Vraag nr. 216 van 3 juli 2000
van mevrouw RIET VAN CLEUVENBERGEN V I PA welzijnssector – Multifunctioneel gebruik gebouwen
In haar antwoord op mijn vraag om uitleg over het V I PA (Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoons-gebonden Aangelegenheden) en de welzijnssector stelt de minister dat men "creatief moet omgaan met het hergebruik van bestaande gebouwen, z o a l s s c h o o l g e b o u w e n , culturele centra in gemeenten, om er buitenschoolse kinderopvang in te huisves-ten ... Waarom zouden die gebouwen niet multi-functioneel kunnen gebruikt worden, alvorens van bovenaf op te leggen dat er voor buitenschoolse kinderopvang aparte gebouwen moeten komen (Handelingen C154 van 4 mei 2000, b l z . 1-2 – red.).
Dit antwoord van de minister heeft verregaande consequenties naar de eisen toe, aangezien het in-gaat tegen de kwaliteitseisen van zowel Kind en Gezin als het FCUD (Fonds voor Collectieve Uit-rustingen en Diensten). De voorzieningen in Vlaanderen worden nu geconfronteerd met het verwachtingspatroon van de minister, die een plei-dooi hield voor multifunctioneel gebruik van loka-len.
1. Houdt dit antwoord in dat Kind en Gezin geen afzonderlijke lokalen meer moet eisen voor kin-deropvang ?
2. Heeft de minister reeds contact gehad met haar federale collega bevoegd voor het FCUD, om te bepleiten dat men de financiering voortaan zou loskoppelen van de eis voor aparte en niet-schoolse infrastructuur ?
3. Stelt de minister compenserende middelen in het vooruitzicht voor de voorzieningen die mul-tifunctionele gebouwen willen gebruiken voor kinderopvang en hierdoor hun FCUD-onder-steuning verliezen ?
Antwoord
De Vlaamse volksvertegenwoordiger citeert uit een antwoord dat ik heb geformuleerd naar aanlei-ding van een eerdere vraag om uitleg over het V I PA en de welzijnssector. Uit dit citaat wordt ge-concludeerd dat het beleid ten aanzien van de bui-tenschoolse kinderopvang in Vlaanderen een ande-re wending zou nemen.
Ik wens in deze context eerst in te gaan op het ci-taat zelf. Het bevat mijns inziens twee belangrijke e l e m e n t e n . Enerzijds geef ik aan dat men creatief kan omgaan met het hergebruik van bestaande ge-b o u w e n , zoals schoolgege-bouwen, culturele centra in g e m e e n t e n , e n z o v o o r t , om er de buitenschoolse kinderopvang in te huisvesten. Anderzijds stel ik de vraag of gebouwen niet multifunctioneel kun-nen worden gebruikt, alvorens van bovenaf op te leggen dat er voor buitenschoolse kinderopvang aparte gebouwen moeten komen.
Als ik deze dubbele bekommernis verwoord, d a n doe ik dat met het oog op een efficiënte en lokaal zinvolle invulling van het meersporenbeleid voor de buitenschoolse opvang. Het is voor mij in deze context cruciaal dat men bestaande infrastructuur maximaal inschrijft in een lokale beleidsplanning rond kinderopvang in het algemeen en buiten-schoolse kinderopvang in het bijzonder.
Het lijkt mij dan ook logisch de multifunctionaliteit van een gebouw als mogelijkheid te onderzoeken. Binnen het kader van een meersporenbeleid vindt ik dit zonder meer aangewezen. Wanneer de bui-tenschoolse kinderopvang binnen verschillende s p o r e n , bij opvanggezinnen thuis, in aansluiting bij k i n d e r d a g v e r b l i j v e n , in scholen en in specifieke ini-tiatieven zoals de iniini-tiatieven buitenschoolse op-vang (IBO) vormt krijgt, dan moet men vanuit die diversiteit als rijkdom vertrekken en de plaatselij-ke inbreng en creativiteit, ook op infrastructureel vlak, alle kansen geven.
Ik hou met andere woorden een genuanceerd plei-dooi voor een realistisch omgaan met infrastructu-rele middelen binnen een buitenschools opvang-landschap dat essentieel vorm krijgt vanuit een m e e r s p o r e n b e l e i d . Ik wil daarmee geenszins raken aan de specificiteit van de verschillende sporen, dus ook niet aan de specifieke erkenningsvoor-waarden die gelden voor de IBO's. Het is vanuit die invalshoek dat ik op de drie concreet gestelde vragen kort antwoord.
1. Wanneer het specifiek gaat over de initiatieven voor buitenschoolse opvang blijft gelden dat een schoolgebonden vestigingsplaats slechts kan worden overwogen wanneer het lokale overleg dat gemotiveerd en geargumenteerd adviseert. 2. Ik stel vast dat het bijzonder reglement dat het
Ik zie in het licht van het voorgaande dan ook geen enkele reden om terzake bij het FCUD tussenbeide te komen.