• No results found

De frequenties besproken

In document Zeventiende-eeuwse graadadverbia (pagina 93-107)

18e eeuwse professionals

5.6 De frequenties besproken

De frequentielijsten met daarin de voorkomens van de verschillende graadadverbia bevinden zich in bijlage 3. Wegens beperkingen in het onderzoek zijn enkele achttiende-eeuwse woordfrequenties niet gemeten en in sommige gevallen kwam het betreffende bijwoord van graad niet in de brieven voor (zie tabel 38). In andere gevallen bleek het bijna ondoenlijk om een scheiding te maken tussen graadadverbia en niet-graadadverbia. Zo bevindt veel zich vaak op een glijdende schaal tussen de maat- en de graadaanduiders (zie ook paragraaf 3.3). Om deze redenen zijn enkele getallen geschat (cursief in de tabel). Hoewel corpus Bloemhoff – dat alleen de zeventiende-eeuwse sailing letters beslaat – alle graadaanduidende voorkomens heeft gescheiden van de maataanduidende adverbia, is dit voor de achttiende-eeuwse gekaapte brieven niet gebeurd. De woordfrequentie van het achttiende-eeuwse veel is daarom geschat. Toch ontstaat er al met al een aardig beeld van de frequentieverdeling tussen de verschillende graadadverbia.

Tabel 38 maakt inzichtelijk hoe de bijwoorden van graad zich uitbreiden met nieuwe varianten en hoe deze in de achttiende eeuw (voorzichtig) terrein winnen. Terwijl de frequentie van lage graadadverbia daalt, maken de midhoge graadadverbia een stijging door; tamelijk boekt een bescheiden winst en het gebruik van nogal verdubbelt. Mogelijk ten koste van groepsgenoot

vrij. De approximatoren blijven redelijk stabiel, hoewel de frequentie van haast terugloopt en schier lijkt te verdwijnen. Het gebruik van bijna en genoegzaam stijgt echter aanzienlijk in de

achttiende eeuw. De bijwoorden van hoge graad verliezen terrein; mogelijk aan de absolute graadadverbia: deze categorie wordt in de achttiende eeuw drie keer zo vaak gebruikt als in de eeuw ervoor. Terwijl de frequentie van heel en zeer halveert, worden geheel en absoluut twee keer zo vaak ingezet. En hoewel grotelijks en ten hoogste moeten inleveren, gaan „kleintjes‟ als

braaf, sterk en erg er op vooruit. Net als enigszins lijken bijzonder en braaf ook in de achttiende

eeuw te floreren. Dit beeld komt overeen met corpus Hoeksema, dat van deze varianten op een uitzondering na enkel achttiende-eeuwse voorkomens telt. Zijn corpus, samen met de resultaten uit tabel 38, wijst uit dat – naast enigszins, bijzonder en braaf – ook een beetje en absoluut pas in de achttiende eeuw aan een opmars begonnen.

Daar de woordfrequenties van corpus Hoeksema niet bekend zijn, is helaas niet na te gaan of de basale woordenschat van het Nederlandse volk (zoals in paragraaf 4.1 gesteld) overeenkomt met de meest frequent gebruikte graadadverbia van hooggewaardeerde schrijvers. De hypothese dat de amateurschrijvers net als de kinderen uit Hoeksema‟s onderzoek (2011a) alleen over bijwoorden van hoge graad, absolute graad en vormen voor comparatieven beschikken, gaat niet op. Wel is de collectie lage graadadverbia in het zeventiende-eeuwse corpus marginaal: waar de kinderen uit het onderzoek van Hoeksema over een beetje beschikken

93

als laag graadadverbium, is deze rol bij de zeventiende-eeuwse amateurschrijvers weggelegd voor wat. In de achttiende eeuw heeft wat nog steeds de overhand.

Tabel 38. Frequentie van graadadverbia in de zeventiende- en achttiende-eeuwse gekaapte brieven

17e eeuw A F 18e eeuw A F

Lage graad 4,74 Lage graad 1,04

een beetje 0 0 een beetje 6 0,37

wat 54 4,74 wat 56 3.43 enigszins 0 0 enigszins 11 0,67 Approximators 2,47 Approximators 2,76 haast 15 1,32 haast 18 1,10 bijna 6 0,53 bijna 20 1,23 genoegzaam 1 0,09 genoegzaam 7 0,43 schier 6 0,53 schier 0 0,00

Midhoge graad 3,16 Midhoge graad 4,1

vrij 23 2,02 vrij 31 1,90

nogal 12 1,05 nogal 33 2,02

tamelijk 1 0,09 tamelijk 3 0,18

redelijk 29 2,55 redelijk 44 2,70

Hoge graad 41,19 Hoge graad 32,68

zeer 343 30,12 zeer 266 16.31

erg 0 0 erg 3 0,18

veel 23 2,02 veel 130 7,97

braaf 0 0 braaf 6 0,37

ten hoogste 4 0,35 ten hoogste 4 0,25

sterk 6 0,53 sterk 6 1,59

bijzonder 1 0,09 bijzonder 13 0,80

grotelijks 6 0,53 grotelijks 6 0,43

heel 86 7,55 heel 78 4,78

Absolute graad 1,93 Absolute graad 3,31

geheel 9 0,79 geheel 29 1,78

gans 12 1,05 gans 22 1,35

gans (absoluut) 6 0,53 gans (absoluut) 16 0,98

gans (hoog) 6 0,53 gans (hoog) 4 0,25

absoluut 1 0,09 absoluut 3 0,18

94

6. Discussie

Dit inventariserende onderzoek had tot doel meer inzicht te verschaffen in het zeventiende-eeuws gebruik van graadadverbia. Professionele schrijvers uit deze periode zijn vergeleken met gewone burgers, met een focus op syntactische specialisatie en woordfrequentie. Om na te kunnen gaan wat zo eigen was aan dit specifieke zeventiende-eeuwse taalgebruik, is een vergelijking getrokken met het achttiende-eeuws. Hoe het gebruik van graadadverbia er in de zeventiende eeuw uitzag, wordt duidelijk aan de hand van de antwoorden op onderstaande deelvragen. Uitgebreide conclusies per (type) graadadverbium bevinden zich achterin iedere paragraaf van hoofdstuk 5: zie paragraaf 5.1.6 voor de approximatoren, 5.2.6 voor de bijwoorden van hoge en absolute graad, paragraaf 5.3.4 voor de midhoge graadadverbia en paragraaf 5.4.3 voor de bijwoorden met lage graadlezing. In paragraaf 5.5.1 worden conclusies getrokken met betrekking tot de restgroep. Hoofdstuk zes bevat enkel wat algemene conclusies.

Welke graadadverbia gebruikte de ‘gewone man’ uit de zeventiende eeuw in zijn brieven?

De zeventiende-eeuwse gekaapte brieven bevatten wat als laag graadadverbium. Een beetje en

enigszins werden niet aangetroffen. De midhoge graadadverbia vrij, hoog en tamelijk waren wel

aanwezig. Van de hoge graadadverbia waren zeer, veel, ten hoogste, sterk, bijzonder, grotelijks en heel present, maar braaf, hard, uitermate, een heleboel, stukken, een stuk en erg bleken niet vertegenwoordigd. Als absolute graadadverbia gebruikte men geheel, gans en absoluut. De approximatoren haast, bijna, genoegzaam en schier werden tevens aangetroffen.

Hoe frequent werden de graadadverbia gebruikt?

De brieven van de zeventiende-eeuwse amateurschrijvers bevatten overwegend vaak het hoge graadadverbium zeer. Alle andere graadadvervbia vallen daarbij in het niets. Van de absolute graadadverbia is gans favoriet, bij de midhoge graad is dit vrij, bij de lage graad wat en de meest gebruikte approximator is haast. Daarnaast lijkt men maar een laag graadadverbium te kennen:

wat.

Hoe zijn de graadadverbia syntactisch gespecialiseerd? En (hoe) verschilt dit tussen amateuristische schrijvers van grote schrijvers uit deze periode?

Approximatoren

Haast kent onder de zeventiende-eeuwse amateurschrijvers een bredere syntactische specialisatie

dan onder de deskundige tijdgenoten. Daarnaast breidt de syntactische specialisatie van haast (betreffende adjectieven, adverbia, pronomina en werkwoorden) zich na de zeventiende eeuw uit met comparatieven, determinator-, naamwoord-, werkwoord- en prepositiegroepen. Verder lijkt het gebruik van negatieve adverbia toe te nemen en neemt het gebruik van haast in de achttiende

95

eeuw af. Tussen de zeventiende-eeuwse amateurschrijvers en hun vakkundige tijdgenoten blijkt een duidelijk verschil in de syntactische specialisatie van bijna. In de gekaapte brieven vindt specialisatie plaats van drie syntactische categorieën: de adjectieven, prepositiegroepen en determinatoren. De professionele schrijvers passen bijna breder toe: bij adverbia, pronomina en naamwoordgroepen. Deze schrijversgroep heeft tevens een voorkeur voor de modificatie van adjectieven, in tegenstelling tot de amateurschrijvers: zij verkiezen de determinator boven het adjectief. Verder is er in de achttiende eeuw sprake van een verdubbeling in het gebruik van

bijna binnen de gekaapte brieven. Het gebruik van genoegzaam neemt tussen beide eeuwen toe.

De syntactische specialisatie ervan breidt zich in de achttiende eeuw uit met pronomina. Deze groep bestaat uit de debuterende modificeerbare elementen niemand, niets, nietwes en alles. De determinatoren blijken de meest populaire syntactische categorie bij genoegzaam. De specialisatie van adjectieven neemt af, terwijl de groep adverbia uitdijt. Met de loop der tijd is

genoegzaam meer negatieve elementen gaan modificeren. Het gebruik van genoegzaam is onder

de achttiende-eeuwse amateurschrijvers toegenomen. Schier gaat vaak vooraf aan het adverbiale

niet. Professionele schrijvers passen een bredere syntactische specialisatie toe dan hun

tijdgenoten. In beide eeuwen blijft modificatie van adjectieven en determinators populair onder deze groep. Daarnaast neemt de specialisatie van adverbia toe. De modificatie van pronomina loopt in de achttiende eeuw terug en werkwoorden worden juist vaker gemodificeerd door schier. Het gebruik van schier komt vooral voor onder de professionele schrijvers; de diversificatie is dan ook aan hen toe te schrijven, waaruit men kan concluderen dat de ontwikkeling van schier destijds van bovenaf kwam (en niet van onderop).

Lage graadadverbia

Op basis van de gekaapte brieven kunnen we stellen dat het gebruik van een beetje als bijwoord van graad nauwelijks voorkwam in de zeventiende eeuw, maar langzaam haar intrede deed in de achttiende eeuw. Vanwege de weinige voorkomens bleek een syntactische analyse onmogelijk. De syntactische specialisatie van wat beperkt zich in de zeventiende en achttiende eeuw tot de adverbia, prepositiegroepen, werkwoorden, comparatieven en adjectieven. Deze laatste twee zijn het meest frequent.

Midhoge graadadverbia

Doorgaans modificeert nogal adjectieven, adverbia en werkwoorden, waarvan de adjectieven het populairst zijn. De amateurschrijvers beperken zich dan ook tot deze drie categorieën. De professionele schrijvers breiden deze specialisatie wederom uit met naamwoorden en onbepaalde telwoorden. In de achttiende eeuw komt hier de prepositie(groep) en het comparatief bij, ten koste van de werkwoorden. Het gebruik van vrij is stabiel gebleven in beide eeuwen. De syntactische specialisatie van vrij beperkt zich in alle gevallen tot de adjectieven, adverbia, comparatieven, determinatoren en werkwoorden. Daarmee lijkt vrij in de zeventiende en achttiende eeuw breder toepasbaar dan nogal. De specialisatie van redelijk beperkt zich in beide eeuwen en in beide schrijversgroepen tot twee syntactische categorieën: de adverbia en adjectieven. In een enkel zeventiende-eeuws geval is er sprake van werkwoordmodificatie,

96

hoewel deze werkwoorden een predicatief karakter hebben. De frequentie van redelijk in de gekaapte brieven is in beide eeuwen nagenoeg stabiel.

Hoge graadadverbia

Heel kan geen werkwoorden modificeren en beperkt zich tot de adjectieven en adverbia. Indien

heel voorafgaat aan een andere categorie, dan krijgt het een absolute betekenis. In alle gevallen

modificeert heel meestal een adjectief. En terwijl heel in de achttiende-eeuwse brieven twee keer zo weinig voorkomt als daarvoor, ondergaat geheel een verdubbeling. In tegenstelling tot heel,

geheel en gans is veel uitgesloten van negatieve constructies. Het modificeert doorgaans een

comparatief. Zeer modificeert over het algemeen adjectieven en adverbia. De adjectieven zijn het populairst: dit geldt voor beide schrijversgroepen, in beide eeuwen. Daarnaast kan zeer – in tegenstelling tot heel – werkwoorden modificeren.

Absolute graadadverbia

Helemaal treffen we nog niet aan in de zeventiende- en achttiende-eeuwse brieven en werken. Geheel blijkt breder inzetbaar: het kan net als heel adjectieven en adverbia modificeren, maar

ook werkwoorden en determinators. Net als bij heel – heeft het adjectief de voorkeur. Gans neemt tussen de zeventiende en achttiende eeuw toe in gebruik. Ook heeft het een dubbele functie, als hoog- en als absoluut graadadverbium (in de achttiende eeuw overwegend vaak met absolute graadlezing). Bij hoge graadlezing beperkt het zich in de zeventiende eeuw (net als

heel) tot de adjectieven en adverbia. Daarnaast hebben beide schrijversgroepen in de zeventiende

eeuw een grote voorkeur voor het adjectief als gemodificeerde categorie. De specialisatie van

gans als absoluut graadadverbium breidt zich uit met de determinatoren, de werkwoord(groepen)

en prepositie(groepen). De adjectieven nemen af, terwijl de groep adverbia groeit.

Kort samengevat is er tussen de zeventiende en achttiende eeuw sprake van een toenemende diversiteit binnen de graadadverbia. Deze diversificatie heeft geleid tot een toename in specialisatie. Het meest illustratief is heel, dat zich in eerste instantie beperkte tot twee grammaticale categorieën: de adjectieven en adverbia. Het kon echter ook voorkomen met andere categorieën, maar dan kreeg het een absolute graadlezing en dan veranderde de betekenis in geheel of helemaal. Uiteindelijk heeft geheel zich doorontwikkeld tot absoluut

graadadverbium en heel tot bijwoord van hoge graad. Hypothese

Kinderen gebruiken weinig gradeerbare bijwoorden: ze hebben maar een kleine selectie tot hun beschikking, die ze steeds aansnijden. Deze kleine selectie (bestaande uit bijwoorden van hoge en absolute graad, comparatieven en een beetje als standaardvorm voor lage graadadverbia) zijn tevens de meest frequent gebruikte graadadverbia van volwassenen. De verwachting was daarom dat de amateurschrijvers over een minder gevarieerd palet beschikten dan de professionele schrijvers. Dit verschil bleek echter niet goed meetbaar met de hier gebruikte corpora (zie paragraaf 5.6). Wel bleek dat de amateurschrijvers in tegenstelling tot de kinderen uit het onderzoek van Hoeksema niet een beetje gebruikten voor het aanduiden van lage graad, maar

97 wat. Een beetje kwam niet voor in de gekaapte brieven. Tegen de verwachting in, gebruikte de

„gewone‟ zeventiende-eeuwer tevens midhoge graadadverbia zoals nogal, vrij en tamelijk. De brieven van de amateurschrijvers bevatten zoals verwacht meer verschillende spellingvormen. Dit is een logisch gevolg van het feit dat de standaardisatie nog volop in ontwikkeling was en opgelegd werd door de vooraanstaande schrijvers zelf. Daarnaast zijn de gekaapte brieven afkomstig uit alle windstreken, waardoor de invloed van de verschillende dialecten op de spelling goed zichtbaar wordt. De verwachte diversificatie is in alle gevallen uitgekomen: alle graadadverbia waren in de achttiende eeuw breder inzetbaar dan in de eeuw ervoor.

Kritische blik en mogelijk vervolgonderzoek

Vanuit de vraag of taalverandering zich van boven of van onder opdringt, is het (in navolging van Nobels en Simons) interessant om het gebruiksverschil van graadadverbia te vergelijken tussen de vooraanstaande schrijvers die standaardisatie nastreefden en de Nederlanders uit de lagere klasse. De wens bestond dan ook om het zeventiende-eeuwse gebruik van graadadverbia te vergelijken met dat van literaire grootheden uit dezelfde periode, maar dit bleek niet altijd even eenvoudig: want hoe representatief voor het eigen taalgebruik achten we het taalgebruik in gepubliceerd werk? Bij de authenticiteit van gekaapte brieven kunnen we uiteraard ook vraagtekens zetten: het Brieven als Buit-team heeft dan wel de autografische van de niet-autografische brieven onderscheiden, dan nog weten we niet hoe „eigen‟ het taalgebruik is. Meer dan nu hield men vast aan schrijfconventies: er waren strikte regels voor het openen en afsluiten van een brief, waar tevens beleefdheidsrituelen mee gemoeid waren. Het is daarom niet uitgesloten dat de schrijvers toentertijd voorbeeldbrieven gebruikten of brievenboeken (zie ook de uitgesproken twijfels over de authenticiteit van de brieven van de gebroeders Mendes, in §5.1.3.). Daarnaast is het lastig na te gaan wie de schrijvers waren: een goede kans dat ze van minder goede huize kwamen dan Hooft en Vondel, maar dat hoeft niet te betekenen dat deze mensen tot de onderlaag van de bevolking behoorden. Brieven boven Water portretteert geregeld rijke reislustige koopmannen uit deze periode (zoals Jan Bekker Teerlink): deze mensen zijn doorgaans geen goede afspiegeling van de gemiddelde Nederlander. Wetende dat de Nederlandse huisvrouwen in die tijd niet tot nauwelijks opgeleid waren, zijn zij wellicht de meest representatieve schrijversgroep.

Tevens wilde dit onderzoek zich richten op stilistische specialisatie. Om een en ander binnen de perken te houden is gekozen hiervoor te verwijzen naar Van der Wal en Rutten (2012) evenals de proefschriften van Nobels en Simons uit 2013, daar zij hier veel aandacht aan hebben besteed. Het Brieven als Buit-corpus was voldoende groot om goedgefundeerde conclusies te kunnen trekken. Helaas was de taalkundige verrijking niet zo uitgebreid als gehoopt: zo moest handmatig worden nagegaan of de bijwoorden wel correct waren gelabeld. Tijdens het labelen van de gemodificeerde elementen kwam ook het eeuwige taalkundige vraagstuk weer naar de oppervlakte: welke regels te hanteren bij het indelen van woordsoorten? Het Accesbestand werd keer op keer herzien, omdat er elke dag wel weer een andere logica was voor het opnieuw indelen van de elementen.

98

mogelijk graadadverbia onderzocht en aangehaald, om een goede inventarisatie te maken van het gebruik van graadadverbia. Vanwege het verkennende karakter is het aan te bevelen naar aanleiding van dit onderzoek een diepteanalyse te maken van hetgeen in deze studie aan de oppervlakte is gekomen.

99

Bibliografie

Amsing, F., Blok, G., Plat, S., Reijn, H. (Redactie) & Meerendonk, J. van de, Tetteroo, P., Wessels, P. (Regie). (2011). Eeuwenoude post bezorgd. In KRO (Producent), Brieven Boven

Water. Hilversum: KRO.

Amsing, F., Blok, G., Plat, S., Reijn, H. (Redactie) & Meerendonk, J. van de, Tetteroo, P., Wessels, P. (Regie). (2013). Het geheime leven van een achttiende-eeuwse miljonair. In KRO (Producent), Brieven Boven Water. Hilversum: KRO.

Braunius, S.W.P.G. (1980). Het leven van de zeventiende-eeuwse zeeman: valse romantiek of werkelijkheid? Mededelingen van de Nederlandse vereniging voor zeegeschiedenis 36-43, 11-22. Brouwer, J. (2013). Levenstekens: gekaapte brieven uit het rampjaar 1672. Oosterhout: OCC De Hoog B.V.

De Geïntegreerde Taalbank. (2010). Woordenboek der Nederlandsche Taal [online woordenboek]. Beschikbaar: http://gtb.inl.nl/

De Geïntegreerde Taalbank. (2010). Middelnederlansch Woordenboek [online woordenboek]. Beschikbaar: http://gtb.inl.nl/

De Geïntegreerde Taalbank. (2010). Woordenboek der Friese taal [online woordenboek]. Beschikbaar: http://gtb.inl.nl/

Doetjes, J. (2007). Adverbs and quantification: Degrees versus frequency. Lingua 117, 685-720. Elspaß, S. (2005). Sprachgeschichte von unten. Untersuchungen zum geschriebenen

Alltagsdeutsch im 19. Jahrhundert. Tübingen: Niemeyer.

Gelder, R. van (2008). Zeepost: nooit bezorgde brieven uit de 17e en 18e eeuw. Amsterdam: Atlas

Grashof, F. & Schipper, H. (2013). Mokkend op een stronk. Ongepubliceerd paper, Faculteit Letteren, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen, Nederland.

Hoeksema, J. (2005). Rijkdom en weelde van het Nederlands. Tabu 34 (1/2), 1-12.

Hoeksema, J. (2011a). Bepalingen van graad in eerste-taalverwerving. Tabu 39(1/2), 1-22. Hoeksema, J. (2011b). Discourse scalarity: The case of Dutch helemaal. Journal of Pragmatics 43, 2810-2825.

Hoeksema, J. (2012). Drie bijwoorden van graad: gek, waanzinnig, krankzinnig. Tabu 40(1/2), 47-59

100

Hoeksema, J. & Korterink, J. (2011). Keus van bijwoorden van hoge graad: een vergelijking van studenten met VMBO-leerlingen. Tabu 39(1/2), 23-37.

Hof, M. (2011). Ten enenmale: verandert ten enenmale. Over de ontwikkelingsgang van ten enenmale. Tabu 39(1/2), 38-47.

Hogenhout-Mulder, M. (1985). Cursus Middelnederlands. Tweede druk. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Horst, J. van der (2008). Het einde van de standaardtaal: een wisseling van Europese

taalcultuur. Amsterdam: Meulenhoff.

Instituut voor Nederlandse Lexicologie. (2013). Brieven als Buit [INL Corpus Search]. Beschikbaar: http://brievenalsbuit.inl.nl/zeebrieven/page/search

Kennedy, C. & Mcnally, L. (2005). Scale structure, degree modification, and the semantics of gradable predicates. Language 2, 345-381.

Klein, H. (1998). Adverbs of Degree in Dutch and Related Languages. Amsterdam / Philadelphia: John Benjamins publishing company.

Luif, J. (1994). In verband met de zin. Inleiding in de Nederlandse spraakkunst. Amsterdam: University Press.

Marquilhas, R. (2012). A historical digital archive of Portuguese letters. Pragmatics and beyond

new series 219, 31-44.

Mooijaart, M. (2013, 22 april). Nieuwe vondsten in oude brieven: hoe je historische teksten geschikt maakt voor taalkundig onderzoek [Weblog post]. Beschikbaar:

http://www.kennislink.nl/publicaties/nieuwe-vondsten-in-oude-brieven

Nobels, J. (2013). (Extra)Ordinary letters: a view from below on seventeenth-century Dutch (Dissertatie, Universiteit Leiden). Beschikbaar: http://hdl.handle.net/1887/20900

Sijs, N. van der (2004). Taal als mensenwerk: het ontstaan van het ABN. Den Haag: Sdu Uitgevers.

Sijs, N. van der (2013, 15 januari). “Aanstotelijke uijtdrukkingen” en andere zaken die we kunnen leren uit de gekaapte brieven [Weblog post].

Beschikbaar: http://www.textualscholarship.nl/?p=12150

Simons, T. (2013). Ongekend 18e-eeuws Nederlands: taalvariatie in persoonlijke brieven (Dissertatie, Universiteit Leiden). Beschikbaar: http://bit.ly/1jAt7Bf

101

Stichting ANS (2002). De bepaling van graad [20.10.5]. Algemene Nederlandse Spraakkunst [E-ANS, versie 1.3]. Beschikbaar: http://ans.ruhosting.nl/e-ans/20/10/05/body.html

Streekstra, N. (2010). Sheets colleges Geschiedenis van het Nederlands. Rijksuniversiteit Groningen.

Vandenbussche, W. (1996). Schriftelijk taalgebruik van de lagere klassen in 19de eeuws Brugge.

Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 1996, 161-175.

Wal, M. van der (2010). Brieven als Buit voor taalkundigen. In: De voortvarende zeemansvrouw.

Openhartige brieven op zee (Sailing letters Journaal III). Zutphen: Uitgeversmaatschappij

Walburg Pers.

Wal, M. van der (2013, 8 mei). Brieven als Buit: het belang van het handschrift [Weblog post]. Beschikbaar: http://www.textualscholarship.nl/?p=12886

Wal, M. van der & Bree, C. van (1994). Geschiedenis van het Nederlands. Tweede druk. Utrecht: Het Spectrum B.V.

Wal, M. van der & Rutten, G.J. (2012). Functions of epistolary formulae in Dutch letters from the seventeenth and eighteenth centuries. Journal of Historical Pragmatics 13-2, 173-201. Wal, M. van der & Rutten, G.J. (2013). Variatie, conventies en verandering: zeventiende- en achttiende-eeuwse buitgemaakte brieven onder de loep. Internationale Neerlandistiek 51, 122-138.

102

Bijlagen

Bijlage 1

103 Bijlage 2

104 Bijlage 3

105 Bijlage 4

Tabel 12. Voorkomens hoge graadadverbia in corpus Bloemhoff

Heel (77) Veel (23) Sterk (6) Dapper (3) Bijzonder (1)

Eel (15) Veel (23) Starck (1) Dapper (3) Besonder (1)

Heel (5) Sterck (5)

Heele (1) Hel (9)

Grotelijks (6) Hard (1) Geweldig (2) Hoog (2) Hogelijk (1)

Groote lijcks (1) Hard (1) Geweldigh (2) Hooch (1) Oeghlijeckt (1)

Groottelijckx (2) Hog (1)

Grootelijcx (1) Grootelijckx (2)

Merkelijk (3) Ten hoogste (4) Zeer (343) Absoluut (1)

Merckelk (2) Ten hoochsten (4) See (1) Absoluijt (1)

Merckelijck (1) Seer (303) Seere (8) Ser (7) Sere (1) Z (1) Zeer (19) Zeere (2) Zere (1)

Tabel 33. Syntactische specialisatie van wat in de zeventiende eeuw

Syntactische categorie Bloemhoff Percentage Hoeksema Percentage

A 14 26% 12 25% ADV 7 13% 4 8% COMP 16 30% 28 58% PP 3 6% - - V 11 20% 3 6% VP 3 6% 1 2% Totaal 54 100% 48 100%

106 Tabel 34. Specialisatie van wat in de zeventiende en achttiende eeuw bij beroepsmatige schrijvers

Syntactische categorie Hoeksema 17e eeuw Percentage Hoeksema 18e eeuw Percentage A 12 25% 55 42% ADV 4 8% 14 11% COMP 28 58% 47 36% PP - - 2 2% V 3 6% 13 10% VP 1 2% - - Totaal 48 100% 131 100%

In document Zeventiende-eeuwse graadadverbia (pagina 93-107)