• No results found

BESLUIT pagina 1van 12bcm0811-98076-12-2006file://E:\archief1998\besluiten\bcm\bcm0811-9807.htm

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "BESLUIT pagina 1van 12bcm0811-98076-12-2006file://E:\archief1998\besluiten\bcm\bcm0811-9807.htm"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BESLUIT

Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse

mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Mededingingswet.

Nummer 811 / Vendex Food Groep - De Boer Unigro

1. Op 12 juni 1998 heeft de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit een melding ontvangen waarin is medegedeeld dat Vendex Food Groep B.V. en de Boer Unigro N.V. het voornemen hebben een concentratie als bedoeld in artikel 27 van de Mededingingswet aan te gaan. Van de melding is mededeling gedaan in Staatscourant 112 van 18 juni 1998. Naar aanleiding van de mededeling in de Staatscourant is een zienswijze van de Stichting Merkartikel naar voren gebracht. Ambtshalve zijn vragen gesteld aan verschillende marktpartijen.

I. DE PARTIJEN

2. Vendex Food Groep B.V. (hierna: VFG) is een besloten vennootschap opgericht naar Nederlands recht. Zij maakt onderdeel uit van de Vendex-groep. Aan het hoofd van de Vendex-groep staat Vendex International N.V. De Vendex-groep is actief in de levensmiddelen- en

levensmiddelendetailhandel. De activiteiten in de

niet-levensmiddelendetailhandel zijn ondergebracht in Vroom & Dreesmann en Vendex Speciaalzaken Groep. De activiteiten in de

levensmiddelendetailhandel zijn ondergebracht in VFG.VFG is actief in de levensmiddelengroot- en -detailhandel in Nederland en België. VFG exploiteert in Nederland verschillende formules: Edah, Konmar en Basismarkt. VFG exploiteert voorts ketens van "convenience stores": Antoine Petit, Milo en Dagmarkt/VIA en de franchiseketen van

dierenspeciaalzaken Pet's Place. Verder is VFG de belangrijkste deelnemer in de Nederlandse inkoopcombinatie Radar Food B.V. (hierna: Radar), waarvan zij tevens 60% van de aandelen houdt.

3. De Boer Unigro N.V. (hierna: DBU) is een naamloze vennootschap opgericht naar Nederlands recht. Zij staat aan het hoofd van De Boer Unigro-groep. DBU is actief in de levensmiddelendistributie in Nederland, Spanje en België. In Nederland is DBU actief op de detailhandelsmarkt en de groothandelsmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen. DBU

exploiteert verschillende formules: Super De Boer, Spar en Mitra Slijterijen. Voorts vervult zij een groothandelsfunctie voor andere formules, waaronder S+K (rijdende winkels), Cirkel, A-markt en A-max. Verder is DBU lid van de Coöperatieve Inkoopvereniging Superunie B.A. (hierna: Superunie).

II. DE GEMELDE OPERATIE

4. De gemelde operatie, zoals is uiteengezet in het "Fusieprotocol" tussen DBU, Vendex International N.V. en VFG, betreft een fusie tussen DBU en VFG.

Voorts maakt het beëindigen door DBU van haar lidmaatschap in Superunie onderdeel uit van de gemelde operatie (zie punten 51-53).

[...].*

(2)

splitsingswetgeving onder algemene titel worden afgesplitst naar DBU, onder toekenning van aandelen DBU aan de aandeelhouders van Vendex International N.V.

III. TOEPASSELIJKHEID VAN HET CONCENTRATIETOEZICHT 5. De gemelde operatie is een concentratie in de zin van artikel 27, onder a, van de Mededingingswet. De hierboven, onder punt 4, omschreven transactie leidt er toe dat twee voorheen van elkaar

onafhankelijke ondernemingen samen gaan in een economische eenheid. 6. Uit de melding blijkt dat de grenzen als bedoeld in artikel 29 van de Mededingingswet zijn behaald. Uit de door partijen overlegde gegevens blijkt dat de gemelde concentratie niet onderworpen is aan het toezicht van de Europese Commissie krachtens Verordening (EEG) nr. 4064/89. Hoewel de gezamenlijke omzet van beide partijen de drempels van de

Concentratieverordening overschrijdt, heeft de concentratie geen

communautaire dimensie omdat zowel VFG als DBU meer dan tweederde van hun totale omzet binnen de Gemeenschap in Nederland behalen. De gemelde concentratie valt derhalve binnen de werkingssfeer van het in hoofdstuk 5 van de Mededingingswet geregelde concentratietoezicht.

IV. BEOORDELING A. Relevante markten

A.1 relevante productmarkten

7. Volgens partijen zullen de volgende markten door de concentratie worden beïnvloed:

(1) de detailhandelsmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen, waarop VFG en DBU

met eigen filialen actief zijn;

(2) de groothandelsmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen, waarop VFG en DBU een

groothandelsfunctie vervullen ten aanzien van de bij hen aangesloten zelfstandige

ondernemers;

(3) de inkoopmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen.

Partijen hebben aangegeven dat zij onder dagelijkse consumptiegoederen verstaan producten die voorzien in dagelijkse behoeften, zoals

levensmiddelen, drank, dierenvoeding, rookwaar en huishoudelijke non-food verbruiksgoederen.

(1) de detailhandelsmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen 8. Partijen hebben er op gewezen dat de Europese Commissie in haar beschikkingenpraktijk een onderscheid maakt in de volgende segmenten: a. kleine gespecialiseerde levensmiddelendetailhandel;

b. kleine supermarkten met een oppervlakte kleiner dan 400 m2;

(3)

400 m2, en

d. discountwinkels.

Van deze segmenten zal de concentratie enkel de onder b) en c) genoemde segmenten beïnvloeden. VFG is ook actief in het segment discountwinkels, waar VFG de formule Basismarkt exploiteert. DBU heeft geen activiteiten in dit segment.

9. Partijen betwijfelen echter of deze indeling ook geschikt is voor de Nederlandse markt, gezien het feit dat de beschikkingenpraktijk van de Commissie met betrekking tot de detailhandelsmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen betrekking heeft op andere landen dan Nederland. Zij wijzen op de verschillen tussen de detailhandelsmarkt in Nederland en de detailhandelsmarkt in andere landen, bijvoorbeeld ten aanzien van de winkeldichtheid. Volgens partijen ligt aansluiting bij de verschillende segmenten die het CBL en het CBS aanhouden in hun publicatie

"Bestedingen aan het CBL supermarktassortiment in 1997" meer voor de hand. CBL/CBS maakt het volgende onderscheid:

a. levensmiddelenbedrijven (supermarkten, rijdende winkels met een algemeen

assortiment);

b. speciaalzaken (bakkers, slagers, groenteboeren, e.d.); en c. overige aankoopkanalen (ambulante handel, tankstations, e.d.). Van deze segmenten zal de concentratie enkel het onder a) genoemde segment beïnvloeden.

10. Voorts zijn beide partijen bezig met de ontwikkeling van nieuwe formules voor zogenoemde "pompshops" (gemakswinkels in tankstations). Deze activiteiten zijn nog in de ontwikkelingsfase en blijven in dit besluit verder buiten beschouwing.

11. De zienswijze van partijen, dat de detailhandelsmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen de detailhandel in diverse producten die voorzien in dagelijkse behoeften (zoals levensmiddelen, drank, rookwaar en

huishoudelijke non-food verbruiksgoederen) omvat, wordt gedeeld. Deze opsomming van producten stemt overeen met wat in het marktonderzoek "Bestedingen aan het CBL supermarktassortiment in 1997" door CBL/CBS wordt gedefinieerd als het "CBL supermarkt assortiment". Het "CBL

supermarkt assortiment" omvat het aanbod aan producten dat kenmerkend is voor het aanbod van supermarkten in Nederland.

12. Het soort aankoopkanalen voor deze dagelijkse consumptiegoederen verschilt, afhankelijk van factoren zoals: de wijze waarop de diensten worden aangeboden (zelfbediening of door winkelbedienden), het scala aan aangeboden producten, de oppervlakte van de winkels en de prijzen van de producten.

13. Op basis hiervan kan de detailhandelsmarkt voor dagelijkse

consumptiegoederen worden onderverdeeld in verschillende segmenten, zoals wordt gedaan door de Europese Commissie (zie punt 8) of zoals wordt gedaan door CBS/CBL (zie punt 9). Voor de beoordeling van de gevolgen van de concentratie maakt het echter niet uit of de relevante markt zich beperkt tot ieder van de verschillende segmenten, zoals gehanteerd door de Europese Commissie of door de segmentering zoals gehanteerd door het CBL/CBS (zie punten 32-33).

(4)

andere bij VFG en DBU aangesloten zelfstandige ondernemers anderzijds. Als reden hiervoor noemen partijen het feit dat op grond van de

Mededingingswet ten aanzien van zelfstandige ondernemers geen verticale prijsbinding meer kan worden gehanteerd en het feit dat deze ondernemers op grond van het Besluit vrijstellingen samenwerkingsovereenkomsten detailhandel slechts voor maximaal 60% van de door hen gevoerde assortiment verplicht kunnen worden in te kopen via de organisatie waarbij zij zijn aangesloten. Indien de opvatting van partijen wordt gevolgd, zou door de voorgenomen concentratie een gezamenlijk marktaandeel van 8,7% ontstaan. Vervolgens zou de detailhandelsmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen geen te onderzoeken markt zijn.

15. Voor de beoordeling van de vraag, of een dergelijk onderscheid dient te worden gemaakt, moet worden onderzocht hoe sterk de binding is tussen de franchisegever of de centrale van de winkelformule en de aangesloten zelfstandige ondernemers in economisch opzicht. Punten van aandacht zijn daarbij of de zelfstandige ondernemers van franchisegever of winkelformule (kunnen) wisselen. Voorts is van belang hoe groot het aandeel van de gehele inkoop van de zelfstandige ondernemers bij de centrale is, in hoeverre van andere groothandelaren gebruik wordt gemaakt, voor welke periode de zelfstandige ondernemers zich aan een formule of een centrale contractueel binden. Verder moet worden onderzocht of de zelfstandige ondernemers in ander opzicht economisch afhankelijk zijn van de formule-aansturende centrale bijvoorbeeld door leningen ofwel doordat de

groothandelaren eigenaren van de winkelpanden zijn of deze doorverhuren aan zelfstandige ondernemers.

16. Gelet op het bovenstaande moet het standpunt van partijen, dat een onderscheid gemaakt dient te worden tussen eigen filialen enerzijds en franchisenemers en andere zelfstandige ondernemers anderzijds in casu in twijfel worden getrokken. Uit de overgelegde stukken blijkt dat DBU en VFG het formulebeleid bepalen (ten aanzien van het assortiment, waaronder het eigen huismerk, reclame-beleid, prijsbeleid, winkelinrichting, etc.) en dat zij als 'centrale' een belangrijke rol spelen in de ondersteuning van de

bedrijfsvoering van de aangesloten formule-leden, zoals met betrekking tot management-ondersteuning. Formule-overeenkomsten hebben een looptijd van gemiddeld 5 tot 10 jaar en worden doorgaans automatisch verlengd. Voorts blijkt in het geval van VFG en DBU dat een overgroot deel van de zelfstandige ondernemers die deelnemen aan een formule, zijn

onderneming exploiteert in een pand dat ofwel eigendom is van VFG, resp. DBU, dan wel door VFG, resp. DBU, wordt gehuurd en wordt doorverhuurd aan deze ondernemers. Formule-deelnemers die zelf eigenaar zijn van de bedrijfsruimte zijn contractueel ten opzichte van VFG, resp. DBU, verplicht bij een eventuele verkoop partijen een eerste optie te geven op de koop van het pand. Indien het een huurpand betreft, dienen zij al het mogelijke te doen om VFG, resp. DBU, huurder te laten worden. Indien zij hun

onderneming staken dienen zij die als eerste aan te bieden aan VFG, resp. DBU.

17. Uit het bovenstaande kan de conclusie worden getrokken dat voor wat betreft de detailhandelsmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen geen onderscheid gemaakt dient te worden tussen de eigen filialen enerzijds en het vrijwillig filiaalbedrijf en franchise-filialen anderzijds, met name niet voorzover er naast eigen filialen ook gebruik wordt gemaakt van franchise en vrijwillig filiaalbedrijven. Een definitieve uitspraak hieromtrent zou echter nader onderzoek vergen. In dit stadium is dat niet nodig en kan het open blijven omdat het voor het uiteindelijke oordeel van de gevolgen van deze concentratie geen verschil maakt (zie punten 31-33).

(2) de groothandelsmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen 18. Volgens partijen omvat de markt voor groothandel in dagelijkse

(5)

groothandelaren aan detailhandelaren, ongeacht het segment van de detailhandelsmarkt waarin deze laatste opereren. Partijen hebben

aangegeven dat hun activiteiten op deze markt bestaan uit de levering aan bij DBU, respectievelijk bij VFG, aangesloten zelfstandige

supermarktondernemers. Voorts is VFG op deze markt actief door te leveren aan zelfstandige ondernemers aangesloten bij Milo (een franchiseketen van gemakswinkels) en aan zelfstandige ondernemers aangesloten bij Pet's Place (een franchiseketen van dierenspeciaalzaken). 19. Indien de conclusie wordt getrokken zoals vermeld in punt 17, volgt hieruit dat de leveringen aan formule-leden geen onderdeel uitmaakt van de groothandelsmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen. In dat geval zou de groothandelsfunctie van DBU en VFG beperkt blijven tot leveringen aan ondernemingen die geen formule-deelnemer zijn bij één van de formules van VFG of DBU, dan wel beperkt blijven tot de levering aan die formules die vanuit VFG of DBU niet worden ondersteund (zoals de formules S+K, Cirkel, A-markt en A-max). Ditzelfde zou gelden voor andere marktpartijen. (3) de inkoopmarkt

20. Partijen sluiten zich aan bij de door de Europese Commissie gegeven definitie van de inkoopmarkt als zijnde: de markt voor de levering van dagelijkse consumptiegoederen door de producenten van deze goederen aan klanten zoals groothandelaren, detailhandelaren en andere

ondernemingen.

21. De inkoopmarkt kan worden gesegmenteerd naar productgroepen. Een dergelijke segmentering zou resulteren in een zeer groot aantal individuele productmarkten omdat elk product of productgroep een individuele

productmarkt uitmaakt en uit het oogpunt van de uiteindelijke afnemers geen, of een onvolmaakt substituut vormt voor andere productgroepen. Naar verwachting van partijen zal echter hun aandeel in de inkoop van de mogelijk te onderscheiden productgroepen min of meer gelijk oplopen met hun aandeel in de totale inkoopmarkt, en zal hetzelfde gelden voor de andere ondernemingen op deze markt. De positie van de betrokken ondernemingen op de inkoopmarkt zou dan ook volgens hen worden bepaald op basis van hun aandeel in het totale assortiment ingekochte dagelijkse consumptiegoederen.

22. De in het voorgaande punt beschreven benadering van partijen om de posities van partijen te bepalen op de inkoopmarkt kan in beginsel worden geaccepteerd maar vraagt om een kanttekening. De stelling dat het aandeel in de inkoop van de mogelijk te onderscheiden productgroepen min of meer gelijk oploopt met hun aandeel in de totale inkoopmarkt zal gelden indien de marktstructuur van de detailhandelsmarkt voor productgroepen ook min of meer gelijk is. Dit lijkt voor de levensmiddelen-categorieën van het CBL-supermarkt-assortiment inderdaad het geval te zijn. Voor wat betreft de niet- levensmiddelen-categorieën (drogisterij-artikelen, schoonmaak en onderhoudsartikelen, kantoorbenodigdheden en wenskaarten, lectuur, huishoudelijke artikelen, bloemen en planten en dierenbenodigdheden) is de marktstructuur van de detailhandelsmarkt afwijkend van die voor de levensmiddelen-categorieën omdat de meeste van deze categorieën niet primair in supermarkten worden verkocht maar in speciaalzaken. Voor de beoordeling van de effecten van de concentratie op de inkoopmarkt dient aldus mogelijkerwijs een onderscheid te worden gemaakt tussen

levensmiddelen-inkopen en niet-levensmiddelen-inkopen.

A.2 relevante geografische markten

(1) de detailhandelsmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen

(6)

gebied waarbinnen een verkooppunt voor de consument binnen een bepaalde tijd bereikbaar is. Partijen menen niettemin dat uitgegaan kan worden van Nederland als de geografische markt, vanwege het feit dat deze "aantrekkingsgebieden" elkaar gedeeltelijk overlappen en diverse marktpartijen - waaronder VFG en DBU - hun formules als nationale ketens exploiteren.

24. Het is juist dat de meeste ketens hun formules als nationale ketens exploiteren en dat in een bepaald gebied doorgaans verkooppunten van meerder ketens met elkaar in dat gebied concurreren. Deze gebieden kunnen elkaar deels overlappen, waardoor zich ketting-effecten kunnen voordoen. Niettemin kan niet worden uitgesloten dat de geografische markt beperkt dient te worden tot regio's, steden, plaatsen of in bepaalde gevallen tot buurten, bijvoorbeeld omdat er voor de consument in zijn omgeving geen alternatief aanwezig is en de bovengeschetste ketting-effecten afwezig zijn. Voor de beoordeling van de gevolgen van de concentratie kan het echter in het onderhavige geval in het midden blijven of de markt landelijk dan wel lokaal dient te worden afgebakend (zie punt 34). (2) de groothandelsmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen

25. Partijen menen dat de geografische markt in ieder geval Nederland omvat, gezien het feit dat de meeste groothandelaren op nationale schaal opereren. Deze opvatting van partijen wordt gedeeld.

(3) de inkoopmarkt

26. Volgens partijen bestaat de verwachting dat de inkoopmarkt in toenemende mate een Europees karakter zal gaan vertonen, maar dat vooralsnog het merendeel van de ingekochte goederen afkomstig is uit Nederland. Daarom hebben partijen enkel gegevens met betrekking tot Nederland verstrekt.

27. De ondervraagde vijf belangrijkste leveranciers zijn allen Nederlandse bedrijven die producten leveren die in Nederland worden geproduceerd. Allen beoordelen zij de mogelijke effecten van de concentratie uitgaande van een nationale markt.

28. Op grond van het bovenstaande kan de stelling van partijen dat de inkoopmarkt een nationale dimensie heeft, worden gevolgd.

B. Gevolgen van de concentratie

(1) de detailhandelsmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen

29. VFG is op de detailhandelsmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen in Nederland actief met de volgende ketens: Konmar (supermarkten), Edah (supermarkten), Basismarkt (discountwinkels), Dagmarkt/VIA

(gemakswinkels), Milo (gemakswinkels), Antoine Petit (gemakswinkels) en Pet's Place (dierenspeciaalzaken).

30. DBU is op deze markt actief met de volgende ketens: Super De Boer (supermarkten) en Spar (supermarkten).

31. De detailhandelsmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen in Nederland had in 1997 een totale waarde van 64,427 mld

(7)

marktaandeel van ca. 16%.

32. De detailhandelsmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen in Nederland met betrekking tot het supermarktsegment had in 1997 een totale waarde van NLG 44,258 mld. Indien alleen gekeken wordt naar het supermarktsegment bedraagt het gezamenlijk marktaandeel ca. 24% (12% VFG + 12% DBU). De marktaandelen van de overige spelers worden geschat op ca. 38% (Ahold: 28% en Schuitema: 10%), ca. 6% (Aldi), ca. 5% (Dirk van der Broek), ca. 3% (Groenwoudt Groep), ca. 4% (Sperwer) en ca. 3-4% (Hermans Groep). Hoewel door het samengaan van VFG en DBU een zeer krachtige speler ontstaat, blijven zij qua marktaandeel ver onder het marktaandeel van Ahold (met o.a. de formules Albert Heyn, Den Toom) en Schuitema (met o.a. de formules Casper, Kopak, Spar Voordeelmarkt en C1000) gezamenlijk en onder het marktaandeel van Ahold alleen.

33. Indien de segmentering volgens de Europese Commissie wordt aangehouden, bedraagt het gezamenlijk marktaandeel in het segment kleine supermarkten 15% (10% DBU en 5% VFG). In het segment

middelgrote en grote supermarkten bedraagt het gezamenlijk marktaandeel ca. 23%. Zowel in het segment kleine als in het segment middelgrote en grote supermarkten is Ahold/Schuitema met gezamenlijke marktaandelen van respectievelijk ca. 25% en 43% marktleider.

34. Indien Nederland als de geografische markt wordt aangemerkt, ontstaat er derhalve, ongeacht welke segmentering als uitgangspunt wordt

genomen, als gevolg van de concentratie geen machtspositie die tot gevolg heeft dat de daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt wordt beperkt. Indien de relevante geografische markt kleiner is dan Nederland ontstaat er wellicht een probleem in zes woonplaatsen. In deze plaatsen zijn uitsluitend supermarkten gevestigd die aangesloten zijn bij de

fuserende partijen. Gezien echter het feit dat deze plaatsen alle in de buurt liggen van andere woonplaatsen waar supermarkten van derden zijn gevestigd ontstaat er derhalve, ook indien de geografische markt zich beperkt tot locale markten, geen probleem.

(2) de groothandelsmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen 35. Partijen hebben aangegeven dat de marktomvang van de

groothandelsmarkt bij benadering kan worden aangegeven door op de totale waarde van de detailhandelsmarkt in mindering te brengen de omzetten van de eigen filialen van VFG, DBU en andere

grootwinkelbedrijven in de levensmiddelendetailhandel. De dan resterende waarde van de detailhandelsmarkt bedraagt NLG 38,515 miljard. Dit bedrag kan worden gebruikt om de posities van DBU en VFG als groothandelaren te bepalen. Van die NLG 38,515 miljard bestaat NLG 4,942 miljard uit omzetten van bij VFG en DBU aangesloten zelfstandige ondernemers, hetgeen neerkomt op een marktaandeel van partijen van ca. 13% op deze groothandelsmarkt.

36. Indien het standpunt van partijen omtrent de marktafbakening met betrekking tot de detailhandel en groothandel wordt gevolgd, levert de voorgenomen concentratie geen problemen op op de groothandelsmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen.

37. Indien deze marktafbakening niet wordt gevolgd is de omvang van de groothandelsmarkt kleiner dan hierboven geschetst, omdat de leveringen aan formule-deelnemers dan niet tot de groothandelsmarkt worden gerekend. Er zijn geen exacte gegevens bekend omtrent de dan resulterende omvang van de groothandelsmarkt in dagelijkse

(8)

(3) de inkoopmarkt

38. De detailhandelsmarkt en de inkoopmarkt zijn nauw met elkaar verbonden. Het marktaandeel van detailhandelaren is normaliter bepalend voor hun inkoopvolume, wat weer van doorslaggevende invloed is op hun positie op de inkoopmarkt. Omgekeerd is de positie van een

detailhandelaar op de inkoopmarkt belangrijk voor de omstandigheden waaronder hij levensmiddelen kan verkopen aan de consument. De inkoopvoorwaarden zijn van belang bij het vaststellen van de detailhandelsprijs en zijn daarom van beslissende invloed op de mogelijkheid om op de detailhandelsmarkt te concurreren.

39. In het onderhavige geval is het van belang op te merken dat beide ondernemingen voor wat betreft hun inkopen deelnemer zijn in

inkoopcombinaties. DBU is lid van Superunie. VFG is houdster van 60% van de aandelen van Radar terwijl de andere 40% van de aandelen in handen is van een aantal andere detail- en/of groothandelsondernemingen. Radar vervult voor VFG en deze andere ondernemingen de functie van inkoopcombinatie. Voor de bepaling van de posities van beide

ondernemingen als inkoper van dagelijkse consumptiegoederen

voorafgaande aan de concentratie en voor de bepaling van de effecten van de voorgenomen concentratie daarop, dient aldus gekeken te worden naar de positie van Superunie en Radar als inkoper van dagelijkse

consumptiegoederen en dient vervolgens bekeken te worden welke effecten de voorgenomen concentratie tussen VFG en DBU daarop heeft. positie van partijen voorafgaand aan de concentratie

40. Uitgaande van de in punt 20 gehanteerde definitie van de inkoopmarkt (de markt voor de levering van dagelijkse consumptiegoederen door de producenten van deze goederen aan klanten zoals groothandelaren, detailhandelaren en andere ondernemingen), geldt volgens partijen het volgende. Gegevens over de totale waarde van de inkoopmarkt zijn niet beschikbaar. De inkoopaandelen van Superunie en Radar op deze markt kunnen echter worden afgeleid van de positie van de bij Superunie respectievelijk Radar aangesloten ondernemingen op de

detailhandelsmarkt. De partijen doen dit door de totale (detailhandels)-omzet van de aangesloten detaillisten te delen op de totale marktomvang van de markt voor levensmiddelendetailhandel (NLG 64.427 miljard). Dit leidt volgens partijen tot het volgende beeld voor de vijf grootste inkopers.

41. De positie van inkopers op de markt voor levering van dagelijkse consumptiegoederen kan echter ook worden bepaald door te bezien in welke mate leveranciers van dagelijkse consumptiegoederen voor hun afzet afhankelijk zijn van de verschillende inkopers. Gedurende het onderzoek zijn aan de vijf belangrijkste leveranciers van Superunie en VFG vragen gesteld met betrekking tot:

z de omzet in Nederland met betrekking tot de levering van dagelijkse consumptiegoederen als bedoeld in het zogenaamde

CBL-supermarktassortiment aan de levensmiddelendetailhandel in

Inkoper Inkoopaandeel

Ahold 18%

TSN (Schuitema en Sperwer) 9%

Superunie 19%

Radar /VFG 13%

(9)

Nederland;

z de verdeling van deze omzet over de volgende aankoopkanalen voor de consument:

- levensmiddelenbedrijven (supermarkten en rijdende winkels), - speciaalzaken (bakkers, slagers, groentewinkels etc.),

- overig (warenhuizen, ambulante handel, benzinestations etc.);

z de omzetten van deze leveranciers bij hun vijf belangrijkste afnemers.

Gelet op het gestelde in punt 22 is het relevant op te merken dat de vijf belangrijkste leveranciers allen leveranciers van levensmiddelen zijn. 42. Uit de gegevens van de belangrijkste leveranciers blijkt dat zij voor 85% tot 99% van hun omzet aan de detailhandel in levensmiddelen afhankelijk zijn van het kanaal van de levensmiddelenbedrijven (supermarkten en rijdende winkels). Indien gekeken wordt naar de aandelen die leveringen aan de vijf hierboven genoemde inkopers uitmaken van hun totale omzetten aan de levensmiddelendetailhandel ontstaat het volgende beeld. Om reden van vertrouwelijkheid is slechts het gemiddelde van vijf leveranciers genomen.

positie van partijen na de concentratie

43. De statuten van Superunie bepalen dat een lid niet tevens lid of deelnemer kan zijn bij enige andere organisatie die werkzaam is op het gebied van de coöperatie. De totstandkoming van de concentratie tussen DBU en VFG zou er aldus toe moeten leiden dat de nieuwe onderneming hetzij haar lidmaatschap van Superunie beëindigt hetzij de samenwerking binnen Radar beëindigt. In het navolgende zullen de effecten van de concentratie beoordeeld worden uitgaande van beide opties. 44. Bij toetreding van de nieuwe onderneming tot Radar ontstaat het volgende beeld. Uitgaande van de totale omzet op jaarbasis van de combinanten van Superunie en de totale omzet van DBU kan worden afgeleid dat van de totale inkopen van Superunie ongeveer 42% voor rekening komt van DBU. Indien de nieuwe onderneming zich zou aansluiten bij Radar zou aldus ongeveer 42% van het inkoopvolume van Superunie overgaan naar Radar.

45. Bij toetreding van de nieuwe onderneming tot Superunie ontstaat het volgende beeld. Uitgaande van de totale omzet op jaarbasis van de combinanten van Radar en de totale omzet van VFG kan worden afgeleid dat van de totale inkopen van Radar ongeveer 63% voor rekening komt van VFG. Indien de nieuwe onderneming zich zou aansluiten bij Superunie zou aldus ongeveer 63% van het inkoopvolume van Radar overgaan naar Superunie.

46. In de onderstaande tabel zijn de verschuivingen van inkoopaandelen die in beide scenario's zouden optreden weergegeven zowel uitgaande van

(10)

de inkoopaandelen zoals die door partijen zijn weergegeven en

inkoopaandelen zoals die zijn berekend op basis van informatie van de vijf belangrijkste leveranciers.

47. Indien de gefuseerde onderneming zou aansluiten bij Radar en aldus haar lidmaatschap van Superunie zou beëindigen, leidt dit tot een verschuiving van inkoopaandelen, waarbij Superunie en Radar op de "ranglijst" van plaats zouden wisselen. Als gevolg daarvan zijn de omvang en de relatieve posities van de vijf grootste inkopers na de concentratie echter niet wezenlijk anders dan voorafgaand aan de concentratie, waardoor het concentratieniveau aan de inkoopzijde niet wezenlijk toe- of afneemt. Deze conclusie kan zowel worden getrokken op grond van de gegevens die door partijen zijn overgelegd als op grond van gegevens die door leveranciers zijn aangeleverd. Hoewel de belangrijkste leveranciers en de Stichting Merkartikel zich kritisch hebben uitgelaten met betrekking tot dit scenario leidt een analyse van hun opmerkingen niet tot een andere

beoordeling.

48. Indien de gefuseerde onderneming zou aansluiten bij Superunie zou er sprake zijn van een aanzienlijke vergroting van het inkoopaandeel van Superunie. Superunie zou dan veruit de grootste inkoper worden met een inkoopaandeel dat, uitgaande van de informatie van de leveranciers, zelfs bijna twee maal groter zou zijn dan dat van Ahold. Deze situatie zou een aanzienlijke vergroting van de inkoopmacht van Superunie met zich meebrengen. In hoeverre in deze situatie daadwerkelijk een economische machtspositie zou ontstaan zou nader onderzocht moeten worden. Daarbij zou de vraag in hoeverre leveranciers in staat zijn om tegenwicht te bieden tegen de positie van Superunie een belangrijk onderdeel van nader

onderzoek moeten zijn.

49. De Stichting Merkartikel en de belangrijkste leveranciers hebben allen aangegeven dat bij aansluiting van de gefuseerde onderneming bij Superunie deze laatste een economische machtspositie als inkoper zou verkrijgen. Volgens deze partijen zou Superunie daardoor eenzijdig inkoopcondities kunnen vaststellen en zou zij voor de Nederlandse detailhandelsmarkt een "poortwachtersfunctie" gaan innemen omdat zij de succesvolle introductie door leveranciers van nieuwe producten op deze markt in aanzienlijke mate zou kunnen beïnvloeden of zelfs reguleren. wijzigingen in de oorspronkelijk gemelde concentratie

50. [...]

51. Na over de voorlopige beoordeling zoals uiteengezet in de punten 43 tot en met 49 te zijn geïnformeerd hebben partijen het oorspronkelijke

concentratieplan gewijzigd. Bij brief van 9 juli 1998 heeft DBU verklaard dat

informatie van partijen informatie van

(11)

"De Boer Unigro N.V., indien de voorgenomen concentratie met Vendex Food Groep B.V. doorgang vindt, haar lidmaatschap van Superunie zo spoedig mogelijk na totstandkoming van de concentratie, [...]. 52. Zoals is uiteengezet in de memorie van toelichting van de

Mededingingswet kan een wijziging van een contractuele relatie met een derde onderneming onderdeel uitmaken van een concentratie en kan als element worden meegewogen in de beslissing om een concentratie al dan niet vergunningplichtig te verklaren. Wanneer de concentratie in een andere vorm tot stand komt dan is aangemeld, is niet voldaan aan de vereisten van artikel 34 van de Mededingingswet. Als gevolg daarvan is administratief optreden mogelijk en is ook de civielrechtelijke geldigheid van de concentratie geenszins verzekerd.

53. De door DBU gegeven verklaring wordt door de directeur-generaal beschouwd als een wijziging van de oorspronkelijk gemelde concentratie en derhalve als een onderdeel van de voorgenomen concentratie.

beoordeling van de gewijzigde concentratie

54. De beoordeling van de gewijzigde concentratie kan worden gebaseerd op de overwegingen zoals uiteengezet in punt 45. Op grond daarvan is er, indien de nieuwe onderneming aansluit bij Radar, geen reden om aan te nemen dat als gevolg van de concentratie een machtspositie op de inkoopmarkt kan ontstaan of worden versterkt die tot gevolg heeft dat een daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd.

55. Hoewel daar na wijziging van de concentratie geen sprake meer van is, zou er, indien de nieuwe onderneming aansluit bij Superunie, op grond van de overwegingen zoals uiteengezet in de punten 48 en 49 reden zijn om aan te nemen dat als gevolg van de concentratie een machtspositie op de inkoopmarkt kan ontstaan of worden versterkt die tot gevolg heeft dat een daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd.

56. Voorts kan worden vermeld dat DBU bij brief van 15 juli 1998 heeft toegezegd dat: "De Boer Unigro N.V. niet binnen een termijn [...] na beëindiging van haar lidmaatschap van Superunie zich wederom zal aansluiten bij Superunie. Deze toezegging wordt gedaan onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de markstcondities en de

concurrentieverhoudingen op de door de concentratie te beïnvloeden markten, zoals gedefinieerd in de melding Vendex Food Groep - De Boer Unigro, zich niet zodanig zullen veranderen dat van De Boer Unigro N.V. redelijkerwijs niet langer verwacht kan worden zich aan haar toezeggingen te zullen houden". Voorts heeft DBU in deze brief toegezegd dat als zich een dergelijke verandering mocht voordoen en DBU aansluiting bij Superunie binnen genoemde termijn zou overwegen, zij daaromtrent in overleg treedt met de directeur-generaal van de Nederlandse

mededingingsautoriteit.

VI. CONCLUSIE

(12)

op significante wijze wordt belemmerd.

58. Gelet op het bovenstaande deelt de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit mede dat voor het tot stand brengen van de concentratie waarop de melding betrekking heeft geen vergunning is vereist.

Datum: 15 juli 1998

De directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit voor deze:

w.g. Drs. R.J.P. Jansen Hoofd Concentratiecontrole

Tegen dit besluit kan degene, wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken, binnen zes weken na bekendmaking van dit besluit een gemotiveerd beroepschrift indienen bij de arrondissementsrechtbank te Rotterdam, sector bestuursrecht, Postbus 50951, 3007 BM, Rotterdam.

terug

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aangenomen mag worden dat de geografische omvang van beide eventueel te onderscheiden productmarkten voor 'tube conveyed' en 'wire conveyed' perforatie gelijk is, aangezien er

Op 18 juni 1998 heeft de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit een melding ontvangen waarin is medegedeeld dat CVC European Equity II Limited en Brunner

I. Op 24 juni 1998 heeft de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit een melding ontvangen van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 34 van

vloermaterialen voor projectinrichting zijn te beschouwen als twee afzonderlijke productmarkten, dan hebben partijen op de markt van vloermaterialen voor woonruimtes in Nederland

Voor het onderhavige besluit kan een precieze afbakening van de relevante geografische markt achterwege blijven omdat, zoals uit punt 14 van dit besluit blijkt, de preciese

Partijen hebben aangegeven dat de markt die door de concentratie wordt beïnvloed de markt is voor "service providing" (d.w.z. de marketing en verkoop van abonnementen

Op grond van het bovenstaande kunnen de onder punt 17 omschreven clausules, voorzover zij overeenkomsten vormen als bedoeld in artikel 6 van de Mededingingswet, naar het oordeel

mededingingsautoriteit een melding ontvangen waarin is medegedeeld dat de ondernemingen BASF Aktiengesellschaft en Clariant International AG het voornemen hebben een concentratie