• No results found

Zeventiende-eeuwse graadadverbia

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zeventiende-eeuwse graadadverbia"

Copied!
107
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

UNIVERSITY OF GRONINGEN

Zeventiende-eeuwse

graadadverbia

Een studie naar de gekaapte brieven

A.A. Bloemhoff 7/4/2014 Masterscriptie Studentnummer: 1927647 Begeleider: prof. dr. J. Hoeksema

Beoordelaars: prof. dr. J. Hoeksema & prof. dr. P. Hendriks Master Neerlandistiek: Taal en tekst, ontwikkeling en gebruik

(2)

1

Inhoudsopgave

Introductie 3

1. Het verhaal achter de gekaapte brieven 5

1.1 De vondst van de sailing letters 5

1.2 De mensen achter de gekaapte brieven 5

1.3 Het Brieven als Buit-corpus 9

2. De zeventiende-eeuwse taal 13

2.1 Standaardisatie 13

2.2 De schrijvers van de zeventiende eeuw 14 2.3 Eigenschappen van het zeventiende-eeuws 14

3. Bijwoorden van graad 23

3.1 Wat zijn bijwoorden van graad? 23

3.2 Bijwoorden van graad bij comparatieven 25 3.3 Graadaanduidende en maataanduidende bijwoorden 26

3.4 Approximatieve bijwoorden 27

3.5 Preferentie in graadadverbia 29

4. Methode 31

4.1 Hypothese 32

(3)

2

5. Resultaten 41

5.1 Approximators 41

Haast / Bijna / Genoegzaam / Schier

Conclusies

5.2 Bijwoorden van absolute en hoge graad 56 Helemaal / Heel en geheel / Gans / Veel / Zeer

Conclusies

5.3 Bijwoorden van midhoge graad 71

Nogal / Vrij / Redelijk

Conclusies

5.4 Bijwoorden van lage graad 77

Wat / een beetje

Conclusies

5.5 Restgroep 80

Ten hoogste / Tamelijk / Erg / Stukken / Een stuk / Braaf / Absoluut / Enigszins / Een heleboel / Hard / Uitermate / Sterk / Dapper / Bijzonder / Grotelijks

Conclusies

5.6 De frequenties besproken 92

6. Discussie 86

Bibliografie 99

(4)

3

Introductie

De gekaapte brieven, afkomstig uit Nederland en eind jaren „70 herontdekt in de Londense archieven, hebben grote belangstelling getrokken. Niet omdat we nog niets weten over de Nederlandse taal van de zeventiende eeuw, maar omdat het hier om een verzameling brieven gaat die door „de gewone man‟ zijn geschreven. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal geeft een goede impressie van het zeventiende-eeuwse gebruik van de graadadverbia. Althans, bij de bovenlaag van de samenleving. Ze put namelijk uit geschriften van vooraanstaande (elitaire) schrijvers als Huygens, Hooft, Wolff & Deken, Vondel, Cats en Bredero. Hetzelfde geldt voor Weijnens Zeventiende-eeuwse taal uit 1956. Een indruk opdoen van de omgangstaal bij het gewone volk is dus niet zo eenvoudig, te meer omdat deze geschriften nauwelijks bewaard zijn gebleven.

Brieven van literair schrijvers en ambtenaren uit deze periode zijn echter lang en breed onderzocht, vooral om de standaardisatie van het Nederlands in kaart te brengen. In feite zijn vooral de schrijfproducten van mannen uit de hogere lagen van de samenleving onder de loep genomen. Er is relatief weinig onderzoek gedaan naar het schrijven van de Nederlanders uit de midden- en lagere klasse. De vondst van de sailing letters bracht hier verandering in: ineens beschikten we over schrijfproducten van de doorsnee zeventiende- en achttiende-eeuwer. De collectie leent zich uitstekend voor historisch-(socio)linguïstisch onderzoek, vooral met het oog op de language history from below-benadering, die zich richt op het taalgebruik van de lagere en middenklasse (Elspaß, 2007 in Van der Wal en Rutten, 2013).

Taalgebruik en schrijfkunst in oude brieven is veelvuldig onderzocht. Zo heeft Vandenbussche in 1996 studie gemaakt van het negentiende-eeuwse taalgebruik onder de lagere klasse in Brugge, bestudeerde Ayres-Bennet in 2004 de zeventiende-eeuwse Franse taalgebruiken, deed Marquilhas in 2012 onderzoek naar Portugese brieven uit dezelfde periode, publiceerde Elspaß in 2005 over het alledaagse Duits in brieven van negentiende-eeuwse Duitse immigranten, en beschreef Martineau (2007) het Frans Canadees taalgebruik uit de achttiende- en negentiende eeuw.

Naar aanleiding van de vondst van de gekaapte brieven zijn in 2013 drie proefschriften afgeleverd. Ze betreffen de sociolinguïstische eigenschappen van het zeventiende-eeuws (Judith Nobels), de taalvariatie in de achttiende eeuw (Tanja Simons) en een geschiedkundig proefschrift over het dagelijks leven van de Hollandse vrouwen (Judith Brouwer). Onderzoek naar het gebruik van bijwoorden van graad in deze brieven is tot op heden uitgebleven. Daar tracht dit onderzoek verandering in te brengen.

(5)

4

(6)

5

1.

Het verhaal achter de gekaapte brieven

1.1 De vondst van de sailing letters

Maritiem onderzoeker Sipke Braunius ontdekte de zogenoemde sailing letters (Brieven Boven Water, 2011; Nobels, 2013). Braunius onderzocht op dat moment de strafmethodes op de Nederlandse schepen. Hier moesten de Engelsen documentatie over hebben redeneerde hij, en zo kwam Braunius bij het Engelse kasteel Ashridge terecht, waar de scheepsbrieven lagen opgeslagen. Later zijn deze overgebracht naar de National Archives in Londen. Hier zijn de brieven, aangeduid als prize papers (prize betekent hier oorlogsbuit), te vinden in het archief van de High Court of Admiralty. De brieven zijn door de Engelsen buitgemaakt tijdens de eerste, tweede, derde en vierde Nederlands-Engelse oorlog, de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog, oorlogen tijdens de Franse Revolutie en de Napoleontische periode. Ze stammen dan ook uit de zeventiende, achttiende en begin negentiende eeuw (Van Gelder, 2008; Nobels, 2013; Van der Wal en Rutten, 2013). Engeland hield destijds streng toezicht op de kapingen: enkel schepen van de vijand mochten worden geplunderd. Om vijandige schepen te kunnen kapen hadden Britse kapiteins toestemming nodig: ze dienden hiervoor een speciale kapersbrief af te halen bij de High Court of Admiralty in Londen. Werd een schip gekaapt, dan was de opbrengst voor de bemanning en controleerde de High Court of Admiralty of het werkelijk een vijandelijk schip betrof (Nobels, 2013; Van der Wal en Rutten, 2013). Documenten aan boord van het schip dienden hiervoor als bewijs; gekaapte schepen werden daarom leeggehaald, waarbij alle documenten werden opgeslagen en geadministreerd. Het kon soms maanden duren voordat de High Court of Admiralty een beslissing nam over de rechtmatigheid van een kaap. In afwachting van het besluit zaten de bemanningsleden van het gekaapte schip gevangen op een boot zonder mast, zodat ze er niet vandoor konden varen. Was de kaap eenmaal rechtmatig verklaard, dan werd het schip als lawful prize bestempeld en mocht men de schuit met goederen verkopen (vandaar de naam prize papers). De brieven werden vervolgens opgeslagen in de archieven van de High Court of Admiralty, en zo bleven de gekaapte brieven eeuwen bewaard. Overigens dienden ze niet alleen als bewijslast, maar ook als bron van informatie: ze berichtten soms uitgebreid over de toestand in Nederland, waar de Engelsen hun voordeel mee deden.

1.2 De mensen achter de gekaapte brieven

(7)

6

[naam schip], bestemd voor het vaderland.” Nederlandse schepen op weg naar huis namen deze brieven dan mee.

Afbeelding 1. Voorbeeld van een zeventiende-eeuwse poststeen

Afbeelding 1. Zeventiende-eeuwse poststeen. Overgenomen van Niburu Forums, auteur onbekend, 2012. Beschikbaar: http://niburu.co/forum/showthread.php?tid=3265

(8)

7

De schepen hadden naast brieven uiteraard ook andere documenten aan boord zoals rekeningen, paklijsten, dagregisters (afbeelding 2), kassaboeken en recepten.

Afbeelding 2. Fragment uit het scheepsjournaal van de Henriëtta (1801-1803)

Afbeelding 2. Foto van het scheepsjournaal van de Henriëtta, zoals aangetroffen in de National Archives. Copyright: A.A. Bloemhoff 2013

Ook voorraadlijsten duiken op in de HCA-archiefdozen, die letterlijk een kijkje bieden in de zeventiende-eeuwse keuken. Men hield daarin nauwkeurig bij wat er binnenkwam en wat er nog over was (afbeelding 3).

Afbeelding 3. Voorraadlijst van de Henriëtta

(9)

8

Daarnaast vertonen de brieven een tijdloos beeld van de alledaagse problemen in de romantiek. Zo wekt deze brief de indruk dat de liefde tussen Maria Poulus en Willem Hontum de Jonge (1664) enigszins bekoeld is. Willem noemt Maria een eerzame, beminde, vrome en deugdzame vrouw, maar verder is hij niet heel scheutig met zijn lofuitingen (wat destijds wel gewoon was). De rest van de brief belooft ook niet veel goeds. Maria moet niet zo klagen over zijn vrienden en het maakt Willem boos dat ze niet over zijn vader bericht:

Eersame Vrome deughtsame Maria Poullus huijsvrou Van Willem Hontum d Jonge Tot Amsterdam

Pr Coeverto

St Crisstoffel: 10 November Ao 1664 Beminde huijsvrou Salut UE aangenaame

Van 4: Iulij is mijn welgeworden En alles daer uijt Verstaan waer: In Ick mijn seer verwonder datt UE soo oover mijn vrinden klaeght twelck Jck weijnnigh estimeer En best waer datt UE Goede vrintschap hielt En mijnt hooft niet Warm maekte Jck heb hier Genogh Waertemeemen en kan oock sien datt UE weijnnigh Case van mijn vrinde Maek te meer om datt UE mijn niet eens schrijft hoet met mijn ouwe vaeder staet en oft hij leeft oft doot is nu tis alleswel

denck Ues dommigheijt schuldt is En niet beetter weet nu watt aangaet van mijn soon poullus Hontum daer neem Groodt Contantement Jn schrijft maij Ick verhoop de Grootte Godt UE blijde moeder voort ontfangh deeses sall zijn en laettet kint langh leeven ben nuschierrigh en sall met lieff van UE te gemoet sien oft een doghter off soon sall weesen verstaan datt de sterffte daagelijcks aangroet Godt allegt will allemenschen bewaerren Ick sent UE pr broer Ioghemsz de quitansij van sr manuel waer in hij bekent datt Ick hem voldaen heb weegens sr kelffken

Gelieft dan daer marten pietter oft

hendrick broer mettet brieffie tot kelffkens te senden en mijn obligasij weederom van hem Jntrecken alsoo kelffken voldaan is

Sent UE nogh pr Broer Ioghemsz een wisselb datt Gelt sall UE Jn Zeelant moetten

ontfangen van f 580,, en sall Jn broer Joghemsz voor UE mijn beminde scheepen 12000 lb suijcker waer op 1200 f gelieft

te laetten verassureerren alsoo broer Joghemsz binnen 2/m sall van hier vertrecken en men starck van oorloogh spreekt en moet wel toesien datt Goede Assuradoorren bekomt daer marten broer wel voor sorgen sall en voort gemeenne lant Rek Sall an mijn oom Hans Hontum senden ontrent 27000 lb suijcker daer Pietteroom Zijn part oock moet van hebben ende alsoo nu op mijn vertrek staan om naer Martoniko te gaan volck haellen soo kan nu niet largo schrijven en an mijn oom oock niet Can schrijven nogh an geen vrinden maer pr broer Joghemsz sall largo schrijven an alle vrinden Jck heb nu ontrent een maent geleeden an Curaçao geweest en daerenbooven heb wel 3/m an de koorts en lantsiekte te bedt Gelegen maer ben nu weederom gesont dogh starcken dranck mankeert mijn UE wordt oock Bedanckt voorde prensente soo mijn sent vertrou datt ghij mijn wel sou laetten vergaan pr Goeverne Godt bevoolen

(10)

9

Een ander interessant figuur is Jan Bekker Teerlink: neef van Betje Wolff-Bekker, apothekerszoon, wijnmaker en miljonair door zijn handel. Hij voer op de Henriëtta (Brieven Boven Water, 2013). Teerlink verzamelde zaden die hij naar Nederland stuurde. Deze zaden zijn ook in de Londense archieven beland, maar twee eeuwen later als experiment geplant: wonder boven wonder groeide een van de zaadjes uit tot een plant. Teerlinks brieven, waaronder ook een briefwisseling met zijn tante Betje Wolff, zijn ook in deze HCA-archiefdozen te vinden. Met zijn tante correspondeert hij onder andere over het overlijden van Betje‟s echtgenoot, Adriaan Wolff.

Afbeelding 4. Brief van de tantes aan Jan Bekker Teerlink (1798)

Afbeelding4. Foto van een correspondentie van Wolff en Deken, zoals aangetroffen in de National Archives. Copyright: A.A. Bloemhoff 2013

Roelof van Gelder vond bovendien briefwisselingen tussen Bekker Teerlink en een Frans echtpaar dat op een ménage à trois duidde. Uiteindelijk bleek de vrouw een prostituee, die Bekker Teerlink graag geld afhandig maakte. Aan dit drama wijdde het tv-programma Brieven

Boven Water een complete aflevering (7 september 2013).

1.3 Het Brieven als Buit-corpus

(11)

10

uit de zeventiende en achttiende eeuw kunnen onderzoeken. Braunius stelde in 1980 al voor de gekaapte brieven toegankelijk te maken voor wetenschappers (Braunius, 1980, p.13), maar pas in 2005 maakte Roelof van Gelder een inventarisatie van de Nederlandse brieven en documenten. Inmiddels zijn stapels brieven gedigitaliseerd en voor iedereen online beschikbaar via de website brievenalsbuit.nl.

Het INL (Instituut voor Nederlandse Lexicologie) zorgde voor de taalkundige verrijking van het corpus, onder andere door het te lemmatiseren (Mooijaart, 2013). Hierdoor kunnen mensen de documenten op lemma of woordvorm doorzoeken. Dit is handig, omdat de teksten vele spellingvarianten bevatten (de spelling was destijds niet officieel vastgelegd, zoals nu wel het geval is): deze spellingvarianten zijn aan elkaar gekoppeld met het moderne lemma waar ze toe behoren (Mooijaart, 2013). Zo kan men met één druk op de knop alle spellingvarianten tevoorschijn toveren. Het INL vermeldt tevens de bijbehorende lexicale categorie. Zo krijgt zeer het label ADV (adverbium), boek het label NOU (nomen) en krijgen het label VRB (verbum). Bij een onderzoek naar het gebruik van bepaalde woordsoorten kan men zo direct zien of woorden (door de jaren heen) een andere functie hebben gekregen, maar ook of ze op een andere plaats in de woordgroep of zin voorkomen. Wanneer onderzoekers deze gegevens weer verbinden aan tijd (het jaar van schrijven), plaats (woonplaats van de afzender) en sociale klasse (identiteit van zender), dan krijgen ze een goede indruk van de sociolinguïstische situatie. Voorwaarde is dan uiteraard dat het een autograaf betreft.

De datering van de documenten uit het Brieven als Buit-project loopt veelal gelijk met de datering van de oorlogen. Immers, de brieven zijn buitgemaakt tijdens deze oorlogen. Ze dateren dan ook voornamelijk van de eerste oorlog met Engeland (1652 – 1664), de tweede (1665 – 1667), de derde (1672 – 1674), de Amerikaans onafhankelijkheidsoorlog (1775 – 1783), de vierde Nederlands-Engelse oorlog (1780 – 1784) en de zeeslagen tijdens de Napoleontische periode van 1803 tot 1813 (Van der Wal en Rutten, 2013). Toch zijn er enkele brieven die van vóór de oorlog dateren, doordat sommige schepen al enige tijd op zee waren voor de oorlog uitbrak (Nobels, 2013, p.21). De National Archives bleken meer dan 1000 dozen van de High Court of Admiralty Nederlandstalige documenten te bevatten (Van Gelder, 2005). Het materiaal is aan de hand van twee onderzoeksprojecten gefotografeerd en daarna gedigitaliseerd.

(12)

11

Dankzij de inzet van vele vrijwilligers werden de brieven onder leiding van het Meertens Instituut in 2012 getranscribeerd. In oktober 2012 kwam dit elektronische corpus online beschikbaar via www.gekaaptebrieven.nl (Van der Sijs, 2013). Dit was echter het topje van de ijsberg; het betrof hier nog maar tien procent van het elektronische corpus zoals we dit nu kennen.

Afbeelding 5. De online database van Brieven als Buit

Afbeelding 5. Snapshot van het online Brieven als Buit-corpus. Copyright: INL 2013.

Na het Gekaapte Brieven-project volgde het Brieven als Buit-project (Van der Wal, 2013). Onder leiding van Marijke van der Wal startte in 2008 dit project in Leiden. Met financiële steun van het NWO en de Leiden University Centre for Linguistics kon haar team taalkundig

onderzoek doen naar deze brieven. Op deze manier hoopte men meer inzicht te krijgen in de zeventiende- en achttiende-eeuwse sociolinguïstiek, waarbij men zich vooral richtte op het taalgebruik van de lagere klassen. Voor dit onderzoek selecteerde men privébrieven uit de periode 1664-1674 (ten tijde van de tweede en derde Nederlands-Engelse oorlog) en 1776-1784 (tijdens de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog). Dit leverde de overige negentig procent van het uiteindelijke digitale corpus op, dat op 5 september 2013 online kwam via

www.brievenalsbuit.nl. Dit online corpus bevat inmiddels meer dan 1000 zeventiende- en achttiende-eeuwse brieven, daterend van 1664 tot 1783, waarvan de meesten van en naar Afrika, De Caraïben en Azië verstuurd zijn (Simons, 2013; Van der Wal, 2013; Van der Wal en Rutten, 2013).

(13)

12

autografisch zijn. De autografische status werd vastgesteld aan de hand van LIP (Leiden Identification Procedure), dat de vorm en inhoudskenmerken kon analyseren (Nobels, 2013; Van der Wal en Rutten, 2013). De verschillende handschriften onderscheidde het onderzoeksteam van elkaar met behulp van het handverschriftelijkingsprogramma GIWIS (Groningen Intelligent Writer Identification System). Door de ondertekening van de verzender te vergelijken met het handschrift van de brief, werd vastgesteld of het een autograaf betrof of niet. Indien de zender echter in andere officiële documenten een merkteken gebruikte, dan concludeerden de onderzoekers dat de gehele brief (inclusief ondertekening) door iemand anders was geschreven. De onderzoekers van het Brieven als Buit-project gaven de brief het stempel „onduidelijk‟ wanneer er niet genoeg bewijsmateriaal was gevonden om de autografische status vast te stellen. De achttiende-eeuwse brieven uit het corpus betreffen overigens uitsluitend autografen: vanwege de omvang zijn deze brieven namelijk speciaal geselecteerd op autografisch kenmerk (Van der Wal, 2013). Bovendien was de schrijfvaardigheid in de achttiende eeuw toegenomen.

(14)

13

2.

De Zeventiende-eeuwse taal

Hoewel men in de middeleeuwen al wel geschriften in de volkstaal kende, bestond er nog geen eenheidstaal; het standaardisatieproces begon pas rond de zestiende eeuw. Tot die tijd waren er enkel de streektalen, die per regio flink van elkaar konden verschillen: hoe verder de regio‟s bij elkaar vandaan lagen, des te groter de verschillen vaak waren. Hier kwam echter verandering in: door politieke en maatschappelijke ontwikkelingen (zoals de groeiende welvaart) nam de mobiliteit in Nederland toe: men verliet van tijd tot tijd de eigen woonplaats en kwam in contact met anderssprekenden. De onderlinge taalverschillen leidden tot communicatieproblemen, waardoor men behoefte kreeg aan een standaardtaal (Van der Sijs, 2004, p.29). In eerste instantie vond uniformering van de schrijftaal plaats, onder andere onder invloed van de verstedelijking en de opkomst van de boekdrukkunst in de vijftiende eeuw (Van der Wal, 1994; Van der Sijs, 2004; Van der Horst, 2008). Pas later kwam de zuivering van de spreektaal op gang.

2.1 Standaardisatie

Ten tijde van de Renaissance was men zo gecharmeerd van de klassieke werken, dat deze voor iedereen leesbaar moesten zijn en om deze reden werden ze in de volkstaal uitgegeven. Daarnaast droeg de Reformatie bij aan de populariteit van de eigen taal: de evangelische werken moesten ook beschikbaar zijn voor de „gewone man‟. Probleem was echter dat de nieuwe standaardtaal onderworpen werd aan regels van de klassieke talen; daar hebben we onnatuurlijke keuzes als groter dan nog aan te danken (Van der Sijs, p.543). Hoewel de syntaxis en morfologie onderworpen waren aan het Latijn, moest de woordenschat volkseigen blijven; ontleningen werden dan ook ontraden. Men wilde “meer de eigen taal gaan gebruiken, maar die eigen taal moet dan wel geordend, gezuiverd en uitgebreid worden” (Van der Horst, 2008, p.29). Zoals gezegd was het schrijven in de volkstaal niet nieuw in deze periode, “maar de fierheid waarmee het gebeurde wel. Het werd verdedigd, en zelfs aanbevolen” (Van der Horst, 2008, p.30). Er was sprake van een cultiveringsproces, met een grote belangstelling voor de volkstaal (Van der Wal, 1994, p.183): al snel kwamen er geschriften met richtlijnen voor de Nederlandse spelling en grammatica (waarvan de Twe-Spraack vande Nederduitsche Letterkunst uit 1584 de bekendste is). Daarnaast dienden Bijbelvertalingen zoals de Statenvertaling in 1637 als praktische voorbeelden. Ook werd het Nederlandse lexicon uitgebreid met neologismen (in plaats van leenwoorden); hierin speelden lexicografen als Kiliaan en Lambrecht een belangrijke rol.

(15)

14

wijden; voor een uitgebreide beschrijving van de keuzes die tot de standaardisering van onze taal hebben geleid, zie Taal als Mensenwerk van Nicoline van der Sijs (2004).

2.2 De schrijvers van de zeventiende eeuw

In het standaardisatieproces van de volkstaal speelden belangrijke figuren uit de hogere (Hollandse) samenleving een belangrijke rol, onder wie drukkers, onderwijzers, wetenschappers, vooraanstaande schrijvers (Van der Sijs, 2004, p.39) en rederijkers. Van deze laatste groep was het de Amsterdamse rederijkerskamer In Liefde Bloeyende die de Twe-Spraack van Spiegel uitgaf. Samen maakten zij een selectie van gewenste spellingvarianten, taalregels en –normen. Amateurschrijvers

Uit recent onderzoek (Nobels, 2013) is gebleken dat taalveranderingen zowel tot stand kwamen vanuit de bovenlaag (hoogopgeleide, vaak mannelijke, schrijvers die schrijftaal gebruikten) als vanuit de onderlaag van de bevolking (lagere sociale klassen, vooral vrouwen, die meer spreektaal gebruikten). Kwam men uit een hogere klasse, des te groter de kans op alfabetisme. Rond 1650 kon tweederde van de mannen en eenderde van de vrouwen een handtekening zetten; dit betekende echter nog niet dat ze ook complete brieven konden schrijven (Van Gelder, 2008). In 1600 kon 40 procent van de Nederlandse vrouwen lezen en schrijven, tegenover 60 procent van de Nederlandse mannen. Aan het eind van de achttiende eeuw was dit 70 versus 85 procent, hoewel de percentages in stedelijke gebieden waarschijnlijk lager waren dan op het platteland. Dit in verband met grote groepen vreemdelingen in de steden (Van der Sijs, 2004, p.36).

Professionele schrijvers

Vondel en Hooft hielden letterkundige vergaderingen met eensgezinden waarin de taalkwesties werden besproken (Van der Wal, 1994, p.193). Verder liepen deze heren voorop in de doorvoering van de nieuwe spellingregels: de dubbele negatie verdween uit hun werken en zich had de voorkeur boven hem, haar en hen. Daarnaast gebruikten ze klank- en morfologische verschijnselen om de verschillen tussen sociale groepen mee aan te duiden: zo verschilt het taalgebruik van (de onderontwikkelde figuren in) hun kluchten van het formele taalgebruik in de eigen teksten. Hooft gebruikt bijvoorbeeld ben geweest, maar personages van lage komaf in de

Warenar prefereren heb geweest (Van der Wal, 1994, p. 228). Verder maakt Hooft in zijn eigen

brieven ook onderscheid in formeel en informeel taalgebruik: in zijn brief aan de leden van het Hof van Holland (1634) gebruikt hij Franse leenwoorden, terwijl hij zich in de brief die hij – op dezelfde dag – aan zijn zwager schrijft, beperkt tot de eigen volkstaal (Van der Wal, 1994, p.225). Een ander mooi voorbeeld is het verschil tussen de privébrieven en werken van Wolff en Deken (zie Simons, 2013).

2.3 Eigenschappen van het zeventiende-eeuws

(16)

15

het naslagwerk Taal als Mensenwerk van Nicoline van der Sijs (2004), waarin dit proces uitvoerig wordt beschreven. Wel wordt hier ingegaan op de meest kenmerkende eigenschappen van het zeventiende-eeuws Nederlands, omdat er aanzienlijke verschillen zijn met het Nederlands van vandaag de dag. Om een en ander beknopt en overzichtelijk te houden volgt hier een selectie van de belangrijkste verschillen tussen het Nieuwnederlands en het zeventiende-eeuws Nederlands (Hogenhout-Mulder, 1985; Van der Wal, 1994). Nagenoeg alle voorbeelden zijn afkomstig uit het Cursusboek Middelnederlands van Hogenhout-Mulder.

Spelling

In de zestiende en zeventiende eeuw was er nog geen sprake van een eenheid in spelling. Daarom kunnen werken (zelfs van dezelfde auteur) verschillende spellingvarianten bevatten. De schrijvers baseerden de spelling dan ook vaak op uitspraak. Binnen dit fonologisch principe zijn enkele varianten te onderscheiden:

final devoicing of auslautverhärtung (zoals in geswintheit);

assimilatie van stem (omtrent gespeld als ontrent);

epenthesis: de tussenvoeging van een klank (zoals in inwoonders);

verscherping, waarbij de stemhebbende medeklinker stemloos wordt (teffens).

Ook de regel der gelijkvormigheid (waarbij eenzelfde woord, stam, voor- en achtervoegsel zoveel mogelijk op dezelfde wijze worden geschreven) kon een bepalende rol spelen, evenals het etymologisch principe of de regel van de differentiatie waarbij het verschil tussen homoniemen expliciet werd gemaakt (zo werd het werkwoord lijden in de onvoltooid verleden tijd gespeld als

leed en het zelfstandig naamwoord leed als leedt). Tot slot baseerde men zich ook vaak op de

regel der analogie, waarbij de spellingswijze wordt afgeleid van soortgelijke woorden. (Hogenhout-Mulder, 1985). Tevens waren er nog geen vaste regels voor hoofdlettergebruik.

Verder waren veelvoorkomende variaties in klankgebruik destijds:

De i schrijft men als i of als y (vergelijk ic en yck);

de ij als ij of y (twijffelen versus twyffelen);

de j als j, i of y (jaer versus iair versus draeyen);

kw als qu (als in quam);

ks als x (zoals deughtelixten);

uu als u, v, vv of w (u versus V.E. versus vvtheemsche versus wt)

v als v of u (toegevoeght en stuyuer)

w als w of vv (vergelijk water met Vvijsen) Verbuiging

(17)

16

naamvallen in het Middelnederlands voerde Spiegel een naamvalssysteem in, conform het Latijn. Zo kon het dat het Nederlands onder meer te maken kreeg met een accustativus cum infinitivo, de accustativus cum adjectivo en de nominativus cum infinitivo. Ook waren Latijnse naamvalsuitgangen mogelijk met de uitgang –o bij de derde en –i bij de tweede naamval mannelijk enkelvoud (Hogenhout-Mulder, 1985). Toch kwam het niet zelden voor dat men, door toedoen van deflexie in de spreektaal, zich er in de schrijftaal van afmaakte met groepsflexie of de verbuiging zelfs achterwege liet.

Sommige schrijvers hanteerden het genussysteem, waarbij de verbuiging afhankelijk was van het taalkundig geslacht of woordgeslacht (en niet van de syntactische functie of het natuurlijk geslacht, zoals bij het casussysteem). Dit resulteerde in constructies als:

[...]viel haren moedt in de schoenen

Den Vice-Admirael Lawson

Vondel (en Hooft in zijn latere werken) gebruikte het casussysteem. Volgens Hogenhout-Mulder werd het genussysteem vooral door degenen gebruikt die weinig geschoold waren. Onder invloed van de grammatici nam het genusonderscheid in de zeventiende eeuw sterk af.

Negatie

In het Zeventiende-eeuws komt zowel enkele negatie voor (waarbij een ontkennend woord wordt gebruikt, zoals geen en niet) als dubbele negatie (bestaande uit het ontkenningspartikel en in combinatie met een ontkennend woord). Zo verschijnt niet als en...niet en niemand als

niemand..en. De dubbele negatie verliest echter terrein en verdwijnt uiteindelijk. De overgang

(18)

17

Vervoeging

Wanneer we kijken naar de conjugatie van de zeventiende-eeuwse werkwoorden (afbeelding 6), dan zien we dat de grootste verschillen met het Nieuwnederlands zijn:

- De persoonsuitgang van de tweede persoon enkelvoud: in de tegenwoordige tijd gebruikte men -s in plaats van –t en in de onvoltooid verleden tijd -des in plaats van -de bij zwakke werkwoorden en een lange vocaal met -s bij sterke werkwoorden;

- De uitgang -et bij gij in de onvoltooid verleden tijd;

- Twee mogelijke persoonsuitgangen voor de eerste persoon enkelvoud in de tegenwoordige tijd, hoewel de sjwa-apocope (uit het Hollands) er voor zorgt dat wone verdrongen wordt door woon.

Afbeelding 6. Buiging en vervoeging in de zestiende en zeventiende eeuw

Afbeelding 6. Schematisch overzicht van de buiging en vervoeging in de zestiende en zeventiende eeuw. Uit Cursus Middelnederlands (p.31-42), door M. Hogenhout-Mulder, 1985, Groningen: Wolters-Noordhoff.

(19)

18 koning). We vertalen de aanvoegende wijs vandaag de dag dan ook met modale

hulpwerkwoorden of modale bijwoorden. Ter illustratie: Het ware goed zouden we vertalen met:

Het zou goed zijn. Toch gebruikte men in de zeventiende eeuw ook al wel modale

hulpwerkwoorden, zoals zullen en moge. Verder zien we dat de voltooid deelwoorden reeds voorzien zijn van het prefix ge-. Toch zijn er zo her en der nog voorkomens van een voltooid deelwoord zonder prefix. Daarnaast hadden alle grammaticale categorieën te kampen met de sjwa-apocope (Nobels, 2013, p.155).

Adjectieven

- Eindigen soms op een –n in de eerste naamval mannelijk enkelvoud; - kunnen in postpositie voorkomen, hetzij onverbogen;

- komen na een graadaanduider en voorafgaand aan het lidwoord een onverbogen voor. Een voorbeeld: Zoo heet een heevigheit. Een enclitisch voorkomen is echter ook niet ongebruikelijk, zoals in alsodanigen soeten toon.

Lidwoorden

- Het bepaalde lidwoord de kwam soms ook voor als die; - lidwoorden hadden soms een proclitisch voorkomen;

- wordt een zelfstandig naamwoordgroep voorbepaald door een andere zelfstandige naamwoordgroep, dan heeft de voorbepalende groep wel een lidwoord bij zich en de kerngroep niet;

- het ontbreken van een lidwoord duidt niet per definitie op onbepaaldheid.

Persoonlijke voornaamwoorden

- Voor de derde persoon enkelvoud u/jullie gebruikte men destijds ghy; - du wordt in de zestiende/zeventiende eeuw vervangen door ghy/u; - in de zeventiende eeuw ontstaan de nieuwe aanspreekvorm jelui/jullie; - de derde persoon meervoud se betekent soms men;

- de derde persoon meervoud komt soms voor in combinatie met –luyden, bijvoorbeeld in

syluyden, haerluyder.

Reflexieve pronomina

(20)

19

Epistolaire aanspreekvormen

Zowel in formele als in meer vertrouwelijke brieven worden epistolaire aanspreekvormen gebruikt, zoals: v.L / u.l (dit betekent uwe liefde)

V.E. / ve / Ue / UE (dit betekent uwe edelheid)

De relatie tussen de briefschrijvers heeft invloed op het gebruik van bepaalde aanspreekvormen; andere bepalende factoren zijn gender en sociale klasse. Nobels (2013, p.314): “De relatief jonge aanspreekvorm UE blijkt typischer te zijn voor mannelijke schrijvers en voor schrijvers uit hogere sociale kringen, terwijl ul, gij en jij duidelijk vaker gebruikt worden door vrouwelijke schrijvers en schrijvers van de lagere sociale klassen in het algemeen.”1 Zie Van der Wal & Rutten (2012) en Simons (2013) voor onderzoek naar respectievelijk de aanspreekvormen in de zeventiende- en achttiende eeuw.

Substantieven

- Binnen een naamwoordgroep kan een zelfstandig naamwoord voorgafgegaan worden door twee derdegraads voorbepalingen. Een voorbeeld is dese sijne elende, wat deze

ellende van hem betekent.

- De voorkeur ging uit naar -ken als diminutiefsuffix van het substantief, maar werd uiteindelijk verdrongen door het Hollandse -je(n).Toch wordt in de zeventiende-eeuwse gekaapte brieven in bijna de helft van de gevallen -ie gebruikt, gevolgd door -ke en op de derde plaats -je (Nobels, 2013, p.221).

- De (uit Holland afkomstige) afslijting van de slot-e bij substantieven verdrong de (zuidelijke) eind-e, hetgeen resulteerde in een sjwa-apocope in de standaardtaal.

Aanwijzende voornaamwoorden

- De selve/het selve kan dezelfde/hetzelfde betekenen, maar ook die, deze, dat of dit, en wanneer het wederkerend gebruikt wordt: hij, zij, het of een verbogen vorm hiervan. - Self/selfs/selve betekent zelf.

- Sulk/sulx (soms ook enclitisch gebruikt met een) betekent zo’n. Soms betekent het dit of

het, bij wederkerend gebruik.

Werkwoorden

- De gebiedende wijs in het enkelvoud had twee vormen: enkel de stam of stam+t. Voor de beleefdheids- of meervoudsvorm gebruikte men enkel stam+t.

- Bij een onpersoonlijk werkwoord staat het logisch onderwerp in de datief.

- Incongruentie in getal – bestaande uit een meervoudig subject en een enkelvoudige persoonsvorm en vice versa – kwam voor, alsook schijnbare incongruentie waarbij de persoonsvorm een -n uitgang krijgt uit fonetische overwegingen. Dit gebeurt wanneer het volgende woord met een klinker, t of h begint.

1

(21)

20

- Waar men destijds conjuncte participiumconstructies gebruikte, zouden we nu relatiefzinnen gebruiken, en absolute participiumconstructies vertalen we met bijwoordelijke bepalingen.

- Ook was er sprake van sjwa-apocope bij werkwoorden.

Woordvolgorde

- “De woordvolgorde in het 16e

en 17e eeuws is in zowel hoofd- als bijzinnen minder vast dan in het Nieuwnederlands” (Hogenhout-Mulder, 1985).

- De persoonsvorm staat niet op de tweede positie in de hoofdzin, maar tussen het onderwerp en de persoonsvorm bevinden zich een of meerdere zinsdelen (vaak in de vorm van een bijwoordelijke bepaling). Indirect betekent dit dat er (volgens onze hedendaagse regels) inversie lijkt op te treden, maar dit is lang niet altijd het geval. - In de hoofdzin volgt na het voegwoord en inversie.

- De gebiedende wijs staat niet vooraan in de hoofdzin.

- In de bijzin staat de persoonsvorm niet achteraan (zoals tegenwoordig vaak het geval is). - Het onderwerp komt in de bijzin niet altijd na het voegwoord.

- De conditionele bijzin (die een voorwaarde bevat) heeft in het zeventiende-eeuws een hoofdzinsvolgorde. Dat betekent dat de persoonsvorm voorop staat. Deze kan overigens ook de functie van een concessieve bijzin hebben.

- Er zijn drie plaatsingsmogelijkheden voor de conditionele bijzin: voor de hoofdzin (de meest gebruikelijke positie), na de hoofdzin en de hoofdzin (zeer zeldzaam).

Samengestelde zinnen

In het zeventiende-eeuws kwamen foutieve samentrekkingen veelvuldig voor. Zowel voorwaarts als achterwaarts, van vorm en functie. Zinsvervlechting kwam zowel voor in bij- als in hoofdzinnen. In sommige gevallen zouden we in het hedendaags Nederlands het vooropgeplaatste zinsdeel terugzetten in de bijzin.

In het Nieuwnederlands bevat de eerste zin van de balansschikkingszin een negatie en de tweede zin wordt ingeleid met of. Ter illustratie: Hij was nog niet uitgesproken of ze begon weer

te huilen. In het zeventiende-eeuws kon de tweede zin nog voorkomen als

- ontkenning, maar zonder inleidend voegwoord; - zonder ontkenning en zonder voegwoord; - met ontkenning en voegwoord.

Zinnen konden eindeloos lang worden, omdat het mogelijk was bijzinnen aan elkaar te breien met een betrekkelijk voornaamwoord, betrekkelijk bijwoord of betrekkelijk voornaamwoordelijk bijwoord. Tegenwoordig zouden we de bijzin omvormen tot hoofdzin met behulp van het voegwoord en en het betrekkelijke karakter aanwijzend te maken. Een voorbeeld:

(22)

21

Fonologische variatie

De uniformering van het Nederlands nam zeker drie eeuwen in beslag. Dit maakte dat er nog veel variatie bestond. De fonologische verschillen in het zeventiende-eeuws Nederlands (Streekstra, 2010) zag er als volgt uit:

- VOCALEN: a <> e dwars vs. dwers aa <> ee verslagenheit vs. verslegenheit e <> i dencken vs. dincken ee <> aa veerdig vs. vaardig ei <> ee gemein vs. gemeen eu <> ee euvel vs. evel eu <> oo keucken vs. koocken ie <> ui lieden vs. luyden o <> e morgen vs. mergen o <> a brocht vs. bracht oo <> eu voor vs. veur oe <> eu roekeloos vs. reukeloos uu <> ie vuur vs. vier - CONSONANTEN:

g <> j (i) gonste vs. ionste

ng <> ch honing vs. honich

cht <> ft kracht vs. kraft

- DIFTONGERING:

ie >ei uu > ui

Mannen en schrijvers uit de hogere sociale klassen hadden meestal dezelfde opvattingen over de juiste spelling, maar dat betekende niet altijd dat dit ook de meest vernieuwende opvattingen waren. Zo kwam de sjwa-apocope vaker voor in brieven van vrouwen en schrijvers uit de lagere klassen, vermoedelijk onder invloed van de spreektaal, waarin de eindsjwa als eerste verdween (Nobels, 2013). Dit verschijnsel trad ook op bij het diminutiefgebruik in de brieven. De Hollandse mannen en schrijvers uit de hogere sociale klassen hielden overigens meer vast aan de eindsjwa dan de Zeelandse. Waarschijnlijk omdat de eindsjwa niet snel uit de gedrukte teksten verdween en er zich meer schrijvers en schrijfvaardige hoogopgeleiden onder de Hollandse mannen bevonden.

Adverbia

(23)

22

weten van de zeventiende-eeuwse adverbia is dat ze, gelijk aan alle andere woordsoorten, ook te maken kregen met de sjwa-apocope. Daarnaast zijn ze in het vroegmodern Nederlands vaak te herkennen aan hun uitgang: er kwam dan -elijk (of een variant hiervan) achter. Dit is te vergelijken met het Engelse -ly: het adjectief happy bijvoorbeeld, wordt dan happily. Dit is zo goed als verplicht in het Engels, maar in sommige gevallen is de regel niet meer zo streng. Van

lively maken we tegenwoordig geen livelily meer en van friendly geen friendlily. Hoewel deze

adverbiale vormen nog wel zijn toegestaan, worden ze nauwelijks meer gebruikt. Wie heeft het bijvoorbeeld nog over uglily? Rond de zeventiende/achttiende eeuw hebben we in Nederland geprobeerd deze regel verheffen, maar dat is ons destijds niet zo goed gelukt als de Engelsen. In haar brief uit 1672 aan Siewert Leenders schrijft Grietje Jans (3) bijvoorbeeld dat de zee hel

onvjl ijs. Tegenwoordig zouden we onveilig zeggen. Het is heel wel mogelijk dat Grietje hier

voor onveil kiest, omdat het adjectief betreft. In bijwoordelijke vorm zou het dan onveilig zijn. Pure adjectiefvormen met -elijk zijn er echter ook, waarbij -elijk een zelfstandig naamwoord in een adjectief transformeert: denk aan goddelijk, vriendelijk en eindelijk.

Om verder te kunnen voorzien in achtergrondinformatie betreffende de zeventiende-eeuwse graadadverbia, zullen we vooral moeten putten uit Weijnen (1956) en het WNT. Een bespreking hiervan is te vinden in paragraaf 3.5.

(24)

23

3.

Bijwoorden van graad

3.1 Wat zijn bijwoorden van graad?

Zoals bekend geeft de bijwoordelijke bepaling nadere informatie over de handeling, het gebeuren of de toestand die in de zin wordt uitgedrukt (Luif, 1994). Een voorbeeld:

(1) Zij ontbeten om acht uur

Het cursieve deel geeft informatie over het tijdstip waarop de handeling (het ontbijten) plaatsvindt. Er bestaan verschillende soorten bijwoordelijke bepaling, zoals de bepaling van tijd, van plaats en van wijze. Zo bestaat er ook een bepaling van graad. Dit type bijwoordelijke bepaling zal de focus zijn van dit onderzoek.

In de bijwoordelijke bepaling van graad is er sprake van een gradeerbare constituent die bestaat uit één of meerdere gradeerbare bijwoorden. Deze gradeerbare constituent zegt iets over de intensiteit van een handeling, eigenschap of toestand (ANS, 1997). Er is dus sprake van een zekere waardetoekenning, want het versterkt of verzwakt de constituent die er op volgt. Dit is te zien in de volgende voorbeelden:

(2a) Mijn stoel is erg krakkemikkig

(2b) Ilse had het daar heel erg naar haar zin (2c) Marco is een beetje de weg kwijt

Laten we eens naar voorbeeld 2 kijken: de stoel is niet een beetje, maar erg krakkemikkig. De gradeerbare constituent erg duidt een hogere graad of sterkere mate van een eigenschap aan dan

een beetje en ligt hierdoor hoger op de schaal van gradeerbaarheid. Zo zijn de gradeerbare

bijwoorden onder te verdelen in de volgende categorieën: bijwoorden van lage graad (zoals een

beetje en wat), van midhoge graad (zoals nogal, tamelijk en vrij), van hoge graad (zoals heel, zeer en erg) en van absolute graad (zoals helemaal en absoluut). Overigens kunnen een beetje en wat zowel tot de maataanduidende als tot de graadaanduidende adverbia behoren (zie paragraaf

3.3).

3.1.1 Gradeerbare substantieven

Substantieven, adjectieven en werkwoorden kunnen allemaal een graadlezing bevatten (met of zonder medewerking van een graadbepalend bijwoord). Hoe hoog de graadlezing van de substantieven en adjectieven is, hangt af van de betekenis, het zinsverband en de context. Ter illustratie:

(3a) Marie is een sukkel

(25)

24

In 3a is er sprake van een gradeerbaar nomen. In hoeverre Marie een sukkel is, valt immers te bediscussiëren: is ze een beetje een sukkel (gradeerbaarheid is laag), of is ze een enorme sukkel (gradeerbaarheid is hoog)? In 3b is het nomen niet tot nauwelijks gradeerbaar. Marie ís immers een vrouw; daar kan weinig twijfel over bestaan.

3.1.2 Gradeerbare adjectieven

Een voorbeeld van een gradeerbaar adjectief zien we in 4a.

(4a) Fikkie is een bange hond (4b) Fikkie is een zwarte hond

De hond Fikkie kan namelijk een beetje bang zijn, of heel erg bang; dit duidt erop dat bang gradeerbaar is. Wanneer we een adjectief nemen als zwarte (zoals in 4b), zien we dat deze weinig gradeerbaar is, omdat het een objectief concept betreft. Zwart is zwart. Natuurlijk valt in een bepaalde context de gradeerbaarheid wel wat op te rekken (de hond zou een beetje zwart kunnen zijn als de vacht tegen het donkergrijze aan zat). Toch blijft een adjectief als bang in hogere mate gradeerbaar. Met andere woorden: het adjectief zwart is minder scalair – op de schaal van gradeerbaarheid (Kennedy en McNally, 2005) – dan het adjectief bang.

3.1.3 Gradeerbare werkwoorden

Zoals gezegd kan ook het werkwoord een graadlezing bevatten, zoals te zien is in voorbeeld 5. Toch blijkt dat niet ieder gradeerbaar bijwoord het werkwoord kan modificeren (Klein, 1998; Hoeksema, 2011a). Zo lijkt heel een foutieve constructie op te leveren, terwijl erg geen problemen geeft (zie 5a).

(5a) Moeders kunnen erg zeuren * Moeders kunnen heel zeuren (5b) Moeders kunnen nogal zeuren

Moeders kunnen tamelijk zeuren (5c) * Moeders kunnen vrij zeuren

(26)

25

(5d) Mijn broertje was erg geschrokken *Mijn broertje was heel geschrokken Mijn broertje was nogal geschrokken Mijn broertje was tamelijk geschrokken Mijn broertje was vrij geschrokken

In voorbeeld 6 zien we ook enkele bijwoorden van graad, die onderling verschillen in intensiteit, met in 6a het minst scalaire en in 6c het meest scalaire bijwoord. Dus des te hoger de graad van het bijwoord, des te oeniger Jan wordt: een beetje behoort hier overduidelijk tot de lage graadadverbia, nogal is een midhoog graadadverbium en enorm heeft een hoge graadlezing. (6a) Jan is een beetje een oen

(6b) Jan is nogal een oen (6c) Jan is een enorme oen

3.2 Bijwoorden van graad bij comparatieven

Bijwoorden van lage graad kunnen zowel voor de stellende als de vergrotende trap (verder „comparatief‟ genoemd) worden gebruikt (Hoeksema, 2011a), zoals in voorbeeld 7.

(7a) Hans is een beetje verdrietig

(7b) Hans is een beetje verdrietiger dan Grietje (7c) Kleinduimpje was iets(je) verlegen

(7d) Kleinduimpje was iets(je) verlegener dan Sneeuwwitje (7e) Grietje is enigszins teleurgesteld

(7f) Grietjes is enigszins teleurgestelder dan Hans

Toch komt enigszins in het corpus van Hoeksema niet heel frequent voor als bepaling bij een comparatief. Het graadadverbium lichtelijk wordt zelfs nooit bij een comparatief aangetroffen, net als de bijwoorden van hoge graad erg, zeer en heel; uit voorbeeld 8 blijkt dat dit tot ongrammaticale zinnen zou leiden.

(8a) De leeuw was erg sterk

(8b) *De leeuw was erg sterker dan de tijger (8c) Jip bleek heel verdrietig

(8d) *Jip bleek heel verdrietiger dan Janneke (8e) Mijn vader keek zeer bedroefd

(27)

26

Andere hoge graadadverbia kunnen echter wel comparatieven modificeren, zoals veel,

aanzienlijk en een stuk (voorbeeld 9).

(9a) Honden zijn veel liever dan katten

(9b) De reus was aanzienlijk groter dan Kleinduimpje (9c) De haas bleek een stuk sneller dan de koe

Het uitsluiten van comparatieven als gemodificeerd element is dus niet specifiek voor hoge graadadverbia. Midhoge graadadverbia komen we echter vrijwel nooit tegen bij een comparatief. Ze krijgen een onnatuurlijk karakter doordat het gematigde karakter van de mihoge graadadverbia de vergrotende trap tegenwerkt (voorbeeld 10).

(10a) Hij is nogal dommer dan ik

(10b) Mijn tante is tamelijk vrolijker dan gister

(10c) De hond van de buren is redelijk gevaarlijker dan mijn kat (10d) Onze leraar is vrij inspirerender dan hun docent

Hoeksema vond echter dat complexere vormen dan bovenstaande wel mogelijk waren; zo vond hij nogal wat sneller, vrij wat vroeger, en in oudere teksten toch ook combinaties als: vrij groter. Ook de gekaapte brieven bevatten zulke voorkomens, vooral bij vrij (zie verder paragraaf 5.3).

3.3 Graadaanduidende en maataanduidende bijwoorden

Het is niet altijd eenvoudig vast te stellen of een bijwoord graadaanduidend of maataanduidend is. Neem voorbeeld 11a en 11b: hier is het verschil goed te zien.

(11a) Mijn moeder is heel blij met mijn cadeau (11b) Mijn moeder kocht een heel brood (11c) Dat deed een beetje pijn

(28)

27 stuk, stukken, of een hoop. Dit verschijnsel beperkt zich echter niet tot de lage graad. Ook

bijwoorden van hoge graad kunnen twee lezingen bevatten, zoals in voorbeeld 12.

(12a) Sven was stukken sneller dan Jan en Jorrit (12b) Eva is een stuk jonger dan Bram

(12c) Dat deed mijn moeder een heleboel verdriet (12d) Hij is veel groter dan haar

Ambigue gevallen zoals in voorbeeld 11 en 12 vormen een soort brug tussen maat- en graadbepalingen, en verklaren waarom er zoveel overlap tussen beide typen uitdrukkingen bestaat. Deze brug betreft echter een éénrichtingsweg: een maataanduiding kan tevens een graadbepaling zijn, maar niet andersom (vergelijk 13a met 13b).

(13a) Het feest zorgde voor een hoop rommel (13b) Marjan was erg blij met haar nieuwe hond

In 13a kan het gaan om een echte berg rommel: de bordjes, bekertjes en sigarettenpeuken stapelden zich op tot een tastbare hoop (maataanduidend). Een hoop kan hier echter ook graadaanduidend zijn, waarbij de berg rommel er niet letterlijk ligt, maar het wel duidelijk is dat het zeer rommelig is geworden. In 13b valt het graadaanduidende bijwoord niet uit te leggen als mogelijk maataanduidend; erg heeft enkel een graadlezing. Nog een voorbeeld van zo‟n maataanduider met graadlezing is het in Vlaanderen gebruikte massa’s. Vlaamse jongeren gebruiken dit in contexten zoals het feest is massa’s leuk.

3.4 Approximatieve bijwoorden

Sommige bijwoorden lijken op het eerste oog graadaanduiders, maar behoren toch tot een andere categorie, namelijk de kwantificerende bijwoorden. Deze geven aan dat “een door een adjectief, een ander bijwoord of een gezegde uitgedrukte eigenschap, toestand of werking ten volle of maar tot op zekere hoogte geldt” (E-ANS, para. 8-3-2). Hieruit wordt duidelijk dat er een subtiel verschil is tussen kwantificerende en graadaanduidende bijwoorden. De term „approximatief‟, waar het kwantificerende bijwoord ook wel mee wordt aangeduid, dekt de lading wellicht beter: het duidt immers op een schatting of benadering. Daarom zal hier voortaan de term „approximator‟ gebruikt worden. Des te meer om verwarring met de maataanduiders – die ook onder de kwantificerende bijwoorden vallen – te vermijden.

(29)

28

het WNT te concluderen dat haast optreedt als approximator/kwantitatief bijwoord, bijwoord van wijze en/of tijd, maar niet als graadadverbium.

3.5 Bijwoorden van graad door de eeuwen heen

Taal is onderhevig aan verandering. Zo ook de bijwoorden van graad. Men kende in de middeleeuwen bijvoorbeeld alleen hard en zeer als bijwoorden van hoge graad. Aan het eind van deze periode werd dit uitgebreid met utermaten en grotelijks (Hoeksema, 2011a). Om lage graad aan te duiden gebruikte men een deel. Volgens het Middelnederlands Woordenboek droeg deze bijwoordelijke bepaling de betekenis eenigszins, eenigermate, een beetje. Wanneer deze bepaling een hoedanigheid of graad betrof, betekende dit nogal, vrij, tamelijk, enigszins (MNW, DEEL I: 1.c). Volgens het Middelnederlands Woordenboek werd in deze betekenis ook een verkleinvorm gebruikt, namelijk deelkijn. Voor een bijwoord van lage graad kon men overigens ook voor het negatief-polaire bore (Hoeksema, 2011a) kiezen, dat niet zeer betekende of in weinige mate. En gebruikten we in de achttiende eeuw combinaties als uitstekend schoon of uitstekend gierig (corpus Hoeksema); tegenwoordig komen deze varianten weinig meer voor. Hedendaagse gradeerbare bijwoorden als gek, krankzinnig en waanzinnig komen echter pas vanaf het begin van de twintigste eeuw regelmatig voor in teksten (Hoeksema, 2012). En de bijwoorden van graad zoals helemaal (paragraaf 5.2.1) en erg (paragraaf 5.5), gebruikte men in de zeventiende eeuw nog niet (zoals vandaag de dag).

De zeventiende-eeuwse graadadverbia

In de gouden eeuw wordt bore niet meer gebruikt als bijwoord van graad. Het WNT maakt zelfs geen enkele melding meer van bore als bijwoord. Hetzelfde geldt voor een deel. De gekaapte brieven bevestigen dit: een deel komt hier niet in voor als bijwoord van graad. Enkel de variant

meestedeel (1672) of meestendeel (1781) (wat meestendeels betekent) duikt nog op: beide

spellingvarianten welgeteld één keer. Bore komt geen enkele keer voor in de brieven.

In Zeventiende-eeuwse Taal (1956) geeft Weijnen een beschrijving van de gebruikte bijwoorden van graad in die tijd (p.113). Dit doet hij aan de hand van citaten van grootheden als Hooft, Vondel, Huygens, Bredero, en vele anderen. Uit deze teksten heeft hij kunnen afleiden dat men in de zeventiende eeuw volle, genouch, te byster en al te in al te seer kon gebruiken voor

zeer. Volle betekende in Alkmaar en Haarlem echter bijna te. Tegenwoordig komen we het nog

tegen in het Fries, als folle, wat vandaag de dag veel betekent (WFT, FOLLE I). Het Friese folle in de betekenis zeer is sterk verouderd: het meest recente citaat uit het WFT dateert dan ook van 1854 (FOLLE I: II.3): figuur 1.

Figuur 1. Fragment uit het Woordenboek der Friese Taal.

“Ik foáronderstel, dat er den net folle wiis is.”

E. Halbertsma, Leed in wille. Dimter 1854.

(30)

29

Ook gebruikte men in de zeventiende eeuw als te, te, te jammerlijk wel en dapper voor zeer. Daarnaast kwamen de vormen ong(e)naartich, ong(e)neertich, ongneerstich, onaertich en ondieft voor, wat bijzonder mooi kan betekenen, maar ook onbehoorlijk. Voor het gradeerbare bijwoord

tamelijk vond Weijnen in zijn teksten de vormen tamelijcken, van passen, passelyck en al.

Hierbij moet echter worden opgemerkt dat tamelijk in deze tijd ook de betekenis betamelijk kon hebben, zoals we tegenwoordig nog twee lezingen hebben voor behoorlijk, namelijk: betamelijk en in vrij grote mate. Hoe tamelijk zich manifesteert in de gekaapte brieven wordt besproken in paragraaf 5.5. Geheel werd in de teksten teruggevonden als t’eenemael. Volgens het WNT is dit later heelemaal geworden. ’t Eenemael is echter niet teruggevonden in de gekaapte brieven. Ook kwam Weijnen goeilickjes tegen, wat zoiets als ongeveer betekende. Genoeg kon nagenoeg,

vrijwel, meer dan genoeg of zeer betekenen. Hoewel genoeg in de betekenis van zeer op te vatten

is als bijwoord van graad, is het in de overige betekenissen onder te brengen bij de approximatieve bijwoorden. Genoegzaam gebruikte men volgens Weijnen voor genoeg, zeer of

vrijwel. Tot slot trof hij de vormen nieuwers na en nergens na aan, wat lang niet, in het geheel niet of op geen stukken na kon betekenen.

Weijnen baseerde zich op toonaangevende schrijvers als Hooft, Huygens en Vondel. Zij waren vanzelfsprekend geen goede afspiegeling van het gewone volk; het is daarom heel wel denkbaar dat hun taalgebruik niet gelijk was aan dat van Jan met de pet. Bredero was een minder grote taalpurist (hij volgde het casussysteem bijvoorbeeld niet zo fanatiek als voorgenoemden). Wellicht dat zijn taalgebruik minder verschilt van de zeventiende-eeuwse omgangstaal. Bij gissen hoeven we het gelukkig niet meer te laten, want de gekaapte brieven bieden hier inzicht in.

3.6 Preferentie in graadadverbia

3.6.1 Semantische, syntactische en stilistische specialisatie

Graadadverbia kunnen zich syntactisch, stilistisch en semantisch specialiseren. Bij semantische specialisatie kan een graadadverbium zich beperken tot de modificatie van negatieve woorden, positieve woorden, of een andere semantische categorie. Bij syntactische specialisatie gaat het om grammaticale categorieën waar een bepaald graadadverbium zich toe beperkt. Zo kan heel enkel adjectieven en adverbia modificeren. Naar verloop van tijd hebben bijwoorden van graad zich steeds meer gespecialiseerd. Dat betekent dat een graadaanduider een steeds selecter groepje woorden kan modificeren, waardoor vooral de hoeveelheid bijwoorden van hoge graad aanzienlijk is toegenomen (Hoeksema, 2005; Hof, 2011). Tot slot bestaat er ook stilistische specialisatie, waarbij het bijwoord van graad zich beperkt tot een formele of informele context. Over de stilistische specialisatie van de gekaapte brieven is al het een en ander onderzocht: zie Van der Wal en Rutten (2012) evenals de proefschriften van Nobels en Simons uit 2013.

3.6.2 De invloed van geletterdheid op preferentie

(31)

30

toegenomen door een toename in geletterdheid. Het betreft in ieder geval geen taalspecifieke ontwikkeling, omdat het Engels en Duits eenzelfde ontwikkeling doormaakten. Hoeksema stelt dat de ontwikkeling van geletterdheid vergelijkbaar is met de situatie waarin een kind leert spreken: uit een analyse van (een gedeelte van) de CHILDES-collectie blijkt namelijk dat het kind over een gering aantal gradeerbare bijwoorden beschikt (van zowel vormen voor comparatieven, lage als hoge en absolute graad), overeenstemmend met de meest frequente graadadverbia uit de gesproken taal van volwassenen, namelijk heel, een beetje, helemaal en

veel. Van synoniemgebruik is bij de kinderen nauwelijks sprake, en midhoge graadbepalingen als nogal, vrij en tamelijk blijven ook achterwege. Kinderen kiezen dus steeds voor dezelfde

bijwoorden van graad, waardoor de variatie in graadadverbia laag is, maar de frequentie per variant hoog.

Een verklaring hiervoor kan gezocht worden in het feit dat volwassenen deze midhoge graadadverbia ook minder frequent gebruiken. Daarnaast is het heel wel denkbaar dat volwassenen in hun gesprekken met kinderen deze „nuancerende‟ graadaanduiders achterwege laten. Een gelimiteerde input zou een oorzaak kunnen zijn van het gebrek aan midhoge graadaanduiders in het kinderlijk vocabulaire. Dit gebrek lijken kinderen te compenseren door

een beetje te pas en te onpas te gebruiken in midhoge constructies. Hoeksema merkt overigens

op dat kinderen tamelijk weinig fouten maken in het gebruik van graadbepalende bijwoorden, omdat ze vermoedelijk lastige gevallen willen vermijden.

(32)

31

4.

Methode

Zoals vastgesteld in paragraaf 2.3 is over de zeventiende-eeuwse graadadverbia nog maar weinig bekend. Recente onderzoeken (zoals van Nobels, Simons en Van der Wal) hebben hier nog nauwelijks aandacht aan besteed. Zelfs Van der Sijs (2004) laat ze onbesproken. Op basis van de Brieven als Buit-verzameling, het WNT en het corpus van Hoeksema (bijlage 2) hoopt deze studie meer kennis te vergaren over het gebruik van graadadverbia onder de zeventiende-eeuwse „gewone‟ Nederlanders. De onderzoeksvraag moet daarom in eerste instantie van inventariserende aard zijn:

Hoe ziet het gebruik van graadadverbia er uit in de zeventiende-eeuwse gekaapte brieven?

De brieven van kooplieden, huisvrouwen en andere Nederlandse burgers uit het Brieven als Buit-corpus worden onderzocht op het gebruik van gradeerbare bijwoorden. De verschillende typen gradeerbare bijwoorden worden in kaart gebracht, evenals de constructies waarin deze bijwoorden van graad voorkomen. Om een antwoord te vinden op de hoofdvraag worden eerst de volgende deelvragen beantwoord:

Welke graadadverbia gebruikte de ‘gewone man’ uit de zeventiende eeuw in zijn brieven?

Zoveel mogelijk graadadverbia worden hier besproken, onderverdeeld in bijwoorden van lage graad, midhoge graad, hoge graad, absolute graad en approximatoren.

Hoe frequent werden ze gebruikt?

Aan de hand van tellingen en freqentielijsten krijgen we een indruk van de populariteit van specifieke graadadverbia. Waar mogelijk wordt een vergelijking getrokken met de woordfrequentie in de achttiende-eeuwse gekaapte brieven.

Hoe zijn de graadadverbia syntactisch gespecialiseerd?

De meest frequente gevallen worden onderzocht op syntactische specialisatie. Hierbij wordt nagegaan welke grammaticale categorieën de graadadverbia modificeren en (indien mogelijk) hoe zich dit verschilt van de achttiende-eeuwse syntactische specialisatie.

Hoe verschilt het gebruik van gradeerbare bijwoorden onder amateuristische schrijvers van dat van de grote schrijvers uit deze periode?

(33)

32

Waar mogelijk passeert ook de stilistische specialisatie de revue. Dit is echter niet het hoofddoel van dit onderzoek, te meer omdat deze studie zich beperkt tot privédocumenten en ze zakelijke stukken bijna geheel buiten beschouwing laat. Deze zakelijke correspondenties zouden juist van toegevoegde waarde zijn bij de bestudering van stilistische specialisatie. Onderzoek naar deze vorm van specialisatie in de privédocumenten heeft overigens al plaatsgevonden. Daarom volstaat het hier te verwijzen naar de onderzoeken Van der Wal en Rutten (2012), het proefschrift van Nobels (2013) en de dissertatie uit hetzelfde jaar van Simons.

4.1 Hypothese

Het ligt in de lijn der verwachting dat de woorden die tot de meest basale woordenschat behoren ook zullen opduiken in de sailing letters. De meest basale woorden zullen ook tot de groep meest frequente bijwoorden van graad behoren bij de professionele schrijvers. Deze redenering is gebaseerd op het onderzoek van Hoeksema (2011a) waaruit blijkt dat kinderen weinig gradeerbare bijwoorden gebruiken, en dat deze kleine selectie tevens tot de meest frequent gebruikte graadadverbia van volwassenen behoort. Amateurschrijvers zullen daarom naar verwachting minder gevarieerd te werk gaan met de graadadverbia.

De kinderen uit het onderzoek van Hoeksema beschikken in eerste instantie alleen over bijwoorden van hoge graad, absolute graad en vormen voor comparatieven. Daarnaast gebruiken ze een beetje voor het duiden van lage graad. Midhoge graden (zoals nogal, vrij en tamelijk) ontbreken aanvankelijk. Eenzelfde verschijnsel zou zich ook voor kunnen doen in de brieven van de zeventiende-eeuwse amateurschrijvers.

Daar de amateurschrijvers zich (nog) niet bezighielden met taalzuivering, zullen hun brieven meer uitspraakvarianten bevatten dan die van de professionele schrijvers (zoals Hooft, Huygens en Vondel, die fanatiek de grammatica‟s naleefden). Dit kan meerdere spellingsvarianten opleveren, zoals me in plaats van mij (ook: je voor jij) en leere in plaats van

leeren (apocope van de slot-n). Dit onderzoek beperkt zich echter tot de (variatie binnen de)

graadadverbia. Daarbij valt te denken aan de verschillende varianten op veel (zoals veul, veuls en

veels).

Daarnaast is de verwachting dat een toenemende diversiteit in syntactische specialisatie zichtbaar wordt. Volgens Hoeksema (2005) en Hof (2011) specialiseren graadadverbia zich immers naar verloop van tijd, waardoor de hoeveelheid bijwoorden van hoge graad toeneemt.

4.2 Werkwijze

(34)

33

Buit-geschriften (§1.3). Het Brieven als Buit-project heeft zich hierbij beperkt tot het taalgebruik van de lagere klassen uit de zeventiende en achttiende eeuw. Daarom bevat het online corpus vooral privébrieven uit de periode 1664-1674 (de tweede en derde Nederlands-Engelse oorlog) en 1776-1784 (de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog). Inmiddels bevat dit corpus 1032 documenten, waarvan 595 uit de zeventiende eeuw. Hiervan zijn 545 privécorrespondenties, waarvan 260 stuks autografisch, 112 niet-autografisch en van 173 exemplaren is dit onzeker.

4.2.1 De gebruikte corpora

Deze studie richt zich op het gebruik van graadadverbia onder de lagere klassen uit de zeventiende eeuw. Daarom vormen de 260 autografische privébrieven het kerncorpus van dit onderzoek. Wanneer bepaalde (constructies met) graadadverbia ontbreken in deze selectie zeventiende-eeuwse brieven, wordt nagegaan of/hoe zij zich manifesteren in andere (zakelijke, niet-autografische) correspondenties. Het is bijvoorbeeld goed mogelijk dat sommige gevallen typerend zijn voor specifieke (in)formele contexten of schrijvers. Verder wordt zo nu en dan een vergelijking gemaakt met het achttiende-eeuwse gebruik van graadadverbia. Hiervoor worden de achttiende-eeuwse gekaapte brieven ingezet alsook de vondsten van Hoeksema (bijlage 2).

Vanzelfsprekend zijn het zeventiende-eeuwse en achttiende-eeuwse corpus niet van gelijke omvang. Het achttiende-eeuwse deel bestaat uit 437 documenten, waarvan 383 privébrieven. Hiervan zijn 380 exemplaren autografisch, is men van twee stuks niet zeker en is er een niet-autografisch. Kortom: de verzameling achttiende-eeuwse autografische privécorrespondenties is een stuk groter dan het zeventiende-eeuwse deel. Om valide beweringen te kunnen doen over het verschil in populariteit van graadadverbia – en ook een vergelijking te kunnen trekken tussen beide eeuwen – is gebruik gemaakt van woordfrequentielijsten (zie paragraaf 5.6 en bijlage 3).

Corpus Bloemhoff

Omdat deze studie zich richt op de omgangstaal van de zeventiende-eeuwse lagere klasse, is er steeds gefilterd op „private letter‟. Alle zakelijke stukken bleven hierdoor buiten beschouwing. Daarnaast zijn enkel de autografische brieven geselecteerd, zodat zeker is dat we hier persoonsgebonden schrijftaalgebruik vergelijken. Na deze filtering bleef een corpus over van 260 documenten, gedateerd tussen 1663 en 1783. Om zoveel mogelijk vormvarianten op te sporen, is gezocht op lemma. Leverde dit geen zoekresultaten op, dan werd dit dubbel gecheckt door te zoeken op „wordform‟.

(35)

34

bijbehorend decennium. Met een druk op de knop kunnen deze gegevens nu onder andere gesorteerd worden op graadadverbium, bepaald element en syntactische categorie, graadsoort, jaartal, decennium, schrijver of ontvanger (voor het Accessdocument, zie bijlage 1). Deze studie bespreekt vele graadadverbia, maar zal verdere analyses beperken tot de meest frequente voorkomens. Dit wil niet zeggen dat er niet af en toe een uitstapje wordt gemaakt naar andere (graad)adverbia, maar een grondige analyse van de restvarianten blijft uit.

Afbeelding 7. Zoekmachine van brievenalsbuit.nl

Afbeelding 7. Binnen het online Brieven als Buit-corpus kan men geavanceerd zoeken, door onder andere te filteren

op jaar, het type correspondentie (privé of zakelijk), het autografische karakter, woordsoort, lemma, et cetera. Copyright: INL 2013. Beschikbaar: http://www.brievenalsbuit.nl/

Corpus Hoeksema

(36)

35 4.4.2 Classificatie

Om de syntactische specialisatie van de graadadverbia in kaart te brengen zijn de gemodificeerde elementen in Access taalkundig verrijkt. Dit was niet altijd even eenvoudig, zoals in deze paragraaf zal blijken.

Het classificeren van deelwoorden

Gevallen als verbaasd, bedroefd, welvarend en verwonderd kunnen als werkwoord of als adjectief geclassificeerd worden. Het gaat hier immers om een deelwoord dat als werkwoord maar ook als bijvoeglijk naamwoord kan functioneren. Vergelijk 14a en 14b: in 14a zien we een werkwoord dat meer een eigenschap van de man weergeeft dan de handeling van de man. Dat zou een argument zijn om het deelwoord in 14a als adjectief (A) te labelen. In 14b is er juist meer sprake van een actie: de man was bezig zich te verwonderen. Hier zou het aannemelijker zijn het deelwoord te labelen als werkwoord (V).

(14a) De man is verwonderd

(14b) De man heeft zich verwonderd

Om de consistentie te waarborgen zijn de deelwoorden die samengaan met hebben gelabeld als werkwoord (V). De deelwoorden met zijn worden vanwege hun eigenschapsfunctie onder de adjectieven geschaard en daarom gecategoriseerd als A. Deze regel is ook op gevallen als deze toegepast:

Het is mij lief versus Ik heb hem lief

(14c) “[…]daet meij ser leijf waes ohm t hoeren[…]” (14d) “[…]die ve seer lijef heeft[…]”

Zodoende is lief in 14c gelabeld als adjectief. Bij 14d bestaat het bepaalde element feitelijk ook uit een adjectief, maar het functioneert hier als samengesteld werkwoord met hebben. Liefhebben (tegenwoordig schrijven we het zelfs aan elkaar) is daarom gecategoriseerd als V.

Het classificeren van het adjectief als adverbium

(37)

36

Attributief

Bijvoeglijk: "De luide buren"

Niet-attributief

Predicatief: "Mijn buren zijn

luid!"

Bijwoordelijk: "De kat spint

luid"

Het is niet altijd eenvoudig bijwoordelijk van predicatief gebruik te onderscheiden. Gevoelsmatig betreft het bij predicatief gebruik vaak een eigenschap en bij bijwoordelijk gebruik meer een handeling (zie in figuur 2 het verschil tussen de luid spinnende kat en de buren die de eigenschap hebben luid te zijn).

Figuur 2. (niet-)attributief gebruik van adjectieven

Adjectief Bijwoord

Figuur 2. Het gebruik van adjectieven in kaart: attributief versus niet-attributief, met een verdere splitsing van predicatief en bijwoordelijk gebruik. Copyright: A.A. Bloemhoff 2013.

Men kan er ook voor kiezen om af te gaan op het koppelwerkwoord: is er sprake van een koppelwerkwoord, dan hebben we te maken met predicatief gebruik van het adjectief (zoals in 16b). Betreft het een ander werkwoord, dan is het adjectief adverbium geworden (15a).

(15a) Zij werkt hard door (bijwoordelijk gebruik)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Boswells vader, die zelf tijdens zijn studie in Leiden Nederlands had geleerd, had hem al in een brief van december 1763 geprezen voor het feit dat hij niet neerkeek op de

The hybrid character of the thin film is manifested in its excellent gas separation performance at elevated temperatures, which originate from the hyper- cross-linked periodic

We are interested in signature coding for the multiple access adder channel with q-ary inputs and additions over integers, when up to K random users, out of total M users, are

To stimulate decisions in which resulted in maximizing shareholder value, the expectation is that firms actively manage the CEO’s equity- components to align with the

Granger causality test for managed floating exchange rate regimes, in Table 4, show that there was a causal relationship from the stock market to the exchange rate during the

Boeken staan steeds centraal, maar het zijn de mensen eromheen die het boek betekenisvol maken. De artikelen beslaan vele eeuwen en strekken zich uit over bijna alle werelddelen,

Bij de overige dertien brieven is het aantal dubbele spellingen onevenredig verdeeld: zij bevatten 43 voorkomens, waarvan er 27 afkomstig zijn uit twee brieven: één brief,

De verleende overheidssubsidies zoals een openstellingsbijdrage van het toenmalige Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk (CRM) en een bijdrage in de kosten