• No results found

ALTERNATIEVE DIERGENEESKUNDE BIJ KLEINE HUISDIEREN: ROL VAN DIERENARTS-KLANT COMMUNICATIE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ALTERNATIEVE DIERGENEESKUNDE BIJ KLEINE HUISDIEREN: ROL VAN DIERENARTS-KLANT COMMUNICATIE"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ALTERNATIEVE DIERGENEESKUNDE BIJ KLEINE HUISDIEREN: ROL VAN DIERENARTS-KLANT COMMUNICATIE

Aantal worden: 8,516

Kim Endres

Studentennummer: 01711381

Promotor: Prof. Dr. Annelies Decloedt, Co – Promotor: Drs. Pia Keller

Onderdeel van de Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de diergeneeskunde

Academiejaar: 2019 – 2020

(2)

Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden.

Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.

(3)

3 Preambule

Het schrijven van deze masterproef werd door de COVID-19 crisis niet beïnvloed.

Voorwoord

Graag zou ik een aantal mensen willen bedanken die mij hebben ondersteund in het tot stand komen van dit werk. Ten eerste wil ik mijn promotor Prof. Dr. Decloedt en mijn copromotor Drs. Pia Keller bedanken voor hun constante steun. Zij hebben mij steeds met professionele feedback voorzien en waren altijd beschikbaar voor het beantwoorden van mijn vragen. Ik had voor geen betere begeleiding kunnen wensen. Bedankt! Daarnaast wil ik graag mijn vrienden Vera Vinken en Meinou Houwman bedanken voor hun hulp met spellingscorrectie. Tot slot wil ik mijn familie bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun gedurende de jaren van mijn opleiding.

(4)

4

Inhoud

1 Samenvatting ... 5

2 Inleiding ... 6

3 Literatuurstudie... 7

3.1 Definitie en indeling van alternatieve diergeneeskunde ... 7

3.1.1 Homeopathie - Aromatherapie - Bachbloesem therapie ... 8

3.1.2 Kruidengeneeskunde ... 9

3.1.3 Osteopathie – chiropraxie ... 9

3.1.4 Acupunctuur – dry needling ... 10

3.1.5 Fysiotherapie ... 11

3.2 Gebruik ... 11

3.3 Belang van communicatie ... 12

3.4 Probleemstelling ... 14

3.5 Doelstelling ... 15

4 Materiaal en Methoden ... 16

4.1 Inhoud van de enquête ... 16

4.2 Verspreiding van de enquête ... 16

4.3 Inclusiecriteria ... 17

5 Resultaten ... 18

5.1 Demografie ... 18

5.2 Gebruik van CAD ... 18

5.3 Motivatoren en drempels voor het gebruik van CAD ... 19

5.4 Motivatoren en drempels betreffende de communicatie over CAD ... 20

6 Discussie ... 22

6.1 Demografie ... 22

6.2 Gebruik ... 22

6.3 Motivatoren voor het gebruik van CAD ... 24

6.4 Communicatie ... 24

7 Conclusie ... 27

8 Referentielijst ... 28

9 Bijlage ... 32

9.1 Bijlage 1: Resultaten van de enquête bij hondeneigenaren in Vlaanderen ... 32

(5)

5

1 Samenvatting

Het gebruik van complementaire en alternatieve geneeskunde (CAG) neemt de laatste jaren toe, zowel in de humane geneeskunde als in de diergeneeskunde. Complementaire en alternatieve diergeneeskunde (CAD) omvat verschillende diagnostische en therapeutische modaliteiten die niet tot de conventionele geneeskunde behoren. De exacte definitie en indeling van de verschillende methoden is tot op heden nog onduidelijk en informatie over de werkzaamheid van verschillende therapieën is vaak tegenstrijdig. Een goede communicatie tussen (dieren-)arts en klant/patiënt over het gebruik van CAG of CAD is noodzakelijk omdat het gebruik van alternatieve (dier)geneesmiddelen mogelijks negatieve effecten kan hebben. In de humane geneeskunde blijkt vooral de combinatie van bepaalde kruiden met een conventionele kankertherapie problematisch te zijn.

Literatuuronderzoek laat zien dat de communicatie tussen dierenarts en klant over het gebruik van CAD op veel vlakken nog weinig onderzocht is. Een goede communicatie tussen dierenarts en klant over een mogelijke therapie met CAD is wenselijk voor de klant en is nodig om de gezondheid van het dier te kunnen garanderen.

In dit onderzoek werd met behulp van een enquête, afgenomen bij hondeneigenaren in Vlaanderen, het gebruik van en de kennis over CAD, in combinatie met de communicatie hierover met de dierenarts, in beeld gebracht.

Uit de resultaten van de enquête werd duidelijk dat de klanten van de dierenarts verlangen dat deze een mogelijke CAD therapie zelf ter sprake brengt. Hoewel voor veel CAD therapieën op dit moment nog geen wetenschappelijk bewijs bestaat, is het toch wenselijk dat de dierenarts zich over de verschillende therapieën informeert om zo accurate informatie aan de klant te kunnen geven.

(6)

6

2 Inleiding

Het gebruik van complementaire en alternatieve geneeskunde (CAG) is de laatste jaren zowel in de humane geneeskunde als in de diergeneeskunde sterk toegenomen. Op dit moment bestaat er nog geen duidelijke definitie voor “alternatieve geneeskunde”. Het US Department of Health and Human Services (2018) definieert alternatieve geneeskunde als “een groep van diverse medische en gezondheid systemen, praktijken en producten die algemeen niet als deel van de conventionele geneeskunde beschouwd worden”. Er bestaat bovendien geen conforme indeling voor de verschillende complementaire en alternatieve praktijken en producten.

De werkzaamheid van de diverse middelen en technieken is controversieel, omdat de studies die deze werkzaamheid onderzoeken meestal niet dubbelblind zijn, niet gerandomiseerd zijn en/of geen controlegroep bevatten. Dit zijn standaard onderdelen van de methode die gebruikt wordt voor het testen van conventionele geneesmiddelen (Tabish, 2008). Bovendien werd aangetoond dat complementaire en alternatieve diergeneeskunde (CAD) ook negatieve effecten kan veroorzaken. Een voorbeeld hiervan is de mogelijke wisselwerking van kruiden op reeds ingestelde conventionele therapieën zoals kankertherapie (Sparreboom et al., 2004). Dit betekent dat CAG /CAD een gezondheidsrisico kan vormen voor zowel mens als dier. Desondanks stijgt het gebruik van complementaire en alternatieve geneeskunde de laatste jaren, niet alleen in de humane geneeskunde, maar ook in de diergeneeskunde. Het is daarom van groot belang dat een goede communicatie over het gebruik van complementaire alternatieve diergeneeskunde tussen dierenartsen en eigenaren plaatsvindt.

Het doel van deze masterproef is om aan de hand van een enquête een beeld te schetsen over het gebruik van en de kennis over CAD bij hondeneigenaren in Vlaanderen, en de communicatie hierover met hun dierenarts.

(7)

7

3 Literatuurstudie

3.1 Definitie en indeling van alternatieve diergeneeskunde

Tot op heden is er in de literatuur geen consensus bereikt over de definitie van het begrip

“alternatieve diergeneeskunde”. In een studie van Bergenstrahle en Nielsen (2016) over het gebruik van alternatieve diergeneeskunde voor de behandeling van musculoskeletale pijn bij paarden wordt alternatieve geneeskunde als ‘buiten, of naast conventionele geneeskunde’

gedefinieerd. In delen van Europa, en vooral in Duitstalige landen, maakt ‘natuurlijke geneeskunde’

in de strikte zin deel uit van de medische wereld. Hierbij wordt hoofdzakelijk gebruik gemaakt van therapeutische producten en technieken die een natuurlijke oorsprong hebben. Voorbeelden zijn water, lucht, licht, warmte, koude, beweging en massage, maar ook planten en voedingsmiddelen, die mogelijks gemodificeerd zijn (Stange et al., 2008). In een studie door Henktoen (2005) wordt complementaire en alternatieve geneeskunde gedefinieerd als ‘collectieve term die allerhande therapieën omvat die verschillen in theoretische basis, praktijk en gebruik’.

In de literatuur wordt wel een duidelijk verschil beschreven tussen alternatieve en complementaire geneeskunde. Volgens het U.S. Department of Health and Human Services (2018)1 wordt de term complementaire geneeskunde gebruikt in het geval dat ”een niet-conventionele praktijk samen wordt gebruikt met de conventionele geneeskunde”. Alternatieve geneeskunde wordt in dit geval betiteld als “wanneer een niet-conventionele praktijk gebruikt wordt in plaats van conventionele geneeskunde”.

Behalve het gebrek aan een consensus over een algemene definitie van CAD/CAG is er een debat gaande betreffende de indeling van de verschillende alternatieve geneesmiddelen en technieken.

In een studie over het gebruik van complementaire en alternatieve therapieën in de behandeling van kanker in honden en katten van Lana et al. (2006) werden de verschillende alternatieve diergeneeskunde modaliteiten als volgt ingedeeld: “kruiden, nutritionele supplementen, vitamine, speciale diëten, acupunctuur, massage, chiropractie, homeopathie, reiki of helende aanraking, gebed en plantenextracten.” Over het algemeen kan de uiteenlopende lijst van middelen en therapieën als volgt samengevat worden (Memon en Sprunger, 2011; Lana et al., 2006;

Sparreboom et al., 2004):

- Manuele therapieën zoals osteopathie, chiropraxie, massage en fysiotherapie;

- Therapieën waar plantaardige stoffen worden gebruikt zoals fytogeneeskunde en kruidentherapie;

- Bachbloesems en aromatherapie;

- Traditionele geneeswijzen zoals Reiki, acupunctuur en dry n eedling;

- Homeopathie;

- Voedingssupplementen zoals vitaminen en nutriënten;

1 https://nccih.nih.gov/health/integrative-health (laatst geraadpleegd 1 maart 2019)

(8)

8 De vijf categorieën die gebruikt werden in de enquête zijn gebaseerd op de bovenstaande indeling.

Er werd voor deze indeling gekozen, omdat ze verschillende therapievormen die een gelijkaardige oorsprong, aanpak of filosofische achtergrond hebben samen neemt. De volgende categorieën zijn gebruikt:

1. Homeopathie - Aromatherapie - Bachbloesem therapie 2. Kruidengeneeskunde

3. Osteopathie – Chiropraxie 4. Acupunctuur – Dry Needling 5. Fysiotherapie

Hier volgt een korte beschrijving van de categorieën gebruikt in de enquête.

3.1.1 Homeopathie - Aromatherapie - Bachbloesem therapie

Homeopathie

Het principe van homeopathie berust op twee concepten. Ten eerste wordt er voor de behandeling van aandoeningen een gelijkaardig agens gebruikt als het agens dat de aandoening veroorzaakt.

Dit houdt in dat een patiënt met bepaalde symptomen behandeld zal worden met een agens dat dezelfde symptomen zou veroorzaken bij een gezonde persoon. Ten tweede wordt er gebruikt gemaakt van een proces genaamd ‘‘potentiëren”. Hier wordt de werkzame stof verdund en tussen het verdunnen door geschud of geagiteerd. In de meeste gevallen wordt dit herhaald tot dat er geen moleculen van de oorspronkelijke stof terug te vinden zijn. Deze verdunning wordt vervolgens als therapeutisch middel gebruikt (Linde et al., 1997).

Essentiële oliën - Aromatherapie

Essentiele oliën zijn complex samengestelde producten, die doorgaans lipofiele en vluchtige plantenmetabolieten bevatten. Deze bestanddelen worden uit de plant gewonnen via processen zoals waterverdamping of droge destillatie (Vigan, 2010). Essentiele oliën worden vervolgens gebruikt voor de zogenaamde aromatherapie.

De National Association for Holistic Aromatherapy (NAHA) definieert aromatherapie als “de kunst en wetenschap van het extraheren van aromatische bestanddelen van planten, om zo de balans, harmonie en gezondheid van lichaam en geest te bevorderen”. Aromatherapie wordt verondersteld verscheidene effecten te hebben, waaronder stressreductie, stimulatie van het immuunsysteem en een antibacteriële werking (Halligudi en Ojaili, 2013).

(9)

9 Bachbloesem therapie

De Bachbloesemtherapie werd uitgevonden door Edward Bach (1886-1936). Hij nam aan dat de helende eigenschappen van planten over gaan naar het water wanneer deze in water in de zon gelegd worden. Dit water werd vervolgens vaak houdbaar gemaakt door ethanol toe te voegen (Walach et al., 2001). Bach veronderstelde dat menselijke ziekten veroorzaakt kunnen worden door negatieve gevoelens. Volgens zijn theorie zijn er 38 remedies, ieder gebaseerd op een specifieke bloem, die deze negatieve gevoelens kunnen verhelpen en daarmee de patiënt genezen.

Bovendien was het zijn filosofie dat er naar ieder persoon individueel gekeken moet worden, en dat het hierdoor mogelijk is dat twee personen met dezelfde diagnose verschillende Bach- bloesems toegewezen krijgen ter behandeling (Ernst, 2010).

3.1.2 Kruidengeneeskunde

Planten maken al eeuwen deel uit van de geneeskunde en liggen in de westerse geneeskunde vaak aan de oorsprong van een later synthetisch geneesmiddel, zoals morfine dat oorspronkelijk afkomstig is van Papaver spp. Bovendien zijn planten en kruiden een belangrijke factor in de traditionele Chinese en ayurvedische geneeskunde. Het verschil tussen kruidengeneeskunde en conventionele farmacologie is dat bij kruidengeneeskunde de hele plant in onveranderde vorm gebruikt wordt en niet slechts een individuele component uit een plant, wat vaak het geval is in de conventionele farmacologie. Bovendien worden vaak meerdere planten en kruiden gecombineerd in kruidentherapie. Men gelooft hier, dat het gebruiken van meerdere kruiden een synergistische werking zou hebben en het volledig gebruiken van de onveranderde plant de toxiciteit zou verlagen (Poppenga, 2002).

3.1.3 Osteopathie – chiropraxie

Osteopathie

Volgens de filosofie van de osteopathie zijn de functie en structuur van het lichaam met elkaar verbonden, en beïnvloedt een probleem in één orgaan automatisch de andere orgaansystemen.

Een osteopaat ziet het als zijn rol om het lichaam te helpen zichzelf te helen. Ook osteopathie hoort tot de manuele therapieën. In dit geval wordt er echter ook van uit gegaan dat door “de nauwe associatie tussen de wervelkolom en het autonome zenuwstelsel” veranderingen in het musculoskeletale systeem een effect op verschillende organen kunnen hebben, of dat viscerale pathologieën zich als afwijking kunnen manifesteren in spierweefsel (Lesho, 1999).

(10)

10 Chiropraxie

Chiropraxie is een vorm van manuele therapie welke berust op de opvatting dat een neurologische disbalans het gevolg kan zijn van het niet correct functioneren van gewrichten. Een chiropractor maakt gebruik van doelgerichte krachtinwerkingen. De veranderingen in gewrichtsstructuren, spierfunctie en neurologische reflexen die hierdoor ontstaan, zouden een helende werking hebben.2

3.1.4 Acupunctuur – dry needling

Acupunctuur

Acupunctuur is een therapie waarbij op specifieke punten in het lichaam een dunne, steriele acupunctuurnaald in de huid gestoken wordt. Deze zogenaamde acupunctuurpunten bevinden zich op vaste plaatsen, vaak dicht bij grote zenuwen, bloedvaten of lymfevaten (Fry et al., 2014). Het onderliggende principe van acupunctuur is de activatie van “flow of chi” door de stimulatie van relevante punten op de lichaamsoppervlakte (Habacher et al, 2006).

Acupunctuur wordt steeds meer gebruikt in de moderne diergeneeskunde voor de behandeling van acute en chronische pijn. Als dit correct uitgevoerd wordt door een getrainde persoon is het risico op nevenwerkingen heel laag (Fry et al., 2014).

In een overzicht van 31 studies naar de effecten van acupunctuur uit 2006, blijkt dat er in sommige gevallen een positief effect van acupunctuur gevonden wordt, maar dat de methoden van deze onderzoeken van lage kwaliteit zijn en onafhankelijke replicatie nodig is voor een duidelijke conclusie (Habacher et al., 2006). Het is een uitdaging om betrouwbare data betreffende de effectiviteit van acupunctuur in combinatie met pijnbeheersing te verzamelen. Ten eerste omdat pijn lastig te classificeren is, en ten tweede omdat het mechanisme van acupunctuur complex is.

Er is een gebrek aan experimenten met kwaliteitsvolle methodologie en het blijkt een uitdaging te zijn goede studies met juist gekozen controle groepen, minimale variatie tussen individuen en correct gekozen placebo groepen op te stellen (Fry et al, 2014).

Dry needling

Bij dry needling worden anders dan bij acupunctuur geen specifieke punten op het lichaam gebruikt voor de insertie van acupunctuurnaalden maar myofasciale trigger points. Deze trigger points zijn hyper-irriteerbare voelbare strakke banden van skeletspiervezels. Deze techniek wordt vaak toegepast om myofasciale pijn te verlichten (Kalichman en Vulfsons, 2010).

2 https://aaep.org/horsehealth/equine-chiropractic-general-principles-and-applications ( laatst geraadpleegd op maart 2020)

(11)

11 3.1.5 Fysiotherapie

Door manuele therapie en therapeutische bewegingsoefeningen kan onder andere pijn verminderd worden en beweging van gewrichten en spiersterkte hersteld of onderhouden worden. Een voorbeeld hiervan is watertherapie (Samoy et al, 2016). Voor specifieke aandoeningen is aangetoond dat fysiotherapie een positief effect kan hebben op bijvoorbeeld de herstellingsperiode na een orthopedische ingreep zoals het herstel van een craniale kruisband ruptuur bij honden (Marsolais et al., 2002). Verder gaat men ervan uit dat verschillende methoden die succesvol bij mensen zijn ook werkzaam zijn bij dieren (Frank en Roynard, 2018).

3.2 Gebruik

Er wordt aangenomen dat de prevalentie van het gebruik van alternatieve methodes in de diergeneeskunde vergelijkbaar is met die in de humane geneeskunde (Lana et al, 2006). In de USA maakten in 2007 bijna 40% van de volwassenen gebruik van een vorm van alternatieve geneeskunde (Barnes et al, 2008). Verschillende internationale enquêtes laten zien dat tussen 10- 70% van de populatie in westerse landen per jaar een vorm van alternatieve geneeskunde gebruikt (Stange et al., 2008). Daarbij blijken meer vrouwen gebruik te maken van CAG dan mannen (Gan et. al., 2018). Bovendien blijken gemiddeld 40% van kankerpatiënten een vorm van alternatieve geneeskunde te gebruiken (Horneber et al., 2012). Alternatieve geneeskunde wordt in de humane geneeskunde vooral toegepast voor chronische ziekten, zoals pijn in de onderrug en osteoartritis in de knie (Stange et al, 2008). Daarnaast wordt het toegepast in het geval van sommige acute ziektebeelden en voor ziektepreventie. Vaak dient het als aanvulling op conventionele behandelingen (Eardley et al, 2012).

De prevalentie van het gebruik van CAD in België is onduidelijk. Uit internationale studies blijkt dat alternatieve geneeswijzen frequent worden toegepast door diereneigenaars, zowel bij kleine als grote huisdieren. In een onderzoek uit de USA van Lana et. al. (2006) over de behandeling van kanker bij katten en honden gaven 76% van de deelnemers aan alternatieve diergeneeskunde te gebruiken. Hierbij was het doel vooral het verbeteren van het algemene welzijn van het dier, het versterken van het immuunsysteem en het verlagen van pijn. Eigenaars blijken vooral alternatieve opties te zoeken voor chronische aandoeningen bij hun dieren, zoals allergieën en degeneratieve gewrichtsaandoeningen. Hier is vaak geen volledige genezing mogelijk en wordt er door de klassieke diergeneeskunde enkel palliatieve zorg aangeboden (Hektoen, 2005). In een studie van Weller en Bowling (2000) kozen boeren in de biologische rundvee sector gemiddeld bij 56% van de klinische mastitis gevallen voor een homeopathische of andere alternatieve behandeling.

Paardeneigenaars gebruiken alternatieve diergeneeskunde onder andere bij musculoskeletale aandoeningen om zo de herstelperiode te verkorten en de kans op recidiverende blessures te voorkomen (Bergenstrahle en Nielsen, 2016).

De beweegredenen voor het gebruiken van alternatieve (dier-)geneeskunde door patiënten of eigenaars zijn divers. In de humane geneeskunde zijn dit bijvoorbeeld het gebrek aan emotionele steun door de arts, de hoop op een langere levensduur, het verminderen van bijwerkingen van de ingestelde conventionele therapieën of een slechte prognose van een bepaalde aandoening (Davis

(12)

12 et al, 2012). Tot één derde van de kankerpatiënten gebruikt CAG als aanvulling op de conventionele kankertherapie, waarbij kruiden het meest frequent worden gebruikt (Molassiotis et al., 2005). Een andere mogelijke reden voor het gebruik van CAG is dat alternatieve geneeskunde sommige mensen meer aanspreekt omwille van hun waardes, geloof en/of filosofische oriëntatie met betrekking tot hun gezondheid en leven (Astin, 1998). Bovendien is er tijdens consulten voor alternatieve therapieën vaak meer tijd per klant en blijft dezelfde therapeut vaak verantwoordelijk voor dezelfde klant gedurende de volledige behandeling. Hierdoor ontstaat een vertrouwensrelatie tussen de klant en de therapeut (Zollman en Vickers, 1999).

Eén probleem betreffende het gebruik van CAG is dat voor het uitoefenen van de meeste CAG therapieën geen officieel certificaat of diploma vereist is. Zo bestaan in België op dit moment enkel voor de titel van homeopaat in de humane geneeskunde bepaalde vereisten3. Verder bestaan er ook grote verschillen tussen landen binnen Europa wat de regulering van CAG betreft (Wiesener et al., 2012). Ook in de diergeneeskunde bestaan er grote verschillen. Zo mag zich in Engeland elk persoon een fysiotherapeut voor kleine huisdieren noemen (Sharp, 2008) terwijl in België enkel personen met een diploma van dierenarts of humane kinesitherapeuten de opleiding mogen volgen tot gecertificeerd fysiotherapeut voor dieren.

3.3 Belang van communicatie

Door het gestegen gebruik van complementaire en alternatieve diergeneeskunde neemt ook het belang van een goede communicatie tussen dierenarts en eigenaar over dit onderwerp toe.

In de humane geneeskunde wordt de communicatie tussen arts en patiënt gezien als een middel om de afstand tussen hen te overbruggen. Hoewel er natuurlijk verschillen zijn tussen de humane geneeskunde en de diergeneeskunde, is er een grote overlap op het gebied van communicatie met de klant/patiënt en de hiermee verbonden fouten (Adams & Frankel, 2007).

Ook in de diergeneeskunde is communicatie de basis voor de interactie tussen dierenarts en eigenaar (Coe et al, 2008). Miscommunicatie kan leiden tot ontevredenheid bij de eigenaar en bovendien tot slechtere resultaten op gebied van de gezondheid van het dier (Adams en Frankel, 2007).

In een studie van Coe et al. (2008) rond de communicatie tussen dierenarts en klant, werden verschillende onderwerpen met betrekking tot dierenarts-klant communicatie gedefinieerd en vervolgens met behulp van focusgroepen onderzocht. Uit deze studie bleek onder andere dat het voor klanten van belang is dat de dierenarts, I) voldoende tijd neemt tijdens het consult, II) de klant verschillende behandelingsopties voor zijn/haar dier ter beschikking stelt en III) de keuze van de eigenaar respecteert. Bovendien blijkt het gebruik van zogenaamde “tweerichtingscommunicatie”

van belang te zijn. Dit houdt in dat de communicatie tussen dierenarts en eigenaar in twee richtingen gaat. Niet alleen wordt de dierenarts verwacht begrijpelijke taal te gebruiken naar de

3https://www.health.belgium.be/nl/gezondheid/zorgberoepen/niet-conventionele-praktijken. (laatst geraadpleegd op maart 2020)

(13)

13 eigenaar toe, maar ook hoort deze de eigenaar in het gesprek te betrekken door goed te luisteren en de juiste vragen te stellen.

Door op deze manier in gesprek te gaan, kan de dierenarts de hoeveelheid en het type informatie die hij/zij geeft beter aanpassen aan de individuele wensen en noden van de eigenaar.

Het bovenstaande leunt nauw aan bij het concept van partnerschap gecentreerde communicatie houd in dat de interactie tussen arts en patiënt de basis vormt voor de behandeling (Tresolini, 2000). Het is een communicatiefilosofie die onder andere gebaseerd is op partnerschap, gemeenschappelijke beslissingsvorming en zelfreflectie. Het houdt in dat de relatie tussen (dieren- ) arts en patiënt/klant essentieel is voor een goede behandeling (Suchman, 2005). In het onderzoek van Küper en Merle (2019) werd een enquête bij huisdiereigenaren afgenomen en met behulp van een structureel vergelijkend model (SEM) werd de associatie tussen verschillende karakteristieken van relatie gebaseerde zorg in de diergeneeskunde onderzocht. Het bleek dat empathische communicatie en het betrekken van de eigenaar bij de beslissingen wat betreft de behandeling van zijn huisdier, ervoor zorgden dat eigenaren minder de neiging hadden om alternatieve therapeuten op te zoeken of via andere wegen zoals websites verdere informatie te zoeken. Dit ondersteunt de opvatting dat “partnerschap gecentreerde communicatie” een communicatiemodel is die ook dierenartsen zouden kunnen toepassen om de tevredenheid bij de eigenaar te verhogen.

Het gebruik van open vragen kan helpen om de eigenaar/patiënt op zijn gemak te stellen. Verder kan het verduidelijken hoeveel en welke informatie voor elk individuele persoon nodig is en het kan helpen om beter te begrijpen welke factoren de eigenaar/patiënt mogelijks onzeker maken (Adams en Frankel, 2007; Stoewen et al., 2019). Een inefficiënte communicatie kan de relatie tussen dierenarts en eigenaar schaden, waardoor de patiënt mogelijks minder gaat communiceren en tegenstrijdige opvattingen blijven bestaan (Adams en Frankel, 2007).

Busato en Künzi (2010) onderzochten de verschillen in patiëntenzorg tussen de conventionele en alternatieve geneeskunde. Terwijl de verwachtingen van de patiënten die CAG gebruikten veel hoger waren dan van patiënten die conventionele therapie gebruikten en de behandelingsresultaten bij een CAG therapie slechter bleken te zijn is de algemene tevredenheid van de CAG patiënt toch duidelijk hoger dan bij CAG patiënten. Volgens de resultaten van dit onderzoek hebben CAG therapeuten een effectievere manier van communicatie met hun patiënten dan conventionele artsen. Hierdoor lijken CAG gebruikende patiënten tevredener te zijn met hun behandeling dan patiënten in de conventionele geneeskunde.

De manier waarop de dierenarts met een klant communiceert kan dus een belangrijk effect hebben op de tevredenheid van de klant, maar ook op de patiëntenzorg. Zo zou het mogelijk kunnen zijn dat een slechte communicatie ertoe leidt dat de zorg thuis zoals bijvoorbeeld wondverzorging of speciale diëten door de eigenaar foutief uitgevoerd worden. Bovendien blijkt uit onderzoek dat het advies over preventieve ingrepen zoals hartwormtesten of tand onderzoek vaak niet nagekomen wordt door de eigenaar (ref toevoegen). Een van de belangrijkste redenen hiervoor is een onvoldoende communicatie tussen dierenarts en eigenaar (Shaw et al., 2004). Hierdoor kunnen nadelen voor de gezondheid van het dier ontstaan. Verder blijkt ook in de humane geneeskunde een goede communicatie van groot belang te zijn. Er bestaat bijvoorbeeld een “Nocebo effect”. Dit wil zeggen dat de gezondheidstoestand van een patiënt kan verslechteren enkel door het gevoel niet serieus genomen te worden door de behandelende arts (Greville-Harris en Dieppe, 2015).

(14)

14 Het blijkt dat patiënten er vaak van uitgaan dat het niet relevant is om met hun dokter over het gebruik van alternatieve geneesmiddelen te spreken of dat de dokter het onderwerp uit zichzelf niet bespreekt (Davis et al., 2012). Bovendien hebben patiënten soms angst dat de arts negatief zou kunnen reageren of zelfs de patiënt niet meer zouden willen behandelen (Bergenstrahle en Nielsen, 2016). In de diergeneeskunde denken eigenaars misschien dat het niet van belang is deze informatie te delen met hun dierenarts of ze gaan er mogelijks van uit dat hun dierenarts geen voorstander is van de alternatieve therapie (Lana et al., 2006).

Een tekort aan communicatie over alternatieve geneesmiddelen kan effect hebben op de reeds ingestelde conventionele therapie van een patiënt (Lana et al., 2006). Zo zou er mogelijks een interactie bestaan tussen bepaalde kruiden zoals Ginko biloba of Echinacea purpurea en de metabolisatie van bepaalde chemotherapeutische geneesmiddelen (Lana et al., 2006).

Het blijkt dat kruidenpreparaten de activiteit van verschillende isotypen van de CYP-familie inhiberen of stimuleren. Bij een conventionele kankertherapie zijn deze enzymen nodig om chemotherapeutische geneesmiddelen te metaboliseren. Dit proces kan door het simultaan gebruik van kruiden verstoord worden. Een andere mogelijkheid is dat bepaalde bestanddelen van kruiden transport-proteïnen zoals p-glycogeen bezetten en hierdoor het effect van het geneesmiddel beïnvloeden (Sparreboom et al., 2004; Lana et al., 2006). Deze interactie tussen kruiden en het chemotherapeuticum kan een reëel risico vormen, vooral omdat in de humane geneeskunde het gebruik van kruiden onder patiënten verdrievoudigt nadat deze een kanker diagnose gekregen hebben (Molassiotis et al., 2005).

3.4 Probleemstelling

Er wordt een verhoogd gebruik van complementaire en alternatieve therapieën vastgesteld in de diergeneeskunde. Er zijn op dit moment geen gegevens over het actuele gebruik van CAD in Vlaanderen. Daarnaast gaat het gebruik van CAD niet altijd gepaard met een goede communicatie tussen dierenarts en eigenaar.

Het is op dit moment niet bekend of hondeneigenaren in Vlaanderen hun mogelijk gebruik van CAD met hun dierenarts bespreken of niet. Bovendien is niet bekend wat de mogelijke beweegredenen zijn voor de hondeneigenaar om er wel of niet over te communiceren. Deze communicatie is echter belangrijk voor de gezondheid en het welzijn van het dier omwille van de mogelijke bijwerkingen, effecten op conventionele therapieën en het feit dat veel therapieën nog niet wetenschappelijk bewezen zijn (Barnes et al., 2008; Lana et al., 2006).

Als eigenaars zelf kiezen voor een alternatieve behandeling zonder overleg met hun dierenarts kan er wellicht een risico voor het dierenwelzijn ontstaan. Er bestaat dus het risico dat, wanneer dierenartsen niet over de mogelijke opties en gevaren van CAD kunnen of willen spreken, eigenaren hun informatie verkrijgen van een alternatieve therapeut. Dit kan in het ergste geval de gezondheid van het dier schaden (Coleridge en Hare, 1999).

(15)

15 3.5 Doelstelling

De doelstelling van deze masterproef was om aan de hand van een enquête te evalueren wat de motivaties en barrières van hondeneigenaars zijn betreffende het gebruik van alternatieve therapievormen bij hun huisdier. Verder werd onderzocht of er tussen dierenarts en eigenaar gecommuniceerd wordt over alternatieve diergeneeskunde, en als dit het geval is, op welke manier.

Tenslotte werd een duidelijker beeld geschetst van de houding van hondeneigenaars in Vlaanderen ten opzichte van het gebruik van CAD bij hun dier.

(16)

16

4 Materiaal en Methoden

Om de nodige data te verzamelen werd een online enquête opgesteld die werd verspreid onder hondeneigenaren in Vlaanderen.

4.1 Inhoud van de enquête

De online enquête, opgesteld met behulp van QualtricsXM®(www.qualtrics.com, 2019), bestond uit verschillende onderdelen met in totaal 22 vragen. Voor dit onderzoek werden de verschillende complementaire en alternatieve therapieën onderverdeeld in 5 groepen zoals vermeld in de literatuurstudie:

1. Homeopathie- Aromatherapie - Bachbloesem therapie 2. Kruidengeneeskunde

3. Osteopathie – Chiropraxie 4. Acupunctuur – Dry needling 5. Fysiotherapie

Het eerste onderdeel van de enquête bevatte vragen aan de eigenaren over het gebruik van CAD bij hun hond en de motivaties erachter. Daarnaast werd hun kennis over alternatieve diergeneeskunde getoetst. Het tweede onderdeel van de enquête bevatte vragen betreffende de communicatie over CAD tussen dierenarts en eigenaar. In de enquête werd met vijf- of zeven punten Likert schaal vragen gewerkt.

De attitude van de hondeneigenaren ten opzichte van CAD werd bevraagd door middel van vier Likert schaal vragen. De antwoordopties varieerden van goed tot slecht. Hierbij werd gebruik gemaakt van een bipolair evaluatiesysteem. Aansluitend kregen de deelnemers de mogelijkheid een opmerking te plaatsen. Verder bevatte de enquête vragen over eventueel toekomstig gebruik van CAD. Bovendien werd er gebruik gemaakt van twee controle vragen om te voorkomen dat deelnemers vragen ad random gingen beantwoorden.

4.2 Verspreiding van de enquête

De verspreiding van de enquête gebeurde via sociale media (Facebook®) en verschillende webpagina’s over een tijdsperiode van drie weken. Er werden reminders gestuurd aan personen die via sociale media gecontacteerd zijn geweest en waarvan binnen een week geen reactie kwam.

Verder werden enkele posters opgehangen, onder andere in de wachtzalen van de dierenkliniek van de Faculteit Diergeneeskunde in Merelbeke. De deelname gebeurde op vrijwillige basis. Om de deelname aantrekkelijker te maken, maakten deelnemers kans op het winnen van een waardebon voor een dierenwinkel. De analyse van de resultaten gebeurde met behulp van beschrijvende statistiek (SPSS Statistics® Version 25 IBM).

(17)

17 De vragenlijst met antwoordmogelijkheden is bijgevoegd in de Bijlage 1: Resultaten van de enquête bij hondeneigenaren in Vlaanderen

4.3 Inclusiecriteria

Iedere mogelijke deelnemer werd gevraagd hoeveel honden er in hun bezit waren. Het antwoord op deze vraag moest minstens één zijn om als geldige deelnemer beschouwd te kunnen worden.

Daarnaast werd de demografie van de deelnemers getoetst door middel van vragen over leeftijd, de regio van de woonplaats, beroep en opleiding. Verder werd gevraagd om aan te geven of de deelnemer de beroep dierenarts uitoefende. De resultaten werden vervolgens gefilterd op mensen met een leeftijd van boven achttien, geen dierenartsen en enkel mensen met woonplaats in België.

Voor een geldige enquête die gebruikt kan worden voor analyse, waren de volgende aanvullende criteria van belang: de enquête moest volledig ingevuld zijn en minstens een van de twee controlevragen moest juist beantwoord zijn.

(18)

18

5 Resultaten

5.1 Demografie

1958 hondeneigenaars namen deel aan de enquête. Na het selecteren van de geldige deelnames, bleven 1000 enquêtes over voor analyse. Er was een duidelijk asymmetrie in de verdeling tussen de geslachten. 92% (n= 920) vrouwen hebben de enquête ingevuld en 7,9% (n=79) mannen. 0,1%

hebben de optie X aangeduid. Van de 1000 deelnemers waren 46,0% (n=460) hoger-niet universitair opgeleid, 33,6% hadden enkel secundair/middelbaar of lager onderwijs gevolgd en 19,5% hadden een universitaire opleidingsachtergrond.

Van de 45,3% (n=453) deelnemers die aangaven al gebruikt gemaakt te hebben van CAD bij hun hond waren 52,3% (n=237) hoger niet-universitair opgeleid, 31,1% (n=141) hadden een secundair/

middelbaar of lager diploma en 16,6% (n=75) waren universitair opgeleid. Bovendien werd er een significante correlatie gevonden tussen het opleidingsniveau en het gebruik van CAD met behulp van de chi-kwadraattoets.(X2(2), p=0,01).

De meeste deelnemers kwamen uit Oost-Vlaanderen (37,3%, n=373). De deelname uit de overige provincies was als volgt: Antwerpen: 21,3% (n=213), Limburg: 16,9% (n=169), West-Vlaanderen:

14,3%, (n=143) en Vlaams-Brabant: 10,2% (n=102).

19,7% (n=197) van de deelnemers gaven aan op één of andere manier professioneel met honden bezig te zijn (hondentrainer, fokker, eigenaar pension). 58 (5,8%) personen waren zelf actief werkzaam als therapeut voor alternatieve (dier-)geneeskunde.

5.2 Gebruik van CAD

77,4% (n= 774) van de deelnemers gaven aan kennis te hebben van het bestaan en gebruik van CAD bij honden. 67,8% (n=687) van de bevraagde personen hebben in het verleden reeds gebruik gemaakt van complementaire en alternatieve therapieën voor zichzelf. 45,3% (n=453) van de deelnemers gaven aan al CAD gebruikt te hebben bij hun eigen hond. Hiervan gaf de grote meerderheid aan al ooit aromatherapie of homeopathie gebruikt te hebben. Meer dan de helft (66,4%, n=301) heeft al ooit gebruik gemaakt van osteopathie/chiropraxie. Fysiotherapie en acupunctuur/ dry needling werden het minst gebruikt (37,5%, n=170) ( Figuur1).

Voor het gebruik van alternatieve diergeneeskunde werden de volgende beweegredenen aangegeven: om het algemene welzijn van de hond te verbeteren (72,9%, n=729), de verbetering van chronische gezondheidsproblemen zoals huidaandoeningen of langdurig manken (70,6%, n=706), revalidatie na een operatie (64,0%, n=640) of als een aandoening niet verbetert na behandeling door de dierenarts (60,9%, n=609).

(19)

19

Figuur 1 Het gebruik van de verschillende modaliteiten van CAD onder CAD gebruikende hondeneigenaren (n=453)

5.3 Motivatoren en drempels voor het gebruik van CAD

77,4% (n=774) van de deelnemers wist van het bestaan en het gebruik van CAD bij honden maar slechts 32,2% (n=322) gaven aan een goede kennis over de werkzaamheid, gebruiksaanwijzing en veiligheid van CAD te hebben. Verder vond de meerderheid (70,6%, n=706) dat hun eigen kennis over CAD bepaalde of ze CAD zouden gebruiken terwijl één derde van de deelnemers (38,1%, n=381) aangaf dat het gebruik van CAD geen risico zou inhouden voor de gezondheid van hun hond.

De minderheid (27,7%, n=277) van de deelnemers ging akkoord met de uitspraak dat er wetenschappelijk bewijs bestaat voor de werking van CAD. 53,2% (n=532) van de deelnemers had hierover een neutrale mening. Daarbij gaf ook bijna de helft (46,1%, n=461) van de deelnemers gaf een neutraal antwoord op de uitspraak dat conventionele therapieën onvoldoende effect hebben.

De algemene houding ten opzichte van CAD was positief met een mediane score (IQR) van 5,75 uit 7 (4,5;7). De intentie van de deelnemers om in de toekomst gebruik te maken van CAD was gemiddeld tot hoog met een mediane score (IQR) van 5 (4;6,5). 69,9% (n=699) van alle hondeneigenaren gaven aan dat ze in de toekomst gebruik willen maken van CAD.

153 deelnemers gaven een bijkomende opmerking over hun attitude ten opzichte van CAD.

Negenentwintig deelnemers (%) gaven aan een positieve ervaring te hebben met CAD, zes ervan waren specifiek positief over bepaalde therapieën zoals bijvoorbeeld hydrotherapie of acupunctuur.

Veertien deelnemers gaven in de opmerkingen aan een positieve attitude te hebben voor bepaalde

Homeopathi e

Aromathera pie/

etherische oliën

Osteopathie - Chiropraxie

Acupunctuu r - Dry Needling

Fysiotherapi e

CAD therapie 75,3 78,1 66,4 37,5 44,4

75,3% 78,1%

66,4%

37,5%

44,4%

0,0 10,0 20,0 30,0 40,0 50,0 60,0 70,0 80,0 90,0

% VAN CAD GEBRUIKERS

Gebruik van verschillende modaliteiten

van CAD bij honden in Vlaanderen

(20)

20 alternatieve technieken of middelen. Verder werd in de opmerkingen duidelijk dat de aard van het probleem van de hond een belangrijke rol speelde in de keuze betreffend het gebruik van CAD (n=

14). Slechts drie deelnemers vermeldden als antwoord op de open vraag een negatieve houding tegenover CAD. Zo merkte één deelnemer op, dat hij/zij geloofde dat deze praktijken gevaarlijk konden zijn. Een andere deelnemer gaf aan al slechte reacties gehoord te hebben over het gebruik van CAD. Verder verduidelijkten verschillende deelnemers (n=10) in de opmerkingen dat het voor hen van belang is dat een persoon die CAD uitoefent een officiële opleiding heeft gevolgd of een certificering voor de uitoefening van zijn behandeling kan aantonen.

In totaal vonden vijfentwintig deelnemers CAD nuttig in combinatie met conventionele diergeneeskunde. Enkele deelnemers (n=7) gingen zo ver dat ze CAD het liefst als vervanging van conventionele geneeskunde wilden gebruiken. Vier deelnemers vonden de werking van CAD beter dan die van conventionele diergeneeskunde. Eén deelnemer vermelde dat hij/zij de werking van CAD beter vond omdat het dier holistisch bekeken wordt en er niet enkel symptomatisch behandeld wordt. Eenentwintig opmerkingen maakten duidelijk dat de deelnemers meer betrokkenheid van de dierenarts wensten en vier deelnemer vermeldden dat de dierenarts best de CAD therapie zelf kon uitvoeren of voorschrijven. Verder was gewenst dat de dierenarts de behandeling met CAD zou begeleiden (n=4) of met een specialist samen zou werken (met betrekking tot de behandeling van hun dier) (n=3). Twee deelnemers wensten meer wetenschappelijk onderbouwde informatie rond het onderwerp CAD. Zes deelnemers gaven aan moeite te hebben met het antwoorden op verschillende vragen door de opbouw van de enquête, zo merkte een deelnemer bijvoorbeeld op dat hij/zij vond dat complementaire en alternatieve diergeneeskunde een heel brede groep is en het lastig was hierover algemene vragen te beantwoorden. Verder schreven zesendertig deelnemers geen mening te hebben omdat ze geen ervaring hadden met CAD.

5.4 Motivatoren en drempels betreffende de communicatie over CAD

Op de vraag waar de hondeneigenaars hun informatie over CAD vandaan zouden halen indien zij informatie zouden willen verkrijgen gaf 88,4% (n=884) van de deelnemers aan hun dierenarts te raadplegen. 66,4% (n=664) zou andere hondeneigenaars voor informatie over CAD raadplegen en 64% (n=640) zou informatie opzoeken via websites. Bovendien wenste de meerderheid van de deelnemers informatie te ontvangen over dierenartsen die alternatieve diergeneeskunde aanbieden (81,3%, n=813). 77,6% (n=776) wilden graag informatie over de verschillende types alternatieve diergeneeskunde.

54,8% (n=548) van de deelnemers gingen ervan uit dat hun dierenarts open staat voor een gesprek over CAD. Bijna de helft (43,8%, n=438) van de hondeneigenaars gaat ervan uit dat hun dierenarts het gebruik van CAD ondersteunt maar bijna net zo veel deelnemers (41,4%, n=414) gaven een neutraal antwoord op deze stelling. De minderheid van de deelnemers (37%, n=370) gaf aan bang te zijn om niet serieus genomen te worden door hun dierenarts bij vragen over CAD. De meerderheid (69%, n=690) gaf aan dat communiceren met de dierenarts over CAD de gezondheid van hun hond ten goede komt. Verder zou de meerderheid van de bevraagde personen (91,3%, n=913) hun dierenarts op de hoogde brengen indien er gedurende een conventionele therapie ook CAD zou worden toegepast en 93,6% (n=936) zou de dierenarts op de hoogte brengen als na het gebruik van CAD bijwerkingen zouden optreden.

(21)

21 457 personen (45,7%) hadden al met hun dierenarts over CAD gesproken. Bij 66,3% (n=303) van deze eigenaars had de dierenarts niet uit zichzelf naar de interesse van de eigenaar over een mogelijke therapie met CAD gevraagd. In 55,1% (n= 252) van de gevallen stelde hij de specifieke therapie niet zelf voor. Bovendien stuurde de dierenarts in slechts 29,9% (n=324) van de gevallen de patiënt door naar een specialist. In het geval dat hondeneigenaren CAD gebruikten in combinatie met conventionele diergeneeskunde gebeurde dit in 59,6% (n=272) van de gevallen in overleg met de dierenarts. De communicatie tussen de alternatieve therapeut en dierenarts was in 51,4% (n=235) goed.

54,3% (n=543) van de bevraagde personen gaf aan nog niet met hun dierenarts over CAD gesproken te hebben. Hiervan had 87,3% (n=474) van de deelnemers hun dierenarts zelf nog nooit naar CAD gevraagd. 51,7% (n=281) van de deelnemers gaf aan dat het aan de dierenarts is om over CAD te spreken indien nodig. Bovendien wist 51,2% niet dat hun dierenarts hierover informatie zou kunnen volstrekken. De grote meerderheid van deelnemers die al gebruik gemaakt heeft van CAD had ook al met hun dierenarts over het gebruik van CAD gesproken. Verder heeft de meerderheid die nog geen CAD bij hun hond(en) heeft gebruikt ook in de meeste gevallen nog niet met hun dierenarts over een mogelijke CAD behandeling gesproken (

).

Over het algemeen vonden de hondeneigenaars dat dierenartsen iets over CAD zouden moeten weten (91,5%, n=915) en informatie over CAD zouden moeten kunnen verstrekken (93,0%, n=930). Bovendien zou 71,5% (n=715) van de deelnemers willen dat hun dierenarts zou doorwijzen naar alternatieve therapeuten indien nodig.

Tabel 1 Vergelijking tussen het gebruik van CAD bij honden en de communicatie met de dierenarts over dit gebruik

Ik heb met mijn dierenarts al over CAD gesproken

Ja Nee Totaal

Ik heb CAD al gebruikt bij mijn

hond(en)

Ja

82,6%

n = 374

17,4%

n = 79

100%

n = 453

Nee

15,2%

n = 83

84,8%

n = 464

100%

n= 547

Totaal

100 % n = 457

100%

n = 543

100%

n = 1000

.

(22)

22

6 Discussie

6.1 Demografie

Uit de literatuur blijkt dat vrouwen gemiddeld meer CAD gebruiken dan mannen (Stub et al., 2016).

Aangezien er echter veel meer vrouwelijke (92%, n=920) dan mannelijke respondenten waren, is het niet mogelijk dezelfde conclusie voor Vlaamse hondeneigenaren te trekken en aan te geven dat effectief meer vrouwelijke hondeneigenaren CAD voor hun hond(en) hebben gebruikt. Het kan daarentegen wel een aanwijzing zijn dat vrouwen een hogere motivatie hadden om de enquête in te vullen, en er daarom mogelijks bij vrouwen een grotere interesse bestaat voor dit onderwerp.

Uit de enquête kon worden vastgesteld dat meer dan de helft van de deelnemers die CAD al gebruikt hebben bij hun hond hoger niet-universitair is opgeleid (52,3%, n=237) en 16,6% (n=75) universitair is opgeleid. In de literatuur wordt beschreven dat mensen met een hogere opleiding CAD meer gebruiken (Stub et al., 2016). In dit onderzoek kon een significante correlatie tussen opleidingsniveau en gebruik van CAD bij honden in Vlaanderen worden aangetoond.

6.2 Gebruik

Vanwege het grote en diverse aanbod van verschillende CAD therapieën werden in de enquête slechts een aantal van deze therapieën specifiek besproken. Om de vragen overzichtelijk te houden werden de therapieën samengevoegd in vijf categorieën. Enkele deelnemers bekritiseerden de indeling. Zij gingen met sommige alternatieve methoden akkoord, maar waren terughoudend tegenover andere genoemde therapieën welke in de enquête samen gecategoriseerd werden of vonden dat de indeling niet correct was. Hierdoor hadden ze, naar eigen zeggen, niet de mogelijkheid naar hun wensen op sommige vragen te antwoorden.

De problematiek rond de indeling van CAD in deze enquête weerspiegelt ook de situatie in de literatuur waar de indeling tot op heden nog niet gestandaardiseerd is. Eenzelfde problematiek ziet men bij het bepalen van de definitie van CAD. Deze onduidelijkheden zouden het lastig kunnen maken voor dierenartsen en eigenaars om zich op een adequate manier te informeren over wat CAD inhoudt en hier op goede wijze over te communiceren.

Binnen de literatuur worden er diverse beweegredenen aangegeven waarom mensen voor CAD kiezen (Stange et al., 2008; Hektoen, 2005). Uit zowel de literatuur, als de resultaten van deze studie komt naar boven dat chronische ziekten, het falen van conventionele therapie en revalidatie na een operatie de belangrijkste redenen voor het gebruik van CAD zijn. Verder bleek uit de enquête dat eigenaars de indruk hebben dat CAD in het algemene de gezondheid van hun hond verbetert wat wederom een motiverende factor zou kunnen zijn om CAD te gebruiken.

Een aantal van de meest gebruikte alternatieve therapieën in de diergeneeskunde zijn acupunctuur, kruiden en homeopathie (Hektoen, 2005). Uit de resultaten van de enquête bleek eveneens dat het gebruik van homeopathie en acupunctuur bij honden hoog is. 75,3% (n=341) van de deelnemers die al CAD gebruikt hadden gaven aan al eens homeopathie gebruikt te hebben.

(23)

23 Ondanks dat homeopathie één van de alternatieve therapieën is die niet wetenschappelijk bewezen is (Linde et al., 1997; Lüdtke en Rutten, 2008). Fysiotherapie, dat in tegenstelling wel een wetenschappelijk bewezen positief effect kan hebben (Mlacnik et al., 2005), werd door de deelnemers van deze enquête minder gebruikt (44,4%, n= 201). Dit kan erop wijzen dat voor de gebruiker de wetenschappelijke werkzaamheid niet het grootste belang heeft maar andere factoren belangrijker zijn, zoals de meer holistische manier van werken tijdens een CAD therapie (Ernst, 2012). Dit wordt bovendien ondersteund door sommige opmerkingen in de enquête waar eigenaren aangaven dat ze vonden dat CAD beter werkt dan conventionele diergeneeskunde omdat het dier in zijn geheel werd bekeken en niet enkel aan symptoombestrijding werd gedaan. Het gebruik van vaak niet wetenschappelijk bewezen therapieën, kan mogelijks mede verklaard worden door dat mensen ervan uit gaan dat er geen significant risico bestaat bij het gebruiken van CAD therapieën.

Ondanks dat uit de literatuur blijkt, dat er voor bepaalde therapieën wellicht degelijk een risico op bijwerkingen bestaat (Werneke et al., 2004). Zo bestaat het gevaar dat CAD een potentiële antagonistische werking heeft indien deze gecombineerd wordt met een conventionele therapie.

Dit is bij sommige kankertherapieën al beschreven (Lana et al., 2006). Dat de combinatie van conventionele therapieën en CAD in de praktijk wel degelijk voorkomt wordt door de enquête onderbouwd. Hondeneigenaren gaven namelijk aan CAD graag met conventionele therapie te combineren. Dit toont aan dat een ontoereikende communicatie tussen dierenarts en klant over CAD een reëel gevaar voor de gezondheid van het dier kan vormen. Eveneens is er een mogelijk gevaar voor de gezondheid van het dier als eigenaars ervoor kiezen om een alternatieve behandeling in te stellen zonder eerst hun dierenarts hierover te informeren. Hierdoor kunnen problemen van het dier over het hoofd worden gezien en wordt er geen of een onvolledige diagnose gesteld. Wel bleek uit de enquête dat een duidelijke meerderheid van de deelnemers de intentie had hun dierenarts over het gebruik van alternatieve therapieën te informeren.

Hoewel de meerderheid van de hondeneigenaars aangaf niet over voldoende kennis over de werkzaamheid, het gebruik en de veiligheid van CAD te beschikken, gaven de eigenaren wel aan dat hun eigen kennis van CAD bepalend is bij het besluit om over te gaan tot het gebruik van CAD.

Hondeneigenaren geven dus aan weinig kennis te hebben van CAD, maar wel beslissingen te maken gebaseerd op deze gebrekkige kennis. Dit gebruik van alternatieve therapieën zonder de nodige kennis ervan kan een risico vormen voor de gezondheid van het dier. Verder zien we dat eigenaars ook gebruik zouden maken van CAD zonder advies in te winnen bij de dierenarts. In combinatie met hun gebrekkige kennis over CAD zou dit negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de hond. Veel hondeneigenaars hadden bijkomend een neutrale houding over het risico van CAD. Dit zou erop kunnen wijzen dat ze zelf niet genoeg kennis hebben om een verantwoorde keuze rond het gebruik van CAD te kunnen maken. Vooral in verband met mogelijke wisselwerkingen met ingestelde conventionele therapieën, zoals kankertherapie, zou het een grote meerwaarde hebben wanneer dierenartsen zich meer over CAD zouden informeren, om de klant hierover beter van uitleg te kunnen voorzien. Dit resultaat komt overeen met de bevindingen uit de literatuur waar eveneens beschreven wordt dat klanten of patiënten zich niet bewust zijn van de mogelijke risico’s van CAD (Werneke et al., 2004).

(24)

24 6.3 Motivatoren voor het gebruik van CAD

Over het algemeen hebben hondeneigenaars in de enquête aangegeven er voor open te staan om CAD in de toekomst te gebruiken. In de opmerkingen gaven enkele deelnemers wel aan dat ze de aard van het probleem van de hond belangrijk vonden om in de keuze om wel of geen CAD te gebruiken. Zo gaf een deelnemer aan dat het van het probleem van zijn/haar hond afhing, maar als deze bijvoorbeeld een probleem in de rug zou hebben, hij/zij zeker altijd eerst alternatieve diergeneeskunde zou proberen. In de literatuur is terug te vinden dat het gebruik stijgt wanneer er een slechte prognose is of wanneer men ontevreden is over de werkzaamheid van conventionele therapie (Davis et al., 2012). Daarnaast gaven bijna de helft (46,1%, n=461) van de deelnemers in de enquête aan een neutrale mening te hebben over de uitspraak dat conventionele therapieën onvoldoende effect hebben. Dit wijst op een bepaalde onzekerheid aan de kant van de eigenaar betreffende de werkzaamheid van conventionele therapieën. Dit kan mogelijk een reden zijn waarom eigenaars naar alternatieven zoeken.

In de enquête gaven hondeneigenaren aan een algemeen positieve houding tegenover CAD te hebben. Dit zou erop kunnen duiden dat hondeneigenaren een bepaald vertrouwen hebben in een therapie met alternatieve diergeneeskunde. Ook in de opmerkingen van deelnemers was deze opvatting terug te vinden. Zo schreef een deelnemer dat hij/zij vindt dat alternatieve therapieën veel beter werken en het dier bij deze behandelingen in zijn geheel bekeken wordt, inclusief het gedrag en de voeding. Dit laat zien dat eigenaars soms niet alleen een positieve houding hebben tegenover het gebruik van CAD maar dat CAD voor sommige zelfs de voorkeur geniet en ze eerder CAD dan conventionele diergeneeskunde zouden willen gebruiken.

6.4 Communicatie

Uit de literatuur blijkt dat het gebruik van CAD bij mens en dier in de laatste jaren sterk is toegenomen (Lana et al., 2006). Uit de resultaten van de enquête bleek dat ook het gebruik in Vlaanderen onder hondeneigenaren redelijk hoog is met het gevolg dat het belang van communicatie rond dit onderwerp toeneemt.

Uit de uitkomsten van de enquête wordt duidelijk dat de hondeneigenaars, als ze informatie over CAD willen verkrijgen, deze graag van hun dierenarts zouden ontvangen. Daarnaast bestaat er de wens om bij hun eigen dierenarts te kunnen informeren naar andere dierenartsen die wel alternatieve diergeneeskunde aanbieden. Dit is in de lijn met de uitkomst van de enquête dat het voor hondeneigenaars van belang is, dat de personen die CAD aanbieden gecertificeerd zijn en/of een officiële opleiding hiertoe gevolgd hebben. Eigenaren zijn dus op zoek naar betrouwbare therapeuten. Dit is problematisch omdat in Europa op dit moment in de humane geneeskunde nog slechts weinig regelgeving omtrent CAD bestaat (Stub et al., 2016). Ook voor de diergeneeskunde is in de literatuur op dit moment geen duidelijke regelgeving te vinden.

Uit de resultaten van de enquête blijkt dat hondeneigenaren van mening zijn dat de gezondheid van hun hond gebaat zou zijn bij gesprekken over CAD met de dierenarts. Hierdoor zou dus bij interesse samen met de dierenarts naar een betrouwbare alternatieve therapie gezocht kunnen worden. Dit staat in contrast met de problematiek waarmee dierenartsen en artsen te maken hebben. Uit de literatuur wordt duidelijk dat in de humane geneeskunde artsen vaak niet over CAG

(25)

25 spreken, omdat deze vaak geen vertrouwen hebben in de werking van CAG, omdat de werking van deze technieken en middelen vaak niet wetenschappelijk bewezen (Stub et al., 2016). Deze houding zou overdraagbaar kunnen zijn op de diergeneeskunde. Het zou de terughoudendheid van dierenarts om uit zichzelf een potentiele CAD therapie aan klanten voor te stellen of klanten door te verwijzen naar CAD therapeuten kunnen verklaren. Om dierenartsen de mogelijkheid te bieden beter geïnformeerd met vragen omtrent CAD om te gaan is meer onderzoek nodig naar de werkzaamheid van de verschillende therapieën.

Hondeneigenaars gaven aan dat er vaak niet over het gebruik van CAD met hun dierenarts gesproken werd. Deze uitkomsten worden ondersteund door de literatuur welke eveneens vermeld dat eigenaars vaak niet met hun behandelend dierenarts over het gebruik van CAD spreken, dit om zeer uiteenlopende redenen (Lana et al., 2006).

Indien de dierenarts er zelf het gesprek over CAD niet initieert, zou de klant de aanname kunnen maken dat de dierenarts geen kennis over CAD of er een slecht beeld van heeft. Deze redenering wordt eveneens ondersteund door de literatuur (Bergenstrahle en Nielsen, 2016). Er was desondanks maar een klein deel van de deelnemers van de enquête dat aangaf bang te zijn niet serieus te worden genomen door hun dierenarts bij vragen over CAD. Dit spreekt de bevindingen in de literatuur tegen, waar het niet-bespreken van CAD gebruik wordt gelinkt aan de zorg van de klant niet serieus genomen te worden door de behandelende (dieren-) arts (Bergenstrahle &

Nielsen, 2016).

Ondanks hun onzekerheid over de werkzaamheid van CAD bleek uit de enquête dat al 67,8%

(n=687) van de deelnemers gebruik gemaakt hebben van CAD voor zichzelf en 45,3% (n=453) bij hun eigen hond. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat niet de werkzaamheid van CAD de belangrijkste factor is in de keuze voor deze therapie, maar andere factoren zoals de meer holistische aanpak en bijhorende factoren die gehandhaafd wordt in alternatieve behandelingen (Stub et al., 2016). Tijdens een consult bij een CAD therapeut wordt namelijk meer tijd genomen per individuele patiënt (Zollman en Vickers, 1999). Bovendien blijkt de communicatie in de humane geneeskunde tussen patiënt en CAG therapeut beter te verlopen dan met de arts (Busato en Künzi, 2010). Mogelijks gebruiken CAG therapeuten meer het “partnerschap gecentreerde communicatiemodel”, welk in de literatuur aangehaald wordt om van voordeel te zijn om een succesvolle samenwerking tussen eigenaar en dierenarts te bereiken (Küper & Merle, 2019).

Uit de enquête bleek dat dat de grote meerderheid van deelnemers die al eerder CAD hebben gebruikt bij hun hond ook al eens met hun dierenarts over het gebruik van CAD gecommuniceerd hebben. Maar het werd ook duidelijk dat indien communicatie over CAD tussen hondeneigenaar en dierenarts plaatsvond, deze in de meerderheid van de gevallen niet vanuit de kant van de dierenarts gestart werd (66,3%, n=303). Bovendien bleek de communicatie tussen een alternatieve therapeut en de dierenarts in bijna de helft van de gevallen niet goed te verlopen en in de meeste gevallen gebeurde er vanuit de kant van de dierenarts geen doorverwijzing naar een CAD therapeut. De communicatie tussen alternatieve therapeut en dierenarts zou een interessant luik voor verder onderzoek vormen. Het zou interessant zijn om te weten te komen wat bijvoorbeeld de redenen zijn voor de gebrekkige communicatie tussen dierenarts en alternatief therapeut. Indien deze laatste beter zou verlopen zou er mogelijks ook een uitwisseling van expertise plaats kunnen vinden. Dit zou ertoe kunnen bijdragen dat dierenartsen beter onderbouwde informatie aan hun klanten kunnen geven over complementaire therapieën. Verder zou een coöperatie met een alternatieve therapeut de dierenartsen de mogelijkheid geven hun klanten basis te verbreden om

(26)

26 ook klanten te bereiken die in eerste instantie eerst CAD zouden willen gebruiken. Hierdoor zou bovendien gegarandeerd kunnen worden dat de hond door een opgeleide dierenarts onderzocht wordt, wat mogelijks niet zou gebeuren indien er geen succesvolle communicatie/samenwerking met een CAD therapeut bestond.

Op dit moment geeft de meerderheid van hondeneigenaars aan dat ze CAD in de toekomst verder willen gebruiken. Dit betekend dat de nood aan goede communicatie tussen dierenartsen en klanten hoog blijft. Zelfs als dierenartsen niet achter het gebruik van CAD staan moeten zij erop toezien dat eigenaren worden gewezen op, mogelijks gevaarlijke, bijwerkingen of schadelijke wisselwerkingen die zouden kunnen ontstaan als CAD in combinatie met conventionele therapieën zou worden gebruikt (Lana et al., 2006). Het is dus aan te raden dat dierenartsen hun klanten vragen of zij al gebruik maken van CAD en ervoor openstaan of van plan zijn om dit te doen.

Hiermee kan een volledig beeld worden verkregen van de behandelingen die het dier gaat ontvangen en zo advies op maat gegeven worden.

(27)

27

7 Conclusie

Alternatieve therapieën worden veel gebruikt in Vlaanderen en hondeneigenaars wensen begeleiding door een dierenarts als het over het gebruik van CAD gaat. Eigenaars verwachten dat dierenartsen informatie kunnen verstrekken over de verschillende therapieën. Dit is niet alleen belangrijk omdat de klant dit verwacht, maar ook om mogelijke wisselwerking tussen conventionele diergeneeskunde en CAD en mogelijke bijwerkingen van CAD te voorkomen. Verder is het van belang dat een communicatiestijl gebruikt wordt die de eigenaar het gevoel geeft serieus genomen te worden in zijn zorgen en wensen om zo de kansen significant te verhogen dat de eigenaar zich comfortabel zou voelen om een mogelijke CAD behandeling uit zichzelf aan te brengen bij de dierenarts.

Het zelf voorstellen van een CAD therapie aan de klanten door de dierenarts blijkt lastig als de dierenarts zelf niet overtuigd is van de werkzaamheid van de therapie. Dit gaat een probleem blijven zolang de werkzaamheid van de verschillende CAD therapieën niet wetenschappelijk onderbouwd kan worden. De wens van veel eigenaars om CAD te gebruiken moet niettemin gerespecteerd worden. Het zou daarom waardevol zijn als dierenartsen er voor open staan zich de nodige informatie te verschaffen, zodat ze een gefundeerde mening hebben die ze naar de eigenaar toe kunnen communiceren. Hierdoor kunnen mogelijke risico’s rond het welzijn en de gezondheid van het dier voorkomen worden. Een mogelijke oplossing zou kunnen zijn dat de dierenarts over verschillende CAD mogelijkheden uitleg geeft maar duidelijk vermeldt dat de werking van deze technieken op dit moment nog niet bewezen is of dat zelfs bewijs bestaat dat bepaalde technieken op dit moment geen wetenschappelijke werking hebben.

Tijdens deze masterproef werd duidelijk dat nog meer onderzoek nodig is op het gebied van alternatieve diergeneeskunde om meer te weten over mogelijke voor- en nadelen van dergelijke therapieën. Verder werd eveneens duidelijk dat ook in de algemene omgang met eigenaren communicatie een grote rol speelt in de tevredenheid van de eigenaar.

(28)

28

8 Referentielijst

Adams, C.L., Frankel, R.M., 2007. It May Be a Dog’s Life But the Relationship with Her Owners Is Also Key to Her Health and Well Being: Communication in Veterinary Medicine. Veterinary Clinics of North America - Small Animal Practice, 37(1), 1–17.

Astin, J. A., 1998. Why patients use alternative medicine: results of a National Study [JAMA.

1998]. Journal of the American Medical Association, 279(19). Retrieved from

Barnes, P.M., Bloom, B., Nahin, R.L., 2008. Complementary and alternative medicine use among adults and children: United States, 2007. National Health Statistics Reports, (10), 1–23.

Bergenstrahle, A., Nielsen, B.D., 2016. Attitude and Behavior of Veterinarians Surrounding the Use of Complementary and Alternative Veterinary Medicine in the Treatment of Equine Musculoskeletal Pain. Journal of Equine Veterinary Science, 45, 87–97.

Busato, A., Künzi, B., 2010. Differences in the quality of interpersonal care in complementary and conventional medicine. BMC Complementary and Alternative Medicine, 10(1), 63.

Coe, J.B, Adams, C.L., Bonnett, B.N., 2008. Special report: A focus group study of veterinarians and pet owners perception of veterinarian - client communication in campanion animal practice. Australasian Journal of Special Education, 233(07), 48–49.

Coleridge, S.T., Hare, D., 1999. Complementary and alternative veterinary medicine Traitements complementaires et paralleles. Can Vet Journal, 40(6), 376-377.

Davis, E. L., Oh, B., Butow, P.N., Mullan, B. A., Clarke, S., 2012. Cancer Patient Disclosure and Patient-Doctor Communication of Complementary and Alternative Medicine Use: A

Systematic Review. The Oncologist, 391–398

Eardley, S., Bishop, F.L., Prescott, P., Cardini, F., Brinkhaus, B., Santos-Rey, K., Vas, J., Ammon, K., Hegyi, G., Dragan, S., et al., 2012. A systematic literature review of complementary and alternative medicine prevalence in EU. Forschende

Komplementarmedizin, 19(2), 18–28.

Ernst, E., 2010. Bach flower remedies : a systematic review of randomised clinical trials. Swiss Meidcal Weekly, (8), 1–4.

Ernst, E., 2012. Complementary and alternative medicine (CAM) for disease prevention.

Preventive Medicine, 55(6), 558–559.

Frank, L.R., Roynard, P.F.P., 2018. Veterinary Neurologic Rehabilitation: The Rationale for a Comprehensive Approach. Topics in Companion Animal Medicine, 33(2), 49–57.

Fry, L.M., Neary, S.M., Sharrock, J., Rychel, J.K., 2014. Acupuncture for Analgesia in Veterinary Medicine. Topics in Companion Animal Medicine, 29(2), 35–42.

(29)

29 Gan, W.C., Smith, L., Luca, E.J., Harnett, J.E., 2018. The prevalence and characteristics of

complementary medicine use by Australian and American adults living with gastrointestinal disorders: A systematic review. Complementary Therapies in Medicine, 41(September), 52–

60.

Greville-harris, M., Dieppe, P., 2015. Bad Is More Powerful than Good : The Nocebo Response in Medical Consultations. The American Journal of Medicine, 128(2), 126–129.

Habacher, G., Pittler, M.H., Ernst, E., 2006. Effectiveness of acupuncture in veterinary medicine:

Systematic review. Journal of Veterinary Internal Medicine, 20(3), 480–488.

Halligudi, N., Al Ojaili, M., 2013. The Science and Art of Aromatherapy: A Brief Review. Journal of Biomedical and Pharmaceutical Researcn, 2(2), 6–14.

Hektoen, L., 2005. Papers & Articles Review of the current involvement of homeopathy in veterinary practice and research. The Veterinary Record, 157, 224–229.

Horneber, M., Bueschel, G., Dennert, G., Less, D., Ritter, E., Zwahlen, M., 2012. How many cancer patients use complementary and alternative medicine: A systematic review and metaanalysis. Integrative Cancer Therapies, 11(3), 187–203.

Kalichman, L., & Vulfsons, S. (2010). Dry Needling in the Management of Musculoskeletal Pain.

Journal of the American Board of Family Medicine Clinical Review, 23(5), 640–646.

Küper, A.M., Merle, R., 2019. Being Nice Is Not Enough-Exploring Relationship-Centered Veterinary Care With Structural Equation Modeling . A Quantitative Study on German Pet Owners ’ Perception. Frontiers in Veterinary Science, 6, 1-16

Lana, S.E., Kogan, L.R., Crump, K.A., Graham, J.T., Robinson, N.G., 2006. The Use of Complementary and Alternative Therapies in Dogs and Cats with Cancer. Journal of the American Animal Hospital Association, 42(5), 361–365.

Lesho, E. P., 1999. An Overview of Osteopathic Medicine. Special Article Internal Medicine Service, US Army Medical Activitiy, Heidelberg, Germany, 8, 477–484.

Linde, K., Clausius, N., Ramirez, G., Melchart, D., Eitel, F., Hedges, L. V, Jonas, W.B., 1997. Are the clinical effects of homoeopathy placebo effects ? A meta-analysis of placebo-controlled trials. The Lancet, 350(1), 834–843.

Lüdtke, R., Rutten, A.L.B., 2008. The conclusions on the effectiveness of homeopathy highly depend on the set of analyzed trials. Journal of Clinical Epidemiology, 61(12), 1197–1204.

Marsolais, G.S., Dvorak, G., Conzemius, M.G., 2002. Effects of postoperative rehabilitation on limb function after cranial cruciate ligament repair in dogs. Journal of the American

Veterinary Medical Association, 220(9), 1325–1330.

Memon, M.A., Sprunger, L.K., 2011. Survey of colleges and schools of veterinary medicine regarding education in complementary and alternative veterinary medicine. Journal of the American Veterinary Medical Association, 239(5), 619–623.

(30)

30 Mlacnik, E., Müller, M., Mayrhofer, E., Zentek, J., Bockstahler, B., 2005. Physiotherapeutische

maßnahmen bei der behandlung des hundes mit osteoarthrose - Eine übersicht. Wiener Tierarztliche Monatsschrift, 92(7), 142–149.

Molassiotis, A., Fernandes-Ortega, P., Pud, D., Ozden, G., Scott, J.A., Panteli, V., Margulies, A., Borwall, M., Magri, M., Selvekerova, S., et al., 2005. Original article Use of complementary and alternative medicine in cancer patients : a European survey. Annals of Oncology, 16(4), 655–663.

Poppenga, R. H., 2002. Herbal Medicine : Potential for Intoxication and Interactions With Conventional Drugs. Clinical Techniques in Small Animal Practice, 17(1), 6–18.

Robinson, J.H., Callister, L.C., Berry, J.A., Dearing K.A., 2008. Patient-centered care and

adherence : Definitions and applications to improve outcomes. American Academy of Nurse Practitioners, 20, 600–607.

Samoy, Y., Van Ryssen, B., Saunders, J., 2016. Physiotherapy in small animal medicine.

Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift, 85(6), 323–334.

Sharp, B., 2008. Physiotherapy in small animal practice. In Practice, 30, 190–199.

Shaw, J.R., Adams, C.L., Bonnett, B.N., 2004. What can veterinarians learn from studies of physician-patient communication about veterinarian-client-patient communication? Journal of the American Veterinary Medical Association, 224(5), 676–684.

Shaw, J.R., Bonnett, B.N., Adams, C.L., Roter, D.L., 2006. Veterinarian-client-patient

communication patterns used during clinical appointments in companion animal practice.

Journal of the American Veterinary Medical Association, 228(5), 714–721.

Sparreboom, A., Cox, M.C., Acharya, M.R., Figg, W.D, 2004. Herbal remedies in the United States: Potential adverse interactions with anticancer agents. Journal of Clinical Oncology, 22(12), 2489–2503.

Stange, R., Amhof, R., Moebus, S., 2008. Complementary and Alternative Medicine: Attitudes and Patterns of Use by German Physicians in a National Survey. The Journal of Alternative and Complementary Medicine, 14(10), 1255–1261.

Stoewen, D.L., Coe, J.B., Macmartin, C., Stone, E.A., Dewey, C.E., 2019. Identification of Illness Uncertainty in Veterinary Oncology : Implications for Service. 6(June), 1–15.

Stub, T., Quandt, S.A., Arcury, T.A., Sandberg, J.C., Kristoffersen, A.E., 2016. Perception of risk and communication among conventional and complementary health care providers involving cancer patients ’ use of complementary therapies : a literature review. Bio Med Central Complementary and Alternative Medicine, 16, 1–14

Tabish, S.A., 2008. International Journal of Health Sciences, Qassim University. International Journal of Health Science, 2(1), 105–108.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Niet alle senioren zijn 75 jaar oud, niet alle mensen met een migratieafkomst zijn Marokkaan, niet alle gehandicapten zitten in een rolstoel. Mensen kunnen zich

▪ Gebruik van humor kan werken, wees er echter alert op dat ironie of subtiele grapjes misschien niet begrepen worden, met het risico dat de ander het gevoel heeft voor schut

 R744  is  een  verstikkende  stof  en  een  vast  lekdetectiesysteem  moet  worden  gemonteerd  als  er  een  lek  in  een  afgesloten  bezette  ruimte,  zoals 

Daarnaast zijn er in het geval van DCRV bij zowel de mens als de hond en de kat vaak andere hartafwijkingen aanwezig (Fukushima et al., 2011), welke niet worden

- Indien annulering niet of te laat geschiedt, is de zorgaanbieder gerechtigd de betreffende dienst(en) in rekening te brengen onverkort het recht op betaling van alle in deze

Ja, dat wordt, allez, dat moet je dan niet direct vertellen tegen de interviewer of ja als ge iets gedaan hebt ofzo. Da's gemakkelijker dat die dat dan vertelt tegen de

Elke handelaar geeft aan elk van zijn collega’s twee van zijn eigen knaagdieren.. Nu is de waarde van de knaagdieren in hun bezit voor elke handelaar gelijk aan

De cultuur bleek negatief voor pathogene bacteriën, maar de hond werd op dat ogenblik al een week behandeld met enrofloxacine.. Semi-kwantitatief onderzoek leverde