• No results found

3 Literatuurstudie

3.4 Probleemstelling

Er wordt een verhoogd gebruik van complementaire en alternatieve therapieën vastgesteld in de diergeneeskunde. Er zijn op dit moment geen gegevens over het actuele gebruik van CAD in Vlaanderen. Daarnaast gaat het gebruik van CAD niet altijd gepaard met een goede communicatie tussen dierenarts en eigenaar.

Het is op dit moment niet bekend of hondeneigenaren in Vlaanderen hun mogelijk gebruik van CAD met hun dierenarts bespreken of niet. Bovendien is niet bekend wat de mogelijke beweegredenen zijn voor de hondeneigenaar om er wel of niet over te communiceren. Deze communicatie is echter belangrijk voor de gezondheid en het welzijn van het dier omwille van de mogelijke bijwerkingen, effecten op conventionele therapieën en het feit dat veel therapieën nog niet wetenschappelijk bewezen zijn (Barnes et al., 2008; Lana et al., 2006).

Als eigenaars zelf kiezen voor een alternatieve behandeling zonder overleg met hun dierenarts kan er wellicht een risico voor het dierenwelzijn ontstaan. Er bestaat dus het risico dat, wanneer dierenartsen niet over de mogelijke opties en gevaren van CAD kunnen of willen spreken, eigenaren hun informatie verkrijgen van een alternatieve therapeut. Dit kan in het ergste geval de gezondheid van het dier schaden (Coleridge en Hare, 1999).

15 3.5 Doelstelling

De doelstelling van deze masterproef was om aan de hand van een enquête te evalueren wat de motivaties en barrières van hondeneigenaars zijn betreffende het gebruik van alternatieve therapievormen bij hun huisdier. Verder werd onderzocht of er tussen dierenarts en eigenaar gecommuniceerd wordt over alternatieve diergeneeskunde, en als dit het geval is, op welke manier.

Tenslotte werd een duidelijker beeld geschetst van de houding van hondeneigenaars in Vlaanderen ten opzichte van het gebruik van CAD bij hun dier.

16

4 Materiaal en Methoden

Om de nodige data te verzamelen werd een online enquête opgesteld die werd verspreid onder hondeneigenaren in Vlaanderen.

4.1 Inhoud van de enquête

De online enquête, opgesteld met behulp van QualtricsXM®(www.qualtrics.com, 2019), bestond uit verschillende onderdelen met in totaal 22 vragen. Voor dit onderzoek werden de verschillende complementaire en alternatieve therapieën onderverdeeld in 5 groepen zoals vermeld in de literatuurstudie:

1. Homeopathie- Aromatherapie - Bachbloesem therapie 2. Kruidengeneeskunde

3. Osteopathie – Chiropraxie 4. Acupunctuur – Dry needling 5. Fysiotherapie

Het eerste onderdeel van de enquête bevatte vragen aan de eigenaren over het gebruik van CAD bij hun hond en de motivaties erachter. Daarnaast werd hun kennis over alternatieve diergeneeskunde getoetst. Het tweede onderdeel van de enquête bevatte vragen betreffende de communicatie over CAD tussen dierenarts en eigenaar. In de enquête werd met vijf- of zeven punten Likert schaal vragen gewerkt.

De attitude van de hondeneigenaren ten opzichte van CAD werd bevraagd door middel van vier Likert schaal vragen. De antwoordopties varieerden van goed tot slecht. Hierbij werd gebruik gemaakt van een bipolair evaluatiesysteem. Aansluitend kregen de deelnemers de mogelijkheid een opmerking te plaatsen. Verder bevatte de enquête vragen over eventueel toekomstig gebruik van CAD. Bovendien werd er gebruik gemaakt van twee controle vragen om te voorkomen dat deelnemers vragen ad random gingen beantwoorden.

4.2 Verspreiding van de enquête

De verspreiding van de enquête gebeurde via sociale media (Facebook®) en verschillende webpagina’s over een tijdsperiode van drie weken. Er werden reminders gestuurd aan personen die via sociale media gecontacteerd zijn geweest en waarvan binnen een week geen reactie kwam.

Verder werden enkele posters opgehangen, onder andere in de wachtzalen van de dierenkliniek van de Faculteit Diergeneeskunde in Merelbeke. De deelname gebeurde op vrijwillige basis. Om de deelname aantrekkelijker te maken, maakten deelnemers kans op het winnen van een waardebon voor een dierenwinkel. De analyse van de resultaten gebeurde met behulp van beschrijvende statistiek (SPSS Statistics® Version 25 IBM).

17 De vragenlijst met antwoordmogelijkheden is bijgevoegd in de Bijlage 1: Resultaten van de enquête bij hondeneigenaren in Vlaanderen

4.3 Inclusiecriteria

Iedere mogelijke deelnemer werd gevraagd hoeveel honden er in hun bezit waren. Het antwoord op deze vraag moest minstens één zijn om als geldige deelnemer beschouwd te kunnen worden.

Daarnaast werd de demografie van de deelnemers getoetst door middel van vragen over leeftijd, de regio van de woonplaats, beroep en opleiding. Verder werd gevraagd om aan te geven of de deelnemer de beroep dierenarts uitoefende. De resultaten werden vervolgens gefilterd op mensen met een leeftijd van boven achttien, geen dierenartsen en enkel mensen met woonplaats in België.

Voor een geldige enquête die gebruikt kan worden voor analyse, waren de volgende aanvullende criteria van belang: de enquête moest volledig ingevuld zijn en minstens een van de twee controlevragen moest juist beantwoord zijn.

18

5 Resultaten

5.1 Demografie

1958 hondeneigenaars namen deel aan de enquête. Na het selecteren van de geldige deelnames, bleven 1000 enquêtes over voor analyse. Er was een duidelijk asymmetrie in de verdeling tussen de geslachten. 92% (n= 920) vrouwen hebben de enquête ingevuld en 7,9% (n=79) mannen. 0,1%

hebben de optie X aangeduid. Van de 1000 deelnemers waren 46,0% (n=460) hoger-niet universitair opgeleid, 33,6% hadden enkel secundair/middelbaar of lager onderwijs gevolgd en 19,5% hadden een universitaire opleidingsachtergrond.

Van de 45,3% (n=453) deelnemers die aangaven al gebruikt gemaakt te hebben van CAD bij hun hond waren 52,3% (n=237) hoger niet-universitair opgeleid, 31,1% (n=141) hadden een secundair/

middelbaar of lager diploma en 16,6% (n=75) waren universitair opgeleid. Bovendien werd er een significante correlatie gevonden tussen het opleidingsniveau en het gebruik van CAD met behulp van de chi-kwadraattoets.(X2(2), p=0,01).

De meeste deelnemers kwamen uit Oost-Vlaanderen (37,3%, n=373). De deelname uit de overige provincies was als volgt: Antwerpen: 21,3% (n=213), Limburg: 16,9% (n=169), West-Vlaanderen:

14,3%, (n=143) en Vlaams-Brabant: 10,2% (n=102).

19,7% (n=197) van de deelnemers gaven aan op één of andere manier professioneel met honden bezig te zijn (hondentrainer, fokker, eigenaar pension). 58 (5,8%) personen waren zelf actief werkzaam als therapeut voor alternatieve (dier-)geneeskunde.

5.2 Gebruik van CAD

77,4% (n= 774) van de deelnemers gaven aan kennis te hebben van het bestaan en gebruik van CAD bij honden. 67,8% (n=687) van de bevraagde personen hebben in het verleden reeds gebruik gemaakt van complementaire en alternatieve therapieën voor zichzelf. 45,3% (n=453) van de deelnemers gaven aan al CAD gebruikt te hebben bij hun eigen hond. Hiervan gaf de grote meerderheid aan al ooit aromatherapie of homeopathie gebruikt te hebben. Meer dan de helft (66,4%, n=301) heeft al ooit gebruik gemaakt van osteopathie/chiropraxie. Fysiotherapie en acupunctuur/ dry needling werden het minst gebruikt (37,5%, n=170) ( Figuur1).

Voor het gebruik van alternatieve diergeneeskunde werden de volgende beweegredenen aangegeven: om het algemene welzijn van de hond te verbeteren (72,9%, n=729), de verbetering van chronische gezondheidsproblemen zoals huidaandoeningen of langdurig manken (70,6%, n=706), revalidatie na een operatie (64,0%, n=640) of als een aandoening niet verbetert na behandeling door de dierenarts (60,9%, n=609).

19

Figuur 1 Het gebruik van de verschillende modaliteiten van CAD onder CAD gebruikende hondeneigenaren (n=453)

5.3 Motivatoren en drempels voor het gebruik van CAD

77,4% (n=774) van de deelnemers wist van het bestaan en het gebruik van CAD bij honden maar slechts 32,2% (n=322) gaven aan een goede kennis over de werkzaamheid, gebruiksaanwijzing en veiligheid van CAD te hebben. Verder vond de meerderheid (70,6%, n=706) dat hun eigen kennis over CAD bepaalde of ze CAD zouden gebruiken terwijl één derde van de deelnemers (38,1%, n=381) aangaf dat het gebruik van CAD geen risico zou inhouden voor de gezondheid van hun hond.

De minderheid (27,7%, n=277) van de deelnemers ging akkoord met de uitspraak dat er wetenschappelijk bewijs bestaat voor de werking van CAD. 53,2% (n=532) van de deelnemers had hierover een neutrale mening. Daarbij gaf ook bijna de helft (46,1%, n=461) van de deelnemers gaf een neutraal antwoord op de uitspraak dat conventionele therapieën onvoldoende effect hebben.

De algemene houding ten opzichte van CAD was positief met een mediane score (IQR) van 5,75 uit 7 (4,5;7). De intentie van de deelnemers om in de toekomst gebruik te maken van CAD was gemiddeld tot hoog met een mediane score (IQR) van 5 (4;6,5). 69,9% (n=699) van alle hondeneigenaren gaven aan dat ze in de toekomst gebruik willen maken van CAD.

153 deelnemers gaven een bijkomende opmerking over hun attitude ten opzichte van CAD.

Negenentwintig deelnemers (%) gaven aan een positieve ervaring te hebben met CAD, zes ervan waren specifiek positief over bepaalde therapieën zoals bijvoorbeeld hydrotherapie of acupunctuur.

Veertien deelnemers gaven in de opmerkingen aan een positieve attitude te hebben voor bepaalde

Homeopathi

CAD therapie 75,3 78,1 66,4 37,5 44,4

75,3% 78,1%

20 alternatieve technieken of middelen. Verder werd in de opmerkingen duidelijk dat de aard van het probleem van de hond een belangrijke rol speelde in de keuze betreffend het gebruik van CAD (n=

14). Slechts drie deelnemers vermeldden als antwoord op de open vraag een negatieve houding tegenover CAD. Zo merkte één deelnemer op, dat hij/zij geloofde dat deze praktijken gevaarlijk konden zijn. Een andere deelnemer gaf aan al slechte reacties gehoord te hebben over het gebruik van CAD. Verder verduidelijkten verschillende deelnemers (n=10) in de opmerkingen dat het voor hen van belang is dat een persoon die CAD uitoefent een officiële opleiding heeft gevolgd of een certificering voor de uitoefening van zijn behandeling kan aantonen.

In totaal vonden vijfentwintig deelnemers CAD nuttig in combinatie met conventionele diergeneeskunde. Enkele deelnemers (n=7) gingen zo ver dat ze CAD het liefst als vervanging van conventionele geneeskunde wilden gebruiken. Vier deelnemers vonden de werking van CAD beter dan die van conventionele diergeneeskunde. Eén deelnemer vermelde dat hij/zij de werking van CAD beter vond omdat het dier holistisch bekeken wordt en er niet enkel symptomatisch behandeld wordt. Eenentwintig opmerkingen maakten duidelijk dat de deelnemers meer betrokkenheid van de dierenarts wensten en vier deelnemer vermeldden dat de dierenarts best de CAD therapie zelf kon uitvoeren of voorschrijven. Verder was gewenst dat de dierenarts de behandeling met CAD zou begeleiden (n=4) of met een specialist samen zou werken (met betrekking tot de behandeling van hun dier) (n=3). Twee deelnemers wensten meer wetenschappelijk onderbouwde informatie rond het onderwerp CAD. Zes deelnemers gaven aan moeite te hebben met het antwoorden op verschillende vragen door de opbouw van de enquête, zo merkte een deelnemer bijvoorbeeld op dat hij/zij vond dat complementaire en alternatieve diergeneeskunde een heel brede groep is en het lastig was hierover algemene vragen te beantwoorden. Verder schreven zesendertig deelnemers geen mening te hebben omdat ze geen ervaring hadden met CAD.

5.4 Motivatoren en drempels betreffende de communicatie over CAD

Op de vraag waar de hondeneigenaars hun informatie over CAD vandaan zouden halen indien zij informatie zouden willen verkrijgen gaf 88,4% (n=884) van de deelnemers aan hun dierenarts te raadplegen. 66,4% (n=664) zou andere hondeneigenaars voor informatie over CAD raadplegen en 64% (n=640) zou informatie opzoeken via websites. Bovendien wenste de meerderheid van de deelnemers informatie te ontvangen over dierenartsen die alternatieve diergeneeskunde aanbieden (81,3%, n=813). 77,6% (n=776) wilden graag informatie over de verschillende types alternatieve diergeneeskunde.

54,8% (n=548) van de deelnemers gingen ervan uit dat hun dierenarts open staat voor een gesprek over CAD. Bijna de helft (43,8%, n=438) van de hondeneigenaars gaat ervan uit dat hun dierenarts het gebruik van CAD ondersteunt maar bijna net zo veel deelnemers (41,4%, n=414) gaven een neutraal antwoord op deze stelling. De minderheid van de deelnemers (37%, n=370) gaf aan bang te zijn om niet serieus genomen te worden door hun dierenarts bij vragen over CAD. De meerderheid (69%, n=690) gaf aan dat communiceren met de dierenarts over CAD de gezondheid van hun hond ten goede komt. Verder zou de meerderheid van de bevraagde personen (91,3%, n=913) hun dierenarts op de hoogde brengen indien er gedurende een conventionele therapie ook CAD zou worden toegepast en 93,6% (n=936) zou de dierenarts op de hoogte brengen als na het gebruik van CAD bijwerkingen zouden optreden.

21 457 personen (45,7%) hadden al met hun dierenarts over CAD gesproken. Bij 66,3% (n=303) van deze eigenaars had de dierenarts niet uit zichzelf naar de interesse van de eigenaar over een mogelijke therapie met CAD gevraagd. In 55,1% (n= 252) van de gevallen stelde hij de specifieke therapie niet zelf voor. Bovendien stuurde de dierenarts in slechts 29,9% (n=324) van de gevallen de patiënt door naar een specialist. In het geval dat hondeneigenaren CAD gebruikten in combinatie met conventionele diergeneeskunde gebeurde dit in 59,6% (n=272) van de gevallen in overleg met de dierenarts. De communicatie tussen de alternatieve therapeut en dierenarts was in 51,4% (n=235) goed.

54,3% (n=543) van de bevraagde personen gaf aan nog niet met hun dierenarts over CAD gesproken te hebben. Hiervan had 87,3% (n=474) van de deelnemers hun dierenarts zelf nog nooit naar CAD gevraagd. 51,7% (n=281) van de deelnemers gaf aan dat het aan de dierenarts is om over CAD te spreken indien nodig. Bovendien wist 51,2% niet dat hun dierenarts hierover informatie zou kunnen volstrekken. De grote meerderheid van deelnemers die al gebruik gemaakt heeft van CAD had ook al met hun dierenarts over het gebruik van CAD gesproken. Verder heeft de meerderheid die nog geen CAD bij hun hond(en) heeft gebruikt ook in de meeste gevallen nog niet met hun dierenarts over een mogelijke CAD behandeling gesproken (

).

Over het algemeen vonden de hondeneigenaars dat dierenartsen iets over CAD zouden moeten weten (91,5%, n=915) en informatie over CAD zouden moeten kunnen verstrekken (93,0%, n=930). Bovendien zou 71,5% (n=715) van de deelnemers willen dat hun dierenarts zou doorwijzen naar alternatieve therapeuten indien nodig.

Tabel 1 Vergelijking tussen het gebruik van CAD bij honden en de communicatie met de dierenarts over dit gebruik

Ik heb met mijn dierenarts al over CAD gesproken

Ja Nee Totaal

22

6 Discussie

6.1 Demografie

Uit de literatuur blijkt dat vrouwen gemiddeld meer CAD gebruiken dan mannen (Stub et al., 2016).

Aangezien er echter veel meer vrouwelijke (92%, n=920) dan mannelijke respondenten waren, is het niet mogelijk dezelfde conclusie voor Vlaamse hondeneigenaren te trekken en aan te geven dat effectief meer vrouwelijke hondeneigenaren CAD voor hun hond(en) hebben gebruikt. Het kan daarentegen wel een aanwijzing zijn dat vrouwen een hogere motivatie hadden om de enquête in te vullen, en er daarom mogelijks bij vrouwen een grotere interesse bestaat voor dit onderwerp.

Uit de enquête kon worden vastgesteld dat meer dan de helft van de deelnemers die CAD al gebruikt hebben bij hun hond hoger niet-universitair is opgeleid (52,3%, n=237) en 16,6% (n=75) universitair is opgeleid. In de literatuur wordt beschreven dat mensen met een hogere opleiding CAD meer gebruiken (Stub et al., 2016). In dit onderzoek kon een significante correlatie tussen opleidingsniveau en gebruik van CAD bij honden in Vlaanderen worden aangetoond.

6.2 Gebruik

Vanwege het grote en diverse aanbod van verschillende CAD therapieën werden in de enquête slechts een aantal van deze therapieën specifiek besproken. Om de vragen overzichtelijk te houden werden de therapieën samengevoegd in vijf categorieën. Enkele deelnemers bekritiseerden de indeling. Zij gingen met sommige alternatieve methoden akkoord, maar waren terughoudend tegenover andere genoemde therapieën welke in de enquête samen gecategoriseerd werden of vonden dat de indeling niet correct was. Hierdoor hadden ze, naar eigen zeggen, niet de mogelijkheid naar hun wensen op sommige vragen te antwoorden.

De problematiek rond de indeling van CAD in deze enquête weerspiegelt ook de situatie in de literatuur waar de indeling tot op heden nog niet gestandaardiseerd is. Eenzelfde problematiek ziet men bij het bepalen van de definitie van CAD. Deze onduidelijkheden zouden het lastig kunnen maken voor dierenartsen en eigenaars om zich op een adequate manier te informeren over wat CAD inhoudt en hier op goede wijze over te communiceren.

Binnen de literatuur worden er diverse beweegredenen aangegeven waarom mensen voor CAD kiezen (Stange et al., 2008; Hektoen, 2005). Uit zowel de literatuur, als de resultaten van deze studie komt naar boven dat chronische ziekten, het falen van conventionele therapie en revalidatie na een operatie de belangrijkste redenen voor het gebruik van CAD zijn. Verder bleek uit de enquête dat eigenaars de indruk hebben dat CAD in het algemene de gezondheid van hun hond verbetert wat wederom een motiverende factor zou kunnen zijn om CAD te gebruiken.

Een aantal van de meest gebruikte alternatieve therapieën in de diergeneeskunde zijn acupunctuur, kruiden en homeopathie (Hektoen, 2005). Uit de resultaten van de enquête bleek eveneens dat het gebruik van homeopathie en acupunctuur bij honden hoog is. 75,3% (n=341) van de deelnemers die al CAD gebruikt hadden gaven aan al eens homeopathie gebruikt te hebben.

23 Ondanks dat homeopathie één van de alternatieve therapieën is die niet wetenschappelijk bewezen is (Linde et al., 1997; Lüdtke en Rutten, 2008). Fysiotherapie, dat in tegenstelling wel een wetenschappelijk bewezen positief effect kan hebben (Mlacnik et al., 2005), werd door de deelnemers van deze enquête minder gebruikt (44,4%, n= 201). Dit kan erop wijzen dat voor de gebruiker de wetenschappelijke werkzaamheid niet het grootste belang heeft maar andere factoren belangrijker zijn, zoals de meer holistische manier van werken tijdens een CAD therapie (Ernst, 2012). Dit wordt bovendien ondersteund door sommige opmerkingen in de enquête waar eigenaren aangaven dat ze vonden dat CAD beter werkt dan conventionele diergeneeskunde omdat het dier in zijn geheel werd bekeken en niet enkel aan symptoombestrijding werd gedaan. Het gebruik van vaak niet wetenschappelijk bewezen therapieën, kan mogelijks mede verklaard worden door dat mensen ervan uit gaan dat er geen significant risico bestaat bij het gebruiken van CAD therapieën.

Ondanks dat uit de literatuur blijkt, dat er voor bepaalde therapieën wellicht degelijk een risico op bijwerkingen bestaat (Werneke et al., 2004). Zo bestaat het gevaar dat CAD een potentiële antagonistische werking heeft indien deze gecombineerd wordt met een conventionele therapie.

Dit is bij sommige kankertherapieën al beschreven (Lana et al., 2006). Dat de combinatie van conventionele therapieën en CAD in de praktijk wel degelijk voorkomt wordt door de enquête onderbouwd. Hondeneigenaren gaven namelijk aan CAD graag met conventionele therapie te combineren. Dit toont aan dat een ontoereikende communicatie tussen dierenarts en klant over CAD een reëel gevaar voor de gezondheid van het dier kan vormen. Eveneens is er een mogelijk gevaar voor de gezondheid van het dier als eigenaars ervoor kiezen om een alternatieve behandeling in te stellen zonder eerst hun dierenarts hierover te informeren. Hierdoor kunnen problemen van het dier over het hoofd worden gezien en wordt er geen of een onvolledige diagnose gesteld. Wel bleek uit de enquête dat een duidelijke meerderheid van de deelnemers de intentie had hun dierenarts over het gebruik van alternatieve therapieën te informeren.

Hoewel de meerderheid van de hondeneigenaars aangaf niet over voldoende kennis over de werkzaamheid, het gebruik en de veiligheid van CAD te beschikken, gaven de eigenaren wel aan dat hun eigen kennis van CAD bepalend is bij het besluit om over te gaan tot het gebruik van CAD.

Hondeneigenaren geven dus aan weinig kennis te hebben van CAD, maar wel beslissingen te maken gebaseerd op deze gebrekkige kennis. Dit gebruik van alternatieve therapieën zonder de nodige kennis ervan kan een risico vormen voor de gezondheid van het dier. Verder zien we dat eigenaars ook gebruik zouden maken van CAD zonder advies in te winnen bij de dierenarts. In combinatie met hun gebrekkige kennis over CAD zou dit negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de hond. Veel hondeneigenaars hadden bijkomend een neutrale houding over het risico van CAD. Dit zou erop kunnen wijzen dat ze zelf niet genoeg kennis hebben om een verantwoorde keuze rond het gebruik van CAD te kunnen maken. Vooral in verband met mogelijke wisselwerkingen met ingestelde conventionele therapieën, zoals kankertherapie, zou het een grote meerwaarde hebben wanneer dierenartsen zich meer over CAD zouden informeren, om de klant hierover beter van uitleg te kunnen voorzien. Dit resultaat komt overeen met de bevindingen uit de literatuur waar eveneens beschreven wordt dat klanten of patiënten zich niet bewust zijn van de mogelijke risico’s van CAD (Werneke et al., 2004).

24 6.3 Motivatoren voor het gebruik van CAD

Over het algemeen hebben hondeneigenaars in de enquête aangegeven er voor open te staan om

Over het algemeen hebben hondeneigenaars in de enquête aangegeven er voor open te staan om