• No results found

Approximators .1 Haast

In document Zeventiende-eeuwse graadadverbia (pagina 42-57)

Niet- Niet-attributief

5.1 Approximators .1 Haast

Haast is geen typisch graadadverbium, maar behoort vaak tot de approximatoren, bijwoorden

van wijze of tijd. (paragraaf 3.4). In de sailing letters heeft het adverbiale haast (meestal gespeld als haest, soms als aest en een keer als haast) de betekenis vrijwel/bijna, maar vaker komt haast voor als snel of spoedig. In dat geval betreft het dus ofwel een bijwoord van wijze (namelijk iets dat op snelle wijze geschiedt) ofwel een bijwoord van tijd (iets dat spoedig, dus op korte termijn zal gebeuren). Neem bijvoorbeeld de volgende zin in de brief van Nicolaas de Zoutte (1672): “[…] gelick hoope godt sal mijn haest verlossen..”, wat vrij vertaald iets betekent als: evenzo

hoop (ik) dat God mij snel zal verlossen. Het kan hier een bijwoord van wijze betreffen, omdat

het verlossen op snelle wijze geschiedt, maar aannemelijker is echter dat bedoeld wordt: binnen afzienbare tijd (een bijwoord van tijd dus.) Ook uit de brief van Maarten de Mesmaker aan zijn vader Jughelbert zal blijken dat het onderscheid moeilijk te maken is. In 1664 schrijft Maarten: “Friendelicke ghroetenesse sij gheschreuen aen min beminden fader ende moeder ende min beminde susters ick laten vl weten als dat ick swarelijck ghequt ghewest ben maer ghodt sij ghelooft dat jick aest ghenesen ben.” Het kan hier wederom gaan om een bijwoord van wijze of tijd.

Naar verloop van tijd heeft haast zich van het temporele domein richting het approximatieve domein bewogen. Dit is ook zichtbaar in de collectie van de gekaapte brieven: treedt haast in de zeventiende-eeuwse privébrieven in 31 procent van de gevallen op als approximator, in de achttiende eeuw is dit in bijna de helft van de gevallen zo (tabel 1).

Tabel 1. Aandeel van haast als approximator

1600-1700 (49) 1700-1800 (35)

Approximatief

Bijwoord van tijd/wijze Percentage approximatieven 15 34 31% 17 18 49%

In een enkele brief heeft haast zelfs twee verschillende functies binnen hetzelfde document. Zo blijkt uit de brief van Cornelis Aanze Klok (figuur 5): hier komt haast twee keer voor als adverbium, in het eerste geval behorend tot de temporele categorie met de betekenis

snel/spoedig. In het tweede geval valt haast in de categorie approximatieven en kunnen we het

42

Verder lijkt er in de achttiende-eeuwse brieven sprake van een nieuw gebruik van haast, waarbij de approximator het werkwoord vergeten modificeert, in constructies als: “Ik was haast vergeten om…”:

“Ik zoude haast vergeete uwed te melde[…]” (S.D. van Starkenborg, 1780)

“Mijn Broeder Wirth hadde haast vergeten[…]” (Benjamin Libregt Leman, 1780)

Figuur 5. Fragment uit de brief van Cornelis Aanze Klok (1780) met haast in 2 functies

Figuur 5. De brief van Cornelis Aanze Klok (1780), afkomstig uit het Brieven als Buit-corpus, waaruit blijkt dat het bijwoord haast als approximator kan optreden, maar ook als bijwoord van tijd of wijze. Copyright: INL 2013

Woordfrequentie

In de zeventiende-eeuwse egodocumenten duikt haast als approximator vijftien keer op, met een woordfrequentie van 1,32 per 10.000 woorden. In het achttiende-eeuwse deel is dit achttien keer, resulterend in een frequentie van 1,10. Daarmee lijkt het gebruik van de approximator haast af te nemen. Niet alleen als approximator, maar over het algemeen vermindert het gebruik van het adverbiale haast: bevat vijftien procent van de zeventiende-eeuwse documenten het adverbium

haast nog, in de achttiende eeuw is dit gedaald naar acht procent.

“… dog hoep ik van u Edl. haast een brief te krygen Maar daar Zijn ook geen Scheepen van holland hier gekoe men Zoo dat ik dat ook nog geen teyden kond kreygen de omstandeg heeden heb u in de Eerste brief geschreeven Naamenleijk dat wij 7 weeken jn St Cristtoffel hebben op Gebragt geleegen en dat wij […] door den orrckaan Zijn gevlugt van den Zelfve reede en

Zijn doen 4 Daagen op Zee geweest

dat het weer afnam en doen den overhand genoemen van de Engelsz prijs Meesters en zyn doen nar St Eustatus gezijld Daar wy den 17 October Zijn gekoemen

Maar doen wy daar Eenige dagen Zijn geweest den engels Man ons pampieren weder om gezonden en heef ons vreijg eeven Zoe wy dat nu vry syn

verder weet ik haast niet te schryven als genagt aan u Edele warde vader En moeder en broeder…”

43

Syntactische specialisatie

Uit tabel 2 blijkt dat deze voorkomens veelal syntactisch gespecialiseerd zijn door prepositiegroepen (3) en werkwoorden (3x V en 2x VP), en soms door adjectieven (2), het pronomen zelf (2), het bijwoord van ontkenning niet (1), een comparatief (1) en een keer door de NP drie keer zo groot.

Tabel 2. 17e Eeuwse syntactische specialisatie van de approximator haast bij de amateurschrijvers

Syntactische categorie aantal percentage

A 2 13% ADV - - ADV-NEG 1 7% COMP 1 7% NP 1 7% PP 3 20% PRO 2 13% V 3 20% VP 2 13% Totaal 15 100%

Corpus Hoeksema telt in slechts vier zeventiende-eeuwse voorkomens van haast als approximator, waarvan 1 een adverbium modificeert, 1 een adjectief, 1 een werkwoord en 1 het pronomen niemand. In de achttiende-eeuwse teksten van Hoeksema modificeert haast vijftien keer een determinator, negentien keer een adverbium en zes keer een pronomen.

Tabel 3. 18e Eeuwse syntactische specialisatie van approximator haast bij de professionals

categorie aantal percentage categorie aantal percentage

A 1 2% V 2 4%

ADV 4 8% PRO 6 13%

ADV-NEG 15 31% PP V 1 2%

DET 15 31% VP 3 6%

NP 1 2% Totaal 48 100%

Omdat het hier een ongelijke verdeling betreft (corpus Bloemhoff bevat in totaal vijftien approximatorische vormen van haast en corpus Hoeksema 48), kan enkel aan de hand van percentages een vergelijking plaatsvinden tussen de zeventiende- en achttiende-eeuwse syntactische specialisatie. De percentages zijn afgerond op hele getallen. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat de achttiende-eeuwse vondsten de syntactische specialisatie betreffen van de vooraanstaande schrijvers uit die tijd. Eventuele verschillen kunnen daarom verklaard worden door zowel het tijdsverschil, alsmede het schrijversniveau. Opvallend is bijvoorbeeld dat haast in de zeventiende-eeuwse brieven sporadisch een negatief adverbium modificeert (zeven procent),

44

terwijl dit in de achttiende eeuw bij 31 procent gebeurt. Overigens bestaat het achttiende-eeuwse palet aan negatieve elementen uit nergens, nooit en niet. De determinatoren uit dit deel van corpus Hoeksema zijn ook goed voor 31 procent, terwijl de zeventiende-eeuwse brieven geen enkele determinator bevatten. Hoeksema‟s determinatoren betreffen de kwantoren alle, geen of de gehele. De specialisatie van de VP verdubbelt, maar het aandeel van de directe V-modificatie lijkt af te nemen (twintig procent in de zeventiende eeuw tegen vier procent in de achttiende eeuw). Al met al kunnen we stellen dat de approximator haast onder de zeventiende-eeuwse amateurschrijvers een brede syntactische specialisatie kent (figuur 6). Hun deskundige tijdgenoten houden zich echter aan vier categorieën: de adjectieven, adverbia, pronomina en de werkwoorden. Een eeuw later wordt de syntactische specialisatie uitgebreid met comparatieven, determinatoren, naamwoord-, werkwoord- en prepositiegroepen.

Figuur 6. De syntactische specialisatie van de approximator haast

Figuur 6.De diagrammen illustreren de syntactische specialisatie van haast als approximator onder de zeventiende-eeuwse amateurschrijvers en die van de professionele schrijvers uit de zeventiende en achttiende eeuw.

5.1.2 Bijna

Onder de approximatoren kunnen we ook het adverbiale bijna scharen. In de beknopte WNT-beschrijving komt bijna niet voor als bijwoord van graad, maar gedraagt het zich enkel als approximator (BIJNA, bw.). Daarnaast blijkt bijna in de loop der jaren geëvolueerd: kwam het in het Middelnederlands nog vooral voor als bynaes, bynaest, bina of bi naeste (dit betekent overigens niet dat deze vormen na 1500 absoluut niet meer voorkwamen), in 1650 gebruikt Huygens de vorm by naer in zijn „Koren-Bloemen‟. In „Alle de Rym-oeffeningen‟ van De Decker uit 1666 komen we by naer nog een keer tegen, terwijl Wolff en Deken in 1793 het als

17e eeuwse amateurs A ADV ADV-NEG COMP NP PP PRO V 17e eeuwse professionals A ADV ADV-NEG COMP NP PP PRO V VP 18e eeuwse professionals A ADV ADV-NEG COMP NP PP PRO V VP PP V DET

45 bijnaar schrijven. In 1838 gebruikt Van Lennep al ons vandaag de dag bekende bijna (BIJNA,

bw.). In corpus Hoeksema (een corpus van 6765 adverbia) komt bijna maar liefst 250 keer voor. De bijna-vormvarianten die we hier tegenkomen zijn de volgende: tussen 1600 en 1700: by na (6x), byna (16x), bijna (10x), bynae, by naa (1x), by nae (2x). Daarnaast komen we twee keer

bijnaer tegen: een keer in een briefwisseling van Anthonie Heinsius (1702-1720) en een keer in

een journaal van Constantijn Huygens jr. uit 1690. In de gekaapte brieven van 1700 tot 1800 wordt byna bijzonder vaak gebruik.t. Daarna komt bijna. Een enkele keer zien we by na (1710-1720), by nae (1710), bij nae ((1710-1720), bij na, byne (1790), bynaar (1730) en bynaer (4x omstreeks 1710-1720). Deze voorkomens stroken met de vondsten van het MNW en WNT:

bynaer / bijnaer / bynaar blijken typerend voor de zeventiende en achttiende eeuw. Byna en bijna komen echter zowel in het Middelnederlands als in het zeventiende-eeuws voor, zo blijkt

(MNW, BINA, bijw.; WNT, BIJNA, bw.).

In het complete online corpus van de sailing letters komt het lemma bijna tussen 1661 en 1700 zeven keer voor, tussen 1700 en 1783 maar liefst 27 keer (tabel 4).

Tabel 4. Voorkomens bijna-varianten online database Brieven als Buit

Bijna: 1661-1700 Bijna: 1700-1783 Bij nae 2 - Bena 1 - Bijnae 1 - Bijna - 14 Bij na 1 1 By na 1 3 Bina 1 - Byna - 5 Beijna - 1 Bij naer - 1 Bij naa - 1 Bij nae - 1 Totaal 7 27

In corpus Bloemhoff (bijlage 1), waarbij gefilterd is op „private letter‟ en „autograph‟, komt bijna zes keer voor, in zes verschillende spellingvormen (tabel 5)

Tabel 5. Voorkomens bijna-vormvarianten corpus Bloemhoff (1663-1700)

Bijna 6 Bij nae 1 Bena 1 By na 1 Bijnae 1 Bij na 1 Bina 1

46

Een andere vorm die we in het WNT tegenkomen is ten naaste bij. Zo heeft Pieter Corneliszoon Hooft het rond 1645 over ten naasteby in de „Nederlandsche Historien‟ (WNT, VERGELIJKEN, ww.): zie figuur 7.

Figuur 7. Fragment uit de „Nederlandsche Historien‟ van P.C. Hooft

Figuur 7. Het gebruik van ten naasteby door Pieter Corneliszoon Hooft (circa 1645) in een fragment (uit het WNT) van de „Nederlandsche Historien‟. Copyright: INL 2007-2010

Deze variant zien we echter niet in corpus Hoeksema of in de sailing letters terugkomen. Verder bestonden volgens het MNW en het WNT verschillende varianten van bijna. Deze zijn ondergebracht in tabel 6.

Tabel 6. De jaartallen waarin de bijna-vormvarianten op voorkomen.

Binaest Bi naesten Bynaest Binaesten Bynaes

1480 1480 1496 1486 1559 1532 1556 1526-1567 1561 1607 1595 1596 (3x) 1625 1638

Tabel 6 toont na 1532 geen voorkomens van binaest, en binaesten / bi naesten lijkt in de jaren tachtig van de vijftiende eeuw te verdwijnen. Dit beeld wordt bevestigd in de gekaapte brieven: de online database heeft hier geen zoekresultaten van. Ook in corpus Hoeksema – dat 6765 records uit verschillende boeken en brieven van 1600 tot 1800 beslaat – komen deze vormen niet voor. Bynaest en bynaes lijken tot de eerste helft van de zeventiende eeuw stand te houden, maar dat kan niet worden bevestigd door de sailing letters: deze brieven dateren van 1661 tot 1783, waardoor de eerste helft van de zeventiende eeuw buiten beschouwing blijft. In corpus Hoeksema komen bynaest en bynaes overigens geen enkele keer voor.

De Hollandtsche Eedelen en steeden, hebben … op de aankoomst uwer Doorluchtigheit (t.w. die van Leicester) … zeeker vertoogh ingestelt; begeerende by 't zelve, dat men … de lasten des oorloghs ten naasteby met het inkoomen der schattingen vergelyken (zou)…

47

Woordfrequentie

Corpus Bloemhoff toont zes voorkomens van bijna. Dit levert een woordfrequentie op van 0,53 per 10.000 woorden. In de achttiende-eeuwse sailing letters treffen we bijna 20 keer aan, met een woordfrequentie van 1,23. Het gebruik van bijna is daarmee meer dan verdubbeld (zie verder paragraaf 5.6).

Syntactische specialisatie

Hoe is bijna syntactisch gespecialiseerd? Tabel 7 laat zien dat de bijna-voorkomens in corpus Bloemhoff voorafgaan aan een determinator, een adjectief of een prepositiegroep. Van de 28 zeventiende-eeuwse items die Hoeksema syntactisch heeft gecategoriseerd (drie stuks bleken niet gelabeld) modificeert haast tien keer een adjectief, zes keer een adverbium (waarvan vier

negatieven) en zes keer een determinator.

Tabel 7. 17e Eeuwse syntactische specialisatie van bijna

Syntactische categorie Bloemhoff Percentage Hoeksema Percentage

A 1 17% 10 36% DET 3 50% 6 21% PP 2 33% 1 4% ADV - - 2 7% ADV-NEG - - 4 14% PRO - - 1 4% NP - - 2 7% Telwoord - - 2 7% Totaal 6 100% 28 100%

Tabel 7 toont tevens een aanzienlijk verschil tussen de modificatievoorkeuren: modificeert bijna in corpus Bloemhoff in een derde van de gevallen een prepositiegroep, bij corpus Hoeksema lijkt dit minder populair (vier procent). De determinators worden twee keer zoveel gemodificeerd als in corpus Hoeksema, en de adjectieven juist twee keer zo weinig. Daarnaast valt op dat de specialisatie van adverbia in de zeventiende-eeuwse brieven uitblijft, terwijl corpus Hoeksema maar liefst 21 procent gemodificeerde adverbia telt (waarvan 14 procent negatieven). De suggestie wordt gewekt dat men in corpus Bloemhoff geen telwoorden modificeerde. Echter, een van de prepositiegroepen uit dit corpus luidde: in 7 maanden. Verder duidt tabel 7 op een mogelijke absentie van pronomina en naamwoordgroepen als bepaald element bij bijna. Deze getallen zijn echter te klein om hier geldige uitspraken over te doen.

Vergelijken we het zeventiende-eeuwse met het achttiende-eeuwse deel van corpus Hoeksema, dan zien we dat het percentage door bijna gemodificeerde adjectieven ongeveer gehalveerd is. Het aandeel determinatoren is met zo‟n tien procent gestegen, de modificatie van negatieve adverbia (zoals niet, nooit en nergens) gehalveerd en de „gewone‟ adverbia lijken verdubbeld. Sterker nog, in het achttiende-eeuwse deel van het corpus komt niet geen enkele keer meer voor als bepaald element. De stijging van gemodificeerde pronomina lijkt dit gat op te

48

vullen: deze syntactische categorie bestaat in de achttiende eeuw grotendeels uit de negatieve elementen niets en niemand ((23 van de 34 gevallen).

Verder komen we in het zeventiende-eeuwse deel alleen ergens tegen als gemodificeerd adverbium bij bijna, terwijl de achttiende eeuw een grote variatie vertoont (met overwegend vaak geheel, maar ook altijd/altoos en overal als bepaald element).

Tabel 8. 17e Eeuwse en 18e eeuwse syntactische specialisatie van bijna

Syntactische categorie Hoeksema 17e eeuw Percentage 17e eeuw Hoeksema 18e eeuw Percentage 18e eeuw A 10 36% 37 18% DET 6 21% 65 32% PP 1 4% 7 3% ADV 2 7% 31 15% ADV-NEG 4 14% 14 7% PRO 1 4% 34 17% NP 2 7% - - Telwoord 2 7% 11 5% DP - - 2 1% Totaal 28 100% 201 100%

Om het een en ander overzichtelijk te maken zijn tabel 7 en 8 ondergebracht in een staafdiagram (figuur 8). Hieruit wordt duidelijk dat de zeventiende-eeuwse amateurs de syntactische specialisatie beperkten tot de adjectieven, determinatoren en preposities, terwijl hun deskundige tijdgenoten een bredere specialisatie toepasten.

Figuur 8. De syntactische specialisatie van de approximator bijna

Figuur 8.De grafiek illustreert de syntactische specialisatie van bijna bij de zeventiende-eeuwse amateurschrijvers en de professionele schrijvers uit de zeventiende en achttiende eeuw.

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60%

Amateurs 17e eeuw Professionals 17e eeuw Professionals 18e eeuw

49 II. Bijw. (van wijze en van graad).

A. Als bijwoord van wijze. Verg. bnw., in de bet. A). Op eene wijze waarbij men vergenoegdheid, tevredenheid met zijn lot betoont; vergenoegd, tevreden. Thans verouderd.

Gheluckigh is die geen die hier ghenoeghzaem leeft, En rust in 't geen daer God hem toe gheroepen heeft. VONDEL 1, 595 [1617].

B. Als bijwoord van graad. Verg. bnw., in de bet. B). 1. Eigenlijk. In eene voldoende mate, genoeg.

2. Bij uitbreiding en overdracht. Zoogoed als, vrij wel, nagenoeg: eene beteekenis, die thans begint te verouderen, en uit eene soort van ellips te verklaren is.

Genoegzaam onbezocht b.v. is eigenlijk in eene genoegzame mate onbezocht om zóó (t.w. onbezocht) te kunnen heeten, en dus: zoogoed als onbezocht. Verg. GENOEG, bijw., I, XVIIde E.

Ook wordt duidelijk dat de achttiende-eeuwse professionele schrijvers ten opzichte van de vorige eeuw minder vaak adjectieven en negatieve adverbia specialiseren, en vaker determinatoren, adverbia en pronomina. In de achttiende eeuw lijken ze de syntactische specialisatie uit te breiden met de DP.

5.1.3 Genoegzaam

Genoegzaam is nog een bijwoord passend in de categorie approximatoren. Hoewel het WNT

stelt dat genoegzaam voor kan komen als bijwoord van wijze en als bijwoord van graad (GENOEGZAAM, para. II), valt dit nog te bezien.

Figuur 9. Genoegzaam als bijwoord volgens het WNT

Figuur 9. De functies van het bijwoord genoegzaam en de daarmee gepaard gaande mogelijke betekenissen. Copyright: INL 2007-2010.

In figuur 9 zien we dat het WNT onder B niet zozeer het bijwoord van graad beschrijft: bij B1 gaat het immers om een maatbepaling en bij B2 om een approximatief. Een „rasecht‟ bijwoord van graad is genoegzaam dan ook niet te noemen. Het lemma genoegzaam komt slechts drie keer voor als adverbium in corpus Bloemhoff. Hiervan zijn er twee maatbepalend en is één approximator. Het zeventiende-eeuwse deel van corpus Hoeksema bevat enkel approximatoren: welgeteld elf stuks. Genoegzaam opereert dus vrijwel altijd als approximator, wat reden geeft dit graadadverbium in de paragraaf van approximatoren onder te brengen.

Woordfrequentie

Zoals gezegd komt genoegzaam als approximator een keer voor in de zeventiende-eeuwse gekaapte brieven. Dit leidt tot een woordfrequentie van 0,09. Een duik in de achttiende-eeuwse privédocumenten levert elf hits op, waarvan zeven graadadverbia. De woordfrequentie hiervan is 0,43 (zie verder paragraaf 5.6). Deze toename laat zien dat genoegzaam als approximator in de loop der tijd meer wordt gebruikt. In het achttiende-eeuwse deel van corpus Hoeksema komt

genoegzaam maar liefst 128 keer voor. Dit hoge aantal suggereert dat genoegzaam vooral werd

50

vertekend beeld zijn, omdat corpus Hoeksema voor het grootste gedeelte uit achttiende-eeuwse bronnen bestaat.

Figuur 10. De vier voorkomens van genoegzaam in de achttiende-eeuwse zakelijke brieven

Figuur 10. Hierin is te zien dat de gebroeders Mendes in vier brieven, allen geschreven op 20 november 1780, dezelfde formuleringen hebben gebruikt. Mogelijk is een van de brieven als voorbeeld gebruikt bij het schrijven van de andere brieven. Copyright: INL 2013.

Stilistische specialisatie

Over het algemeen is genoegzaam stilistisch beperkt: het wordt doorgaans meer in formele teksten aangetroffen dan in informele. Men zou daarom verwachten het vaker tegen te komen in de zakelijke correspondenties van de gekaapte brieven. Het zeventiende-eeuwse deel van het Brieven als Buit-corpus bevat 50 zakelijke correspondenties, waarvan 47 autografisch zijn. Hierin treffen we genoegzaam een keer aan. Het achttiende-eeuwse deel van het online corpus bevat 54 zakelijke brieven, waarvan 52 autografische. Hierbinnen komt genoegzaam vier keer voor, in vier verschillende brieven, hoewel allen van dezelfde afzender blijken en op dezelfde dag geschreven. De brieven vertonen zoveel gelijkenissen, dat er sprake moet zijn van handgeschreven kopieën (zie figuur 10). Op basis van deze kopieën kan moeilijk worden beargumenteerd dat genoegzaam in de achttiende eeuw stilistisch beperkt is. Daar genoegzaam in de zeventiende-eeuwse privédocumenten vaker voorkomt dan in de zakelijke brieven, blijft de stilistische beperking van genoegzaam onbewezen.

Syntactische specialisatie

Het enige voorkomen van genoegzaam als approximator in de zeventiende-eeuwse privédocumenten modificeerde de determinator alle. Dit lijkt geen toeval, want Hoeksema‟s zeventiende- en achttiende-eeuwse meldingen van genoegzaam vertonen een voorkeur voor de determinator als bepaald element (zie tabel 9): in de zeventiende eeuw lijkt de keuze te bestaan uit alle of het negatieve element geen. Het corpus toont dat deze twee binnen de

achttiende-51

eeuwse determineerders nog steeds de overhand hebben, maar dat dezelfde en hetzelfde ook hun intrede doen.

Tabel 9. 17e Eeuwse en 18e eeuwse syntactische specialisatie van genoegzaam

Syntactische categorie Hoeksema 17e eeuw Percentage 17e eeuw Hoeksema 18e eeuw Percentage 18e eeuw A 4 29% 21 16% DET 5 36% 48 36% PP 1 7% 1 1% ADV 1 7% 19 14% ADV-NEG - - 9 7% PRO - - 26 19% NP - - 1 1% DP 1 7% - - Telwoord - - 1 1% P 1 7% 5 4% V 1 7% 2 1% VP - - 2 1% Totaal 14 100% 135 100%

Na de determinator lijkt het adjectief tweede favoriet in de zeventiende eeuw. In de achttiende eeuw wordt deze categorie echter ingehaald door het pronomen. Opmerkelijk, want het pronomen lijkt nog geen enkele rol te spelen in de zeventiende eeuw. Laten we daar eens naar kijken: zeventien van de 26 gemodificeerde pronomina betreffen een uitdrukking met negatie (waarvan vijf keer met niemand, negen keer met niets en drie keer met nietwes) en in negen gevallen is alles het bepaalde element. Werden deze elementen dan niet gebruikt in de zeventiende eeuw? Het zeventiende-eeuwse deel van corpus Hoeksema maakt hier inderdaad geen melding van. Niemand, niets, nietwes en alles lijken als modificeerbare elementen nieuw te zijn in de eeuw die volgt. De modificatie van het adverbium lijkt een grote sprong vooruit te maken: het zeventiende-eeuwse deel van corpus Hoeksema bevat slechts een voorkomen, maar in de achttiende eeuw verdubbelt het percentage. Het negatieve adverbium verschijnt maar liefst in zeven procent van de gevallen, waarbij niets, nimmer, nooit, nergens en niet tot de

In document Zeventiende-eeuwse graadadverbia (pagina 42-57)