• No results found

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer ‘de Pellicanisten’. Deel 8: de boeken I, N, M en R · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer ‘de Pellicanisten’. Deel 8: de boeken I, N, M en R · dbnl"

Copied!
838
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer

‘de Pellicanisten’. Deel 8: de boeken I, N, M en R

editie W.N.M. Hüsken, B.A.M. Ramakers en F.A.M. Schaars

bron

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer ‘de Pellicanisten’. Deel 8: de boeken I, N, M en R (eds. W.N.M. Hüsken, B.A.M. Ramakers en F.A.M.

Schaars). Uitgeverij Quarto, Assen 1998

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_tro001fams08_01/colofon.htm

(2)

Voorwoord

Dit achtste deel van de integrale editie van de boeken der Pellicanisten vormt het sluitstuk in de bronnenuitgave van Trou Moet Blijcken. Het omvat de boeken I, N, M en R. De merkwaardige rangorde houdt verband met het feit dat de boeken M en N in het origineel in omgekeerde volgorde zijn bijeengebonden. De boeken H, K en L zijn tot op heden vermist; K en L eerst sinds het midden van de vorige eeuw toen Johannes van Vloten (1818-1883) de teksten ervan, waarschijnlijk als laatste, voor zijn uitgave van Het Nederlandsche Kluchtspel van de 14e tot de 18e eeuw raadpleegde.

Boek I wijkt van de overige boeken van de Haarlemse rederijkerskamer af door zijn oblong-formaat. Omwille van de uniformiteit hebben wij er voor gekozen dit boek in hetzelfde formaat uit te geven als de voorgaande zeven delen in deze serie. Doordat facsimile en transcriptie op dezelfde bladzijde onder elkaar konden worden afgedrukt, ontstond er ruimte om de resterende boeken N, M en R eveneens in dit deel op te nemen. Deze laatste zijn op de vertrouwde wijze, namelijk in die van een met transcripties doorschoten facsimile-uitgave, afgedrukt.

Hoewel elk van de vier boeken een eigen foliëring kent, zal de gebruiker van deze uitgave daarvan in de praktijk slechts weinig hinder ondervinden. Afgezien van de slotregels op fol. 44v van boek I en van twee bladzijden (fol. 21r-v) van boek N, die van een zesde en zevende hand zijn, hebben aan deze vier delen namelijk maar liefst vijf afschrijvers gewerkt, ieder herkenbaar aan een eigen, zeer karakteristieke hand.

Boek I werd afgeschreven door Adriaen Lourisz. Lepel, die ook tekende voor de boeken D, E en F. De afschriften van de drie spelen in de boeken N en M zijn afkomstig van evenzoveel niet bij naam of toenaam genoemde personen. Boek R werd afgeschreven door Goossen ten Berch, die ook zorg droeg voor het copiëren van de boeken A, B, C en G.

De bladnummering vertoont in de verschillende delen nogal wat onregelmatigheden.

In boek I treft men voorafgaand aan folio 1 drie ongenummerde folio's aan. In onze transcripties hebben wij deze aangegeven met de letters a, b en c. Eveneens in boek I is blad 55 bij de foliëring overgeslagen en dragen de folio's 126 en 128 abusievelijk de nummers 226 en 228.

In de boeken N en M ontbrak aanvankelijk iedere bladnummering, maar deze is na

de herontdekking van de manuscripten in een moderne potloodhand alsnog

toegevoegd. In onze transcripties hebben we deze foliëring niet overgenomen.

(3)

6

eerder genoemde editie

1

; Lantman Steven (fol. 92v-94v), Een quacksalver en een boer (fol. 154v-162r) en Lambrecht de Vults Jonstige Minne en Boerdelick Weesen (fol. 166r-176v) werden door dezelfde editeur uitgegeven

2

; deze tekstbezorger tekende tot slot ook voor de uitgave van een fragment van het tafelspel van Die wijncan ende die pispot (fol. 1r-11r).

3

Inhoudsopgaven van de meeste overige spelen werden gepubliceerd door W.M.H. Hummelen.

4

Een gedetailleerde bibliografische beschrijving van de boeken I, M, N en R vindt men hier op de bladzijden 94-100, 103, 103-104 resp. 104-105. Inhoudsopgaven van de spelen uit de boeken M en N treft men aan in W.M.H. Hummelen, 'Boek N-M uit het archief van "Trou moet blijcken"', in: Jaarboek De Fonteine 16 (1966), blz. 85-108.

Déze uitgave heeft tot doel een ruim publiek kennis te laten maken met de teksten van de verzameling Trou Moet blijcken. De editeurs hopen met het samenbrengen van een facsimile en een transcriptie van de spelen twee categorieën lezers van dienst te zijn: de gespecialiseerde vakbeoefenaar, maar naast deze ook de geïnteresseerde student. De individuele gebruiker bepaalt zelf of hij het meest gebaat is bij de facsimile, bijvoorbeeld als uitgangspunt voor eigen tekstkritische arbeid, of dat hij het meest geholpen is met een moderne transcriptie, die de hoogste drempel voor een nadere kennismaking met de spelen, het zestiende-eeuwse schrift, heeft geslecht. De editeurs oordelen dat een editie in de boven beschreven opzet voldoende aan de bestaande belangstelling voor de collectie Trou Moet Blijcken tegemoet komt en dat ze die belangstelling wellicht zal vergroten. Aangezien de ge¬bruiker met behulp van de facsimiles de bron zelf kan raadplegen, hebben wij ons in de transcripties onthouden van diplomatisch commentaar. Vandaar ook het woord bronnenuit¬gave als benaming van de soort in de ondertitel van deze publicatie.

We geven de in de handschriften aangetroffen formuleringen precies weer zoals ze door het oog waargenomen worden, dus inclusief alle verschrijvingen. Voor een volledige verantwoording van onze werkwijze in dit opzicht verwijzen we naar de 'Uitgangspunten voor de facsimile en de transcriptie van de boeken van Trou Moet Blijcken' in Deel 1: Boek A, p. 9-13, waarin wij ons diplomatisch principe historisch verantwoorden. We volstaan hier met een samenvattende presentatie. In de praktijk komen de transcriptieregels op het volgende neer:

1. De grondregel is dat getranscribeerd wordt, wat met het blote oog wordt waar¬genomen. Op dit principe zijn de volgende aanvullingen gemaakt:

a) De spelling van ondermeer de allografemen u/v, i/j, uu/w, y/ij, korte

s/lang s, wordt genormaliseerd. Ook de spelling van de hoofdletters

I, J, V en U wordt genormaliseerd naar het moderne moderne

woordbeeld op grond van de potestas van de gebruikte letter. Zie

(4)

Nota: Bij de transcriptie van teksten die door Ardiaeh Lourisz. Lepel zijn afgeschreven behoeft deze regel een verfijning. Het betreft de figura w die by een strikt-diplomatische transcriptie onder alle omstandigheden als w gehandhaaft blijft, maar die zoals gezegd op historische argumenten met een beroep op de potestas zowel door uu als door w weergegeven kan worden. (Zie: Deel 1: Boek A; Aanvulling in de delen 2 en 3: Boek B en Boek C, pp. 11-12).

De figura w levert dan het voor moderne ogen ongewone maar nog wel aanvaardbare teken w op als de potestas van dat teken dit vereist. Er hoeft van de kant van de editeurs niet ingegrepen te worden bij lettercombinaties als trow (Deel 4, fol. 166v, regel 160), vrow (Deel 4, fol. 152v, regel 215) en naw (Deel 4, fol. 32v, regel 349). Immers de potestas van de figura w bestaat in die

lettercombinaties uit één klank. Men neme er nota van dat Lepel op diverse plaatsen ook schrijft ou en ouw, bijvoorbeeld bouman (Deel 4, fol. 104v, regel 236) en ontfouwen (Deel 4, fol. 104r, regel 179).

Omdat de editeurs zich een bronnenuitgave van de teksten van Trou Moet Blijcken ten doel stellen, is een aantal normaliseringen met het oog op de regels van het moderne tekensysteem vanaf Deel 1: Boek A in acht genomen. De in deze alinea bedoelde verfijning betreft de figura w in lettercombinaties als wen, wus en baillw waar de potestas niet uit één klank kan bestaan. Bedoeld is hier immers de potestas van de figurae uw: uwen, uws en bailluw.

Noch de moderne weergaven wen, wus of baillw noch uuen, uuus of bailluu doen recht aan de klaarblijkelijk bedoelde klanken.

Eenzelfde observatie is van kracht bij het uitzonderlijke geval geswrven (Deel 4, fol. 153v, regel 334) waar we geswurven dienen te lezen.

Dit brengt ons ertoe de figurae w en uu in voorkomende gevallen grafisch weer te geven met uw, dus uwen, uws en bailluw. De onzerzijds toegevoegde u is door middel van cursivering grafisch onderscheiden van de andere lettertekens.

b) Clauskoppen worden ongeacht hun plaats in de handschriften op een afzonder¬lijke regel gecentreerd weergegeven. Verkortingen in clauskoppen worden aangevuld, en door middel van

onderstreping verantwoord, op basis van de schrijfwijze zoals die is aangetroffen in een lijst van optredende personages of op basis van eerste voorkomen.

c) Indien boven de u, zoals in bailluw, het haaltje vergeten is, wordt

toch u weergegeven in de transcriptie; als boven de i het puntje

(5)

8

4. De in de handschriften schaars aanwezige interpunctie is zo precies mogelijk overgenomen.

5. Rijmstrepen (dubbele) en enkele strepen, te interpreteren als dubbele en enkele kom¬ma's, zijn in de transcriptie gehandhaafd.

6. Aaneenschrijvingen die in de moderne opvatting semantisch onjuist zijn, zijn in de transcriptie gehandhaafd. Evidente verschrijvingen zoals beschreven onder principe C Deel 1: Boek A, pp. 11-12, zijn verbeterd. In geval van doorhalingen, verbeteringen en toevoegingen tussen de regels van letters en woorden, wordt de o.i. definitief bedoelde versie overgenomen in de transcriptie.

7. Alle in de handschriften aanwezige versnummeringen, alsmede de foliëring, worden in de transcriptie opgenomen. In de rechtermarge hebben we een eigen regelnumme¬ring toegevoegd. Links hebben we tussen vierkante haken een folionummering toege¬voegd, ook in het geval het handschrift reeds een dergelijke aanduiding bevat. We hebben echter afgezien van een eigen paginering. In de 'Inhoudsopgave' wordt dan ook verwezen naar de folionummers van de handschriften.

We zijn ons ervan bewust dat men van mening kan verschillen over een aantal van de door ons gepresenteerde transcripties. Ten aanzien daarvan merken we op, dat in alle gevallen is uitgegaan van het gemiddelde schriftbeeld binnen het afschrift van dezelfde afschrijver.

Bij onze werkzaamheden aan boek I konden wij gebruik maken van transcripties die door studenten van de MO-B opleiding Nederlands aan de Katholieke Leergangen te Tilburg zijn vervaardigd. Het betreft afschriften van:

Die wijncan ende die pispot (fol. 1r-11r) door Peter Hansen, Idel Geleijns ende Goede Wille (fol. 11v-20r) door Arno Walraven, Dagelicx Onderwinden (fol. 45v-54v) door Francien Vroon,

Twee rabbouwen (fol. 56r-67r) door Jan Gerris,

Grooten Honger ende Goeden Appetijt (fol. 67v-74v) door Leon Scheepers, Goet Jonstich Hart (fol. 114r-124r) door Nellie van de Leur-Leentvaar, Goodts Goetheijt (fol. 145r-154r) door Corrie Hofman,

Lantman Steven (fol. 92v-94v),

Een marot noodt ter bruijloft (fol. 95r-97v), Een marot Sot Geclap (fol. 97v-102r), Een boer met eijeren (fol. 102v-104r),

Een quacksalver ende een boer (fol. 154v-162r) en

Jonstige Minne en Boerdelick Weesen (fol. 166r-176v) door Toos Aben, Ingrid Alberti en Marij Oostvogels.

Fabian C. van Boheemen en Theo J.C. van der Heijden waren zo vriendelijk ons

(6)

van deze publicatie verleenden tot slot ook de Vakgroepen Nederlands van de Katholieke Universiteit Nijmegen en van de Katholieke Leergangen te Tilburg. Alle hier genoemde personen en instellingen mogen zich van onze grote dank verzekerd weten.

De Haarlemse kamer der Pellicanisten zal in het jaar 2003 zijn vijfhonderdste verjaardag vieren. Uit 1503 stamt immers het ons oudstbekende gegeven met betrekking tot zijn bestaan. Dat de elf nog bewaardgebleven spelhandschriften ruim voor dit jubileum nu integraal in facsimile en transcriptie in druk zijn verschenen, stemt ons, editeurs, gelukkig. Een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse cultuurhistorie is zo voor eenieder die zich voor de Vroegnieuwnederlandse samenleving interesseert, toegankelijk geworden. Nu onze editie verder haar eigen weg moet vinden, constateren we dat ons werk is gedaan en hopen we dat onze trouw is gebleken.

Dr W.N.M. Hüsken Dr B.A.M. Ramakers Dr F.A.M. Schaars

Nijmegen - Tilburg, 4 februari 1998

(7)

10

+

[fol. a verso]

+

Die Tafel Van Die Tafelspelen

fol Van die Wijncan ende Die Pispot . 1

12 Eeen ander tafelspel van twee

personages van Idel gepeijns ende Goeden Wil .

21 Eeen ander van Drie personages een schipper / Post en een Pelgrom

37 Een ander van twee personages Den eenen De Logen dander warheijt /

46 Een ander van twee personages

Dagelijcxs onderwinden ende onbedochte Jonckheijt

56

Van twee potboeven . .

(8)

68

+

[fol. b recto]

+

Van twe personages honger den een Appetijt Den ander

75 Van twee personages .

Van smenschen vernuftheijt een p 81

86

+

Van

+

Berispinge van tquaet een per

90 Van Redelick verstant een

93 Van Een boer Met eijeren . genaemt

steven

95 Van Een Marot .

98 Van Een Marot .

103 Van een boer Met eijeren .

105 Van twee personages Oorsprong van

sonden ende Mennichfuldich bedroch

115

Van twee personages Goet Jonstich hart

en simpel verstant

(9)

12

125

+

[fol. b verso]

+

Van twee personages Prijs Der vruechden ende Voys Der Lijefden . .

136 Van Drie personages te weten

Onbedochte Jonckheijt Den een sorgeloos gemoet ende Den tweden Versochte wijsheijt De Derden Van De Jacht Goodts goetheijt ende 145 Duvels Nijdicheijt

154 Van twee personages een Quaksalver ende Een boer

163

Van een parsonage Een Comen met een

Maers .

(10)

166

+

[fol. c recto]

+

Eeen ander Tafelspel van Drie personages Lustige Minne Een vrow Dander een sot genaemt Boertelick weesen Den Derden Droncken Teneur

177 Van Twee personages Aert van

Eedelheijt Den een Gheest van

Amoureusheijt dande

(11)

15

[Die Wijncan ende die Pispot]

+

[1r] 1

+

Een Tafelspel Van twee Personages Deene genaempt De Wijncan dander De Pispot

De Wijncan

Wie Isser Die boven mijn wil Domineeren wandt sonder cesseeren / in mijn glorieeren keijsers cooninghen Princen en graven eenpaer in mijn coomen sij haer verjubileeren

10 en triumpheeren sonder eenich beswaer Jae sij exalteeren // mijn ver en naer tblijckt openbaer

Die Pispot

Wel wie hoor ick Daer

15 die hem voirwaer int hert beseeft // vroe

wie siet ghij vrient dat ghij u verheeft // soe

segt mijn u naeme tot deesen Termijn // tjan

wie dat ghij zijt

(12)

+

[1v]

+

De Wijncan Ick ben die wijncan

schoon Lustich en Lieffelick tot allen tijden // goet die den meesten deel ter werlt verblijden // doet en oick wel Lijden / boet / sonder eenich confuijs // fijn 25 dat moechdi gelooven

De Pispot

Ick wet u bueren meest al van huis // zijn om dat ghij quansuijs // dijn / selfs Laudeert ke wijncan werden hier wel geargueert 30 Ick sow sijn geexstimeert // boven u dats tslot

De Wijncan

Wel wie siet ghij Dan De Pispot

Ick ben die pispot

35 Die niemant mach ontbeeren hoe fraij hoe coene

(13)

17

+

[2r] 2

+

Ist man ist wijff elck heeft mijn van doene soo wel avont als noene / in alle vleckken // siet De Wijncan

40 Seecker Pispot ghij moecht wel vertreckken // siet uuijt deeser pleckken siet // en elders stroomen // gaen sow die pispot nu Die wijncan te boven // gaen

ick cant niet gelooven gaen // hier moetij missen // in wat sijdij anders dan een pot om te pissen // in 45 naer ickket gissen kin / gaedij druck volliesten // drae

De Pispot

Nochtans wert ick gebesicht in alle siecten // Jae bij minsten en meesten nae / Ick het betoogen // can Ick ben seer noodich elck gaet mijn verschonen man 50 tes geen hoonen dan verstaedi dees secreeten // guijt

De Wijncan

Seecker die u veel handelt compt bepist en bescheeten // uuijt

(14)

+

[2v]

+

maer anders mijn vermeeten / Luijt somen aent proberen // kent 55 want men stelt mijn dagelicxs tuschen vrowen en heeren // Jent

daermen tot bancketteren went / doe ick druckich verhael // mijden Ick ben oick seer begeert in costelijcke maeltijden

In brijloften cermissen en in groote bancketten // mee Daer sietmen mijn op tbest van die tafel setten mee 60 elck gaet in mijn scheppen mee / vruecht en verblijdinge

De Pispot

Holla wijnpot anders is Die belijdinge

van die u hanteeren want die met u een // sijn doedij dickmael in Last en groot geween // sijn 65 waer Doerse certeen dijn / vervloecken // plat

meenijgen doedi oick thuis gaen met vuijle broeken // nat oick Doedijse vercloecken rat // datse als een Jonck // snappen wijnpot wat doet ghijer al over den tong // cakken

die metten muijburch schieten // soomen tallen tijen // siet

(15)

19

+

[3r] 3

+

De Wijncan

Swijcht pispot sonder mijn en can hem tvolck verblijen // niet elck tot fantaijijen / vliet / oick waermen gewent // is

siet eens een gastmael daer die wijncan absent // is

75 off Die vruecht daer niet geschent is / alsmer op gist // claer elck sit dan alsoo stil recht off hij bepist // waer

en in groote twist / waer // sonder ijet te brengen bij maer waer ick ben doen ickse ontspringen // bli datse singen vrij // Te Deum Laudamus

80 met meer ander tafellietgens tes al Gaudiamus

waer ick gehanteert wert moet droefheijt te hant // slijten De Pispot

Jae maer hoe dickwils Doedise thooft tegens de want // smijten datse met scant crijten // gelijck die hont // doet

85 deen valt het hooft vol gaeten dander dat noes en mont bloet in een corte stont goet // coent ghijse bewelven // siet

datse altemet stom werden en weten van haer selven // niet

bij thienen bij elven siet / coent ghij die roeringe // roeren

(16)

90

+

[3v]

+

datse dickmaels haer hoosen met vuijle voeringe // voeren en bescheeten uuijt coomen tblijct talder uren // noch wat wildi veel roemen dat sijn u curen // toch

en u propere stickken die ghij gaet stellen // aen De Wijncan

95 Wel pispot suldij mijn al den dach dus quellen // gaen wat moechdi dus stellen gaen // eij arme bloet // siet Ick ben vert u meester daer op draech ick moet // siet al wordi verwoet siet ick sal noch verheeven // blijven alsmen u verachten en gans verdreeven // scriven 100 sal ick geert werden // voeldi wel die prickkel // daer

De Pispot

Jae wijncan valter anders geen scrickkel // Jaer soo hebdi die wickel claer sonder misval // doch

maer ick ben nootelijcker dan ghij hier en over al // doch

105 mennich ben ick tot verhal doch hoewel dat sij cloeck // smeeken

Ick beschermer oick veel datse niet in haer broec seeken

(17)

21

+

[4r] 4

+

die anders sowen druijpen recht offse bepist waeren

De Wijncan

110 Seecker vrient Laet al deese twist // varen

soo mach die mist claeren eert tot een quaer // compt mijn Dienaers gebruijcken u alsment wel claer // somt maer niet dan tot scande dit moet ick veruwen // caen Deen bruict u om Pissen Dander als hij moet spowen // gaen 115 daermen aff mach growen // gaen // sijdi off De dienste

De Pispot

Praet wat ghij wilt ick blijff die ghesienste en oick die Ingienste // soomen beluijcken snel

hier sijnder al aen tafel och mochtense mijn gebruijken // wel 120 heijmelick en secreet // sij souden opt vermoen // gissen

want sonder mijn mochtense wel in haer schoen // pissen

maer als sij mijn hebben vruecht haer boete // cnoopt

dan pissen sij soo hart tschijnt datter een goete // Loopt

tes haer Luijden een sekoers Int west en int oost // claer

(18)

+

[4v]

+

De Wijncan

Kee seeckpoet ghij spreect niet te propooste // daer Laet mijn Domineeren / en hier voerbij // tijt

De Pispot

130 Dat woordeken seijckpot mijn noch // vrij // spijt want ick ben veel beter ruijter dan ghij // sijt om mijn te hebben tvolck met duijsten // gaen

dus seijckpot u aersgat en wilt dat met vuijsten // slaen pispot is mijn naem al ben ick een pover knecht De Wijncan

Ke Pispot ghij dijnckt al over // vecht

sijt ghij een ruijter // dats een / sotte / saecke De Pispot

Jae Ick vuijle slecht vande // botte kaeke 140 ick ben als eene Die svruechts ontsluijter // is

weet ghij noch niet Dat een pispot een ruijter // is

hoe sijdij dus bot // coondij dat verswelgen / niet

(19)

23

+

[5r] 5

+

De Wijncan

145 Wel Domine Magister pispot wiltet u belgen // niet ghij spreect uwen woorden niet wel gemanijert De Pispot

Wijnpot ick wil Dat ghij mijn obediert

want keijsers cooningen princen en ander heeren 150 als sij ter maeltijt u gaen useeren

soe Doen sij naerstelick die pispot haelen // Dan sij gevense malcander voort sonder te faelen // dan van onder die Tafel seer pasijffelick

dus ben ick ter tafel elck een gerijfelick

155 als sij mijn hebben sietmen mennich mout // slave meer verblijden dan offmen hem silver off gout // gave want ick canse verlichten / al sout in doncker sijn De Wijncan

Die pispot soo mijn dunct sal haest een Joncker // sijn

(20)

+

[5v]

+

een ondieft proncker zijn // soomen aent samblant // schawen maer praet wat ghij wilt ick sal Doverhant hawen

gaet al op mijn kant / bowen / soomen naer en ver // toogen De Pispot

165 Jae Wijnpot ghij Doettet volck wel ster // oogen

Datse als een nar / poogen / waer datse keeren // gaen Deen Doedij slingerbeenen Dander Laveeren // gaen dat die straten te naw sijn soomen onversaecht // siet tis al om die pispot dat elck dan vraecht // siet

170 ist knecht ist maecht siet sonder eenich gevechtgen roeptet al terstont Isser niet een kuels rechtgen

dus Laet drijven u plechtgen / en van sulcxs uuijtleggen // stilt De Wijncan

Ick ben die vermaerste segt al dat ghij seggen // wilt 175 want in u soe Doetmen dat vuijl en stinckelick // is

maer in mijn en doetmen niet dan dat drinckelick // is

(21)

25

+

[6r] 6

+

als Rijnsche wijn malevesaij en romenij soet bastaert / auserois / pelget en sulcke perti // goet 180 Die meenich sonder chij doet / vruecht welvaeren // snel

dus seeker pispot ghij moecht verhaeren // wel

sonder hier te beswaeren tspel / omdat ghij dus verheven // tort De Pispot

Swijcht wijnpot want ghij smenschen Leven // cort

185 u Dienaers ghij tot sneeven port // datse dick voor plaegen sterven maer mijn en machmen bij nachten bij daghen // Derven

want als princen cooningen / soe ick wil wedden // saen tsavonts om slaepen met haer huisvrow te bedden // gaen

dan moet ick daer present zijn / off sij worden metter spoet cranck 190 ick stae voort bedde opt ent van die voetbanck

en hoer haer secreet aen elcken cant // breer

dan setten sij mijn wech dan neemen sij mijn inde hant // weer

om soe te besijgen daer sij mede belast // sijn

(22)

+

[6v]

+

De Wijncan

Seeker pispot ghij moecht wel een gast // sijn voor die verbrast sijn / als een termijn // pachtere met recht moecht ghij wel hieten een platijn / wachtere anders en sijdi oick niet dan een vuijle snoo // crabbeken 200 dus moechdi wel Draegen een Roo / slabbeken

want veel wonders soutmen van u bedrijff // scriven smorgens Doet ghij Dick man en wijff kijven

elck wil zijn motijff Drijven al soutmen over Luijt // clagen dan kiven sij hartich wie u sal uuijtdraegen

205 Deen doet dander swijghen al sout tot scant // dingen altemet moet ghij dan tegens die want // springen als een eerloos quant // singen / sonder victorije De Pispot

Swijcht wijnpot ghij beneemt smenschen memorije 210 dus gaet ghij u glorie op elck een verstoort // wreeken

Die somnige en conen gans niet een woort // spreeken

(23)

27

+

[7r] 7

+

Die u gehanteert hebben tblijct Immers quansuis // plaen doedi bijder straeten al Laveerende thuis // gaen

215 datse niet dan confuis / raen / als meenich goe // Loeten sij hebben noesen soo dick gelijck als koevoeten datse tonspoe boeten als sij verstroijs // sullen sij moghen haer boerssen wel met hoij / vullen dus maect ghij u Dienaers in alle hoecken // teer 220 soo dat sij u naemaels wel vervloecken // seer

en oick niet soecken meer / Doer u verkeert // recht De Wijncan

Seeker pispot al bendij een expaert // knecht ick gae u vert te boven naer mijn belijdinge 225 want waer dat vruecht is off verblijdinge

off sulcke tijdinge ick moetet ontfawen // gaen

daer wert ick begeert en moet int aenschawen // staen

tuschen heeren en vrowen plaen / die doer mijn Jolijt queelen

(24)

230

+

[7v]

+

oick ben ick seer geacht alsmen nu ter tijt // speelen ommegangen kermisfeesten en coninxsfeesten // mee bij retorices kinderen Die Lustige geesten // mee

ben ick als die meeste mee // en Laet het geclam // varen Ick was seer geacht bij haer doen sij te Rotterdam // waren 235 in die generael reijs wass ickker met gepreesen // Jent

ter gow Tot noortwijck // elck oick mijn weesen // kent want elck nae deesen went // sonder eenich gespoock // siet De Pispot

Holla meester wijnpot was ick daer oick // niet 240 als sij te bedden gingen sonder eenijghe twijst // bot

sij rijepen wel twintich werff geeft mijn die pist // pot

en elck vroucken om mijn oick meer dan die pover / riep

en als sij mijn hadden sij pisten dattet over // Liep

soo noodich was ick daer alst wel te gelooven // staet

245 maer ghij o wijnpot die om mijn te bedrooven // gaet

(25)

29

+

[8r] 8

+

en met verdooven slaet / daermen voor te scromen // hoort wat ist anders dan quaet dat uuijt u can coomen // voort

hoe wel ghij tot becoomen spoort / tsijn al quaede lesse // snoot 250 want Overspel moort en sulcke exsesse // groot

Dootslach Dieveri voor sulcken gereet // is

tsanderendaechs seggen sij dan dattet haer Leet // is dat sijn u vruchten is dat niet een daet // fel

De Wijncan

255 Neen pispot men mach mijn vroech en Laet // wel sonder eenich quaet wel / gebruijcken en hanteeren Ick ben die den mans meest Doe conforteeren haer hart glorieeren alset beswaert // is

druck doe ick verschoeijen want sulcxs mijn / aert // is 260 soo eertijts verclaert / is // sonder eenich onrasse

De Pispot

Jae maer hoe sijn sij sanderendaechs te passe

(26)

+

[8v]

+

als sij u gehanteert hebben / en haer met stoopen // paren 265 tschijnt off sij dan al van die galch gedroopen // waren

soo gapense en geeuwense tlijff is verstooft // seer tschijnt datse sterff sieck sijn vanden hooft // sweer 270 haer geneucht beghint geheel tontsincken // Dan

Dit compt seijtet wijff dan vant drincken // man

haer vruechde soomen siet moet dan terstont // faelen De Wijncan

Jae Jae sanderendaechs gaense weer thaer vanden hont // haelen om quijt te sijn al sulcke bestieren

maer die mijn hantieren // reijn bij manieren 275 niet om verfieren // en crijgen geen pijne

tot geeven fijne // dus telcken termijne ben ick prijselick en bequaeme

want ick voor veel Lustiger en eedelder naeme

dan ghij o pispot / al bedreefdij rage // bloot

(27)

31

+

[9r] 9

+

De Pispot

Nochtans coomen u Dienaers in quellage groot want die veel die wijnpot in haer Jonge Jeucht hebben gehanteert met groot genuecht 285 als sij out worden en sulcken sluijp // kuesen

gaen sij al beevende ende Druijpnoesen met een stoxsken in die hant in elcken wijcke en hebben ciatica / gicht en dier gelijcke dan claecht elck Dat hij u te veel // nam

290 sij gaen croepel en manck die Lieden sijn heel tam soo dat sij moeten als die beswaerde claeghen

thooft hangt om Laech tschijnt datse naer daerde vraghen dit is wel blijckelick aen de man van soetgen

aen cornelis brow garbrant scaets en aen Doetgen 295 die niet garen sceijen van sulcken relaes

oick aen willem bont govert vreerickzoon en bonefaes

die sponges hebben om een can te Droogen

(28)

+

[9v]

+

sij rocchen sij crochhen dat sij puijlooghen 300 hoe hebt ghijse bestiert eij wijnpot hoomoedich

De Wijnpot

Hoe die gebruicten mijn alte overvloedich als sij Jonck waren fraij ende net

maer wat dunct u van Lapertgen en dirrick Joost sijn die niet vet 305 dees bruijcten mijn te met // voor haer selfs persoon

ende wat segt ghij van Awel / pellicaen en kaer schoon

en maerten gardiaen goosen en clement somen spae en vroo siet dees hanteeren mijn wel mee maer sijn al soo // niet

want het schijnt datse oijt in veel Jolijts clommen De Pispot

Beij wijncan toeft wat sij sullen noch wel in tijts comnen en oick veel gecrijts scromen // al bent ghij u prijsende maer ick ben een Igelick solaes bewijsende

Jae van princen coningen / sonder verlaet

315 soo hoor ick die raet

(29)

33

+

[10r] 10

+

De Wijncan

Nu sonder meer quaet

Laet wij ons metter Daet // tot eendracht bereijen // fijn 320 want waermen verblijt moeten wij met ons beijen // sijn

want salmer vruecht verspreijen / fijn / Ick bender nootsaeckelick en doert solaes sijt ghijse oick vermaeckelick

want tis wel te bevroen sonder te missen // bloet daermen veel Drinct Datmen daer veel pissen // moet 325 hier elck op gissen moet / ick cant betoogen // fier

De Pispot

Tis waer wijnpot dus Laet ons nu poogen // hier

tsaemen te vertreckken nu wij Langenoch vertoeft hebben wie oijt die wijnpot handelden mijn oick behoeft hebben 330 dus ghij mannen en vrowen niet om versteeken // vrij

heeft mijn Iemant van doen Laet hij spreeken // vrij al schijn ick hier te scaen besmeert en besmoutelick wil Iemant pissen die spreeck vrij stoutelick

want om sulcxs solaes meenich als pover // roopt

(30)

+

[10v]

+

dus neempt vrij die pot en pist dattet over // Loopt Liever Dan ghij sout in sulcken gedromme // staen De Wijncan

Schenct vol Die croesen Laet die beecker omme gaen

340 wat mach u sulcken gecromme // schaen / Laet sulcken Lot inden De Pispot

En wildi Dan wateren hier suldi den pot vinden bequaem en gereet tot sulcken verdoene De Wijnpot

345 Dat wij hier coomen in dees saisoene

Dus fraij en coene // en schijnen dus te blaeken // mee es om uwer Liefden te dienen en oick te vermaecken // mee dus neempt doch dees saecken / mee // uuijt Jonsten // reene De Pispot

350 Al sijn wij groff en plomp en in consten cleene

doer Jonsten alleene // neempt deese cranke // groet

Tis Lieft boven Al Diet doer den wijnrancken // doet

(31)

35

+

[11r] 11

+

daermen niet aff wancken moet // in dit Leven // hier

De Wijnpot

Eersaeme notable Jonstich en verheven // fier

offer wat waer bedreeven hier / dat gij quaelic mocht voorstan denct tis vastelavont Laetet daer mee doer // gaen

soo en mach u geen getroer scaen // hier mee onse slot // siet De Pispot

Vergeet Tavont Immers u pispot // niet

sij dient wel bij tvolck siet daermen Jolijt // maeken De Wijncan

Hier mede A Dieu godt wil u bevrijt // maeken

365 en u Droefheijt quijt maeken // sonder te beswaren // tspel sijn moogende graci wil u allen bewaeren wel

finis

Lanck 298 Regulen

(32)

[Idel Gepeijns ende Goede Wille]

+

[11v]

+

Een ander Tafelspel van twee personages den Eenen Genaempt Idel Gepeijns Amoureuselick gecleet dander Goede wille slechtelick gecleet

1

Goede Wille

Die al dat is van niet gemaect // heeft

10 en den mensch wrachte naer sijns selfs beelde wiens Liefde tonswaert // altijt geblaect // heeft die heere wiens goetheijt noijt duncken vergeelde die wil u altesaemen verleenen deewijge weelde sijn Liefde en blijschap moet u toe vloeijen

15 heer bruijdegom vrow bruijt twaer quaet dat ickt heelde die alle boomen en cruijden doet bloeijen

Laet u te saemen in voorspoedicheijt groijen

(33)

37

+

[12r] 12

+

Idel gepeijns

20 Om hier te weesen most ick mijn spoeijen gegroet sij den bruijdegom en oick die bruijt alle die hier geseeten sijn sonder eenich vermoijen u sij oick te saemen een vriendelick saluijt

Goede Wille

25 Wat ist Dat ghij sijt Laet hooren oft sluijt dat ghij u wilt vermeeten

ick was in mijn materi ghij brengter mijn uuijt tis wel een saeck om hier sijn verbeeten hoe sijdij geheeten

Idel Gepeijns

Mijn naem sal ick u haest doen weeten

al die hier sijn geseeten sal ick wel bekent // zijn Ick ben seer wonderlick vol secreeten

daer en was noijt feeste ick moster // ontrent // zijn

35 dus coem ick hier mede want ick moet hier present zijn

(34)

+

[12v]

+

offt spel soude gescent zijn dat hier is begonnen dus en mach ick hier niet vandaen gewent // zijn alle swaermoedicheijt wert van mijn verslonnen 40 mijns gelijck Leeft niet onder der sonnen

ick soude u wel connen / al waerdi vergramt veel blijschaps maecken dit wert u ontwonnen hier en wert nijemandt Doer mijn geblaemt Idel gepeijns soo ben ick genaemt

45 seer hooch befaemt in Igelijcke gratie

ick breng hier met mijn soo die reedene betaemt een costelick present tot deeser spacie

om hier te begiften uuijt goeder fondacie Die bruijdegom en den bruijt tot haerder eeren 50 welcke present beslooten is hoort die creaci

in smenschen wijsheijt wilt het wel grondeeren Ick salt u presenteeren

Goede Wille

O Idel gepeijns men mach u wel onbeeren

(35)

39

+

[13r] 13

+

dus wilt u keeren / ras hier van daen

want ghij bedrooghen hebt vrowen en heeren al die u oijt hebben gehangen aen

u menschen wijsheijt ginct versmaen

60 daer ghij ter werlt quaetheijt mee gaat browen onder mannen en vrowen

Idel Gepeijns

Swijcht van dien u naect veel rowen dat ghij u dus tegen mijn wilt vogen 65 ick ben die naeste soo elcxs mach scowen

ter werlt Levende in smenschen oogen segt doch wien heb ick oijt bedroogen dat ghij mijn hier sout willen versteecken Ick Domineer met grooter vermooghen 70 in alle feesten onder clercken en Leeken

mijn en mach niet gebreecken Goede Wille

Quaet en bedriechelick sijn u steecken

(36)

75

+

[13v]

+

Ick en cans niet uuijtspreeken u ongewinne waen sijdij gecoomen

Idel Gepeijns

Bij Adam nam ick mijn eerste beghinne

en werden met hem uuijdt den paradijs gejaecht 80 daer naer was ick bij Caim als hij creech inden sinne

dat Abel van hem sout werden geplaecht Ick was oick stoutelick en onversaecht onder smenschen kinderen Triumpheerende alsmen Inden Arck ginck dit wert u gewaecht 85 oick was ick Inden tooren van babel fondeerende

oick was ick Nemroth Informeerende dat hijt beelt sijns vaders heeft verheeven

daer van daen was ick mijn in secreeten keerende bij u Ramus en vasta daer veel aff is gescreeven 90 oick heb ick saturnus in sijn warschap gegeven

dit selfde present dat ick hier heb gebracht

waer mede hij verselt was in alle sijn Leven

(37)

41

+

[14r] 14

+

Juppiter heb ick oick hier mede versocht 95 als hij trouden Juno dit wert u ontknocht

Esou Pelias in haer feestelijcke tijt

heb ick haer presentelick hier mede bedocht ontfangende soo waren sij verblijt

en noch wel Dusent hoe seer ghij mijn benijt 100 dus coem ick hier mede tot Deeser feeste

om u van swaermoedicheijt te maecken bevrijt en vruechde te bedrijven tot deeser foreeste als een Die meeste

Goede Wille

105 Heer bruijdegom vrow bruijt smaect wel den keeste van Idel gepeijns / ende smenschen wijsheijt mede hij compt u besoecken met beveijnsde geeste want waer hij verkeert en blijft geen vreede hij heeft geweest tot menijgen stede 110 waer hij oijt was most blijschap verhaeren

in corten Jaeren

(38)

+

[14v]

+

Idel gepeijns

Ick en achts niet veel op u redens verclaeren 115 die mijn met onrecht dus sijt blameerende

wat siet ghij voor een wilts openbaeren

waen siet ghij // hoe hiet ghij off wat sijdij hanteerende Goede Wille

Ick salt u seggen sijts wel grondeerende

120 waer ick ben verkeerende en mijns naems vermeeten onder den kinderen goodts ben ick mijn geneerende want goede wille soo ben ick geheeten

en dat ick hier coome dat suldij oick weeten es om den bruijdegom en den bruijt te beschincken 125 met een costelick present vol alder secreeten

dat ick hier brenge sonder eenijch mincken

is oprechte Liefde wilt hier op dincken

die gratij goodts heeft mijn hier gesonden

Tot Deser stonden

(39)

43

+

[15r] 15

+

Idel Gepeijns

Noijt sulcxs vermonden

segt doch waer hebdij dus Lange gelegen ick en sach u noijt // in straeten noch in steegen 135 hoe cont ghij u Dregen // uuijt mijnen oogen

bij goodts kinderen can ick mijn oick voghen

sij en waren noijt bedroogen // off ick wasser bij present soo ick met meenichte wel mach betoogen

daer ick mijn mede heb gemaect bekent 140 soo haest als Loth uuijt sodoma was gewent

heb ick mijn tot Lots wijff en sijn dochteren gekeert Ick Dede haer omme sien en ick wast fondament dat die kinderen tsaet haers vaders hebben begeert oick heb ick mijn bij agar en Ismael geneert

145 als sij uuijt abrahams huijse werden verdreven met mijn sijnse weder In hoocheijt verheeven Goede Wille

Ick ben met Isack Inden huijse gebleeven

(40)

150

+

[15v]

+

bij den rechtvaerdigen Abraham ter selver daegen Ick was hem oick ontrent tis claer beseven

als hij offerde sijn soon nae goodts behaegen met goede wille heeft hij gedraegen

oprechte Lijefde soo ghij moecht hooren

155 daer nae was ick bij Jacop sonder eenich verlaegen Twelck was een man van godt vercooren

bij Josep den droomer was ick meede als vooren als hij van sijn broeders werden veracht

In Egipten sijnde deet ick hem vreucht orbooren 160 Doer goede wille heeft hij hem van sonden gewacht

waerom goodts geest soo in hem heeft gewracht dat hij een prince over Jerusalem werden gestelt tsijnder bruijloft heb ick mijn present gebracht en tot meer ander soo u sal werden vertelt 165 wien mijn bemint haer Droefheijt smelt

die gratij goodts sal haer verschoonen

met blijscap croonen

(41)

45

+

[16r] 16

+

Idel Gepeijns 170 Wat is u present

Goede Wille Ick salt u thoonen

vrij sonder hoonen // eert Lange Lijt mijn present is vreedelick // tot elcxs profijt 175 tot dat deeser maeltijt // behoort ongemeten

siet daer ist aenschoutet met Jolijt

een ootmoedich hert is mijn present geheeten heer bruijdegom vrow bruijt ick doet u weeten draecht ghij ootmoedicheijt int herte binnen 180 met oprechte Liefde vol alder secreeten

soo suldij een eenijge vreede beghinnen

niet alleen hier maer bij den coninck der seraphijnnen want een ootmoedich hert is godt behaechelick sonder dit en coendij malcander niet beminnen 185 off tsoude hier naemaels weesen beclaechelick

dus weest Deen dander verdraechelick

want doer Liefde is alle dinck volmaect

dus in Lijefden waect

(42)

+

[16v]

+

Idel Gepeijns

Oick sal ick wat thoonen dat anders smaect hebdij hierom gecaect // en dus staen snerken nochtans tis goet ende niet te verwerpen maer u ent mijn sijn verde verscheeden Goede Wille

Heer bruijdegom en vrow bruijt hoort nae mijn reden dit present heeft geweest in tijen voirleeden

bij den Jongen tobias en sara sijn vrowe waerdoer den viant es van haer vergleeden 200 en hij bleeff in vreeden / bij die suvere kersowe

ootmoedich van herten elck Dit onthowe want goede wille was tot haerder feeste als een die meeste

Daerom sijn sij bespreijt met hemelsche douwe 205 goodts engel bleeff bij haer tot den ende getrowe

oick heb ick bij alle propheeten geweest die daer hadden goodts geest

bij hester susanna smaect wel den keest

(43)

47

210

+

[17r] 17

+

was ick onbevreest // ick Dede dees wijven volstandich blijven

daer van daen ginck ick al omme drijven doer geheel Israhel in dorpen in steen hoort wat ick meen

215 bij samuel salamon om haer gerijven daer naer bij Den kinderen der Machabeen als vroon hebben gestreeden

Ick was oick bij Maria die maget reen

als sij heeft ontfangen doer ootmoedicheijt alleen 220 den soon des vaders eewich gebenedijt

die ons heeft bevrijt

ende heeft geblust ons alder geween den macht des viants heeft hij vertreen doer oprechte Liefde aennam hij den strijt 225 dit seeker sijt

In die bruloft Johannes was ick mede int crijt tot een Igelicxs profijt

dus heer bruijdegom vrow bruijt ontfanct met Jolijt

(44)

230

+

[17v]

+

een ootmoedich herte sonder eenich respijt in oprechte Liefde van goede wille bereijt soo suldij eewelick sijn verblijt

u vruechde sal duren als Die scriftuer seijt tot inder eewicheijt

Idel Gepeijns Tis recht bescheijt

ick kenne datttet is soo ghij hebt verbreijt goodts wille is die wortel van alle deucht nochtans moet hier mede sijn uuijtgeleijt

240 tverstant mijns presents / waer doer ghij wert verhoeucht nu om te aenschowen u selver veucht

dit is mijn present van grooter waerden Onnutte sorge soo ghij Leesen moecht daer ghij ten eijnde toe in moet volherden 245 want wien deechtelijcke staet wil aenvaerden

Die moet sorgen voor alle dat hem mach gebreeken huis en huijsraet hoort toe ghij vermaerden

cleer cost en schoen ten dient niet versteeken

(45)

49

250

+

[18r] 18

+

pap wiech en Lueren bedtlaekens en Deeken vroeten en wercken dagen en nachten

en crijchdij dan kinderen soo dit is gebleecken die moet ghij voor vier ende water wachten altijt moet ghij heer bruijdegom Den esel slachten 255 als u wijff thuis wascht soo moet ghij water halen

tkint Langen en reijken wilt hier op achten dit Doende soo suldij uuijt haer prijs niet dwalen dus wiltet in waerden ontfanghen

ghij moet sorge Draegen off tsoude u faelen 260 voor toecoomende goen wiltet wel verstaen

Goede Wille Al u vermaen

is niet geraen // in sheeren oogen

den heer seijt selver die schriftuer tuijcht plaen 265 soect voor al het rijcke goodts nae u vermoegen

al dat u van noode is sal ick u toe voegen

In u uuijtgaen Ingaen sal ick u gebenedijen

u kinderkens sullen hem om u tafel vlijen

(46)

270

+

[18v]

+

als Jonge olijfskens weet dit voirwaer die heer sal u selven van als bevrijen een vrowe ootmoedich in Lijefden eerbaer

es een croone haers mans soo salamon scrijft claer Idel Gepeijns

275 Ick en hoorden mijn Dagen noijt sulcken maer salmen Dan niet met allen sorgen

Goede Wille

Jaemen maer niet voor den dach van morgen tes genoch dat elcken dach sijn eijgen sorge draecht Idel Gepeijns

Eij hoort toch wat een bloet

en salmen niet sorgen om te sleepen binnen soo souden wij Leven out en onver saecht Lauij en Leckker naer ons selfs sinnen 285 salmen niet vroeten / wercken noch winnen

maer sonder afterdencken in vruechden Leven contrarij sal ick u doen bekinnen

waer doer ghij sult in ongeluck sneeven

(47)

51

290

+

[19r] 19

+

waerom heeft godt ons handen gegeven voeten / gesicht / mont / vaet wel tbediet verstant / en sinnen / tis claer bescreven dan om te gebruijcken naer goodts onthiet alsoomen wel siet

Goede Wille

Dat en missaeck ick niet

die handen / sijn ons gegeeven om slaven die ooren / om hooren die voeten om draeven tgesicht om sien / den mont om spreecken 300 maer en wilt u in geen onnutte sorge steeken

ghij sult u best doen in alle u dingen wercken en wroeten met groot verlingen geeft hem die sorge die ons heeft verlost

tlichaem is meer dan die cleeren / tleven meer dan die cost 305 wat conen wvij bedrijven met alle ons sorgen

Idel Gepeijns

Ick wilde ick u saech geheel verworgen

ghij wilt mijn hier ter plaetsen verdrijven

(48)

310

+

[19v]

+

Idel gepeijns sal nochtans hier blijven geduerende dees feeste met mijn present dat in smenschen wijsheijt is geent Goede Wille

Ghij hebt seeker mennich hoff geschent 315 dus haestelick went // en wilt u versteecken

Idel Gepeijns

Swijcht bloet ghij en hebt mijn noijt gekent Goede Wille

Ghij hebt seeker mennich hoff geschent Idel Gepeijns

Ick mach vertreckken maer mijn cracht blijft hier ontrent ghij vent // ick salt noch op u wreecken

Goede Wille

Ghij hebt seeker memich hoff geschent 325 dus haestelick went // en wilt u versteeken

heer bruijdegom vrow bruijt u en sal niet onbreeken

(49)

53

+

[20r] 20

+

ontfangt Dit present in u thertsen gront ghij blijft gesont

Idel Gepeijns

Hier mede uwen oorloff Tot deeser stont blijft met Lijefden doerwont // ick wil vertreckken want ick moet noch weesen tot veelderleij pleckken in alle vleckken // moet ick mijn streckken

335 om vruecht te verwreckken // onder vrowen en heeren Goede Wille

Hier mede uwen oorloff ick wil mede passeeren ter plaetsen daer ick noch ben gesonden wilt malcanderen Lieffelick Informeeren 340 om ootmoedich te Leeven tot allen stonden

op dat ghij in goede wille wert bevonden soet van gronden // groot en smal bewijst malcanderen Lieft met soeter tael dit is geschiet doer Lieft is tprincipael

finis

155 Regulen Goede Wille Lanck

136 Regulen Idel gepeijns Lanck

291

(50)

[Schipper, Pelgrim en Post]

+

[20v]

+

Een ander Tafelspel Van Drie personages Den eenen Een schipper Den ander een Pelgrim die Derden een Post

Te scheepe te scheepe Ick wil varen Tis al voirwint / noijt best gepast

Ick en mach schier sien wint storm noch baren 10 te scheepe te scheepe

alle die oijt in wateren waeren en souden niet ontlaeden mijn Last te schepe te schepe

tis al voirwint

15 Ick hebbe opgericht seijl en mast

dus wil ick terstont gaen steeken van sande

godt Laet ons seijlen het schip al voir den gast

Ick en sal niet rusten in tswerlts waerande

voir dat ick coom ten heijligen Lande

(51)

55

+

[21r] 21

+

Post

Hoort Edele gebooren wijse vaillanden wilder niemant senden brieven bullen off gelt binnen Jerusalem met goeder verstanden 25 ick salt hem bestieren als post te handen

en oick niet rusten doer geen gewelt voir dat ick te Jerusalem zij gestelt Pelgrim

Och hoe zeer Leijt mijn dese bevaert en quelt 30 dien ick gelooft hebbe veel verder Dan roome

en ick moetse quijten al ist dattet mijn velt want ick en mach rusten als pelgrom vrome voor dat ick int Landt van beloften come schipper Post

35 Te schepe / te scheepe Te paerde te paerde Pelgrom

Te voete te voete

al wat naer tlant van beloften moete

als ick Die een pelgrimage doe sonder veijsen

(52)

+

[21v]

+

schipper

Al die ten heijligen Lande willen reijsen

ende daer een bevaert sijn schuldich te Doene wij sullen hoop ick corte mijlen maeken // gaen Post

Alle die ten heijligen Lande willen raeken // saen

ende per fortse Daer reijsen moeten met grooter waerden die stelle hem rasselick met mijn te paerde

ick sal hem den wech wijsen recht toe recht aen 50 tot Jerusalem binne

schipper

Dats vreemt te verstaen

mijn dunct wij drie hier sijnde voor oogen willen eenen wech inne

Post

Elcxs wil hem pogen

naer Jerusalem te reijsen Ick segt u plat Pelgrom

Int Lant van beloften verstaet wel dat

60 waer ick oick seer gaerne wel Lieve man

(53)

57

+

[22r] 22

+

schipper Post

Ick wil te scheepe En ick te paerde Pelgrom

65 Ende ick te voet / dan

met swaeren arbeijde doer hagel en wint doer regen onweder niet achtende een twint wat armoede dat ick al omme besuere schipper

70 Ick bender in ick moeter me duere godt geve dat mijn schip wel seijlen moet ende dat ick int seijlen mach winnen goet ter saliger haven al van Jerusalem Post

75 Ende ick waerder oick garen / hem / seg / hem / als post dier Immer uuijt noot moet weesen Pelgrom

Waer machmen doch Leesen

van dusdanige gevalle van grooter Love

80 daer hier drie persoonen sijn gecoomen te hove

(54)

+

[22v]

+

in drie manieren Divers van sinnen deen wil te scheepe te Jerusalem binnen

den anderen te paerde den derden te voet voirwaer 85 diens gelijck en vant ick noijt

schipper

Dats Immer claer

hadt ick daer veel coopluijden die met mijn voeren daer ick mijnen cost op mochte snoeren

90 dat soude wel sijn dat ick begeerde Post

Ende hadt ick veel heeren met mijn te peerde oft ander volck daert gelt off mochte

tot dat ickse binnen Jerusalem brochte 95 dat waer voor mijn een Melodije

Pelgrom

En hadt ick veel geselschap neven mijn sije

daer ick mede mocht reijsen tot mijnder vramen

tot dat wij int Lant van beloften quaemen

(55)

59

+

[23r] 23

+

men vont ter werlt noijt blijder man dan ick soude sijn

schipper

Wij drie waeren een gespan 105 om daer te varen in goodts geleije

wout ghij tscheep zijn Post

Neen soo ick eerst seije

moet ick te paerde mijn voijage quijten Pelgrom

En ick te voet al sout ickse verslijten tot boven den hantclaew tot den cnien schipper

Tis wonder dat ick niet van u gae vlien 115 van grooter abuijsen elcxs bij sondere

Post

Hoe coomen wij Dus versaemt Pelgrom

Dat geeft mijn wondere

(56)

+

[23v]

+

elck segge bij sondere // wat sijnen Last / is en hoe hij heeten mach

schipper

Alst al ondertast // es

125 Ick ben een schipper van habijten snoe Post

Hoe is u naem toch schipper

Nu aldus ende dan alsoo

130 dat is mijn naeme soorgelick int Leeren ick moet mijn inde wilde see geneeren met mijn scheepe ende het anckere

alle dagen voerende soo Lang soo cranckere nochtans moet ickker mee ten heijlijgen Lande // sijn 135 want ickt soo belooft hebbe

Pelgrom

Tsout groote schande // sijn

waert dat ghij eenich volck daer in ginck Laeden

+

100

+

ende dat u schip dan tot grooter scaeden

(57)

61

+

[24r] 24

+

te gronde soncke en aen stuckken braecke

schipper

Nu fortse het schip is een crancke saecke is Dat ick geraeke / daer ick toe hebbe Lost 145 soo is voor mijn al gewonnen Den cost

Ick hebbe die reijse begost / godt Laetse mijn volbringen Post

Ende ick moet met mijn peerde naer Jerusalem springen dravende Loopende altemet

150 nu fortse al est van Lijve niet vet

waer mijn bevaert gequeeten // soo waert al claer schipper

Post hoe heet ghij toch Post

155 Huijden hier morgen daer

daer ick nu ben // en sal ick morgen niet weesen Pelgrom

Huijden hier / morgen daer

(58)

+

[24v]

+

Post

Jae mijn vrient gepreesen

maer pelgrom hoe is u naeme met een woort segt op Laets hooren

Pelgrom

Alle dagen vast voort

dats mijnen naeme voor elcxs handelinge die daer seer vreemdelick is in wandelinge voor elcken pelgrom van crancken Lusten schipper

170 Alle dagen vast voort Pelgrom

Jae want ick en mach niet rusten

voor dat ick mijn bevaert inden beloofden Lant 175 wel gequeeten hebbe

Post

Dats een vreemt verstant

dat wij drie bijder waerheeden

ons bevaert Doen moeten

schipper

(59)

63

+

[25r] 25

+

daer wij elcxs bij sonder met herten puere gaerne geraecken souden

Pelgrom

Goede Avontuere

ter saliger vree // moet ons geschien schipper

Nu pelgrom vrient wilt ons bedien van waen coomdij tot deeser hove Pelgrom

Dat sal ick u seggen bij oorloove

hoe dat ick hier gecoomen zij bij des heeren plaijsant ick heb gewandelt doer soo mennich Landt

als Daer dagen int Jaer coomen autentijcke 195 van wandelen en vont ick noijt mijns gelijcke

nae Die griexsche coonijnkrijcken was eerst mijn treckken doer constantinopelen en meer ander pleckken

daer die gansen gewapent gingen alle den dach

ende die hadden tegen die see mijewen soo grooten slach

200 dat ick tot den knien toe int bloet most waen

(60)

+

[25v]

+

en hadt ick niet coonen swemmen ofte baen Ick hadde int bloet verdroncken met allen Post

Daer Duvel Daer schipper

Jae Laet vliegen die ballen

fijn Loogenen men machse met vingeren tasten Pelgrom

Al waent ghij mijn met spotten te belasten Ick en achts niet ick toon u noch ragije want ick trock van daer In pelligrimage

doer een boschaege // daer sinte anthoenis in Lach daer ick dat bijsterste water sach

215 dat ick in acht daegen soude mogen bescrijven Ick sach daer wilde mannen en wijven

wonder bedrijven / int selfde pat

220 sij hadden drie beenen ende vier staerten int gat ende een ooch dat op haer rugge stont

sij hadden ses hoofden elcxs met een mont

noijt mensch en vont wonderlijcker faetzoen van volcke

(61)

65

+

[26r] 26

+

Post

Swijcht nickker swijcht off daer borst een wolke 225 vander grooter Loogenen gaende buijten speele

Pelgrom

Die wijt wandelt die siet seer veele

al dunct u dat ick int seggen wonder browe Ick hebbe gesien soo veel bergen van gouwe

230 van peerlen en gesteenten die soo blincken tegen den dach dat ick daer wel acht dagen blint off Lach

doer die groote claerheijt heel sijnde verbaest schipper

Gans hoij ick hoor wonder Pelgrom

Ick hebbe al doerreijst bij naest Asijen Afrijcken en Egipten meede

doen ginck ick van daen twelck nootsaecken dede tot over Die Rode Zee Daer pharo in versanck Post

Hoe mocht ghij daer over neemen een ganck

voerdij te scheepe Laet ons Dat hooren

(62)

+

[26v]

+

Pelgrom

245 Die see was harde bevroeren

dus reet ick daer over met twee scaetsen wel duijsent mijlen tot dier plaetsen

daer die kinderen wandelden in die woestijne veertich Jaer Lanck daer sij hadden veel pijne 250 en voort ick op den berch sinaij ginck

daer Moijses Die thien gebooden ontfinck noijt wonderlijckker Dinck // dan ghij sult hooren schipper

Nu Liecht voort Laet sien Pelgrom

Ick soude mijn schier stooren dat ghij u Dit Laet verwonderen

het begost daer te weerlichten ende te Donderen soo seer dattet heele aertrijck beefden daer 260 meteen quam moijses mijn naer

mijn geevende een gifte vol vreemde dinken

dat ickse dees heeren soude schincken

al hier ter plaetsen met Jolijsheijt

(63)

67

+

[27r] 27

+

Post

Gaff u Moijses een gifte Pelgrom

Jae hij Diemen Loff en prijs seijt van nu tot inder eewicheijt

270 noijt costelijcker gifte twert u verbreijt elck mach wel naer dit present wenschen schipper

Wat present ist Dan Pelgrom

275

+

200

+

Het Diepste verwonderen van alle menschen noijt heer en hadde schoonder gifte vrij dan ickse schincken sal

Post

Ick en blijff daer bij

280 dat ghij // hier sout brengen deese heeren eerbaer het diepste werwonderen van alle menschen claer twelck u Moijses op Sinaij heeft gegeven

om hier te bringen

(64)

+

[27v]

+

bij dander Loogenen en Laetet Leggen maer hoe compt ghij hier

Pelgrom

Hoort ick salt u seggen

met dat ick daer tegens moijses stont en sprack die mijn tpresent gaff en doen nae den hemel track doen quam daer eenen wint die hem ontspreijde die mijn van daer in deese camer waijde

295 in een ogenblicxs tijts tot mijnder behaegen Post

Dats noch den meesten Logen vanden dage veni creator / godt mocht u sijn een plaegere schipper

300 Vrij Driaekel proevere Post

Jae oprecht casjaegere

van Liegen soo voerdi het fraijtste schilt schipper

305 Noijt sulcken blaesere

(65)

69

+

[28r] 28

+

Pelgrom

Segt wat ghij wilt

Ick salt u noch waer doen met mijn cruckke 310 en van waen compt ghij toch schipper

schipper

Met grooter geluckke

heb ick geseijlt met mijn scheepe soo veel ter see soo Lange en breet dat mijn werden wee

315 en hoorden roepen Jammerlick Daer nochtans seijlden ick met mijn schepe naer om te weeten wattet weesen mochte

ende Doen seijlde ick soo Lange tot dat ick gerochte tot voor Die helle al schijntet Loogen

320 doen quam pluto Den godt vander hellen vervloogen tot aent boort mijns schips met een verseeren en riep keert weder ende wilt om keeren

ghij sijt hier verde genoech geseijlt nu ten stonden ofte ick sal u ende u schip doen sincken ten gronde 325 van mijnder rijcke daer ick moet Domineeren

met alle mijn Dienaers ende heeren

dus wilt keeren // u schip ick raet u bij deesen

(66)

+

[28v]

+

doen vraechden ick hem heer waer mach ick weesen 330 dat ghij mijn schip te gronde wilt vellen

Waer ben ick geseijlt // Doert gat vander hellen sprack hij daer Drie verdoemde werden beswaert soo David inden negennenveerstichsten psalm verclaert dus ras verhaert // off tcost u Leven gereet

Post

Soe en hoorden ick mijn dagen noijt vreemder bescheet Laet voort hooren tbeleet // van dit aencleeven

schipper

Doen seijden ick hem och heere wilt mijn dan geven 340 een Lijckteijken om van hier te draegen

om dat ickket met die waerheijt mach gewaegen dat ick soo nae der hellen heb geweest

dan est goet te gelooven voirwaer dat eest

Doen sprack pluto en gaff mijn eenen Liefelijcken toon 345 seggende schipper dat geeff ick u te Loon

om dat ghij u schip dus verde dorst stieren

doen vraechden ick hem heere wat geeft ghij mijn hieren

hij antwoorden vrient ghij moechter voor knijelen

(67)

71

350

+

[29r] 29

+

want het is Tswaertste verdriet der verdoemder sielen hout / draecht dat mede ende tijt avant

doen keerden ick mijn schip ende vooer te hant ende voer van cant / stil allincken

dus wil ickt deese heeren voir een present schincken 355 dat mijn pluto gaff

Pelgrom

Swijcht Duvel ghij mocht versincken al Leevende in daerde tot deeser stede soo Oorodathan ende abiron deden

360 u Liegen heeft Den ganck verre boven mijn genoomen Post

Hoe sout ghij voor tgat vander hellen coomen met uwen scheepe tot eenijger tijt

schipper

365 Segt ghij dan dat ickket Liege Post

Neen maer ghij gaept veel te wijt

tis onpossible ghij sijt quaelick bedacht

(68)

+

[29v]

+

schipper

Ick heb een goet Lijckteijken van daer gebracht twelck ick noch toonen sal // wat uuijt Legdij Pelgrom

Twaerste verdriet der verdoemder sielen segdij 375 ick en hoordent mijn dagen / ten is niet prijselick

schipper

Ick salt u noch sijn bewijselick

met goede reeden // dien ick u uuijt Leggen sal Post

380 Hoe coomdij hier dan schipper

Ick salt u seggen // all

mit dat ick mijn schip omkeerden int bemercken soo quam daer een walvisch grooter dan thien kerken 385 ende die slocten mijn schip op ter selver tijt

soo hij Jonas Dede dit seeker sijt

ende hij schoot mijn tsijnen backhuijs uuijt

van daer tot hier toe ten is geen cluijt

op eenen minuijt // tis noijt corter reijse

(69)

73

+

[30r] 30

+

Pelgrom

Hij dede dat ghij moet becleeden een greijse sulcken stuijtvos en quam noijt te haerlem niet Post

395 Hij most wel weesen in een groot verdriet doen hij van soo verre wert tot hier gespoogen Pelgrom

Waer soutmen sulcken walvisch vinden moogen hij is Die Logen wel een vergrootere

Post

Hij souden wel dienen tot een muijlstotere hij stoffeert te deegen wel sijn parabolen schipper

Tes waerachtich sonder eenich fabulen 405

+

300

+

bove ravelen is mijn present verheven Dat mijn pluto selfs heeft geschreven

en oick gegeven // soo ghij selfs sult aenschawen Post

En waerdij in Die helle met

(70)

+

[30v]

+

maer ick wasser soo naer dat ick int verdullen Lucifer hoorden in sijn seetel brullen

415 dees heeren sullen mijn gelooff geven sonder toven ende dit present verlicht altoos u bedroven

dus houtet voir waer Post

Souden wij Dat gelooven

420 wij mosten van dien noch tbewijs hebben Pelgrom

Nu post ghij most oick mee Liegen wildij prijs hebben Laet ons davijs hebben / sonder veijnsen

schipper

425 Van waen compt ghij toch Post

Ick sal mijn bepeijnsen

dat ick niet en Liege een enckel stroijken Pelgrom

430 Jae soo Doet toch mijn Lieve Loijken

siet hier een troijken / maer een deus waer betere

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Want was Jan al rumoerig en heerschziek, Alex en Guy waren heele heeren, ongevoelig meer voor den rechtsuitspraak van Marietje, zelfs niet meer in bedwang gehouden door Adeline -

H.J.A.M. Schaepman, Menschen en boeken: verspreide opstellen.. Op eenmaal rees daar in 't midden van dien chaos een zoon uit dien chaos geboren op. Hij was meer dan een zoon van

Daar kwam Görres en bewees niet alleen, dat die wereld bestond, maar beschreef haar leven en haar wetten, stelde in 't licht hoe ook hier het dubbele rijk werd gevonden, hoe ook

1) Dante Div. Schaepman, Menschen en boeken: verspreide opstellen.. aan hun wraak of hun hebzucht ontsnapt, zijn er toch enkele gebouwen, naar wier sieraden geen enkele hand

Ook het Rome der Pausen is de verwinner van geheel de wereld en verwinner door recht van geboorte en Godsbesluit; al de volkeren zijn de verwonnelingen dezer éene, onoverwonnen

krachten van de Kerk en het Pausdom zoo brood mogelijk in werking te brengen midden in geheel de moderne samenleving.’ Het kernachtige woord heeft hij op 15 Juni 1887, in zijn brief

Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer ‘de Pellicanisten’.. Extra aandacht verdient in dit opzicht nogmaals de figura u en de potestas van

1855 op dat hij in barmherticheden seer rijck een trou overste priester soude sijn voor godt om ons godt te versoennene want sonder spodt daer hij ingeleden heeft en oock becoort