• No results found

Bijwoorden van absolute en hoge graad

In document Zeventiende-eeuwse graadadverbia (pagina 57-72)

Niet- Niet-attributief

5.2 Bijwoorden van absolute en hoge graad

blijkt er een duidelijk verschil in syntactische specialisatie van bijna tussen de zeventiende-eeuwse amateurschrijvers en hun vakkundige tijdgenoten: in de gekaapte brieven vindt specialisatie plaats van drie syntactische categorieën: de adjectieven, prepositiegroepen en determinatoren. De professionele schrijvers passen bijna breder toe: bij hen dient het ook als bepalend element bij adverbia, pronomina en naamwoordgroepen. Deze schrijversgroep lijkt overigens een voorkeur te hebben voor de modificatie van adjectieven, in tegenstelling tot de amateurschrijvers: zij verkiezen de determinator boven het adjectief.

Het gebruik van genoegzaam neemt tussen beide eeuwen toe. Ook de syntactische specialisatie van genoegzaam lijkt zich uit te breiden, hetzij onder de professionele schrijversgroep in de achttiende eeuw: er komt een nieuwe grammaticale categorie bij, die van de pronomina. Deze groep bestaat uit de debuterende modificeerbare elementen niemand, niets,

nietwes en alles. De determinatoren blijken in beide eeuwen de meest populaire syntactische

categorie bij genoegzaam. In de achttiende eeuw wordt deze groep, bestaande uit alle en geen, uitgebreid met dezelfde en hetzelfde. De specialisatie van adjectieven neemt af, terwijl de groep adverbia uitdijt. Bijna de helft van de adverbia betreft een negatieve uitdrukking (niets, nimmer,

nooit, nergens en niet), waarbij niet de voorkeur lijkt te hebben. Al met al kan men stellen dat genoegzaam in de loop der tijd meer negatieve elementen is gaan modificeren.

In de zeventiende-eeuwse sailing letters gaat schier opvallend vaak vooraf aan het adverbiale niet. De professionele schrijvers laten eenzelfde voorkeur zien. Daarnaast gebruiken zij in dezelfde periode ook negatieve pronomina. De amateurschrijvers lijken deze syntactische categorie nog niet ontdekt te hebben. Ten opzichte van hun tijdgenoten passen de zeventiende-eeuwse professionele schrijvers een bredere syntactische specialisatie toe op schier. Dit doen zij ook in de achttiende eeuw, waarbij de modificatie van adjectieven en determinators populair blijft. Daarnaast neemt de specialisatie van adverbia toe, terwijl het deel negatieve adverbia afneemt. Verder loopt ook de modificatie van pronomina terug, waarbij de negatieve varianten nagenoeg verdwenen zijn. Werkwoorden worden in de achttiende-eeuwse werken juist vaker gemodificeerd door schier. Opmerkelijk genoeg is schier niet aangetroffen in de achttiende-eeuwse gekaapte brieven, wat er op zou kunnen duiden dat de professionals uit deze periode ferventere aanhangers zijn van „schiergebruik‟. Dit gegeven, in combinatie met de diversificatie, duidt erop dat de ontwikkeling van schier van bovenaf kwam (en niet van onderop).

5.2 Bijwoorden van absolute en hoge graad

Bijwoorden van absolute graad zijn woorden als gans, geheel, helemaal, heel en absoluut. Tot de bijwoorden van hoge graad kunnen we heel, veel, sterk, dapper, ten hoogste, bijzonder, hard,

grotelijks en zeer rekenen. Merk hier op dat heel zowel tot de absolute graad kan behoren als tot

de hoge graad: dit is afhankelijk van de context. Gaat heel bijvoorbeeld vooraf aan niet, dan krijgt het de betekenis helemaal. Maar ook in andere gevallen kan heel de betekenis

57

Soo heb ick moeten dienst neemen soo ben ick ruijter geworden en daer ged[...]

hebbende een yaer soo ben ick weer gevange gewoerden van de portegiesen in poortegal en daer sijnde soo hebbe ick weer dienst moete nemen per vorse want ick heel nakent was want sij mij al uijt getrocke haede en daer toe gequst en hadde gien gelt om te ver bynde soo dat ick weer dienst moste neeme…

Doede Ennes Star, 1664

(figuur 13). In de zeventiende-eeuwse gekaapte brieven komen sommige graadadverbia niet zo vaak voor als hun categoriegenoten (tabel 12, in bijlage 4). Om de omvang van deze scriptie enigszins te beperken worden deze varianten uitgesloten van een uitgebreide syntactische analyse. Bij zes of minder voorkomens zijn ze ondergebracht in de restgroep, waar in paragraaf 5.5 nog kort aandacht aan wordt besteed.

Figuur 13. Fragment uit de brief van Doede Ennes Star (1664)

Figuur 13. Fragment uit één van de geselecteerde zeventiende-eeuwse gekaapte brieven, waaruit duidelijk wordt dat heel ook geheel, helemaal of totaal kan betekenen. Copyright: INL 2013.

5.2.1 Helemaal

Helemaal kan tot de bijwoorden van absolute graad gerekend worden. Wanneer iets helemáál

gebeurt of plaats heeft gevonden, is er immers sprake van voltooiing. Iets kan niet meer dan helemaal gebeuren: helemaal staat daarmee gelijk aan compleet of absoluut en bereikt daarmee een eindpunt. Hoeksema (2011a) stipt overigens nog twee andere gebruikswijzen aan van

helemaal, namelijk in wh-vragen (Wie ben jij dan helemaal?) en in partikelgebruik (Waar is het nou helemaal om te doen?).

Wanneer we het WNT erop naslaan, blijkt helemaal ontstaan uit heel en te male. Hieruit kwam de spelling heelemaal voort (HEELEMAAL, bw.). Het WNT geeft voorbeelden van heelemaal als graadadverbium, waarvan enkele van datum zijn voorzien. Het oudste van deze citaten is afkomstig van Wolff en Dekens Historie van den Heer Willem Leevend uit 1784: “Dan zal de beer heelemaal los zyn.” Hieruit mogen we concluderen dat heelemaal nog relatief jong is. Het corpus van Hoeksema, dat de zeventiende en achttiende eeuw beslaat, bevestigt dit: ook hier is

heelemaal afwezig. Ook heel te male vinden we daar niet in terug. In de selectie sailing letters

zien we hetzelfde: hier komt heelemaal eveneens niet in voor. Ook het lemma helemaal geeft geen resultaten. Hieruit mogen we concluderen dat varianten als heel te male ook niet in de brieven voorkomen. In een latere zoektocht naar de voorkomens van heel is heel te male ook niet opgedoken.

58

…en oock soo legen de fransen te mastricht en loepen door de

maeijereij van de boos heel door…

Alle de goederen met schipr Rasiere hebbe jck wel ontfangen daer myn liefste voor te dancken hebbe behalven de vruchten van onse

boomen waren heel vergaen conden door het stof jn de kist noch

bekenne dat het peeren waeren geweest en naer myn dochte een was noch een kleijn velletje aen de steel een riet peer geweest was

jck hebbe mijn liefste voorde genegentheijt te dancken eeven of

jck de vruchten schoon en wel hadde genooten…

Reyer Pietersz. Verwer aan Beertje Dircks, 1664

…met mijn gesontheit is het noch hel wel…

Geertruid Ariensz de Liefde aan Theunis de Liefde, 1664 5.2.2 Heel en geheel

Toen heelemaal nog niet bestond, kon men hier heel voor gebruiken. Als bijwoord had heel namelijk veelal de betekenis volkomen, volledig of geheel (WNT, HEEL III-II). In sommige gevallen diende heel volgens het WNT “ter aanwijzing dat de genoemde eigenschap in zeer sterke mate aan iets (of iemand) wordt toegekend; thans het gewone gebruik. Zeer; bijzonder; ”erg”. Door Vondel verkozen boven 't gebruik van zeer en ongemeen.” Door deze betekenisverschillen kan heel in sommige contexten tot de bijwoorden van absolute graad gerekend worden, maar in andere situaties tot de bijwoorden van hoge graad. Daarnaast zijn er nog vele andere toepassingen van heel, zoals de combinatie met niet, waarmee volstrekt niet of

geheel niet wordt bedoeld. Omwille van de scriptie-omvang blijven alle overige mogelijke

toepassingen van heel hier onbesproken. Rest alleen nog te melden dat heel ook kan optreden als maataanduidend bijwoord (zoals besproken in paragraaf 3.3): hiervan geeft het WNT geen melding, maar in de sailing letters komt deze variant wel degelijk voor.

Geheel behoort in de gekaapte brieven doorgaans tot de absolute graadadverbia.

Tegenwoordig is dat helemaal het geval, omdat geheel een duidelijker eindpunt heeft dan heel. Vergelijk voorbeeld 13a en 13b hieronder; in zin 13a is de kartbaan totaal onveilig: onveiliger dan geheel onveilig lijkt hier niet mogelijk.

(13a) Het was daar op die kartbaan geheel onveilig (13b) Het was daar op die kartbaan heel onveilig

Geheel bevindt zich in dit geval dus ergens rechts op de schaal van gradeerbaarheid, vlakbij het

eindpunt, in de buurt van helemaal en absoluut. Bij heel in voorbeeldzin 13b is de graad minder absoluut: de kartbaan is heel onveilig, maar compleet onveilig is deze niet. Op de schaal van gradeerbaarheid bevindt hij zich daarom vóór geheel. In de sailing letters zien we ook hoe heel de betekenis van geheel (13c) of helemaal (13d) kan hebben, in plaats van heel (13e).

(13c)

(13d)

59

In 13c kunnen we heel vertalen met geheel of totaal: “[…]de vruchten van de bomen waren geheel vergaan[…].” Heel uit 13d zouden we tegenwoordig vertalen met helemaal: “[…]de Fransen liepen de meierij van Den Bosch helemaal door[…].” Zoals men dus in 13c en 13d heel gebruikte voor een absolute graad, kiezen we tegenwoordig voor geheel. Daarmee heeft heel haar dubbele functie verloren en wordt zij vandaag de dag enkel nog gebruikt voor een maatbepaling (denk aan „een heel brood‟) of een bepaling van hoge graad („dat vind ik heel jammer‟). Of heel in de zeventiende eeuw een duidelijker eindpunt had dan tegenwoordig, is moeilijk te zeggen. Naar alle waarschijnlijkheid wel, omdat heel destijds ook de betekenis van het tegenwoordige helemaal of geheel kon hebben, zoals hiervoor is vastgesteld.

Woordfrequentie

Heel komt 86 keer voor in de zeventiende-eeuwse gekaapte brieven, met een woordfrequentie

van 7,55 per 10.000 woorden. In het achttiende-eeuwse deel is dit 78, resulterend in een frequentie van 4,78. Deze halvering is wellicht veroorzaakt door de toename in het gebruik van

geheel. De woordfrequentie van geheel is in deze periode namelijk gestegen van 0,79 naar 1,78.

Syntactische specialisatie van ‘heel’

Heel als hoog graadadverbium komt 77 keer voor in de zeventiende-eeuwse autografische

privédocumenten (als absoluut graadadverbium is dit zes keer). In het zeventiende-eeuwse deel van corpus Hoeksema betreft het 130 hoge graadadverbia, allemaal taalkundig verrijkt. Tabel 13 illustreert de syntactische specialisatie van beide corpora.

Tabel 13. Syntactische specialisatie van heel als hoog graadadverbium in de zeventiende eeuw

Syntactische categorie Bloemhoff Percentage Hoeksema Percentage

A 60 78% 106 82% DET - - - - DP - - - - PP 2 3% - - P - - - - ADV 12 16% 21 16% ADV-NEG - - 3 2% PRO - - - - V 1 1% - - VP 1 1% - - NP 1 1% - - Totaal 77 100% 130 100%

Uit beide corpora blijkt een duidelijke voorkeur voor het adjectief als gemodificeerd element bij

heel. In zestien procent van de gevallen kiest men voor het adverbium. De zeventiende-eeuwse

amateurschrijvers lijken heel niet te combineren met het negatieve adverbium niet, terwijl twee procent van de professionele schrijvers dat wel doet. Dit blijkt echter schijn: heel in combinatie

60

met niet betekent namelijk iets als volstrekt niet of geheel niet. Daarmee krijgt heel een absoluut karakter en behoort het tot de absolute graadadverbia. Volgens deze redenering hadden de drie voorkomens uit Hoeksema‟s ADV-NEG-categorie ingedeeld moeten worden bij de absolute graadadverbia. In corpus Bloemhoff is heel + niet wel onder de absolute graadadverbia geschaard: de zes absolute exemplaren van heel tellen één voorkomen van niet als bepaald element. In het Nieuwnederlands kan heel geen werkwoord modificeren (paragraaf 3.1.3); het komt alleen voor in combinatie met een adjectief of bijwoord. Vergelijk:

(15a) * Het heeft hem heel verbaasd. (15b) Zij was heel erg blij

(15c) De man bleek heel verwonderd

De resultaten uit tabel 13 zijn hier grotendeels mee in overeenstemming. In twee gevallen modificeert de zeventiende-eeuwse amateurschrijver toch een werkwoord:

“[…]seghdt onse mester pijeter de corte goede nacht Ick soude die wel eel vergheten[…]” (Antony Jansen, 1664)

“[…]het wort hier oock heel sekreet gehouden[…]” (Jan van Nes, 1664)

Voor beide gevallen kan echter beargumenteerd worden dat het hier om een absoluut graadadverbium gaat. In het eerste geval heeft heel het karakter van helemaal. We zouden het immers kunnen vertalen met: Ik zou hem helemaal vergeten. In het tweede geval pleit de context meer voor de betekenis geheel: als iets minder dan geheel geheim wordt gehouden is het geen geheim meer.

Tabel 14. Vergelijking zeventiende- en achttiende-eeuwse specialisatie van hoog graadadverbium heel

Syntactische categorie Hoeksema 17e eeuw Percentage Hoeksema 18e eeuw Percentage A 106 82% 244 72% DET - - 2 1% DP - - - - PP - - - - P - - - - ADV 21 16% 86 26% ADV-NEG 3 2% 2 1% COMP - - 1 0% PRO - - - - PRO A V - - 2 1% V - - - - VP - - - - NP - - - - Totaal 130 100% 337 100%

61

Een ander argument is dat het hier geen „puur‟ werkwoord betreft, maar een samengesteld werkwoord, waarbij het direct bepaalde deel uit een adjectief bestaat. Om dezelfde reden kunnen we de voorkomens van heel met een NP of PP ter zijde schuiven, want ook hier betekent heel bij nader inzien geheel of helemaal (heel op de aerden / u vrou is heel in haer schick / so het heijer

hel de manijer ijs).

Tabel 14, waarin het gebruik van heel als hoog graadadverbium bij professionele schrijvers uit de zeventiende eeuw en achttiende eeuw wordt geïllustreerd, toont hetzelfde beeld als tabel 13: een voorkeur voor de adjectieven en adverbia als bepaald element. Syntactische specialisatie van ‘heel’ als absoluut graadadverbium

Zoals gezegd krijgt heel een absoluut karakter wanneer ze het negatieve adverbium niet modificeert. Uit de gegevens van corpus Bloemhoff – dat in tegenstelling tot corpus Hoeksema onderscheid heeft aangebracht in heel als absoluut en heel als hoog graadadverbium – blijkt dat

heel als absoluut graadadverbium breder gespecialiseerd is: heel modificeert in de

zeventiende-eeuwse gekaapte brieven zowel adjectieven, negatieve adverbia als werkwoorden. Daar kunnen we de hiervoor genoemde NP- en PP-combinaties ook nog aan toevoegen.

Tabel 15. Syntactische specialisatie van 17e eeuws heel als absoluut graadadverbium

Syntactische categorie Corpus Bloemhoff Percentage

A 3 50%

ADV-NEG 1 17%

V 2 33%

Totaal 6 100%

Syntactische specialisatie van ‘geheel’

Geheel komt bijzonder weinig voor in de zeventiende-eeuwse corpora (zie tabel 16). In alle

gevallen specialiseert het zich tot de adjectieven.

Tabel 16. Syntactische specialisatie van geheel in de zeventiende eeuw

Syntactische categorie Bloemhoff Percentage Hoeksema Percentage

A 4 100% 1 100%

Totaal 4 100% 1 100%

In het achttiende-eeuwse deel van corpus Hoeksema wordt onderscheid gemaakt tussen geheel als absoluut en als hoog graadadverbium. Het betreft zes hoge graadadverbia en 59 absolute graadadverbia. Het verschil hiertussen blijft echter moeilijk te herkennen. Omdat corpus Bloemhoff geen onderscheid maakt tussen het absolute en het hoge graadadverbium geheel, zijn beide categorieën samengenomen in tabel 16 en 17. Overigens telt corpus Hoeksema ook nog zestien voorkomens van geheel en al, die hier verder onbesproken blijven.

62

De gerenommeerde schrijvers uit de achttiende eeuw gebruiken in de helft van de gevallen het adjectief als bepaald element bij geheel. Het negatieve element niet is goed voor ruim een kwart van de materie. Zoals blijkt uit tabel 17 kan geheel – in tegenstelling tot heel – ook werkwoorden modificeren. De VP‟s betreffen twee bijna-tot-adjectieven-afgesleten werkwoorden. De groep determinatoren wordt gedomineerd door het negatieve geen. Ondanks de weinige voorkomens in de zeventiende eeuw, lijkt in beide perioden, binnen beide schrijversgroepen, het adjectief als bepaald element bij geheel de voorkeur te genieten.

Tabel 17. Zeventiende- en achttiende-eeuwse specialisatie van graadadverbium geheel

Syntactische categorie Hoeksema 17e eeuw Percentage Hoeksema 18e eeuw Percentage A 1 100% 34 52% DET - - 4 6% PP - - 2 3% ADV - - 2 3% ADV-NEG - - 18 28% V - - 3 5% VP - - 2 3% Totaal 1 100% 65 100%

Zoals verwacht (zie paragraaf 3.2) modificeren heel en geheel in geen van de gevallen comparatieven.

Stilistische specialisatie

Vandaag de dag is geheel stilistisch beperkter dan heel. Het komt vooral in formele contexten voor. Een constructie als: het is geheel niet bewezen treffen we vaak aan in officiële documenten of kranten. In een persoonlijke e-mail zullen we eerder voor heel of helemaal kiezen. Bestond deze stilistische beperking ook al in de zeventiende eeuw? Een vergelijking tussen de zeventiende-eeuwse zakelijke en persoonlijke brieven van het online corpus is helaas niet te maken; het totale aantal zakelijke brieven is hiervoor te laag. Dit geldt ook voor de achttiende eeuw.

5.2.3 Gans

Als bijwoord kon gans (vaak gespeld als gansch) zich voordoen als bijwoord van graad of modaliteit (WNT, GANSCH-I). Als graadadverbium betekent gans doorgaans iets als geheel en

al of volkomen, maar het kan ook heel betekenen(I-d). Daarom kan het zowel tot de absolute als

tot de hoge graadadverbia behoren. In de sailing letters is het gespeld als gans, gansch, gantsch en gaens. Daarnaast kwam gants ook nog twee keer voor, als frequentiebepaling. In een brief van Jean le Grand uit 1672 aan Pieter Buteux manifesteerden zich zelfs twee spellingvarianten:

gantsch en gants. Wellicht toeval, maar opmerkelijk is dat Pieter gantsch gebruikt in een

63

Vergelijk:

“[…]neuens sijn vrienden, t‟welck gantsch contrarie uijtvalt,[…]”

 “Mijn heer en oom, hebbe d‟eer gehadt van aen VE diuersche brieuen te schrijven waer aen mijn gants referere[…]”

“[…]deser js capt: pieter jaspers war aen mijn gants referere, zijt van herte gegroet[…]” Uit bovenstaande voorbeelden wordt duidelijk dat gants hier niet zeer of erg betekent, maar

steeds. Wanneer we de Van Dale erop naslaan, blijkt steeds tot de bijwoorden van frequentie te

behoren (STEEDS 1 bw). Het WNT noemt ook nog het aanverwante ganschelijk als bijwoord van graad (GANSCHELIJK, bw.). Deze vorm kwam echter niet in de selectie sailing letters voor. Zo ook niet gantschelijk. Corpus Hoeksema telt elf voorkomens van ganselijk, hoewel negen van de elf van dezelfde bron afkomstig zijn. Ganselijk blijft daarom verder buiten beschouwing.

Woordfrequentie

Gans komt veertien keer voor in de zeventiende-eeuwse gekaapte brieven. Twee daarvan

betreffen een bijwoord van frequentie en zijn daarom uitgesloten van dit onderzoek. Corpus Bloemhoff bevat om deze reden twaalf voorkomens van gans, met een evenredige verdeling tussen de bijwoorden van hoge en absolute graad en een woordfrequentie van 0,53 (zie bijlage 3 en paragraaf 5.6). Samen zijn ze goed voor een frequentie van 1,05 per 10.000 woorden. Een selectie van achttiende-eeuwse autografische privébrieven (tabel 18) toont 22 voorkomens van

gans, met een woordfrequentie van 1,35. Een stijging in het gebruik van gans wordt hiermee

zichtbaar.

Tabel 18. De voorkomens van gans in de selectie achttiende-eeuwse sailing letters

Voorkomen aantal

Gans + niet 13

Gans + geen 1

Gans + niets 1

Gans en al 1

Gans (hoge graad) 4

Gans (absolute graad) 1

Gans en gaar 1

Totaal 22

Een negatief-polair voorkomen van gans leidt tot absolute graadlezing. Deze voorkomens maken daarom onderdeel uit van de verzameling absolute graadadverbia. Met zestien voorkomens is de achttiende-eeuwse woordfrequentie van gans als absoluut graadadverbium 0,98 per 10.000 woorden. De woordfrequentie van gans als bijwoord van hoge graad is 0,25, waarmee ze bijna vier keer zo weinig voorkomt als het absolute voorkomen. In het zeventiende-eeuwse deel van

64

corpus Hoeksema – met werken van professionele schrijvers – komt gans veertien keer voor als bijwoord van hoge graad en 43 keer als absoluut graadadverbium. Het achttiende-eeuwse deel bevat 28 hoge graadadverbia en 187 absolute varianten.

Syntactische specialisatie

In tabel 19a is de zeventiende-eeuwse syntactische specialisatie van gans als hoog graadadverbium in kaart gebracht, met links de gegevens van gekaapte brieven (geschreven door de lagere klasse) en rechts Hoeksema‟s data (uit de werken van gerenommeerde schrijvers).

Tabel 19a. Syntactische specialisatie van gans als hoog graadadverbium in de zeventiende eeuw

Syntactische categorie Bloemhoff Percentage Hoeksema Percentage

A 4 67% 11 79% ADV 1 17% 3 21% ADV-NEG - - - - DET-NEG - - - - V 1 17% - - Totaal 6 100% 14 100%

Tabel 19b bevat de gegevens van gans als absoluut bijwoord van graad, uit dezelfde periode, van beide schrijversgroepen. Na een vergelijking van de tabellen lijken deze groepen allebei een voorkeur te hebben voor de modificatie van het adjectief; bij de absolute vorm van gans wordt het adjectief echter net verdrongen door de negatieve adverbia (althans, onder de professionals). Naast het adjectief wordt vaak gekozen voor het adverbium. Verder lijken de professionele schrijvers gans vaker als absoluut graadadverbium in te zetten dan als bijwoord van hoge graad. Dit geldt ook voor de achttiende eeuw (zie tabel 20a en 20b). De zeventiende-eeuwse amateurschrijvers laten het adjectief twee keer zo vaak modificeren door gans met een hoge graadlezing dan door gans met een absolute graadlezing.

Tabel 19b. Syntactische specialisatie van gans als absoluut graadadverbium in de zeventiende eeuw

Syntactische categorie Bloemhoff Percentage Hoeksema Percentage

A 2 33% 17 40%

ADV 1 17% 1 2%

ADV-NEG 1 17% 18 42%

DET-NEG 2 33% 7 16%

Totaal 6 100% 43 100%

De twee nieuwe categorieën (ADV-NEG en DET-NEG) in tabel 19b zijn te verklaren door het aandeel negatieve elementen, verantwoordelijk voor het absolute karakter van gans. Bij deze schrijversgroep lijkt het tevens mogelijk om gans aan een werkwoord vooraf te laten gaan. Het

65

betreft hier echter maar één voorkomen, waarbij het vermoedelijk om foutief gebruik van gans gaat:

“[…]en staen gantsch toe dat jck tot noch toe jn myn schrijven van het t huijs comen geloogen

In document Zeventiende-eeuwse graadadverbia (pagina 57-72)