel, waarvoor een groote menigte

strijden kan, nu er loomheid is in staat en kerk, zoo veel

schrijvers opstaan van sonnetten en dergelijke, zoo veel

kunstenaars met het woord. Maar zij die deze daarom beschuldigen en hun verwijten wat ze gebrek aan ge-dachten noemen, handelen dom en onrechtvaardig. Want al hebben zij geen zichtbaar doel vooroogen, die diduérs strijden toch voor iets. En dat is misschien wel juist datgene wat op aarde alleen strijd waard is, in wel-ke vorm het zich ook voordoet: namelijk het ideale, het schoone, het niet gemeene en niet alledaagsche: de kunst.

In die strijd belandde hij zelf bij Marx. Ik wendde mij

naar alle kanten in den dag, ik wentelde mij op mijn leger en doorzocht mijzelf, maar ik vond de schoon-heid, waartoe ik was uitgegaan, niet. Toen, terwijl mijn krachten reeds gevaar liepen te verslappen door overinspanning, liet ik mij naar het socialisme gaan. En dáár, in de boeken van Kar! Marx, vond ik wat ik gezocht had: den weg naar de algemeene schoonheid onzer onmiddellijke wereld, onzer maatschappij.

Van Marx vertaalde hij het Communistisch Manifest,

van Kautsky De weg naar de macht en van Lenin Staat

en revolutie; hij was redacteur van De Nieuwe Tijd en De Tribune, de Nederlandse marxistische periodie-ken in die tijd, en toonde zich ook in afzonderlijke pamfletten en polemieken een zelden geëvenaard

propagandist en popularisator van de eerste versies van wat marxisme is gaan heten. Hij was een actief bestuurder van de SDAP en later van de SDP, de voorloper van de CPN; hij nam deel aan congressen van de Tweede en de Derde Internationale, werd door de Prawda in 1918 nog als 'de leider van de Ne-derlandse bolsjewiki' beschouwd, bezocht in novem-ber van dat jaar het revolutionair gistende Berlijn en kort daarna Moskou, waar hij door Lenin werd ont-vangen.

Bezorgden zijn conflicten met Troelstra, Kautsky en Lenin hem internationale bekendheid als politicus, in eigen land is hij als zodanig in het vergeetboek ge-raakt; het spoor dat hij er in de praktische politiek heeft nagelaten, is niet dieper gebleven dan dat van de trekschuit in het water. Zijn uitzonderlijk dichter-schap echter, buiten de grenzen nauwelijks gekend, is in eigen land altijd hooggewaardeerd gebleven, daar-bij al dan niet, en zij het zelden, inbegrepen 'de dich-ter van de socialistische heilsleer per excellence' (De

Kadt)

Na zijn dichtersdebuut Mei raakte hij tijdens het dichten van de kort daarop volgende Verzen in ver-twijfeling. Gorter ontvangt een brief van zijn moe-der, die ook al door de vroege dood van zijn vader een belangrijke plaats in zijn leven inneemt; ze

waar-schuwt hem niet meer zo onmiddellijk aan zijn

gevoe-lens toe te geven: 'later als ze zijn geworden voor je iets waar je op terugkijkt en waarmee je geheel hebt afgedaan, dan kan de kunstwereld ze krijgen en kriti-seren, maar nu? ik geloof dat het niet goed is ... pak jezelf aan, zet je recht overeind, pak de toekomst bij zijn kop, en maak dat je daardoor je zelfvertrouwen weer terug krijgt ... je vader dacht dat ik het zoo goed zou kunnen, maar met toegeven aan gevoelens zou hij nooit vrede nemen! De toestanden komen en er is niet heel veel aan te doen, maar de rest is te

beheer-schen!' Zij moet een scherp oog voor deze vaak

door-slaggevende karaktertrek van haar zoon hebben

ge-had.

Gorter zoekt de krachten waarmee hij de heftige

emoties in zijn gevoelige natuur kan bedwingen niet

alleen in het huwelijk dat zij hem raadde, maar ook in

de filosofie; hij bestudeert de klassieken en vertaalt de Ethica van Spinoza. Maar hij voelt pas werkelijk houvast en nieuwe bezieling, en vooral ruimte voor zijn dadendrang, als hij bij Marx de verbinding be-merkt tussen het afstandelijke, koel-theoretische en het alledaagse, maatschappelijk-praktische. Het grote socialistische epos dat hij, in de traditie van de grote Zangers van de Vrijheid, Aeschylos, Dante,

Mi/ton en Shelley (Pan) had willen schrijven, is nooit

11

Ger Ver rips

Schrijver

socialisme en democratie

nummer 3,

(14)

socialisme en democratie nummer 3,

maart 1983

-tot stand gekomen; hij bleef de lyricus, niet in staat ook andere indrukken, gedachten en gevoelens on-der woorden te brengen dan de zijne, te zeer, om met

Kloos, de eerste der Tachtigers te spreken, 'een God in het diepst van zijn gedachten' om zich voldoende kennis en zelfkennis van gewone stervelingen in het ondermaanse eigen te maken. Maar in de laatste ja-ren van zijn leven ordende de politiek volstrekt ver-eenzaamde Gorter nog wel zijn niet verschenen ge-dichten in de bundel Liedjes, die hij de samenhang van een dichterlijke autobiografie gaf. Daarin lijkt al het ideale, schone, niet gemene en niet alledaagse,

waarnaar hij zowel in de liefde als in de revolutie, de politiek en de poëzie moet hebben gestreefd, in de-zelfde verbeelding een plaats te hebben gevonden.

'Deze verzen zijn het beeld der gewaarwordingen, die de gedachte aan de Geest der Nieuwe Menschheid en aan mijn eenwording met haar door de revolutie in mij wekte', zegt hij er zelf van in zijn Voorrede.

Liedjes, Deel I, Bij het naderen der revolutie, opent met de verzen:

Een schoone Vrouw, Verscheen mij in 't Heelal, Teeder als kristal,

Het beeld der Nieuwe Menschheid. En ik kreeg haar lief met diepe liefde, En ik begon zeer zacht met haar te dansen, Voor de diepe en diepe Heelal's glanzen, En zij werd mijn allerhoogste Geliefde.

In kinderlijk aandoende vervoering komt hij tot

Teeder treed ik tot u nader, Schoone geest nieuwer Muziek, Als tot mijn Moeder en mijn Vader, Ik heb niets dan u, eeniglijk.

En om mij wordt het Heelal tot één Licht, Waarin ik zwevend zwijg voor Uw gezicht.

Maar als de jonge minnaar en veroveraar zijn geliefde marxisme eenmaal heeft omhelsd en aan zich denkt te hebben onderworpen, wordt de wereld hem te klein en de gang der historie te traag, is er geen sprake meer van zwijgen, maar haast hij zich hen die erveran-'

dering in moeten aanbrengen 'de waarheid van deze

leer te laten zien en een machtig wapen aan de christe-lijke demagogen uit de hand te slaan' in zijn brochure

Het Historisch Materialisme voor arbeiders verklaard door H. Gorter: Het Maatschappelijk Zijn bepaalt den Geest. A. De wetenschap, het Kennen en Leeren. B. De Uitvindingen. C. Het Recht. D. De Politiek. E. De Zede en de Zedelijkheid. F. De Godsdienst en de Wijs-begeerte. G. De Kunst. En tot Besluit: A. Overzicht.

B. De Kracht der Waarheid. C. De kracht van het In-dividu, waarin wordt gesteld:

'Deze beschouwingen kunnen de arbeiders geenszins tot twijfelaars maken ... '

'Wij willen de arbeiders met dit te bewijzen juist tot strijders maken. En tot overwinnaars. En als zij dit be-toog aandachtig lazen, dan moeten zij hun innerlijke

12

- - - -

-

-kracht ook hebben voelen groeien.

Want wat volgt uit onze leer en onze voorbeelden? Dit.

Dat, wanneer ... etc. (Bij een dichter mag men de schikking van de regels zeker niet veronachtzamen).

Socialistische predikantencultuur par excellence. Zijn kennis van het marxisme, ook in latere publika

-ties, heeft al bij al weinig indruk kunnen maken. J.

Saks: 'Hij bewijst ten slotte niets omdat hij alles be-wijst'. J. de Kadt: 'Hij had de gave alle fouten en zwakheden van het marxisme op de spits te drij-ven ... zelfbedrog als hij meende marxist te zijn'. Fr.

de Jong Edz.: 'Hij trekt de hoge bergen en de lage duinen in en - geheel in overeenstemming daarmee - redt hij zich uit alle problemen met het woord na-tuur'.

In een van de laatste Liedjes in Bij het naderen der

re-volutie zingt Gorter echter zelf: Hoog in U,

Diep in U,

Er is om mij geen dag en geen nacht, Er is om mij niets dan één licht.

Gorter zocht meer: 'een rein en onbevangen leven te-midden der partij, die de ontwikkeling wil' - de partij die toen nog, in haar eschatologische bevangenheid,

de 'gouden-vlam van Heil' liet branden waaraan hij nieuwe dichterlijke inspiratie ontleende.

Pasen 1897 woonden Herman Gorter en Henriëtte Roland Holst in Arnhem als gasten een congres bij van de toen drie jaar oude SDAP, waarmee, overwe-gend jonge, socialistischgezinde intellectuelen in de Nederlandse arbeidersbeweging het definitieve af-scheid van het anarchisme trachtten te bewerkstelli-gen; beiden sloten zich bij die gelegenheid bij de

par-tij van het proletariaat aan.

Tussen Gorter en Troelstra kwam het al snel tot twis-ten over tactische kwesties. In 1901 bestreed Gorter het pleidooi van Troelstra voor lage pachten voor landarbeiders als onmarxistisch en in 1902 en 1903 verscherpten de tegenstellingen tussen hen zich door Gorters verzet tegen aanvaarding van de subsidiëring van het bijzonder onderwijs en van de nederlaag in de strijd tegen de antistakingswetten van Kuyper. Sprak Troelstra over de oppositie aanvankelijk nog in termen van 'steigerende veulens', voor een aantal op-positionelen kreeg de strijd, overeenkomstig wat zich in de grotere arbeidersbeweging in het naburige Duitsland afspeelde, meer en meer het karakter van een beginselstrijd tussen de marxistische preciezen van de oppositie en de revisionistische rekkelijken rond Troelstra. Gorter viel daarin als welsprekendste woordvoerder van de oppositionelen een leidende rol toe.

Ook hij voelde zich verwant met de Duitse arbeiders-beweging. Tijdens zijn Harzreise (1903) dichtte hij:

En dan's nachts, in dat diepe en trouwe Duitschland, te denken aan d'sociaal-democratie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het college kiest er niet voor om in Eelde één gebouw in te zetten als cultuurhuis.. Dat doet afbreuk aan de

© Malmberg, 's-Hertogenbosch | blz 1 van 4 Argus Clou Natuur en Techniek | groep 7/8 | Je ziet het niet, maar het is er wel?. ARGUS CLOU NATUUR EN TECHNIEK | LESSUGGESTIE |

In de Bijbel vinden we niet alleen de maatstaven voor een echte moraal, in plaats dat we het zouden moeten stellen met sociologische gemiddelden, maar we krijgen ook inzicht om

Voor zover de aanvragen voor een omgevingsvergunning betrekking hebben op een bouwactiviteit, kunnen deze worden voorgelegd aan de commissie Stedelijk Schoon Velsen.

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -

En geld is nu eenmaal nodig voor een Stadsschouwburg, die niet alleen een goed gerund be- drijf dient te zijn maar tevens dienst moet doen als culture-. le tempel en

De Koninklijke Nederlandse Bil- jart Bond (KNBB), vereniging Carambole, zoals dat met in- gang van 1 januari officieel heet, heeft besloten om voor het eerst met deze

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -