Vraag nr. 39
van 21 november 2002
van de heer JAN VERFAILLIE
Verkoop van hoeveproducten – Bouwvergunning Er worden door de verschillende beleidsniveaus stimuli uitgewerkt om de verkoop en productie van hoeveproducten te ondersteunen. De landbouwers worden aangemoedigd om deze bedrijfstak op hun bedrijf uit te bouwen. De producten worden op de hoeve verwerkt en rechtstreeks verkocht aan de consument.
Een probleem dat vaak opduikt, is het verkrijgen van een bouwvergunning. Op grond van bepaalde kwaliteitseisen moeten de betrokken landbouwers heel vaak investeren in betere verwerkings- en ver-k o o p i n f r a s t r u c t u u r. Het ver-komt vaaver-k voor dat land-bouwers die een bouwvergunningsaanvraag indie-nen – al dan niet gekoppeld aan een gedeeltelijke bestemmingswijziging – hiervoor geen vergunning krijgen en verwikkeld raken in allerhande beroeps-p r o c e d u r e s. Vooral een verkooberoeps-pberoeps-punt (hoevewin-kel) ligt moeilijk. Dit demotiveert de landbouwers en werkt contraproductief.
1. Is de minister op de hoogte van bovenvermelde problematiek ?
2. Wordt terzake een oplossing uitgewerkt ?
Antwoord
Uiteraard is de door de Vlaamse volksvertegen-woordiger vermelde problematiek mij bekend. E e n eenduidig standpunt of uniforme oplossing is ech-ter niet zo evident omdat het in de concrete geval-len niet altijd gaat om enkel het verwerken en ver-kopen van de op het eigen landbouwbedrijf gepro-duceerde zaken.
Die gebeurlijke problemen hebben te maken met de bestemmingsbepalingen van het agrarisch ge-b i e d , zoals vastgelegd door de gewestplanvoor-s c h r i f t e n . Artikel 11 van het koninklijk begewestplanvoor-sluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen bepaalt dat de agrarische gebieden bestemd zijn voor de landbouw in de ruime zin en dat behoudens bijzondere bepalingen die gebieden enkel mogen bevatten de voor het bedrijf noodza-kelijke gebouwen, de woning van de exploitanten, benevens verblijfsgelegenheid voor zover deze een integrerend deel van een leefbaar bedrijf uitmaakt, en eveneens para-agrarische bedrijven.
Het moet dus in eerste instantie reeds gaan over een werkelijk agrarisch bedrijf vooraleer verkoop van eigen hoeveproducten verantwoord zou zijn. Het is anderzijds evident dat land- en tuinbouwbe-drijven hun eigen producten mogen opslagen en conditioneren en daarvoor in de nodige infrastruc-tuur kunnen voorzien. Hetzelfde geldt voor de commercialisatie van de eigen producten. D a a r-voor kan de noodzakelijke (eenvoudige en klein-schalige) infrastructuur in overweging worden ge-n o m e ge-n . Het betreft ige-n alle gevallege-n de eigege-n geteel-de en gekweekte producten, dus geen van geteel-dergeteel-den aangekochte producten. Naast de direct verhandel-bare producten, is ook de verkoop van bewerkte producten en versneden vlees aanvaardbaar. B e-drijven die de voormelde activiteiten uitoefenen met van derden aangekochte producten zijn echter zuivere handels- of verwerkingsbedrijven en dus zonevreemd in agrarisch gebied. Er dient over te worden gewaakt dat de landbouwbedrijven met commercialisatie van de eigen productie niet evo-lueren naar pure commerciële, ambachtelijke of in-dustriële bedrijven, want die zijn strijdig met de ge-westplanvoorschriften.
Een eenvoudige verwerking van de op het bedrijf geproduceerde land- en tuinbouwproducten is min-der evident, doch eveneens te verantwoorden. H e t bereiden van hoeveboter is de meest bekende van die verwerkingsmogelijkheden. Ook de productie van geitenkaas, yoghurt en ijsroom enz. is niet meer uitzonderlijk.
In geval van verwerking dient te worden vermeden dat de bedrijven evolueren naar zelfstandige ver-werkingsbedrijven zonder band met de eigen land-b o u w p r o d u c t i e. Eén van de tastland-bare garanties is de omvang van de eigen productie die op zichzelf een volwaardige of nagenoeg volwaardige landbouwac-tiviteit dient te zijn. Daarenboven is de aard of de specialisatiegraad van het verwerkingsproces mede bepalend : dat proces dient voldoende eenvoudig te zijn, naar omvang en naar aard, om het als een ondergeschikte nevenactiviteit van het eigen land-bouwproductieproces te kunnen handhaven. Vo o r-al het ondergeschikt blijven van de verwerkings- e n verkoopfuncties (bij een volwaardig productiebe-drijf) is dus bepalend voor de eventuele vergun-baarheid.