• No results found

Een tweede taal tegen cognitieve achteruitgang bij (intelligente) ouderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een tweede taal tegen cognitieve achteruitgang bij (intelligente) ouderen"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een tweede taal tegen cognitieve achteruitgang bij

(intelligente) ouderen

Bachelorproject Brein en Cognitie Naam: Jill de Ron

Studentnummer: 10553371

Aantal woorden: ca. 5500 (minus literatuurverwijzingen) Universiteit van Amsterdam

Begeleid door Jessika Buitenweg Tweede beoordelaar: Jasper Winkel

(2)

Abstract

Met de vergrijzing is het van belang cognitieve achteruitgang bij ouderen te verminderen. In deze studie is de rol van taaltraining op de executieve functies inhibitie, schakelen en updating onderzocht. Ouderen (n=33) zijn ingedeeld bij een drieweekse

taaltraining of een wachtlijstconditie. Aan de hand van de Simontaak, Corsi en TMT voor en na de interventie is executief functioneren gemeten, terwijl voor intelligentie de Shipley-vragenlijst is gebruikt. Deelnemers in de taaltrainingsconditie blijken niet meer vooruitgang op de taken te vertonen dan deelnemers in de wachtlijstconditie. Deelnemers in de

taaltrainingsconditie met een hogere intelligentiescore hebben echter een lagere verschilscore op de Simontaak. Concluderend, taaltraining biedt niet aan iedereen voordelen. Ouderen met een hogere intelligentie hebben mogelijk baat bij een taaltraining, met een verbetering op inhibitie.

(3)

Inhoudsopgave Inleiding 4 Methode 10 Participanten 10 Materialen 10 Procedure 13 Analyseplan 14 Resultaten 17 Discussie 23 Literatuurlijst 27

(4)

Inleiding

In Nederland is sprake van een sterk toenemende vergrijzing. Aan deze vergrijzing liggen twee ontwikkelingen ten grondslag. Ten eerste is er als gevolg van de babyboom een groeiend aantal ouderen. In 1995 was 13,2% van de totale bevolking ouder dan 65 jaar. In 2011 is dat gestegen tot 15,6% (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2011). Ten tweede worden Nederlanders steeds ouder, onder meer dankzij de verbeterde gezondheidszorg. In 1995 was de gemiddelde levensverwachting in Nederland 78,05 jaar, terwijl dat in 2015 gestegen is tot 81,9 jaar (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2015). Naar verwachting neemt met de vergrijzing de cognitieve achteruitgang onder de bevolking toe. Bij cognitieve achteruitgang worden voornamelijk executieve functies aangetast (Fiore, Borella, Mammarella & De Beni, 2012; Andrés, Guerrini, Phillips & Perfect, 2008). Executieve functies zijn de hogere cognitieve functies die gedrag aansturen en controleren, zoals planning, werkgeheugen en inhibitie (Barac & Bialystok, 2011). Deze functies zijn in het dagelijks leven van belang en dragen bij aan een normaal functioneren (Smidts & Huizinga, 2011). Achteruitgang van deze functies maakt ouderen tot een kwetsbare groep die, door de verhoogde pensioenleeftijd in Nederland (Eerste kamer der Staten Generaal, 2011), cognitief langer moeten blijven presteren. Deze ontwikkeling van snelle vergrijzing in combinatie met meer eisen aan het cognitief vermogen van ouderen zorgt voor een verhoogde behoefte aan interventies die cognitieve achteruitgang tegengaan. Daarnaast is het van belang om te onderzoeken welke individuele verschillen bijdragen aan de effectiviteit van een interventie, zodat bekend wordt welke ouderen het meeste baat hebben bij een interventie.

Er is al veel onderzoek gepubliceerd naar het vertragen van cognitieve achteruitgang bij ouderen. Zo blijkt dat verandering in de organisatie van het brein, neuroplasticiteit

genoemd, het hele leven mogelijk is (Freitas, Farzan & Pascual-Leone, 2013). Hersentraining op hogere leeftijd kan voor dergelijke veranderingen in de hersenen zorgen (Buschkuehl et

(5)

al., 2008; Karbach & Schubert, 2013). Hersentraining is een term voor alle activiteiten die cognitieve functies uitdagen en leren bewerkstelligen. Een voorbeeld is het onderzoek van Feng, Li, Chen, Cheng en Wu (2013) waarin een hersentraining zorgde voor verbeteringen in aandacht, geheugen en redeneren. Een beperking van veel hersentrainingen is de vaak geringe overdracht (Lustig, Shah, Seidler & Reuter-Lorenz, 2009). Overdracht is de mate waarin het getrainde proces verbetering teweegbrengt op andere, niet-getrainde domeinen (Buitenweg, Murre, Ridderinkhof, 2012). Een andere interventie, waarbij wel sprake is van grote

overdracht naar cognitief functioneren, is cardiovasculaire training. Fysieke activiteit blijkt te helpen in de vermindering van de cognitieve achteruitgang bij ouderen (Ngandu et al., 2015; Bherer, Erickson & Liu-Ambrose, 2013). Onderzoek waarbij ouderen zes maanden een fitnesstraining volgden, liet een toename in hersenvolume zien, gemeten aan de hand van magnetic resonance imaging (MRI) (Colcombe et al., 2006). Een nadeel van cardiovasculaire training is dat het niet geschikt is voor ouderen met een fysieke beperking, waardoor een grote doelgroep is uitgesloten (Lustig et al., 2009).

Naast de beperkingen van bovenstaande interventies vertonen studies grote verschillen in gemeten effectiviteit (Buitenweg et al., 2012). Een verklaring voor deze inconsistenties ligt mogelijk in het feit dat er belangrijke individuele verschillen bestaan tussen zowel de

trainbaarheid als de cognitieve achteruitgang van ouderen. Motivatie, strategie en leeftijd zijn onderzochte factoren die van invloed zijn op de effectiviteit van een interventie (Harsay, Buitenweg, Wijnen, Guerrero & Ridderinkhof, 2011; Langbaum, Rebok, Bandeen-Roche & Carlson, 2009). Een nieuwe, veelbelovende manier om onderzoek te doen naar de individuele verschillen tussen de trainbaarheid van ouderen is via neuro-imaging technieken. Dit is een technologie waarmee verschillende aspecten van de hersenen kunnen worden onderzocht. Onderzoek van Engvig et al. (2012) liet zien dat deelnemers die gedurende 10 weken een geheugentraining volgden, meer verbeterden op geheugentaken dan de controlegroep.

(6)

Individuele verschillen in verbetering waren gerelateerd aan de mate van veranderingen in de fractional anisotropy (FA). FA is een indicatie voor de mate van connectiviteit in het brein. Met uitzondering van het onderzoek van Engvig et al. (2012) en enkele andere onderzoeken, worden interindividuele verschillen nauwelijks meegewogen in de conclusie over een

cognitieve training, terwijl dit kan bijdragen aan het effectiever inzetten van de training om ouderen te helpen. Het is daarom van belang een succesvolle interventie te vinden om cognitieve achteruitgang bij ouderen te verminderen, die zowel overdracht biedt als

beschikbaar is voor een grotere groep ouderen en waarin individuele verschillen die bijdragen aan de effectiviteit worden onderzocht.

Buitenweg et al. (2012) stellen dat nieuwigheid en flexibiliteit belangrijke elementen zijn voor een effectieve training, omdat beide zorgen voor meer kans op overdracht. Dit onderzoek gebruikt daarom een taaltraining. Beide belangrijke elementen komen hierin terug. Nieuwigheid is terug te zien in het feit dat de nieuwe taal voor de deelnemers onbekend en niet-geautomatiseerd is. Door uitvoeren van onbekende, niet-geautomatiseerde activiteiten past het neurale systeem zich aan. Deze aanpassingen kunnen als beschermend worden gezien voor negatieve verouderingseffecten (Karp et al., 2006). Flexibiliteit is een onderdeel van taaltraining omdat er wordt gewerkt met verschillende oefeningen die zowel

luistervaardigheid, grammatica als woordenkennis bevatten, waardoor er tijdens het oefenen van taak gewisseld moet worden. Er is nog een reden om aan te nemen dat taaltraining een mogelijk effectieve interventie is bij ouderen. Opvallend is namelijk dat tweetaligheid een positieve invloed heeft op de cognitieve functies die bij personen op oudere leeftijd achteruitgaan. De frontale kwab is het laatste hersengebied dat zich in de kindertijd

ontwikkelt en het eerste hersengebied dat achteruitgang vertoont op oudere leeftijd (Stuss & Knight, 2013). De frontale kwab is het belangrijkste hersengebied voor executieve functies. Executieve functies worden over het algemeen opgedeeld in drie domeinen: inhibitie,

(7)

updating en schakelen (Miyake et al., 2000). Inhibitie is het vermogen om automatische reacties te onderdrukken of aan te passen (St Clair-Thompson & Gathercole, 2006). Bij personen die tweetalig zijn worden de lexicons van beide talen actief (Van Hell & Tanner, 2012). Wanneer de dominante taal actief is moet het lexicon van de tweede taal worden onderdrukt en vice versa; het bidirectionaal verband. Uit onderzoek blijkt dat deze continue onderdrukking van het lexicon van een van de twee talen zorgt voor training van inhibitie (Bialystok, Craik, Green & Gollan, 2009; Engel de Abreu, Cruz-Santos, Tourinho, Martin & Bialystok, 2012). Updating kan worden gedefinieerd als het opslaan en manipuleren van informatie. Een onderdeel van updating dat vaak wordt geassocieerd met veroudering is geheugen. Tweetaligheid blijkt een positieve invloed te hebben op het geheugen. Mohades et al. (2014) vonden een verhoogde activatie in onder meer de posterior cingulate gyrus in tweetaligen vergeleken met eentaligen. De posterior cingulate gyrus is een hersengebied dat wordt geassocieerd met werkgeheugen. Verdere ondersteuning is te vinden in het onderzoek van Alladi et al. (2013) waaruit blijkt dat tweetaligen gemiddeld 4,5 jaar later dementie ontwikkelen dan eentaligen. Schakelen is het verdelen van aandacht over meerdere taken. Uit onderzoek van Rodríguez-Pujadas et al. (2013) blijkt dat tweetaligen vergeleken met

eentaligen een verhoogde activiteit in de caudate nucleus vertonen tijdens het schakelen tussen taken. De verhoogde activiteit in de caudate nucleus is een indicatie voor een beter vermogen tot schakelen (Crinion et al., 2006).

In de literatuur lijkt veel bewijs te zijn dat de levenslange tweetaligheid als factor die bijdraagt aan verbeterde executieve functies, ondersteunt. Er is echter ook kritiek. Zo

concluderen De Bruin, Treccanni en Della Sella (2015) dat de veronderstelde relatie berust op een publication bias, waarbij alleen positieve resultaten over dit onderwerp worden

gepubliceerd. Vaardigheden die bij een taal worden getraind zouden geen overdracht vertonen naar domeinen waarbij taal geen actieve rol speelt (Paap & Greenberg, 2013). Tweetaligen

(8)

blijken naarmate leeftijd vordert te verslechteren in non-linguïstische taken die schakelen meten, maar niet in taal-afhankelijke taken waarbij geschakeld moet worden. Aan de hand van dit verschillende effect van leeftijd op het tweetalig controlesysteem, verantwoordelijk voor schakelen tussen talen, en het executieve functiesysteem stellen Calabria et al. (2015) dat beide systemen onafhankelijk opereren.

Juist deze tegenstrijdigheid in de literatuur maakt het interessant om de rol van het leren van een tweede taal op executieve functies te onderzoeken. Ondanks de genoemde tegenstrijdigheden is de verwachting dat een taaltraining positieve effecten heeft op

executieve functies, hoewel in mindere mate dan bij levenslange tweetaligheid. Uit recentelijk fMRI-onderzoek komt namelijk naar voren dat hersengebieden die executieve functies

ondersteunen wel overlappen met hersengebieden van taalcontrole. Ook blijkt de connectiviteit in de hersenen van tweetaligen over het algemeen beter te zijn dan van eentaligen (Pliatsikas & Luk, 2016). Hieruit kan worden geconcludeerd dat tweetaligheid consequenties heeft voor verschillende cognitieve functies buiten taalverwerking om.

In dit onderzoek wordt intelligentie onderzocht als factor die van invloed is op de effectiviteit van de taaltraining. Intelligentie speelt niet alleen een belangrijke rol in algemeen cognitief functioneren, maar is ook van invloed op de mate van cognitieve achteruitgang op oudere leeftijd. Kinderen van 11 jaar met een hogere algemene intelligentie, gemeten aan de hand van Moray House Test, vertonen na 66 jaar minder cognitieve achteruitgang dan kinderen met een lagere intelligentie (Bourne, Fox, Deary & Whalley, 2007). Tevens ondersteunt onderzoek het belang van intelligentie bij de effectiviteit van een training. Intelligentie kan individuele verschillen in een vooruitgang op een werkgeheugentaak verklaren nadat deelnemers hiermee hebben geoefend (Bürki, Ludwig, Chicherio,

Ribaupierre, 2014). Daarnaast concludeerden Langbaum et al. (2009) dat personen met een hoge opleiding, een factor die grotendeels afhankelijk is van intelligentie, een grotere kans

(9)

maakten om goed op een training te reageren. Door intelligentie mee te nemen als factor die meespeelt bij de effectiviteit van een taaltraining, is het mogelijk meer betrouwbare

conclusies te trekken over de invloed van een hersentraining op verminderen van cognitieve achteruitgang op latere leeftijd. Ook kan worden bepaald wie het meeste baat hebben bij een training.

Dit onderzoek vergelijkt taaltraining aan ouderen met een wachtlijstconditie. Daarnaast wordt gekeken naar de factor intelligentie als individueel verschil in de

trainbaarheid van de executieve functies. Deze onderzoeksopzet is het meest geschikt om de volgende twee onderzoeksvragen te beantwoorden: Is er na een korte taaltraining sprake van overdracht naar cognitieve controle bij ouderen? Heeft de factor intelligentie effect op de trainbaarheid van ouderen? Naar aanleiding van bovenstaande gegevens wordt verondersteld dat een taaltraining leidt tot overdacht naar executieve functies en dat intelligentie bijdraagt aan de individuele verschillen die bestaan in de trainbaarheid van ouderen. Hierdoor wordt er verwacht dat deelnemers die gedurende 3 weken een taaltraining volgen meer vooruitgaan op taken die executieve functies meten dan deelnemers die gedurende 3 weken in de

wachtlijstconditie zitten. Ook wordt verwacht dat deze vooruitgang groter is bij mensen met een hogere intelligentie.

(10)

Methode Participanten

Er werden 42 ouderen geworven vanuit de familie- en kenniskring van de onderzoekers, door op verschillende openbare plekken te flyeren (zie bijlage 1) en door diverse organisaties voor ouderen te benaderen met de vraag de flyers te verspreiden. De helft van de deelnemers werd willekeurig toegewezen aan de taaltrainingsconditie, de andere helft werd willekeurig toegewezen aan de wachtlijstconditie. Deelnemers ontvingen geen

monetaire vergoeding voor hun deelname aan het onderzoek.

Het enige inclusiecriterium is een leeftijd van 65 jaar en ouder. Gehanteerde exclusiecriteria zijn (a) ernstige (neuro-)psychologische aandoeningen; (b) blauw/groen kleurenblindheid; (c) tweetalig opgevoed; (d) Italiaans sprekend, en (e) de helft of meer van de vragen goed van de Italiaanse taaltest op de voormeting. Exclusiecriterium a geldt omdat het enig effect van de taaltraining drastisch zouden kunnen ondermijnen. De training is niet gericht op problemen die met deze stoornissen gepaard gaan. Exclusiecriterium b geldt omdat het de betrouwbaarheid van de Simontaak zou kunnen ondermijnen. Exclusiecriteria c tot en met e gelden omdat ze het effect van het leren van een nieuwe taal op executieve functies teniet zouden kunnen doen.

Deelnemers die voldoen aan de criteria en bereid zijn deel te nemen aan het onderzoek, krijgen meer informatie over het onderzoek. Vervolgens geven ze schriftelijk toestemming via een informed consent, goedgekeurd door de lokale ethische commissie.

Materialen

De taaltraining bestaat uit een cursus Italiaans van thuisstudie organisatie Studieplan waarin grammatica, vocabulaire en uitspraak aan bod komen. Er is voor Italiaans gekozen omdat verwacht wordt dat er weinig negatieve associaties met deze taal bestaan. In deze

(11)

taaltraining wordt gebruikgemaakt van een boekje en geluidsfragmenten die kunnen worden afgespeeld via compact disks (CD’s) of als digitaal audiobestand. De training wordt

gedurende drie weken gemiddeld 5 keer per week 30 minuten lang gevolgd. Deelnemers houden in een logboek bij op welke dagen ze de training volgen. In dit logboek staan ook vragen over fysieke activiteit en slaapkwaliteit.

In de controleconditie wordt de deelnemers verteld dat ze op een wachtlijst staan en na de tweede meting de training alsnog zullen ontvangen. Ze houden ook een logboek bij om de condities zoveel mogelijk gelijk te houden. Het logboek bevat dezelfde vragen als het logboek van de taaltrainingsconditie, met uitzondering van vragen over de taaltraining zelf.

Om de voortgang en het resultaat van de taalcursus te meten voeren de deelnemers uit de taaltrainingsconditie twee taaltesten uit. Elke taaltest bestaat uit 32 woorden of zinnen die van Italiaans naar Nederlands of van Nederlands naar Italiaans moeten worden vertaald. De woorden en zinnen zijn afkomstig uit de taaltraining. Voor elk antwoord geldt 0, 1 of 2 punten. De maximaal haalbare score is 64 punten.

De Simontaak wordt gebruikt om de mate van inhibitie te meten. Elke trial begint met een fixatiekruis (+) in het midden van het scherm. Na een korte interval verschijnt een blauw of groen vierkantje, links of rechts van het fixatiekruis. Deelnemers moeten op de linker toets drukken bij een blauw vierkantje en op de rechter toets bij een groen vierkantje. De opdracht aan de deelnemers is om uitsluitend te letten op de kleur van het vierkantje en de locatie te negeren (Simon & Wolf, 1963). De test bestaat uit 2 blokken met telkens 36 trials. Van alle trials is de helft congruent: het vierkantje verschijnt aan de kant van de correcte respons. De andere helft is incongruent: het vierkantje verschijnt aan de andere kant, dus niet aan de kant van de correcte respons. De congruente en incongruente trials worden in willekeurige

volgorde gepresenteerd. De score op de Simontaak, Simon effect genoemd, wordt berekend door de reactietijd in seconden op de incongruente trials af te trekken van de reactietijd op de

(12)

congruente trials. Een lage score is een indicatie voor een hoge mate van inhibitie. Deze test is gebaseerd op onderzoek van Bialystok, Craik, Klein en Viswanathan (2004). Uit dit

onderzoek komt naar voren dat de Simontaak geschikt is bij de beoordeling van de mate van responsinhibitie.

Voor het meten van de mate van schakelen tussen taken is een gecomputeriseerde Trail Making Test (TMT) (Gaudino, Geisler, & Squires, 1995) gebruikt. De TMT bestaat uit twee onderdelen. In onderdeel A moet de deelnemer cirkels genummerd van 1 tot en met 25 in oplopende volgorde verbinden. In onderdeel B moet de deelnemer afwisselend de cijfers 1 tot en met 13 en de letters A tot en met L in oplopende volgorde met elkaar verbinden (A-1-B-2-C-3 enzovoorts). De score op de TMT is het verschil in reactietijd in seconden op

onderdeel A en onderdeel B. Een lage score is een indicatie voor een hoog vermogen om snel te schakelen. De taak is door de Commissie Testaangelegenheden Nederland (COTAN, 1992) als onvoldoende beoordeeld, maar het gaat hier om een verouderde versie. Volgens Sánchez-Cubillo et al. (2008) kan worden geconcludeerd dat de test geschikt is bij de beoordeling van de mate van schakelen.

De Corsi-block tapping test (Kessels, van Zandvoort, Postma, Kappelle & de Haan, 2000) wordt toegepast om de mate van updating (werkgeheugen) te meten. Bij de eerste trial zijn twee witte vierkantjes te zien. Deze kleuren in willekeurige volgorde zwart. Het is de bedoeling dat de deelnemer de vierkantjes met de muis in dezelfde volgorde aanklikt als daarvoor verschenen. Is een trial correct beantwoord, dan stijgt het aantal blokjes met één. De taak wordt automatisch afgesloten wanneer een trial twee keer achter elkaar incorrect is beantwoord. De score op de Corsi test wordt berekend door de spanne te nemen, de langste reekslengte die nog correct is geproduceerd. Er zijn geen COTAN-gegevens bekend over deze taak, maar Berch, Krikoria en Huha (1998) achten dit een valide test en daarmee geschikt voor de beoordeling van de mate van updating bij ouderen.

(13)

Tot slot het meten van intelligentie. Hiervoor geldt de score op de Shipley Institute of Living Scale (SILS)-vragenlijst. De vragenlijst bestaat uit twee delen: vocabulaire en abstract redeneren (Shipley, 1940). Wegens tijdgebrek is er in dit onderzoek voor gekozen alleen het deel abstract redeneren af te nemen. Dit deel bestaat uit een serie van 20 aanvulreeksen, waarbij het aantal goed gescoord kan worden naar een WAIS IQ-score (Paulson & Lin, 1970). De SILS-vragenlijst wordt gezien als een betrouwbare maat om algemene intelligentie te meten (Mattews, Orzech, Lassiter, 2011).

Procedure

Voorafgaand aan de training vullen alle deelnemers via e-mail de intakevragenlijst in met vragen over leeftijd, geslacht, talenkennis en (neuro-)psychologische aandoeningen. Aan de hand van deze lijst wordt bepaald of de deelnemer voldoet aan de opgestelde criteria. Voldoet de deelnemer dan wordt een afspraak gemaakt voor het afnemen van de voormeting. Deze vindt plaats op de Universiteit van Amsterdam (UvA). Na het maken van de afspraak worden de deelnemers geheel willekeurig toegewezen aan één van de twee condities: taaltraining of wachtlijst. Randomisatie is bereikt door het programma Qminim, waarbij rekening is gehouden met een gelijke verdeling van leeftijd en geslacht over de condities (Saghaei & Saghaei, 2011). Om de privacy van de deelnemers te waarborgen krijgt een ieder een deelnemersnummer. Achttien deelnemers vallen onder de taaltrainingsconditie en 19 deelnemers onder de wachtlijstconditie.

Tijdens de voormeting vullen deelnemers eerst de SILS in, daarna volgen de Simontaak, TMT en de Corsi test en tot slot de afname van een van de twee taaltesten. De taaltest wordt gecounterbalanced om eventuele verschillen in niveau van de test op de voor- en nameting zoveel mogelijk te elimineren. De proefleider die de voormeting afneemt is niet bekend met de conditie waarin de deelnemer is ingedeeld. Na de voormeting legt een andere

(14)

proefleider het vervolg van het onderzoek uit. De deelnemers in de taaltrainingsconditie krijgen het logboek en de training in papieren vorm mee. De deelnemers in de

wachtlijstconditie ontvangen alleen een logboek.

Na minimaal drie weken training vindt een nameting plaats op de UvA. Tijdens de nameting voeren de deelnemers de taken en de taaltest nogmaals uit.

Tot slot volgt inlichting van de deelnemers over het werkelijke doel van het onderzoek en worden de deelnemers geïnformeerd dat wie daaraan behoefte heeft via e-mail of

telefonisch vragen kan stellen. Deelnemers in de wachtlijstconditie krijgen, indien gewenst, alsnog een taaltraining mee, waarmee zij zelfstandig aan de slag kunnen.

Analyseplan

Het computerprogramma statistical package for the social sciences (SPSS) wordt toegepast voor alle analyses. Na dataverzameling worden de gegevens van de deelnemers die hun deelname aan het onderzoek vroegtijdig hebben gestaakt, of die naderhand afzagen van het gebruik van hun gegevens, verwijderd.

Allereerst wordt de data gecheckt op uitbijters en normaliteit door middel van histogrammen en boxplots, gevolgd door twee standaardisatiechecks. Eén daarvan om te onderzoeken of de gemiddelde intelligentie gelijk verdeeld is over de condities en één om te bepalen of de gemiddelde leeftijd tussen de verschillende condities gelijk is. Hiervoor wordt een onafhankelijke t-toets gebruikt. De verwachting luidt dat zowel intelligentie als leeftijd tussen de condities niet significant verschilt. Als blijkt dat de twee groepen wel significant verschillen voor wat betreft leeftijd en/of intelligentie, dan zal de variabele worden

meegenomen als covariaat in een multivariate variantieanalyse (MANCOVA).

De volgende stap is te bepalen of de interventie succesvol heeft plaatsgevonden. De verschilscore op de voor- en nameting van de taaltest maakt inzichtelijk of de kennis van de

(15)

Italiaanse taal is verbeterd bij de deelnemers in de taaltrainingsconditie vergeleken met deelnemers in de wachtlijstconditie. Voor elke groep is de gemiddelde verschilscore en de bijhorende standaardafwijking berekend en deze worden via een onafhankelijke t-toets vergeleken. Het is de verwachting dat bij een geslaagde manipulatie de deelnemers uit de taaltrainingsconditie gemiddeld een hogere verschilscore vertonen dan de deelnemers uit de wachtlijstconditie.

Voordat de statistische analyses worden uitgevoerd, is onderzoek nodig of er aan de verschillende assumpties van MANOVA is voldaan (Field, 2009). De Kolmogorow-Smirnoff-test wijst uit of aan de assumptie van normaliteit is voldaan. De Levene’s-Kolmogorow-Smirnoff-test bepaalt of de homogeniteit van de variantie gelijk is. Als een of beide assumpties zijn geschonden, dan wordt voor een robuustere versie van de MANOVA gekozen.

Na de standaardisatiecontrole, manipulatiecontrole en assumptiecontrole vindt de variantieanalyse plaats voor de eerste deelvraag. Een MANOVA wordt uitgevoerd op de gemiddelde verschilscores van alle executieve functietaken voor de taaltrainings- en wachtlijstconditie. Bij de prestatie op verschillende executieve functies wordt niet gewerkt met een samengestelde score. De prestatie voor elke taak wordt afzonderlijk geanalyseerd. De verschilscores worden berekend door de score op de nameting af te trekken van de score op de voormeting. Voor TMT en Simontaak geldt: hoe lager de score, hoe meer vooruitgang. Het is de verwachting dat beide condities tijdens de voormeting hetzelfde scoren op alle taken, maar dat deelnemers in de taaltraining conditie op alle taken hoger scoren tijdens de nameting dan deelnemers in de wachtlijstconditie.

Om de tweede deelvraag te onderzoeken wordt een regressieanalyse uitgevoerd op de data van deelnemers uit de taaltrainingsconditie. Alvorens dit te doen worden de assumpties van homoscedasticiteit, onafhankelijkheid, lineariteit en normaliteit van de residuen gecheckt. Residuen zijn de verschillen tussen de data en de door regressieanalyse voorspelde waardes

(16)

(Field, 2009). De regressieanalyse wordt uitgevoerd met intelligentie als voorspeller voor de mate van vooruitgang op de taken in de taaltrainingsconditie. Het is de verwachting dat de mate van intelligentie een positieve invloed heeft op de vooruitgang van de verschillende executieve functies.

(17)

Resultaten

Van de 42 deelnemers die meedoen aan dit onderzoek stoppen negen vroegtijdig. Allen vanwege de grote belasting van het onderzoek. Deelnemers die vroegtijdig stoppen zijn significant ouder dan deelnemers die het volledige onderzoek doorlopen, t(40) = 2,130, p = 0,039. Daarnaast oefenen twee deelnemers in de taaltrainingsconditie onvoldoende en worden om die reden niet meegenomen in de analyse. Bij enkele deelnemers ontbreken gegevens bij de taken op een van de twee meetmomenten. De deelnemers met missende gegevens worden niet meegenomen in de analyse van die taak, maar wel in de analyse van de andere taken.

Inspectie via boxplots levert bij de scores op de Corsi test één uitbijter en bij de scores op de TMT twee uitbijters op. Deze scores liggen meer dan twee standaarddeviaties van het gemiddelde en worden om die reden niet meegenomen in de analyse. Bij de Simontaak zijn twee scores op de nameting zeer extreem ten opzichte van de voormeting. Deze kunnen niet worden toegeschreven aan het vermogen van de deelnemer en worden daarom niet

meegenomen in de analyse.

Na verwijderen van de onbruikbare data bevat de taaltrainingsconditie 14 deelnemers en de wachtlijstconditie 17 deelnemers. Vervolgens vinden twee standaardisatiechecks plaats om te onderzoeken of de gemiddelde intelligentie en de gemiddelde leeftijd gelijk zijn

verdeeld over de condities. Omdat aan de assumptie van normaliteit wordt voldaan, F(1,30) = 0,951, p = 0,336, voeren de onderzoekers een onafhankelijke t-toets uit op de

leeftijdsgegevens. De gemiddelde leeftijd in de taaltrainingsconditie (M = 69,86, SD = 4,22) en de wachtlijstconditie (M = 71,76, SD = 5,13) zijn nagenoeg gelijk, t(29) = 1,114 , p = 0,274. Ook aan de assumptie van normaliteit gegevens over intelligentie is voldaan, F(1,23) = 0,498, p = 0,487. De gemiddelde intelligentie in de taaltrainingsconditie (M = 112,54, SD = 16,1) en de wachtlijstconditie (M = 109,17, SD = 20,65) kunnen ook als gelijk worden beschouwd, t(23) = -0,457, p = 0,652.

(18)

De volgende stap is analyseren of de manipulatie succesvol heeft plaatsgevonden. Dit gebeurt door voor de deelnemers in de taaltrainingsconditie te bepalen of ze werkelijk beter zijn geworden in Italiaans, dan de deelnemers in de wachtlijstconditie. Dit levert voor elke groep een gemiddelde score en bijhorende standaardafwijking op, zowel voor als na de behandeling (Tabel 1).

Tabel 1

Gemiddelde taaltestscores en standaarddeviaties voor en na de interventie in de taaltraining en wachtlijstconditie Manipulatiecheck Voor interventie Na interventie Effect Taaltraining (n = 13) 14,76 (7,05) 26,15 (9,6) 11,39 Wachtlijst (n = 15) 15,82 (8,29) 16,5 (8,48) 0,68 Noot. Effect = na interventie – voor interventie

Figuur 1 laat zien dat er uitsluitend een effect te zien is voor de taaltrainingsconditie en niet voor de wachtlijstconditie op de nameting in vergelijking met de voormeting.

Na het checken van de assumptie van normaliteit, F(1,26) = 0,615, p = 0,44, wordt de analyse uitgevoerd op de verschilscores. Deze analyse leidt tot de conclusie dat de

manipulatie is geslaagd, t(26) = -2,368 , p = 0,026. Deelnemers in de taaltrainingsconditie scoren significant hoger op de taaltest in de nameting (M = 26,15, SD = 9,6) dan in de voormeting (M = 14,76, SD = 7,05) vergeleken met de wachtlijstconditie. Deelnemers in de wachtlijstconditie vertonen geen significant verschil tussen de nameting (M = 16,5, SD = 8,48) en de voormeting (M = 15,82, SD = 8,29).

(19)

Figuur 1

De gemiddelde scores en foutbalken met standaardeviatie voor de taaltest op de voormeting en nameting per conditie

Vervolgens voeren de onderzoekers de MANOVA uit om te onderzoeken of deelnemers in de taaltraining beter zijn geworden in executieve functies, gemeten met inhibitie, schakelen en updating. Dit wordt afgezet tegen de resultaten van de deelnemers in de wachtlijstconditie. Voor iedere conditie is de gemiddelde score op de taak voor en na de behandeling en de bijhorende standaardafwijkingen berekend (Tabel 2).

Tabel 2

Gemiddelde executieve functiescores en standaarddeviaties voor en na de interventie in de taaltraining en wachtlijstconditie Executieve functie Conditie Voor interventie Na interventie Effect Inhibitie Taaltraining (n = 14) 71,39 (102,32) 25,94 (88,33) -45,45 Wachtlijst (n = 15) 40,28 (96,20) 47,45 (130,09) 7,17 Schakelen Taaltraining (n = 13) 27,94 (18,11) 45,71 (54,89) 17,77 Wachtlijst (n = 14) 39,75 (33,9) 47,72 (38,95) 7,97 Updating Taaltraining (n = 13) 5,08 (0,95) 5,23 (0,83) 0,15 Wachtlijst (n = 14) 4,43 (1,50) 5,07 (0,93) 0,64 Noot. Effect = na behandeling – voor behandeling

(20)

De Levene’s- en Box’s-test bewijzen dat is voldaan aan de assumptie van

homogeniteit van de covarianties. Aan de hand van de Kolmogorov-Smirnoff-test wordt bepaald of aan de assumptie van normaliteit is voldaan. Resultaat: deze assumptie is

geschonden voor de verschilscores van TMT en Corsi test, respectievelijk t(15) = 0,257 , p = 0,08 en t(15) = 0,509 , p < 0,001. Omdat niet aan alle assumpties is voldaan, gebruiken de onderzoekers de robuustere ‘Wilks’ lambda (Field, 2009). Er blijkt geen significant effect van conditie op de gemiddelde verschilscore voor de drie executieve functie taken, L = 0,97, F(1,25) = 0,22, p = 0,881 (zie figuur 2, 3 en 4).

Figuur 2

De gemiddelde scores en foutbalken met standaarddeviatie voor de Simontaak op de voormeting en nameting per conditie

(21)

Figuur 3

De gemiddelde scores en foutbalken met standaarddeviatie voor de Corsi-block tapping test op de voormeting en nameting per conditie

Figuur 4

De gemiddelde scores en foutbalken met standaarddeviatie voor de TMT op de voormeting en nameting per conditie

(22)

De tweede deelvraag onderzoekt of intelligentie invloed heeft op de effectiviteit van een taaltraining. Leeftijd en trainingstijd zijn daarbij exploratief meegenomen in de analyse. De trainingstijd – hoeveel minuten de deelnemers besteden aan het oefenen van Italiaans – wordt bepaald aan de hand van het logboek.

Onderzocht wordt of aan de assumpties van homoscedasticiteit, onafhankelijkheid, lineariteit en normaliteit van de residuen is voldaan. Geen van de assumpties blijkt

geschonden, daarom kan een multipele regressie met leeftijd, trainingstijd en intelligentie als factoren worden uitgevoerd op elk van de drie gemeten onderdelen van executieve functies.

Er is een significant effect van het model op inhibitie, F(3,7) = 5,173, p = 0,034. De enige significante voorspeller voor vooruitgang op inhibitie is de mate van intelligentie, t(10) = -7,673, p = 0,011. Uit figuur 5 blijkt dat de deelnemers met een hogere intelligentiescore een lagere verschilscore op de Simontaak – verbeterde inhibitie – hebben.

Er is geen significant effect van het model op updating (F(3,9) = 0,332, p = 0,802) en op schakelen (F(3,7) = 2,01, p = 0,201). 90 95 100 105 110 115 120 125 130 135 -200 -100 0 100 200 IQ s cor e

Simontaak verschilscore in seconden

Figuur 5

De gemiddelde verschilscores tussen de voormeting en de nameting op de Simontaak afgezet tegen de gemiddelde IQ-scores op de gescoorde SILS

(23)

Discussie

In deze studie is de relatie tussen het leren van een tweede taal en executieve functies bij ouderen onderzocht. Het onderzoek richt zich eerst op de vraag of een taaltraining effectief is bij het verbeteren van de executieve functies inhibitie, schakelen en updating. De

verwachting is dat een taaltraining een positieve invloed heeft op executieve functies bij ouderen. Hoewel er een groot effect van de taaltraining op de mate van inhibitie te zien is, blijkt er geen significante toename bij deelnemers in de taaltrainingsconditie in vergelijking met deelnemers in de wachtlijstconditie. Het tweede deel van het onderzoek richt zich op de vraag of de factor intelligentie invloed heeft op de vooruitgang van de executieve functies na de taaltraining. Zoals verwacht, blijkt intelligentie van invloed op de mate van vooruitgang op inhibitie. Intelligentie heeft, tegen de verwachting in, geen invloed op de mate van

vooruitgang bij schakelen en updating. Uit de exploratieve analyse volgt de conclusie dat trainingstijd en leeftijd geen factoren zijn die de effectiviteit van een taaltraining beïnvloeden.

Het doel van dit onderzoek is conclusies te trekken over de mogelijkheid om via een taaltraining cognitieve achteruitgang als gevolg van veroudering te verminderen. Eerder fMRI-onderzoek toonde aan dat er verschillen zijn in de structuur van de hersenen bij

levenslange twee- of meertaligen in vergelijking tot eentaligen (Pliatsikas & Luk, 2016). Het leren van een tweede taal zou, volgens Pliatsikas en Luk (2016), een positief effect moeten hebben op cognitief functioneren. Tegen de verwachting in zijn deze resultaten niet naar voren gekomen in deze studie, maar ze zijn wel in lijn met het onderzoek van Calabria, Branzi, Marne, Hernández en Costa (2015). Hierin wordt gesteld dat het tweetalige

controlesysteem en executieve functies twee onafhankelijke systemen zijn. Volgens Calabria et al. (2015) zou het leren van een tweede taal geen invloed moeten hebben op

(24)

Opvallend is echter dat er een effect is gevonden van de taaltraining op inhibitie. Dat het effect van inhibitie in dit onderzoek niet significant gebleken is, kan komen door de grote standaardfout. Standaardfout is een maat voor de spreiding van de data rond het gemiddelde (Field, 2009). Uit het tweede deel van dit onderzoek blijkt dat intelligentie een factor is die bijdraagt aan de individuele verschillen in vooruitgang op inhibitie na een taaltraining. Wellicht dat hierin de oorzaak ligt voor de grote spreiding. Dit is in lijn met onderzoek van Bourne et al. (2006) waarin wordt geconcludeerd dat algemene intelligentie op jonge leeftijd bepalend is voor de variatie van cognitieve veranderingen op oudere leeftijd. Het vermogen tot neuroplasticiteit, en daarmee de effectiviteit van de training, hangt samen met de mate van intelligentie (Bürki et al., 2014). Betere neuroplasticiteit zou er voor kunnen zorgen dat deelnemers met een hogere intelligentie de taal eerder oppikken en daardoor ook meer baat hebben bij de voordelen die een tweede taal kan bieden. Mensen met een lagere intelligentie hebben langer nodig om zich een taal eigen te maken en zullen daardoor ook minder snel de voordelen ondervinden. Dat zou kunnen verklaren dat trainingstijd niet bepalend is voor de effectiviteit van de taaltraining en dat intelligentie doorslaggevender is.

Dat een taaltraining alleen relevant is voor de mate van inhibitie, strookt niet met onderzoek aangehaald in de inleiding. Een mogelijke verklaring kan zijn dat inhibitie, van alle executieve functies het minst gerelateerd is aan achteruitgang op oudere leeftijd (Verhaeghen & Cerella, 2002). Er is wel degelijk sprake van achteruitgang op inhibitie, want tijdens een stoptaak zijn ouderen slechter in het onderdrukken van hun automatische reactie dan

jongeren, maar in vergelijking tot updating en schakelen is deze achteruitgang minder. Uit dit onderzoek kunnen geen conclusies getrokken worden over het werkzame mechanisme

hierachter. Dit zou interessant kunnen zijn voor vervolgonderzoek. Het is wel van belang dat vervolgonderzoek rekening houdt met tekortkomingen van het huidige onderzoek.

(25)

Een beperkende factor is het geringe aantal deelnemers. Via het programma G-power is vooraf het ideale aantal deelnemers berekend (Faul, Erdfelder, Lang & Buchner, 2007). Met een gemiddelde effectgrootte van 0,25 zijn 180 deelnemers nodig om een power van 0,8 te realiseren (p = 0,05). Met de huidige 31 deelnemers is sprake van een power van 0,167. Power wordt gezien als de kans om een werkelijk effect in de populatie te detecteren (Faul et al., 2007). Vervolgonderzoek kan de power vergroten door meer deelnemers op te nemen in de analyse.

Ook de relatief korte duur van het onderzoek is een beperking. De twijfel, of in 3 weken daadwerkelijk een taal is geleerd, is reëel. Op de taaltest kan een deelnemer uit de taaltrainingsconditie maximaal 64 punten behalen. Het gemiddeld aantal behaalde punten op de nameting is 26,15. Er is dus nog veel vooruitgang mogelijk. Om zinnige conclusies te trekken over de effectiviteit van een taaltraining is het van belang dat deelnemers de taal, na een periode van oefenen, op een bepaald niveau beheersen zodat er sprake is van een

bidirectionaal verband (Van Hell & Tanner, 2012). Bij personen die een tweede taal nog niet goed beheersen is sprake van een unidirectionaal verband. Dat wil zeggen dat de dominante taal alleen wordt onderdrukt tijdens het leren van de tweede taal. Er vindt geen onderdrukking van de tweede taal plaats tijdens het gebruik van de dominante taal, waardoor schakelen en inhibitie minder actief nodig zijn. In vervolgonderzoek kan de taaltraining langer duren, zodat deelnemers de taal beter beheersen en er sprake is van een bidirectionaal verband.

Naast bovenstaande beperkende factoren in de opzet van het onderzoek zijn er ook tekortkomingen in de uitvoering ervan. Er zijn acht onderzoekers betrokken bij deze studie. De deelnemers krijgen van verschillende onderzoekers informatie, die in voorkomende gevallen niet overeenkomt met eerder verstrekte informatie. Dit is verwarrend en kan leiden tot verminderde motivatie bij de deelnemers. Daarnaast blijkt dat de meeste onderzoekers niet bekend zijn met de testafnames en pas tijdens het testen van de deelnemers ervaring opdoen.

(26)

De eventueel ontstane stress bij de onderzoekers kan weer een negatief effect hebben op de deelnemers. Dit kan bijdragen aan de hoge uitval tijdens het onderzoek. De deelnemers die uitvallen zijn gemiddeld ouder dan de deelnemers die het onderzoek volledig afronden, wat resulteert in een beperkte generalisatie naar alle ouderen. Wellicht zijn oudere mensen meer geneigd uit te vallen door een motivatietekort.

Dit onderzoek toont aan dat taaltraining niet voor iedereen voordelen biedt, maar dat een kleine groep ouderen met een hogere intelligentie baat heeft bij de training, en wel met effecten op inhibitie. Er is behoefte aan effectieve interventies omdat er een steeds groter wordende groep ouderen is aan wie meer cognitieve eisen worden gesteld, mede door de verhoogde pensioenleeftijd. Het is mogelijk dat in een vervolgonderzoek met een langere duur en meer deelnemers, wel significante verschillen kunnen worden gevonden. Wanneer vervolgonderzoek uitwijst dat een langere taaltraining effect teweegbrengt bij een grotere groep ouderen, dan zou dit een goede reden zijn taaltraining actief in te zetten. Zo kan cognitieve achteruitgang op een effectieve manier worden tegengegaan.

(27)

Literatuur

33.046 Wet verhoging pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum AOW. Opgehaald op 16 maart 2016.

https://www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/33046_wet_verhoging

Andrés, P., Guierrini, C., Phillips, L. H., & Perfect, T. J. (2008). Differential Effects of Aging on Executive and Automatic Inhibition. Developmental Neuropsychology, 33, 101- 123.

Alladi, S., Bak, T. H., Duggirala, V., Surampudi, B., Shailaja, M., Shukla, A. K., Chaudhuri, J. R., & Kaul, S. (2013). Bilingualism delays age at onset of dementia, independent of education and immigration status. Neurology, 81, 1938-1944.

Barac, R., & Bialystok, E. (2011). Cognitive development of bilingual children. Language Teaching, 44, 36-54.

Berch, D. B., Krikorian, R., & Huha, E. M. (1998). The Corsi block-tapping task:

Methodological and theoretical considerations. Brain and cognition, 38(3), 317-338. Bherer, L., Erickson, K. I., & Liu-Ambrose, T. (2013). Physical Exercise and Brain Functions

in Older Adults. Journal of Aging Research, 2013

Bialystok, E., Craik, F. I. M., Green, D., & Gollan, T. (2009). Bilingual Minds. Psychological Science in the Public Interest, 10, 89-129.

Bialystok, E., Craik, F. I. M., Klein, R., & Viswanathan, M. (2004). Bilingualism, Aging, and Cognitive Control: Evidence From the Simon Task. Psychology and aging, 29, 290- 303.

Bourne, V. J., Fox, H. C., Deary, I. J., & Whalley, L. J. (2007). Does childhood intelligence predict variation in cognitive change in later life?. Personality and Individual

(28)

Bruin, A. de, Treccani, B, & Della Sala, S. (2015). Cognitive advantage in bilingualism: An example of publication bias? Psychological Science, 26, 99-107.

Buitenweg, J. I. V., Murre, J. M. J., & Ridderinkhof, K. R. (2012). Brain training in progress: a review of trainability in healthy seniors. Frontiers in Human Neuroscience, 6: 1-1. Bürki, C. N., Ludwig, C., Chicherio, C., & de Ribaupierre, A. (2014). Individual differences

in cognitive plasticity: an investigation of training curves in younger and older adults. Psychological research, 78(6), 821-835.

Buschkuehl, M., Jaeggi, S.M., Hutchison, S., Perrig-Chiello, P., Däpp, C., Müller, M., Breil, F., Hoppeler, H., & Perrig, W.J. (2008). Impact of working memory training on memory performance in old-old adults. Psychol Aging. 23(4):743-53.

Calabria, M., Branzi, F. M., Marne, P., Hernández, M., & Costa, A. (2015). Age-related effects over bilingual language control and executive control. Bilingualism: Language and Cognition, 18(01), 65-78.

Colcombe, S. J., Erickson, K. I., Scalf, P. E., Kim, J. S., Prakash, R., McAuley, E., Elavsky, S., Marquez, D. X., Hu, L., and Kramer, A. F. (2006). Aerobic exercise training increases brain volume in aging humans. J. Gerontol. A Biol. Sci. Med. Sci. 61, 1166– 1170.

Crinion, J., Turner, R., Grogan, A., Hanakawa, T., Noppeney, U., Devlin, J. T., & Usui, K. (2006). Language control in the bilingual brain. Science, 312(5779), 1537-1540. Engel de Abreu, P., Cruz-Santos, A., Tourinho, C., Martin, R., & Bialystok, E. (2012).

Bilingualism enriches the poor: enhanced cognitive control in low-income minority children. Psychological Science, 23, 1364-1371.

Engvig, A., Fjell, A. M., Westlye, L. T., Moberget, T., Sundseth, Ø., Larsen, V. A., & Walhovd, K. B. (2012). Memory training impacts short‐term changes in aging white matter: A Longitudinal Diffusion Tensor Imaging Study. Human brain mapping,

(29)

33(10), 2390-2406.

Faul, F., Erdfelder, E., Lang, A.-G., & Buchner, A. (2007). G*Power 3: A flexible statistical power analysis program for the social, behavioral, and biomedical sciences. Behavior Research Methods, 39, 175-191.

Feng, W., Li, C., Chen, Y., Cheng, Y., & Wu, W. (2013). Integrative cognitive training for healthy elderly Chinese in community: A controlled study. Biomedical Research, 24, 223-229.

Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS (4th Ed.). Thousand Oaks: Sage Publications. ISBN:9781446249185

Fiore, F., Borella, E., Mammarella, I. C., & De Beni, R. (2012). Age differences in verbal and visuo-spatial working memory updating: evidence from analysis of serial position curves. Memory, 20, 14-27.

Freitas, C., Farzan, F., & Pascual-Leone, A. (2013). Assessing brain plasticity across the lifespan with transcranial magnetic stimulation: why, who and what is the ultimate goals? Frontiers in Neuroscience, 7:42, 1-17.

Gaudino E.A., Geisler M.W., Squires, N.K. (1995). Construct validity in the Trail Making Test: what makes Part B harder? Journal of Clinical Experimental Neuropsychology, 17, 529-535.

Harsay, H. A., Buitenweg, J. I. V., Wijnen, J. G., Guerreiro, M. J. S., and Ridderinkhof, K. R. (2010). Remedial effects of motivational incentive on declining cognitive control in healthy aging and Parkinson’s disease. Front. Aging Neurosci. 2:144.

Karbach, J. & Schubert, T. (2013). Training-induced cognitive and neural plasticity. Frontiers

in Human Neuroscience, 7, 6-7.

(30)

(2006). Mental, physical and social components in leisure activities equally contribute to decrease dementia risk. Dement. Geriatr. Cogn. Disord. 21, 65–73.

Kessels, R. P. C.; van Zandvoort, M. J. E.; Postma, A.; Kappelle, L. J.; de Haan, E. H. F (2000). "The Corsi Block-Tapping Task: Standardization and Normative

Data". Applied Neuropsychology 7 (4): 252–258.

Langbaum, J. B. S., Rebok, G. W., Bandeen-Roche, K., & Carlson, M. C. (2009). Predicting Memory Training Response Patterns: Results from ACTIVE. The Journals of

Gerontology, 64, 14-23.

Levensverwachting; geslacht en leeftijd, vanaf 1950 (per jaar). Gepubliceerd 8 september 2015,http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37360ned& D1=3&D2=a&D3=51,56,61,66,71,76,81,86,91,96&D4=0,5,10,15,20,25,30,35,40,45,5 0,55,(l-1)-l&HD=160316-1130&HDR=T,G3&STB=G1,G2

Lustig, C., Shah, P., Seidler, R., & Reuter-Lorenz, P. A. (2009). Aging, training, and the brain: a review and future directions. Neuropsychology review, 19(4), 504-522.

Matthews, T. D., Orzech, J. A., & Lassiter, K. S. (2011). Does the Shipley Institute of Living Scale measure fluid and crystallized abilities?. North American Journal of Psychology, 13(2).

Miyake, A., Friedman, N. P., Emerson, M. J., Witzki, A. H., Howerter, A., & Wager, T. D. (2000). The unity and diversity of executive functions and their contributions to complex frontal lobe tasks: a latent variable analysis. Cognitive Psychology, 41 (1), 49-100.

Mohades, S. G., Struys, E., Van Schuerbeek, P., Baeken, C., Van De Craen, P., & Luypaert, R. (2014). Age of second language acquisition affects nonverbal conflict processing in children: an fMRI study. Brain and Behavior, 4(5), 626–642.

(31)

Ngandu, T., Lehtisalo, J., Solomon, A., Levälahti, E., Ahtiluoto, S., Antikainen, R., Bäckman, L., Hänninen, T., Jula, A., Laatikainen, T., Lindström, J., Mangialascha, F., Paajanen, T., Pajala, S., Peltonen, M., Rauramaa, R., Stigsdotter-Neely, A., Strandberg, T., Tuomilehto, J., Soininen, H., & Kivipelto, M. (2015). A 2 year multidomain

intervention of diet, exercise, cognitive training and vascular risk monitoring versus control to prevent cognitive decline in at-risk elderly people (FINGER): a randomised controlled trial. The Lancet, 385, 2255-2263.

Paap, K. R., & Greenberg, Z. I. (2013). There is no coherent evidence for a bilingual advantage in executive processing. Cognitive Psychology, 66, 232-258.

Paulson, M. J., & Lin, T. T. (1970). Predicting WAIS IQ from Shipley-Hartford scores. Journal of clinical psychology.

Pliatsikas, C., & Luk, G. (2016). Executive control in bilinguals: a concise review on fMRI studies. Bilingualism: Language and Cognition.

Rodríguez-Pujadas, A., Sanjuán, A., Ventura-Campos, N., Román, P., Martin, C., Barceló, F., Costa, A., & Ávila, C. (2013). Bilinguals use language-control brain areas more than monolinguals to perform non-linguistic switching tasks. PLoS ONE, 8(9), e73028.

Saghaei, M. and Saghaei, S. (2011) Implementation of an open-source customizable minimization program for allocation of patients to parallel groups in clinical trials. Journal of Biomedical Science and Engineering, 4, 734-739.

Sánchez-Cubillo, I., Periáñez, J. A., Adrover-Roig, D., Rodríguez-Sánchez, J. M., Ríos-Lago, M., Tirapu, J., & Barceló, F. (2008). Construct validity of the Trail Making Test: Role of task-switching, working memory, inhibition/inference control, and visuomotor abilities. Journal of International Neuropsychological Society, 15, 438-450.

(32)

deterioration. Journal of Psychology, 9, 371-377.

Simon, J. R., and Wolf, J. D. (1963). Choice reaction times as a function of angular stimulus- response correspondence and age. Ergonomics, 6, 99-105.

Smidts, D. P., & Huizinga, M. (2009). BRIEF Executieve Functies Gedragsvragenlijst: Handleiding. Amsterdam: Hogrefe Uitgevers.

Sociale Monitor; 1990-2011 Gepubliceerd 27 december 2012,

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=70115ne d&D1=0,3-4&D2=a&D3=a&HD=081106-1151&HDR=T,G1&STB=G2

St Clair-Thompson, H., & Gathercole, S. (2006). Executive functions and achievements in school: Shifting, updating, inhibition and working memory. The Quarterly Journal of Experimental Psychology, 59, 745-759.

Stuss, D. T., & R. T. Knight. Principles of frontal lobe function. Oxford University Press, 2013.

Van Hell, J. G, & Tanner, D. (2012) Second language proficiency and cross-language lexical activation. Language Learning, 62, 148-171.

Verhaeghen, P., & Cerella, J. (2002). Aging, executive control, and attention: a review of meta-analyses. Neuroscience and biobehavioral Reviews, 849-857.

(33)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De belangrijkste implicatie van de bevindingen uit dit proefschrift is dat preventie van risicofactoren voor atherosclerose en preventie van hart- en vaatziekten gepaard zal gaan

De vormver aangetoond Bewegingsv leiden dat e dat de ruim gebruiker to gebruikssitu douchemeu steun biede de kraan of Vooralsnog douchemeu Vooral de z juist in de w

The lack of efficacy of Bioslim as a weight-loss dietary supplement found in this study is supported by previous reviews on dietary supplements which are used

As maatskaplike werker werksaam by ʼn nie-regeringsorganisasie (NRO) in `n landelike gebied (Noord-Vrystaat), het die navorser tydens groepsupervisies asook gesprekke

Specifically, the early-type population that comprises the E and E/S0 galaxies dominates the inner regions of the cluster while the population of gas-rich galaxies that constitutes

This paper proposes a framework that combines the follow- ing elements: (i) a foundational ontology for temporal conceptualization; (ii) well-founded specifications

Using Equations (6), (7) and the baseline derived washout rate constants for the determination of DVR, Equation (5) can be determined from a dual time point approximation,

programma geen aparte actielijn is die specifiek gericht is op ouderen met een verstandelijke beperking, zijn de lopende acties en de kennis die daarmee wordt verzameld in