thema 9
schrift
2 e editie
www.mundo-online.nl Mens en maatschappij
leerjaar 2 / vmbo-kgt
Thema 9 Milieu
ANTWOORDMODEL
Inhoud
Hoe werk je met Mundo? 4
Start 6
Blok 1 Milieu en milieuproblemen 8
Menukaart 1 16
A Scheepsrampen
B Hoeveel broeikasgassen produceer jij?
C Bordspel: Honger of erosie?
Blok 2 Milieuvervuiling, een nieuw probleem? 20
Menukaart 2 28
A Een mijnwerkersgezin in Zuid-Limburg
B Paaseiland
C De eerste stoomtrein in Nederland
Blok 3 De toekomst van het milieu 32
Menukaart 3 met keuzemenu Economie 40
A Duurzaam ondernemen
B Speel de Afvalrace
C Benzineprijs: een juiste prijs?
Blok 4 Het milieu en ik 44
Eindsprint 50
Begrippen 52
Illustratieverantwoording 54
ThiemeMeulenhoff ontwikkelt leermiddelen voor Primair Onderwijs, Voortgezet Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Beroepsonderwijs
Meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze leermiddelen: www.thiememeulenhoff.nl of via onze klantenservice (088) 800 20 15.
ISBN 978 9006 48826 5 Tweede druk, eerste oplage
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 Auteurswet j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl., dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp
(www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.
auteursrechtenonderwijs.nl.
De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
Mundo 2e editie is mede gebaseerd op Mundo 1e editie. Aan Mundo 1e editie werkten mee:
Kirsten Bos, Liesbeth Coffeng, Jeanine Cronie, Mariska Jansen, Marieke Kleinhuis, Jeannette Kooistra, Juul Lelieveld, Brigitte van Meurs, Eva Noort, Marieke van Osch, Theo Peenstra, Paul Scholte, Ferry Siemensma, Floris Ternede, Barbara Visschedijk, Jaap-Hein Vruggink.
Deze uitgave is voorzien van het FSC-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw voor het gebruikte papier op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.
Mens en maatschappij
Themaschrift 9 Milieu | ANTWOORDMODEL leerjaar 2 / vmbo-kgt
Auteurs: Liesbeth Coffeng, Ilse Ouwens, Theo Peenstra & Paul Scholte Eindredactie: Liesbeth Coffeng & Theo Peenstra
2 e editie
4
8
Blok 1 Landen rond de Middellandse Zee
1c Welke bron in dit blok spreekt jou het meeste aan? Leg uit waarom.
Bron , want
opdracht 2
Lees op bladzijde 8 van het lesboek de tekst
‘Warm en zonnig’.
a Gebruik de atlas.
2a Maak de tabel van figuur 2 af.
Gebruik GB 77B (BB-) en 77C (BB 56B).
2b Zoek de temperatuur in Athene en Amsterdam in januari en juli op. Zet die in de tabel van figuur 3.
Gebruik GB 194E2 en E3 (BB 114D).
2c De blauwe staafjes geven de hoeveelheid neerslag aan per maand. Schrijf in figuur 3 op in welke maand de meeste neerslag valt in Athene en in Amsterdam.
2d Welk klimaat hebben de twee steden?
• Amsterdam:
• Athene:
2e Het verschil in klimaat komt doordat Zuid- Europa dichter bij / verder van de Atlantische Oceaan ligt. In Zuid-Europa komt de wind in de zomer uit het westen / andere windrichtingen.
Daardoor komen er in de zomer weinig / veel wolken van de Atlantische Oceaan naar Zuid- Europa. Verder ligt Zuid-Europa zuidelijker en daardoor staat de zon er in de zomer hoger / lager. Het is er dan warm en droog.
opdracht 1
Lees de tekst hierboven en bekijk in het lesboek de titels, teksten en bronnen van blok 1.
1a Wat is de deelvraag van dit blok?
1b Welk onderwerp hoort bij welk tekstblokje?
Geef in figuur 1 met pijlen aan wat bij elkaar hoort.
Elk jaar brengen veel Nederlanders hun vakantie door in een land aan de Middellandse Zee. In juli en augustus staan er heel lange files op de Franse snelwegen en daar komen veel Nederlandse gezinnen met hun caravan in terecht. Jongeren pakken massaal de bus of het vliegtuig naar de Spaanse stranden. Waarom is dit deel van Europa zo in trek bij vakantiegangers?
DEELvraaG vaN DIt BLok:
Hoe ziet het Middellandse Zeegebied eruit?
Figuur 1
titel onderwerp
Warm en zonnig geschiedenis van het gebied
Het land talen die mensen spreken
Druk en rustig landschap
Het Romeinse rijk wat een toerist nodig heeft in een gebied
Romaanse en andere talen waar mensen wonen
Chinees op school afstand in kilometers en tijd gerekend
Toerisme taalonderwijs in Nederland
Afstand klimaat
Hoe werk je met Mundo?
Voor je ligt het themaschrift van Mundo. Je hebt dit themaschrift samen met het lesboek elke les nodig voor mens en maatschappij. Op deze pagina’s zie je hoe je met het themaschrift gaat werken.
Het themaschrift is op een vaste manier opgebouwd:
• De Start: dit is de themaopening.
• Blokken met opdrachten.
• Na blok 1, 2 en 3 een menukaart met keuzeopdrachten.
• Eindsprint met afsluitende opdrachten.
• Begrippen: uitleg van de belangrijkste begrippen.
opdracht 1
De opdrachten die je gaat maken, kunnen door jou of je leraar of lerares worden aangekruist.
In het themaschrift staan de opdrachten die je gaat maken. Je doet dat vaak met het lesboek. Bij de opdrachten heb je soms nog andere hulpmiddelen nodig. Dat wordt aangegeven met symbolen.
Hieronder kun je lezen wat die betekenen:
a
Bij deze opdracht heb je de atlas nodig.b
Bij deze opdracht heb je de computer nodig.c
Bij deze opdracht ga je samenwerken.d
Bij deze opdracht heb je extra spullen nodig, bijvoorbeeld een schaar of lijm.Intro
Hier lees je een korte beschrijving van waar dit blok over gaat.
Deelvragen
Ieder blok begint met een deelvraag. Aan het eind van het blok kun je die deelvraag beantwoorden.
Figuren
Figuren zijn plaatjes en tabellen waarin jij iets moet doen: kleuren, tekenen of schrijven.
5
Extra
Vraag aan je docent of je deze extra taak mag maken.
verdieping
Soms mag je deze opdracht maken van je docent, bijvoorbeeld als je tijd over hebt.
Op een rij
In deze opdracht oefen je wat je hebt geleerd in dit blok.
kennen en kunnen
Na ieder blok staat er een overzicht van alles wat je moet kennen en kunnen voor je toets.
www.mundo-online.nl
Bij ieder blok vind je op www.mundo-online.nl ict-opdrachten, films, animaties en oefentoetsen.
Menukaart
Hier mag je kiezen welke van de keuzeopdrachten je wilt doen. Er zit altijd één opdracht bij die je op de computer doet. En in leerjaar 2 is er per themaschrift ook altijd een keuzemenu Economie.
Eindsprint
Dit zijn afsluitende opdrachten aan het eind van het thema. Je vult een schema in en herhaalt zo nog een keer de belangrijkste begrippen. Hierdoor ontdek je of je alles goed kent.
Keuzeopdracht Samen of alleen Wat heb je nodig?
A Schone kleren Hoe worden de kleren die je bij jouw favoriete
winkelketen koopt, geproduceerd?
B Mondialisering: een goede zaak?
Moeten we blij zijn met de mondialisering? Welke gevolgen zijn er voor de economie en het milieu? Voer een debat.
C Nederland handelsland Onderzoek hoe goed Nederlandse bedrijven kunnen
concurreren met bedrijven uit andere EU-landen.
Schrijf daarover een krantenbericht.
Alleen
Met z’n vieren
Alleen Computer
Papier of computer
41
40 Thema 7 Wereldhandel Menukaart 3 met keuzemenu Economie Schoenen en mobieltjes
A Schone kleren Menukaart 3
B Mondialisering: een goede zaak?
c Deze opdracht doe je met z’n vieren.
Lees op bladzijde 24 van het lesboek de tekst
‘Meningen’.
Bekijk op bladzijde 24 van het lesboek de bronnen 28 en 29.
Je gaat met z’n vieren een debat voeren over mondialisering. Maak twee tweetallen:
• één tweetal verdedigt het standpunt van de globalisten;
• één tweetal verdedigt het standpunt van de anders-globalisten.
In het debat discussiëren jullie over de volgende twee stellingen.
1 Mondialisering is goed voor de economie van alle landen.
2 Mondialisering is slecht voor het milieu wereldwijd.
b Ga naar www.mundo-online.nl en maak de opdracht ‘Schone kleren’.
Bereid je als tweetal voor op het debat.
• Bedenk wat jullie mening is over de twee stellingen.
• Zet de argumenten voor jullie mening op een rij.
• Bedenk wat het andere tweetal vindt en welke argumenten zij hebben.
• Bedenk hoe je kunt aantonen dat het andere tweetal geen gelijk heeft.
• Bedenk voorbeelden waarmee je jullie argumenten duidelijk kunt maken.
Voer het debat.
• Begin met stelling 1.
• Laat eerst het ene tweetal aan het woord.
• Daarna krijgt het andere tweetal het woord.
• Reageer op elkaars argumenten en voorbeelden.
• Wie was het meest overtuigend?
• Doe hetzelfde voor stelling 2.
In deze opdracht vergelijk je de concurrentiekracht van Nederland met die van andere landen in de EU. Je zoekt antwoord op de vraag: Wat is de concurrentiekracht van Nederland? Je antwoord verwerk je in een krantenbericht. Omdat de factoren die de concurrentiekracht bepalen op verschillende manieren worden gemeten, ga je de landen punten geven voor hun concurrentiekracht.
opdracht 1 Lees op bladzijde 25 van het lesboek de tekst
‘Nederland handelsland’.
1a Leg in je eigen woorden uit wat concurrentie- kracht is.
1b In de tekst worden een paar factoren genoemd die de concurrentiekracht van een land bepalen.
Er zijn natuurlijk nog veel meer factoren, zoals de ligging van een land. Leg uit waarom de ligging belangrijk is voor de handel.
1c Heeft Nederland een goede ligging voor de handel? Gebruik eventueel de atlas.
opdracht 2 d papier Bekijk op bladzijde 25 van het lesboek bron 30.
2a Zijn hoge arbeidskosten goed of slecht voor je concurrentiekracht? Leg je antwoord uit.
2b In de tabel staan zeven Europese landen.
De twee landen met de beste arbeidskosten geef je 3 punten, de twee landen met de slechtste arbeidskosten geef je 1 punt en de landen ertussenin krijgen ieder twee punten.
Zet die punten op de juiste plek in figuur 1.
opdracht 3 Bekijk op bladzijde 25 van het lesboek bron 31.
3a Zoek in blok 3 de betekenis op van arbeids- productiviteit.
3b Is een hoge arbeidsproductiviteit goed of slecht voor je concurrentiekracht? Leg je antwoord uit.
3c De twee landen met de beste arbeidsproduc- tiviteit geef je 3 punten, de twee landen met de slechtste arbeidsproductiviteit geef je 1 punt en de landen ertussenin krijgen ieder twee punten.
Zet die punten op de juiste plek in figuur 1.
opdracht 4 Bekijk op bladzijde 25 van het lesboek bron 32.
4a Is een hoog opleidingsniveau goed of slecht voor de concurrentiekracht van een land?
Leg je antwoord uit.
4b Geef de twee landen met het beste onderwijs- niveau weer 3 punten, de twee landen met het slechtste opleidingsniveau geef je 1 punt en de landen ertussenin krijgen ieder twee punten.
Zet die punten op de juiste plek in figuur 1.
Land Score concurrentiekracht
Arbeidskosten Arbeidsproductiviteit Opleidingsniveau Totaal Nederland
Duitsland Frankrijk Verenigd Koninkrijk Polen Zweden Portugal
Figuur 1 C Nederland handelsland
06488241_Mundo_KGT_TS7.indd 40-41 01-02-12 10:49
Thema 3 Toerisme Blok 4 Toerisme en recreatie in je eigen omgeving 47
opdracht 11 verdieping
11a Met welke leus maakt Nijmegen reclame?
11b Veel dorpen en steden in Nederland hebben een slagzin waarmee ze reclame maken. Welke reclamezin heeft jouw woonplaats of streek?
Tip: kijk eens op de website van je gemeente.
11c Misschien heb je geen reclamezin gevonden.
En als die zin er wel is, kun je vast een betere verzinnen. Bedenk eerst wat er in jouw woonomgeving echt goed, leuk of bijzonder is voor toeristen en recreanten.
Bedenk dan je eigen reclamezin voor jouw streek of plaats.
opdracht 12
12a Bij jou in de buurt is er vast wel een recreatieterrein of zwemplas te vinden. Hoe heet dat recreatieterrein?
12b Bezoek je dat gebied wel eens? Zo ja, op wat voor soort dagen? Ja / nee, ik bezoek het gebied 12c Welke andere plaatsen, die speciaal zijn ingericht
om je vrije tijd door te brengen, bezoek jij?
12d Welke recreatievoorziening zou jij in je buurt of stad graag erbij willen krijgen?
opdracht 13
Bb Ga naar www.mundo-online.nl en maak de opdracht ‘Drusus en Corbulo’.
opdracht 14 op een rij
De letters van de Romeinse sporen zijn door elkaar geraakt. Zet ze weer in de goede volgorde.
• smile:
• schewelaag:
• hisbaud:
• ceshaspwerk:
• geenmijn:
opdracht 15 deelvraag
15a Wat is er in jouw woonomgeving echt goed, leuk of bijzonder voor toeristen en recreanten?
15b Zijn er in je eigen omgeving overblijfselen uit de Romeinse tijd te vinden? Zo ja, welke en waar?
15c Wat is er te doen voor toeristen en recreanten in jouw omgeving?
Ga naar:
www.mundo-online.nl Kennen en kunnen
Als je klaar bent met dit blok kun je:
• op de kaart aanwijzen waar de grens van het Romeinse rijk in Nederland lag.
• uitleggen hoe de Romeinen hun grens bewaakten.
• voorbeelden noemen van voorwerpen die van de Romeinen in Nederland teruggevonden zijn.
• uitleggen waarom Nijmegen een geschikte plek was voor een Romeins fort.
• een voorbeeld geven van de manier waarop steden met hun geschiedenis mensen proberen te trekken.
• uitleggen waarom gemeenten mensen met evenementen en voorzieningen naar hun stad proberen te trekken.
• voorbeelden noemen van recreatie- voorzieningen in je eigen omgeving.
• Begrippen:
limes Tijdwijzer:
Tijd van Grieken en Romeinen ExTrA oEfEnBlAD vAArDiGhEDEn
Vraag aan je docent of je het extra oefenblad ‘Bronnen gebruiken’ moet maken.
Eindsprint
51
50 Thema 3 Toerisme Eindsprint
1b Zet de volgende woorden op de goede plek:
islam – Middellandse – Arabisch – stadstaten – olijfboom – christendom – cipres – reliëf – Latijn – bevolkingsspreiding – Romeinse – romanisering – christendom – islam – Arabische – democratie.
Culturen
Oude Grieken
• niet één groot rijk, maar verschillende ...
• in Athene bijzondere manier van besturen:
...
• landbouw moeilijk, oplossing:
1 h ...
2 k...
Landschap
• vegetatie: planten die tegen w ... en d ...
zomers kunnen, zoals ... en ...
• ... : veel hoogteverschillen
Klimaat
• heet: ...
Zeeklimaat
• zomer: d ... en w ...
• winter: n ... en z ...
in hogere gebieden is het k ... en n ...
Romeinen
• groot rijk:
het ... rijk
• Romeinse cultuur verspreidt zich in het hele rijk. Dat heet:
...
• nieuw geloof in dit rijk:
...
• taal: ...
Turkije
• taal: ...
• geloof: ...
klimaat
• kust: M... Zeeklimaat
• binnenland:
- neerslag - winters Middellandse Zeegebied
aan de kust in het binnenland
Waar de mensen wonen Verdeling van de mensen in het gebied = ...
Meeste mensen wonen:
/
Redenen vroeger:
1 l ...
2 h ...
3 v ...
nu:
1 l ...
2 t ...
3 h ...
Arabieren
• groot rijk:
het ... rijk
• geloof: ...
• taal: ...
koude / zachte veel / weinig
-14.000 -12.000 -10.000 -8000 -6000 -4000 -2000 11000 2000
opdracht 2 Bekijk op bladzijde 28 van het lesboek de
Tijdwijzer.
Bekijk de tijdbalk in figuur 2.
2a Kleur op de tijdbalk:
• de tijd van jagers en boeren: geel
• de tijd van Grieken en Romeinen: rood 2b Schrijf de volgende letters bij de tijdbalk:
A 500 v.Chr.: bloeitijd van Athene B 1: geboorte van Christus C 100 n.Chr: Romeinse rijk op zijn grootst D 500 n.Chr: val van het Romeinse rijk 2c Wat kom je nu nog tegen van de oude Grieken?
2d Wat kom je nu nog tegen van de Romeinen?
opdracht 3 Bekijk de kaart in figuur 3.
3a Zet de naam van het land of eiland achter de letters.
A D
B E
C F
opdracht 1 Bekijk het schema in figuur 1.
Maak het schema in figuur 1 compleet.
1a Vul de woorden waarvan al een letter is gegeven aan.
G J
H K
I
3b Zet de naam van de stad, zee of rivier achter de cijfers.
1 12
2 13
3 14
4 15
5 16
6 17
7 18
8 19
9 20
10 21
11 22
3c Zet de naam van het gebergte achter de letters.
a c
b d
500 km 250 0
A B
C I
H
G
F
E D 1
16 2 14
15
17 18
19 20
21
a
d
b c
22 3
4
5 6
7 8
9 10
11 12 13
L
J
K FiguuR 1
FiguuR 2
FiguuR 3
6
START Thema 9: Milieu
opdracht 1
Lees op bladzijde 51 van het lesboek de tekst
‘Plastic soep’ en bekijk de foto.
1a Welk probleem zie je op de foto?
1b Bedenk of de eigenaren van de boten dit als een probleem ervaren. Leg je antwoord uit.
1c Zie je het echte probleem op deze foto?
1d Waarom hoor of zie je niet zo veel over dit milieuprobleem in het nieuws?
opdracht 2
2a Jouw gedrag heeft ook invloed op het milieu.
Noem drie dingen die je iedere dag doet waarmee jij het milieu vervuilt.
1 2 3
2b Bedenk voor één van de dingen uit opdracht 2a een manier waardoor je het milieu minder zou vervuilen.
2c Leg uit waarom je dat niet doet.
opdracht 3
c
Deze opdracht doe je met z’n tweeën.d
tijdschriften en kranten, vel papier (A3 of groter), kleurpotloden, schaar, lijm
•
Zoek in tijdschriften en kranten naar teksten en afbeeldingen over het milieu. Zoek naar de volgende onderwerpen:– een schoon milieu;
– milieuproblemen;
– oplossingen voor milieuproblemen.
•
Leg de plaatjes en artikelen die jullie gevonden hebben bij elkaar.
•
Deel ze in op onderwerp.
•
Kies per onderwerp de beste plaatjes uit.
•
Kies per onderwerp de beste artikelen uit.Onderstreep daarin de belangrijkste zinnen.
Of knip de kop uit.
•
Maak nu een collage over het milieu. Laat van elk onderwerp iets zien. Schrijf er zelf korte teksten bij.Vervulling van water met drijvend plastic.
Waarschijnlijk wel. Het ziet er niet mooi uit, de troep is onhandig bij het wegvaren en aanleggen en waarschijnlijk ook bij het vissen als ze dat met deze boten doen.
Nee, het echte probleem speelt zich verder op zee af, het ontstaat op het land.
Het echte probleem ver weg op zee is niet zo zichtbaar, er komen daar weinig mensen, er zijn ook maar weinig mensen die er direct last van hebben.
Eigen antwoord.
Eigen antwoord.
Eigen antwoord.
Thema 9 Milieu Start
7
opdracht 4
Blader in het lesboek thema 9 door. Lees de titels, de tussenkopjes en bekijk de bronnen.
4a Schrijf de hoofdvraag als titel bij figuur 1.
4b Op welke vraag krijg je antwoord in welk blok?
Schrijf de deelvragen van dit thema bij het goede blok.
4c Zet de volgende onderwerpen bij het goede blok.
•
oplossingen voor milieuproblemen•
wat ik aan milieuproblemen kan doen•
milieuproblemen vroeger
•
welke milieuproblemen er zijn.opdracht 5
5a Wat weet jij al van het milieu? Test je kennis en maak de puzzel in figuur 2.
1 Een belangrijk milieuprobleem is de opwarming van de …
2 Het opnieuw gebruiken van afval als grondstof.
3 Het etiket op een apparaat dat aangeeft hoe energiezuinig het apparaat is.
4 Zorgt voor veel luchtvervuiling.
5 Windmolens leveren deze vorm van energie.
6 CO2 zorgt voor een versterkt ...-effect.
7 Als dieselauto’s een …-filter hebben, stoten ze veel minder fijnstof uit.
5b Bedenk waarom het woord dat in de grijze kolom staat, belangrijk is als je het hebt over milieuproblemen.
hghg
4 1
3 2
6 7 5
Figuur 2
A A R D E R E C Y C L I N G
E N E R G I E L A B E L V E R K E E R W I N D E N E R G I E
B R O E I K A S R O E T
Figuur 1
Hoofdvraag:
Blok Deelvraag Onderwerp
1
2
3
4
Waarom heeft de hele wereld te maken met milieuproblemen?
Welke milieuvervuiling was er vroeger?
Hoe gaat het verder met het milieu?
Wat kost een beter milieu en wat betekent dat voor jou?
welke milieuproblemen er zijn
milieuproblemen vroeger
oplossingen voor milieuproblemen
wat ik aan milieuproblemen kan doen Welke invloed hebben mensen op het milieu?
8
Blok 1 Milieu en mileuproblemen
Als het milieu in het nieuws is, gaat het vaak over problemen. Maar wat bedoelen we precies met milieu? Wat voor problemen zijn er met het milieu?
En wat kunnen we er als mensen aan doen? Daarover gaat het in dit blok.
DEELvRAAg vAN DIT BLOk:
Waarom heeft de hele wereld te maken met milieuproblemen?
opdracht 1
Bekijk in het lesboek de titels en bronnen van blok 1.
1a Kruis de titels aan die volgens jou te maken hebben met milieuproblemen.
Ieder zijn milieu Milieuvervuiling
Aantasting: verstoring en versnippering Op is op
Bodemerosie in het Rifgebergte Het broeikaseffect
1b Kruis de bronnen aan die volgens jou te maken hebben met milieuproblemen.
Bron 1: De kringloop van het water Bron 2: Rioolwaterzuiveringsinstallatie Bron 3: Vervuilde grond in Lekkerkerk Bron 4 en 5: Ecoducten
Bron 6: Bodemerosie in het Rifgebergte Bron 7: IJsbedekking van de Noordpool in
1980 en in 2010
1c Maak jij je wel eens zorgen over het milieu?
Zo ja, waarover maak jij je zorgen?
opdracht 2
Lees op bladzijde 52 van het lesboek de tekst
‘Ieder zijn milieu’.
2a Wat zijn de drie onderdelen van het milieu?
1 2 3
2b Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen Nederland, een tropisch regenwoud en een woestijn? Schrijf de verschillen in figuur 1.
Kies uit: warm en vochtig – warm en droog – gematigd – dicht begroeid oerwoud – weinig bebouwing – nauwelijks begroeiing – weinig bebouwing – veel bebouwing.
opdracht 3
Bekijk op bladzijde 52 van het lesboek bron 1.
3a Zet de stappen van de kringloop in de juiste volgorde. Zet voor iedere stap een cijfer. De eerste stap heeft al het cijfer 1.
Wolken drijven van zee naar het land.
Het sneeuwt en het regent.
Een rivier stroomt van de bergen naar lagergelegen gebieden.
Waterdamp condenseert en er ontstaan wolken.
De sneeuw smelt.
Water verdampt uit zee.
Water stroomt over en door de grond naar het dal.
De rivier mondt uit in zee.
3b Wat is het begin- en eindpunt van deze kringloop?
Weer en klimaat Plantengroei Ingericht landschap
Nederland
Tropisch regenwoud Woestijn
Figuur 1
landschap klimaat mensen
3 4 7
2
5
6
8
De zee.
Nederland gematigd loofbos veel bebouwing
warm en vochtig dicht begroeid oerwoud weinig bebouwing warm en droog nauwelijks begroeiing weinig bebouwing 1a t/m c: eigen antwoorden.
Thema 9 Milieu Blok 1 Milieu en milieuproblemen
9
3c De kringloop van het water zoals die is getekend in bron 1 is de lange kringloop van het water.
Bedenk wat er gebeurt bij een korte kringloop van water.
opdracht 4 verdieping
4a Mineralen zijn voedingsstoffen voor planten.
Ze lossen op in water. Ook mensen en dieren hebben mineralen nodig. Door planten te eten, krijgen mensen en dieren mineralen binnen.
In deze opdracht maak je een schema van de mineralenkringloop. Lees eerst de stappen 1 t/m 10 door. Bedenk wat de goede volgorde van de stappen van de mineralenkringloop is. Zet de cijfers van de stappen op de juiste plaats in figuur 2. Begin bij 1: Planten nemen met hun wortels water en mineralen op uit de bodem.
1 Planten nemen met hun wortels water en mineralen op uit de bodem.
2 Mineralen lossen in de bodem op in water.
3 Mineralen zakken tussen de zandkorrels door de grond in.
4 Dode plantenresten verrotten.
5 Via de stam en de takken komen mineralen in de bladeren van de planten.
6 Volgroeide planten sterven af en bomen laten in de herfst hun bladeren vallen.
7 Planten groeien.
8 Mensen en dieren eten planten en vruchten.
9 Bacteriën breken verrotte plantenresten en uitwerpselen af tot mineralen.
10 Mensen en dieren poepen voedselresten weer uit.
4b Het schema van figuur 2 is nog geen kringloop.
Daarvoor ontbreekt één pijl. Teken die pijl zelf in het schema.
4c Leg uit wat wordt bedoeld met de uitspraak:
De aarde heeft geen afval.
4d Er is ook een gesteentekringloop. In de brugklas heb je daar al iets over geleerd, alleen werd dat toen niet zo genoemd. Bedenk samen met een medeleerling vijf stappen uit de gesteentekringloop. Tip: Denk aan een vulkaan.
1 2 3 4 5 6
opdracht 5
Lees op bladzijde 53 van het lesboek de tekst
‘Milieuvervuiling’.
Bekijk op bladzijde 52 en 53 van het lesboek bron 2 en 3.
5a Bij welke vorm van vervuiling past bron 2 het best?
5b Bij welke vorm van vervuiling past bron 3 het best?
5c Van welke vorm van vervuiling staat geen bron in het lesboek?
5d Bedenk waarom van die vorm van vervuiling geen foto is afgebeeld in het boek.
De regen valt dan gelijk weer in zee.
De aarde hergebruikt haar eigen afval, waardoor er niets overblijft.
Een vulkaan barst uit.
De lava stolt.
Het gesteente wordt onderdeel van een plaat.
Het gesteente duikt bij een trog mee naar beneden.
Het gesteente smelt en komt weer in de mantel.
Ze komt uiteindelijk bij een vulkaanuitbarsting weer een keer aan het aardoppervlak.
Watervervuiling.
Bodemvervuiling.
Luchtvervuiling.
Luchtvervuiling en het schoonmaken ervan kun je niet zo goed zien.
1
Figuur 2
5 7
6 4
8 10
9 2 3
10
opdracht 6
Bekijk op bladzijde 52 van het lesboek bron 2.
6a We halen water uit het milieu, en nadat we het hebben gebruikt, komt het ook weer in het milieu terecht. Lees eerst de stappen 1 t/m 9 door. Bedenk wat de goede volgorde van de stappen van deze drinkwaterkringloop is. Zet de cijfers van de stappen op de juiste plaats in figuur 3. Begin bij 1.
1 Door de riolering stroomt het water naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
2 Het water gaat via de waterleiding naar woningen en bedrijven.
3 Hoe dieper het water in de grond wegzakt, hoe schoner het wordt. Diep in de grond zitten geen voedingsstoffen meer voor schadelijke bacteriën.
4 In een fabriek worden de laatste schadelijke stoffen uit het water gefilterd.
5 Jij draait de kraan open voor een lekkere douche.
6 Jouw douchewater spoelt door het putje het riool in.
7 Kanaalwater zakt langzaam weg in de grond.
8 Nadat het meeste vuil eruit gefilterd en bezonken is, is het water schoon genoeg om in een kanaal te lozen.
9 Het water wordt uit de grond gepompt.
6b Kleur het vakje in figuur 3 dat het best bij bron 2 past rood.
6c Vervuild water verlaat je huis via de riolering. Op welke manieren verdwijnen andere afvalstoffen uit je huis?
opdracht 7
Bekijk op bladzijde 53 van het lesboek bron 3.
a
gebruik de atlas.7a Zoek Lekkerkerk op in de atlas. Lekkerkerk ligt in
de provincie
vlak bij de grote stad .
7b Hoe werd de vervuiling in Lekkerkerk ontdekt?
7c Had de ramp in Lekkerkerk voorkomen kunnen worden?
Ja / Nee, want
7d Bedenk waarom het afgraven van de vervuilde grond zo veel tijd en geld kost.
opdracht 8
Lees op bladzijde 54 van het lesboek de tekst
‘Aantasting: verstoring en versnippering’.
8a Heb je bij jou in de buurt wel eens geluidsoverlast? Zo ja, waarvan?
8b Trek in figuur 4 lijnen tussen de zinnen en de begrippen versnippering of verstoring.
8c Leg uit waarom er minder diersoorten komen door verstoring.
opdracht 9
Bekijk op bladzijde 54 van het lesboek bron 4 en 5.
a
gebruik de atlas.9a Leg in je eigen woorden uit wat een ecoduct is.
Plastic, oud papier, gft, glas mogelijk gescheiden, restafval in een container/vuilniszak. Je moet het wegbrengen of het wordt opgehaald.
Zuid-Holland Rotterdam
Doordat een waterleiding knapte, kwam men erachter dat het water vervuild was en later bleek de bodem ook vervuild te zijn.
het gif was afkomstig van vaten die gedumpt waren in sloten.
De huizen blijven staan, men graaft onder de huizen de grond weg. De huizen moeten gestut worden om instorten te voorkomen. Dit kost tijd en geld.
Eigen antwoord.
Jongen raken hun moeder kwijt. Of vogels gaan van hun nest. Er komen dan steeds minder jongen om de soort in stand te houden.
Een viaduct over een snelweg, waar dieren kunnen oversteken van het ene naar het andere natuurgebied.
Figuur 3
9
4
2
5 1 6
8 7
3
Thema 9 Milieu Blok 1 Milieu en milieuproblemen
11
9b Ecoducten worden meestal niet over
spoorwegen aangelegd. Bedenk waarom een ecoduct over een snelweg wel nodig is en een ecoduct over een spoor niet.
9c Bekijk figuur 5. Bedenk wat geschikte plaatsen zijn voor meer ecoducten op de Utrechtse Heuvelrug. Gebruik de atlaskaart van Midden- Nederland. Teken twee ecoducten op de kaart van figuur 5.
9d Leg uit waarom je de ecoducten daar hebt getekend.
opdracht 10
Bekijk op bladzijde 54 van het lesboek bron 4.
Lees op bladzijde 146 vaardigheid 4 Waarderen.
10a De ecoducten op de Veluwe verbinden vooral bosgebieden met elkaar. Bedenk waarom het ecoduct bij Middachten is gepland.
10b In 2011 schrapte de regering het aanleggen van nieuwe natuur in Flevoland. Tussen welke natuurgebieden kunnen grote herten en wilde zwijnen daardoor niet gemakkelijk trekken?
10c De Partij voor de Dieren vond daarom dat één van de ecoducten voor niets was aangelegd.
Welk ecoduct bedoelt die partij?
10d Ben je het eens met de Partij voor de Dieren?
Leg je antwoord uit. Gebruik in je antwoord het begrip Ecologische Hoofdstructuur.
Figuur 4
Door militaire activiteiten raken zeehondjongen hun moeder kwijt. verstoring De snelweg A1 loopt dwars door de Veluwe.
Boeren mogen pas maaien na 15 juni.
In 2006 stierven er meer dassen door het verkeer.
Door de verlichting van snelwegen raken trekvogels de weg kwijt. versnippering
Tussen twee opeenvolgende treinen zit vaak flink wat tijd. Dieren kunnen dus gemakkelijk een spoorweg oversteken.
Bijvoorbeeld: zo worden de grootste bosgebieden met elkaar verbonden.
Zo kunnen dieren van de Veluwe in de uiterwaarden van de IJssel komen grazen en drinken.
Veluwe en Oostvaardersplassen.
Het ecoduct Hierden.
Voorbeelden van goede antwoorden: Ja, het ecoduct was in de Ecologische Hoofdstructuur bedoeld als verbinding tussen twee grote natuurgebieden. Nee, over het ecoduct kunnen de dieren van de Veluwe nog steeds bij het water komen, ze kunnen ook naar het bos aan de overkant zwemmen, de Ecologische Hoofdstructuur wordt dus wel versterkt.
Figuur 5 Utrecht
Amersfoort
Veenendaal Leusden
Zeist Hilversum
natuurgebied Utrechtse Heuvelrug bebouwing
water
bestaand ecoduct nieuw te bouwen ecoduct snelweg
spoorlijn A28
A12 A12
A2
A2 A2
A28 A27
A27
A27
A27
A1 A1
A6
A1
A30
A15 10 km 5 0
12
opdracht 11
Lees op bladzijde 54 van het lesboek de tekst
‘Op is op’.
11a Kruis de voorbeelden van de uitputting van natuurlijke hulpbronnen aan.
De aarde is oud en slijt langzaam.
De aardoliereserves in de Verenigde Staten raken snel op.
Er is steeds minder vis in de Noordzee.
Door verbranding van fossiele brandstoffen komt er veel koolstofdioxide in de lucht.
In Zweden worden alle gekapte bomen vervangen door nieuwe aanplant.
11b Waarvoor worden aardolie en aardgas gebruikt?
11c Waarom kan de aarde de voorraad olie en gas niet (snel) aanvullen?
11d Noem twee redenen waarom de
wereldbevolking steeds meer energie verbruikt.
1 2
opdracht 12
12a Bedenk waarom er steeds minder vis in de Noordzee zwemt.
12b Door minder vis te vangen en te kleine vis terug te zetten in zee, kan de hoeveelheid vis in zee weer groeien. Maar daardoor is er minder vis om te verkopen. De vis wordt daardoor duurder / goedkoper. Het is daarom wel / niet winstgevend om vis uit verre landen in te voeren. Je kunt het tekort aan vis op de markt ook aanvullen door vis
te .
opdracht 13
a
gebruik in de atlas de overzichtskaart en thematische kaart van Marokko.Lees op bladzijde 55 van het lesboek de tekst
‘Daar en nu: Bodemerosie in het Rifgebergte.’
Bekijk op bladzijde 55 van het lesboek bron 6.
13a Wat is bodemerosie?
13b Het Rifgebergte ligt in het noorden / oosten / zuiden / westen van Marokko.
Het Rifgebergte is tussen de meter
en meter hoog.
In het Rifgebergte valt meer / minder neerslag dan in het vlakkere gedeelte van Marokko. In het Rifgebergte is het belangrijkste bodemgebruik:
De producten die op het land verbouwd worden zijn:
13c Leg uit waarom honderd jaar geleden bodemerosie nog geen probleem was in het Rifgebergte.
13d Wat is de overeenkomst in de oorzaak van dit milieuprobleem en de oorzaak van de problemen in het tekstblok ‘Op is op’?
13e Kijk goed naar de foto. Op welke manier hebben de boeren geprobeerd het wegstromen van water van de helling te stoppen?
Voor het maken van benzine en andere brandstoffen voor vliegtuigen, fabrieken, verwarming in huizen enzovoort.
Het duurt vele miljoenen jaren voordat uit plantenresten weer olie en gas is ontstaan.
???? Door overbevissing.
De bevolking groeit, er zijn steeds meer mensen.
Door meer welvaart gebruiken we meer energie.
kweken, telen
De vruchtbare bodem spoelt weg.
500 3000
mediterrane landbouw.
granen, olijven en citrusvruchten.
Tussen de akkertjes stonden toen nog bomen die met de wortels de bodem vasthielden. Die bomen zijn weggehaald om meer akkertjes te kunnen aanleggen.
Bevolkingstoename.
Ze hebben randjes gemaakt dwars op de helling, waardoor het water wordt afgeremd en langer de tijd krijgt om in de grond weg te zakken.
Thema 9 Milieu Blok 1 Milieu en milieuproblemen
13
opdracht 14
Bekijk op bladzijde 55 van het lesboek bron 7.
14a Welke verschillen zie je tussen de twee kaarten?
14b Bedenk hoe de verschillen tussen 1980 en 2010 zijn ontstaan.
14c Weet je het nog? Wat wordt bedoeld met het klimaat?
14d Merk jij dat het warmer wordt in Nederland?
opdracht 15
Lees op bladzijde 55 van het lesboek de tekst
‘Het broeikaseffect’.
15a De dampkring heeft verschillende namen. Ken jij nog een naam voor dampkring? Zo ja, welke?
15b Vul in figuur 6 in welke gassen planten, mensen en dieren nodig hebben, en waarvoor die gassen nodig zijn.
15c Er zit maar 0,038% koolstofdioxide in de dampkring. Het is dus een onbelangrijk gas.
Ben je het eens met deze stelling? Leg je antwoord uit.
Ja / Nee, want
15d Waardoor komt er steeds meer koolstofdioxide in de dampkring?
opdracht 16
Bekijk op bladzijde 55 van het lesboek nog eens bron 7.
16a Als ik in de zomer witte kleren draag, heb ik het warmer / koeler dan wanneer ik zwarte kleren draag.
Als het (witte) ijs op aarde smelt, wordt het aardoppervlak lichter / donkerder van kleur.
Gevolg: de aarde neemt meer / minder warmte op. Hierdoor daalt / stijgt de temperatuur op aarde.
16b Als het warmer wordt, is er meer / minder verdamping. Er zijn dan meer / minder wolken.
Wolken zijn vanuit de ruimte gezien
van kleur. Als er meer wolken zijn, wordt de aarde lichter / donkerder van kleur.
Gevolg: de aarde neemt meer / minder warmte op. Hierdoor daalt / stijgt de temperatuur op aarde.
16c Wat is je conclusie? De gevolgen van het smelten van de ijskappen voor de opwarming van de aarde zijn moeilijk / gemakkelijk te voorspellen.
16d Bedenk welke gevolgen het smelten van het ijs heeft voor de dieren in het Noordpoolgebied.
IJskappen zijn in 2003 een stuk kleiner dan in
1970.
Het is steeds warmer geworden op aarde waardoor de ijskappen aan de polen zijn gaan smelten.
Het gemiddelde weer over een periode van 30 jaar.
Bijv.: Nee, ik ben nog te jong. Je kunt geen uitspraken over het klimaat doen naar aanleiding van een paar warme jaren. Of: Ja, veel mensen praten erover. Er is veel over in het nieuws.
Atmosfeer, lucht.
zonder koolstofdioxide kunnen planten niet groeien. Er zou geen eten zijn en te koud zijn voor de huidige levensvormen.
Door de verbranding van fossiele brandstoffen.
Bedenk welke gevolgen het smelten van het ijs heeft voor de dieren in het Noordpoolgebied.
wit
Figuur 6
Welke gas(sen) uit de dampkring nodig? Waarvoor is het gas nodig?
Planten
Mensen en dieren
zuurstof en koolstofdioxide om te leven en om te groeien
zuurstof om te ademen (en om warmte in de
dampkring te houden)
14
opdracht 17
Planten, industrie, verkeer en zee spelen allemaal een rol bij de uitstoot van
koolstofdioxide en het opnemen ervan in de lucht. Koolstofdioxide bestaat uit koolstof en zuurstof. Bij het opnemen van koolstofdioxide wordt de koolstof opgeslagen. Je kunt zeggen dat er een kringloop van koolstof is.
Bekijk figuur 7.
17 a Lees de volgende stappen. Zet de cijfers van de stappen in het juiste vakje van figuur 7.
1 Planten nemen koolstofdioxide op uit de lucht.
2 In steden worden aardgas en aardolie gebruikt voor verwarming en industrie.
3 Aardgas en aardolie worden met boortorens uit de grond gehaald.
4 Fabrieken en elektriciteitscentrales stoken aardolie, aardgas en steenkool en brengen zo koolstofdioxide in de lucht.
5 Het verkeer verbruikt aardolie en brengt koolstofdioxide in de lucht.
6 Waterplanten, weekdieren en vissen halen koolstof uit het water en groeien.
7 Planten die doodgaan in een moeras vergaan niet. De koolstof blijft opgeslagen in de dode plantenresten.
8 Dode plantenresten worden onder druk van de aardlagen erboven langzaam veranderd in steenkool.
9 Uit de dode resten van waterplanten en zeedieren ontstaat aardgas en aardolie.
10 In mijnen wordt steenkool uit de grond gehaald.
11 Koolstofdioxide lost op in het water van zeeën en oceanen.
12 Dode zeediertjes en waterplanten zinken naar de bodem en vormen dikke lagen dood materiaal.
17b De vakjes die genummerd zijn, staan in grotere vakken.
•
Kleur het vak dat gaat over het opnemen van koolstofdioxide uit de lucht groen.
•
Kleur het vak dat gaat over het in de lucht brengen van koolstofdioxide rood.
•
Kleur het vak dat gaat over koolstof dat opgeslagen zit in de aardkorst blauw.Figuur 7
11 6 12 1 7 2 10 4 3 5
9 8
Thema 9 Milieu Blok 1 Milieu en milieuproblemen
15
opdracht 18
Bb
ga naar www.mundo-online.nl en maak de opdracht ‘Hoe schoon is de lucht vandaag?’.opdracht 19
Bb
ga naar www.mundo-online.nl en maak de opdracht ‘Biodiversiteit’.opdracht 20 op een rij
20a De letters van onderstaande milieuproblemen zijn in de war geraakt. Schrijf de milieuproblemen op de juiste manier in de puzzel van figuur 8.
1 moederbosie 2 verspringpien 3 wavergruivintel 4 grinstover 5 vechtluivulring 6 pintutigut
20b Welk woord lees je van boven naar beneden in de grijze balk?
opdracht 21 deelvraag
21a De vraag waardoor de hele wereld te maken heeft met milieuproblemen, heeft te maken met de oorzaken. Welke twee oorzaken gelden voor alle milieuproblemen?
1 2
21b Niet alle soorten vervuiling verspreiden zich op dezelfde manier. Welk soort vervuiling verspreidt zich het snelst en het verst?
Kennen en kunnen
Als je klaar bent met dit blok kun je:
•
drie soorten milieuproblemen noemen.•
drie soorten vervuiling noemen.•
voorbeelden noemen van versnippering.•
voorbeelden noemen van verstoring van het milieu.•
uitleggen wat biodiversiteit en ecologische hoofdstructuur met elkaar te maken hebben.•
uitleggen wat fossiele brandstoffen zijn en waarom ze opraken.•
uitleggen wat bodemerosie is.•
vertellen wat het verschil is tussen hetbroeikaseffect en het versterkte broeikaseffect.
•
voorbeelden noemen van de gevolgen van het versterkte broeikaseffect.•
voorbeelden van verschillende kringlopen noemen en deze kringlopen in een schema tekenen.•
Begrippen
biodiversiteit natuurlijk evenwicht
bodemerosie oppervlaktewater
broeikaseffect uitputting
dampkring versnippering
ecologische hoofdstructuur verstoring fossiele brandstoffen vervuiling vaardigheid
4 Waarderen
ga naar:
www.mundo-online.nl
Milieu.
Luchtvervuiling.
bevolkingsgroei
welvaartsgroei, groei van de economie
Eigen onderwerp.
4
1
3
2
6 5
Figuur 8
B O D E M E R O S I E
V E R S N I P P E R I N G
W A T E R V E R V U I L I N G
V E R S T O R I N G
L U C H T V E R V U I L I N G
U I T P U T T I N G
16
Menukaart 1
A Scheepsrampen
A Scheepsrampen
B Hoeveel broeikasgassen produceer jij?
C Bordspel: Honger of erosie?
Alleen Alleen
Samen (twee tot vier leerlingen)
Atlas, computer Computer
- Pionnen - Dobbelsteen
- Kopieën van de kaarten in figuur 2 en 3.
- Schaar (om de kaartjes los te knippen) - Gekleurd papier (knip er 30 even grote
stukjes van als de kanskaarten)
keuzeopdracht Samen of alleen Wat heb je nodig?
opdracht 1
a
gebruik de atlas.Lees op bladzijde 56 van het lesboek bron 8.
1a Zoek in de atlas Duinkerken op. In welk land ligt Duinkerken?
1b Bedenk waarom de plek waar de Tricolor zonk zo gevaarlijk was.
1c De Tricolor is geen olietanker. Waarom stierven er toch vogels door de ramp met de Tricolor?
opdracht 2
b
gebruik internet.a
gebruik zo nodig de atlas.2a Sommige schepen in figuur 1 hebben een naam die ook iets anders betekent. Bedenk welk woord je – naast de naam van het schip – in een zoekmachine kunt gebruiken om meer over deze rampen op internet te vinden.
2b Vul nu figuur 1 verder in.
Welke plaats in figuur 1 is het gevaarlijkst als het gaat om ongelukken met tankers in de zeeën rond Europa?
2c Kies één van de scheepsnamen uit en zoek op internet informatie over de ramp met dat schip.
•
Wat was de oorzaak van de ramp?
•
Hoe gebeurde de ramp precies?
•
Wat waren de gevolgen van de ramp?
•
Welke maatregelen werden getroffen na de ramp?2d Kies zelf een manier om je antwoorden op de vragen te presenteren. Denk bij je presentatie ook aan een kaart van de plaats van de ramp en eventuele foto’s van het schip.
Figuur 1 Gezonken olietankers rond Europa 1967-2010
Schip Plaats Jaar
Braer Shetland eilanden
Sea Empress Milford Haven 1996 Torrey Canyon Scilly eilanden 1967
Amoco Cadiz Brest 1978
Ievoli Sun Cherbourg
Globe Assimi Klaipeda 1981
Erika Nantes
Prestige A Coruña
Andros Patria A Coruña 1978
Urqiola A Coruña 1976
Aegean Sea A Coruña Jakob Maersk Porto Independenta Istanbul
In Frankrijk.
Het ligt in een drukke scheepvaartroute, er komen veel andere schepen langs.
1993
2000
1999 2002
1992 1975 1979
Omdat er olie uit de brandstoftanks lekte, en omdat er een dieseltanker tegenaan voer, die ook ging lekken.
Olieramp.
A Coruña
Thema 9 Milieu Menukaart 1 Milieu en milieuproblemen
17
C Bordspel: Honger of erosie?
c
Dit spel speel je met twee tot vier leerlingen.d
Zie menukaart.vooraf
•
Leg alles klaar. Schud de kans- en pechkaarten en leg ze op één stapel met de tekst naar beneden. Maak twee stapels van de akkerkaarten en de terraskaarten.
•
Gooi met de dobbelsteen. Het aantal ogen dat je gooit, is jouw aantal kinderen. Je gezin bestaat uit: vader, moeder en de kinderen. Leg voor ieder kind in je gezin een stukje gekleurd papier voor je neer.
•
Elke speler heeft op de berghelling vijfpercelen bos: A t/m E. Jij beslist welke percelen worden gekapt om akkers aan te leggen. Op die percelen leg je een akkerplaatje. Hoeveel akkers je moet aanleggen, is afhankelijk van het aantal kinderen dat je hebt (zie de tabel bij het speelbord in het lesboek).
Bb
ga naar www.mundo-online.nl en maak de opdracht ‘Broeikasgassen’.B Hoeveel broeikasgassen produceer jij?
Het spel
•
Gooi om beurten met de dobbelsteen om te bepalen hoeveel stappen je naar boven mag.
•
Kom je op een ooievaarsvakje? Je krijgt er een kind bij. Let op: misschien moet je nu ook een extra akker aanleggen. Zie de tabel in het lesboek.
•
Kom je op een blauw vlakje? Ai, een harde regenbui.– Sta je op dat moment op een perceel met bos: je hebt geen bodemerosie en kunt blijven staan.
– Sta je op een akker: je hebt wel bodemerosie en moet 5 plaatsen terug.
– Is het perceel boven je op de helling ook een akker: nog meer bodemerosie en moet je 10 plaatsen terug.
•
Kom je op een vakje met een vraagteken? Pak een kaart van de stapel kans- en pechkaarten en lees de tekst voor. Soms moet je de opdracht op een kaart direct uitvoeren, soms later. Leg de kaart na het lezen onder op de stapel terug.
•
Kom je op een leeg vakje, dan hoef je niets te doen. De volgende speler mag de dobbelsteen gooien.
•
Wie het eerst de top van de berghelling heeft bereikt, is de winnaar.Figuur 3 Akker- en terraskaarten.
akker terras
akker
Figuur 2 Kans- en pechkaarten.
voorbehoedsmiddel Je krijgt niet meer dan vier kinderen. Als je er al meer dan vier hebt, krijg je
geen kinderen meer.
Terrasakker Je mag een terrasakker
aanleggen. Een terras betekent geen bodemerosie.
Je hoeft geen plaatsen terug bij een regenbui.
Flinke regenbui Een deel van jouw oogst mislukt door de harde regen.
Ga 3 plaatsen terug.
Te weinig voedsel Een kind sterft. Leg een kind
terug op de stapel en ga 6 plaatsen terug.
Slimme zet: een bomenrij Je plant bomenrijen
terug op de helling.
Dat betekent minder erosie!
Je mag 3 plaatsen vooruit.
Slecht nieuws Je broer is overleden en laat twee kinderen achter. Neem twee extra kinderkaarten en leg zo nodig een extra akker
aan (zie tabel).
18
Thema 9 Milieu Blok 1 Aantekeningen
19
20
Blok 2 Milieuvervuiling, een nieuw probleem?
Het lijkt misschien of milieuvervuiling iets van deze tijd is. Maar zolang als er mensen zijn, vervuilen ze al hun omgeving. Daar was eerst weinig van te merken. Maar vanaf de middeleeuwen en vooral na 1800 werd de invloed van mensen op het milieu steeds duidelijker.
DEELvRAAg vAN DIT BLOk:
Welke milieuvervuiling was er vroeger?
opdracht 1
Bekijk de titels, teksten en bronnen van blok 2.
1a Welke energiebronnen worden er in dit blok behandeld?
1b Welke verandering had veel gevolgen voor het milieu?
opdracht 2
Lees op bladzijde 58 van het lesboek de tekst
‘Energie en grondstoffen’.
2a Zet in de eerste kolom van figuur 1 vier grondstoffen uit de middeleeuwen.
2b Zet in de tweede kolom van figuur 1 waar de grondstoffen vandaan kwamen.
Kies uit: landbouw – grond – bos.
2c Zet in de derde kolom van figuur 1 vier energiebronnen uit de middeleeuwen.
2d Zet in de vierde kolom van figuur 1 waarvoor de energiebron werd gebruikt.
2e Welke grondstof was ook een energiebron?
2f Noem een energiebron die wij nu hebben, maar de mensen in de middeleeuwen niet.
opdracht 3
Bekijk op bladzijde 58 van het lesboek bron 10.
3a Wat doen deze mensen?
3b Welk product maken ze?
3c Wat gebruiken ze als grondstoffen?
3d Wat gebruiken ze als energie?
opdracht 4
Lees op bladzijde 58 van het lesboek de tekst
‘Hout’.
c
Deze opdracht doe je met z’n tweeën.d
schaar, papier, lijmKopieer figuur 2 en knip de kaartjes uit. Met de zinnen op de kaartjes kun je het verhaal van de Europese bossen vertellen. Leg de kaartjes zo neer dat je een logisch verhaal krijgt. Als alle kaartjes goed liggen, lijm je ze vast op het papier.
Let op het volgende.
•
Je hoeft niet alle kaartjes achter elkaar te leggen, ze mogen ook in een groepje bij elkaar liggen. Om zo’n groepje kun je een cirkel trekken om aan te geven dat de kaartjes bij elkaar horen.
•
Verbind de kaartjes met lijnen en pijlen en schrijf erbij wat de relatie is tussen de kaartjes.Zie bladzijde 30 voor voorbeeldgroepjes.
Hout, turf, steenkool, windenergie (de molen).
De Industriële Revolutie.
Figuur 1
grondstof Waar vandaan? Energiebron Waarvoor gebruikt?
klei grond wind windmolen om graan te malen
hout bos stromend water watermolen om graan te malen
graan landbouw spierkracht graanmolen, trekkken ploeg of kar
wol landbouw hout stoken van een oven
Hout.
Bijv.: benzine, kernenergie, elektriciteit, gas.
Spinnen en weven.
Lappen stof.
Wol of vlas.
Hun spierkracht.
Thema 9 Milieu Blok 2 Milieuvervuiling, een nieuw probleem?
21
opdracht 5
5a De afbeelding van figuur 3 laat zien hoe van bomen houtskool wordt gemaakt. Zet de volgende cijfers op de juiste plaats.
1 Bos wordt gekapt.
2 De boomstammen worden in stukken gehakt.
3 De stukken hout worden opgestapeld.
4 De houtstapel wordt in brand gestoken.
5 Houtskoolbranders houden de brandende stapel in de gaten. Het hout moest niet branden, maar smeulen. Zonder vlammen dus.
5b Bedenk: waar wordt houtskool tegenwoordig nog voor gebruikt?
5c Wat gebeurde er waarschijnlijk met het stuk bos dat door de houtskoolbranders was kaalgekapt?
opdracht 6
Bekijk op bladzijde 58 van het lesboek bron 11.
6a Waar werd deze molen voor gebruikt?
6b Bedenk: waarom was het handig dat een molen in een stad stond?
6c Deze molen is erg hoog. Bedenk waarom molens in steden vaak hoger zijn dan molens buiten de stad.
6d Bedenk: waarom stonden de molens in de stad vaak op de stadswal?
Figuur 2
Vanaf het jaar 1000
groeit de bevolking. Het meeste bos is gekapt.
Rond 1500 is er in Europa weinig bos meer over.
Boomschors wordt gebruikt door
leerlooiers.
Er worden weilanden en akkers aangelegd.
Er komen strenge straffen voor het stelen
van hout.
Er wordt grootschalig hout gekapt.
Hout is een belangrijke brandstof.
Hout wordt veel gebruikt als bouwmateriaal.
Boeren moeten bomen planten als hun koeien in
het bos lopen.
Voor 1 kilo houtskool is 6,5 kilo hout nodig.
Europa is bedekt met bossen.
Voor de productie van ijzer is veel houtskool
nodig.
Figuur 3 Houtskoolbranders in Duitsland.
Tekening uit ongeveer 1530.
3 1
2
4 5
Om mee te schetsen en voor de barbecue.
Het werd landbouwgrond of er ging weer nieuw bos op groeien.
Het malen van graan.
In de stad woonden veel mensen en die aten brood. Er moest dus graan gemalen worden, zodat de bakkers meel konden kopen.
Omdat er bebouwing omheen stond moesten de molens hoog zijn om wind te vangen.
De stadswal bevond zich aan de rand van de stad: daar was ruimte en woei de windsterker dan midden in de stad.