• No results found

Bijwoorden van midhoge graad

In document Zeventiende-eeuwse graadadverbia (pagina 72-78)

Niet- Niet-attributief

5.3 Bijwoorden van midhoge graad

Nogal, vrij, tamelijk en redelijk zijn als midhoge graadadverbia aangetroffen in de

zeventiende-eeuwse selectie sailing letters. Ze komen zoals verwacht in verschillende spellingvormen voor (tabel 25). Aangezien tamelijk maar een keer in deze selectie is gesignaleerd, wordt deze hier verder niet verder uitgebreid behandeld. Wel wordt tamelijk nog kort besproken in de restgroep (paragraaf 5.5).

Tabel 25. Voorkomens bijwoorden van midhoge graad in 17e eeuwse selectie sailing letters

Nogal (12) Redelijk (29) Vrij (23) Tamelijk (1)

Noch al (11) Redelick (3) Freij (1) Tamelijck (1)

Noch ael (1) Redelijck (20) Frij (2)

Redelijk (1) Vri (1) Redelyck (2) Vrij (19) Redelycke (1) Reedelijcke (1) Reedelyck (1) 5.3.1 Nogal

Als bijwoord van graad betekent nogal „tamelijk‟ of „in zekere mate‟ (WNT, NOGAL, bw. 4); daarmee behoort nogal tot de midhoge graadadverbia. In het verleden werden nog en al overigens los van elkaar geschreven. Volgens Hoeksema (2011a) kan nogal een werkwoord,

72

adjectief of bijwoord modificeren, maar ook een predicaatsnomen (bijvoorbeeld in Mijn broer is

nogal een pechvogel). Het WNT trekt de syntactische specialisatie van nogal wat breder: zo kan

het naast werkwoorden, adjectieven en bijwoorden ook een onbepaald telwoord of pronomen modificeren. De onbepaalde telwoorden geven een niet-specifiek aantal weer, waardoor graadadverbia een approximatief of maataanduidend karakter krijgen, zoals veel, wat of een

beetje. Het WNT geeft hier voorbeelden van, zoals: Hij heeft nogal veel gelezen en Wij zullen elkander nogal wat te vertellen hebben (NOGAL, bw. 4c). Je zou deze categorie echter ook als

kwantor kunnen bestempelen; dan zouden we ze weer onder de determineerders kunnen scharen. Voor het gemak zijn adverbia met een kwantificerende functie, onbepaalde voornaamwoorden en overige onbepaalde telwoorden (in tabel 26 en 27) aangeduid met „onbep.telw‟.

Overigens kan nogal ook voorafgaan aan een zelfstandig naamwoord, waardoor het de betekenis nogal wat of niet al te weinig krijgt. Dit kan in een zin als: Vader plagt daar nog al

onderscheid in te maaken (NOGAL, bw. 4d). Verder kan nogal het karakter van een

daaropvolgend comparatief versterken (NOGAL, bw. 5). Of het zeventiende- en achttiende-eeuws dezelfde vormen van specialisatie vertoont zal zo meteen duidelijk worden.

Frequentie

Zoals gezegd komt nogal als graadadverbium twaalf keer voor in de sailing letters van corpus Bloemhoff. Dat levert een woordfrequentie op van 1,05 in de zeventiende eeuw. Op basis van dezelfde zoekcriteria (autografische privébrieven) doken er 33 hits op in de achttiende eeuw, met een woordfrequentie van 2,02.

Syntactische specialisatie van ‘nogal’

In het zeventiende-eeuwse deel van corpus Hoeksema komt nogal als bijwoord van graad zeven keer voor. Tabel 26 toont de syntactische specialisatie van nogal bij de zeventiende-eeuwse amateurschrijvers en vergelijking met hun deskundige tijdgenoten.

Tabel 26. Syntactische specialisatie nogal in de zeventiende-eeuwse sailing letters

Syntactische categorie Bloemhoff Percentage Hoeksema Percentage

A 6 50% 2 29% ADV 4 33% 1 14% Onbep.telw. - - 1 14% V 2 17% 2 29% N V - - 1 14% Totaal 12 100% 7 100%

In overeenstemming met Hoeksema‟s stelling toont tabel 26 dat nogal ook in de zeventiende eeuw adjectieven, adverbia en werkwoorden kan specialiseren. De comparatieven, pronomina, onbepaalde telwoorden en (predicaats)nomina worden door de amateurschrijvers niet gebruikt. De twee laatstgenoemde categorieën zien we echter wel bij de professionele schrijvers terug. Verder lijken de amateurs het adjectief boven het adverbium en het werkwoord te verkiezen,

73

terwijl bij de gerenommeerde schrijvers de adjectief-modificatie even groot is als de werkwoordmodificatie.

Tabel 27. Specialisatie nogal bij zeventiende-eeuwse en achttiende-eeuwse professionals

Syntactische categorie Hoeksema 17e eeuw Percentage Hoeksema 18e eeuw Percentage A 2 29% 40 53% ADV 1 14% 20 27% V 2 29% 2 3% N V 1 14% 1 1% COMP - - 3 4% Onbep.telw. 1 14% 6 8% PP - - 1 1% PP V - - 2 3% Totaal 7 100% 75 100%

In het achttiende-eeuwse deel van corpus Hoeksema komt nogal 75 keer voor als graadadverbium (tabel 27). Hierin zien we dat het aandeel van zowel de adjectieven als de adverbia bijna is verdubbeld ten opzichte van de zeventiende-eeuwse werken, vooral ten koste van de werkwoorden. Meestal betreft het gemodificeerde adverbium vrij of wel.

Ook zien we dat de specialisatie zich zoals verwacht in deze periode uitbreidt: de comparatieven doen hun intrede. We komen ze tegen in constructies als nogal meer, nogal zotter en nogal zuidelijker. Verder neemt het aantal onbepaalde telwoorden toe; ze bestaan uit de varianten enige, vrij wat, wat en iets (en in de zeventiende eeuw betreft het enkel vrij). Complexe vormen van nogal met comparatief (zoals besproken in paragraaf 3.2) komen we niet tegen in de corpora. Wel onthult corpus Bloemhoff eenmaal de constructie nogal vrij wat en telt het achttiende-eeuwse deel van corpus Hoeksema hier drie voorkomens van.

5.3.2 Vrij

Het bijwoordelijke vrij kan als bijwoord van graad twee gedaantes aannemen: die van een midhoog graadadverbium, met de betekenis tamelijk, nogal of redelijk (WNT, VRIJ, bw. VII-41), maar ook die van een versterkend bijwoord, waarin het zeer, heel, erg of flink betekent (VII-40). Het is echter bijzonder lastig deze twee lezingen in de tekst van elkaar te onderscheiden. Daarom zal hier verder geen onderscheid worden gemaakt: de (syntactische) specialisatie van

vrij komt aan de orde, wetende dat het zich als hoog graadadverbium en als midhoog

graadadverbium kan voordoen. Frequentie

Vrij als graadadverbium komt 23 keer voor in de zeventiende-eeuwse autografische

privédocumenten, met een woordfrequentie van 2,02. In de achttiende-eeuwse gekaapte brieven (ook allen zelfgeschreven egodocumenten) zien we vrij 31 keer opduiken, met een frequentie van

74

1,90. In het zeventiende-eeuwse deel van corpus Hoeksema komt vrij 84 keer voor en in het achttiende-eeuwse deel 388 keer.

Syntactische specialisatie

Tabel 28 illustreert de zeventiende-eeuwse syntactische specialisatie van vrij, met betrekking tot de eeuwse gekaapte privébrieven van de „gewone‟ Nederlander en de zeventiende-eeuwse werken van deskundige schrijvers. Tabel 29 vergelijkt de syntactische specialisatie van

vrij in de zeventiende en achttiende eeuw onder de deskundige schrijvers. Tabel 28. Syntactische specialisatie van vrij in de zeventiende eeuw

Syntactische categorie Bloemhoff Percentage Hoeksema Percentage

A 6 26% 36 43% ADV 4 17% 34 40% COMP 3 13% 11 13% DET 4 17% 2 2% V 6 26% 1 1% Totaal 23 100% 84 100%

Wat wordt bijzonder vaak gemodificeerd door vrij. Het heeft echter niet altijd dezelfde

syntactische functie. Hoeksema heeft dan ook in zijn corpus onderscheid gemaakt tussen het adverbiale wat en wat als determinator. Voor het gemak is dit onderscheid ook doorgevoerd in het vrij-gedeelte van corpus Bloemhoff.

Tabel 28 en 29 laten zien dat vrij zich in beide perioden – en binnen dezelfde schrijversgroepen – beperkt tot de specialisatie van adjectieven, adverbia, comparatieven, determinatoren en werkwoorden. Hoewel men zou verwachten dat vrij vaker adjectieven modificeert dan nogal, blijkt dit niet uit de zeventiende-eeuwse brieven van corpus Bloemhoff: bij de amateurschrijvers modificeert vrij in 26 procent van de gevallen een adjectief, terwijl

nogal goed is voor 50 procent. In corpus Hoeksema, dat de professionele schrijvers belicht, is het

wel zo dat vrij vaker adjectieven modificeert dan nogal: 43 procent tegenover 29 procent in de zeventiende eeuw, en 62 procent tegenover 53 procent in de achttiende eeuw.

Tabel 29. Specialisatie van vrij in de zeventiende en achttiende eeuw bij beroepsmatige schrijvers

Syntactische categorie Hoeksema 17e eeuw Percentage Hoeksema 18e eeuw Percentage A 36 43% 242 62% ADV 34 40% 76 20% COMP 11 13% 36 9% DET 2 2% 33 9% V 1 1% 1 0% Totaal 84 100% 388 100%

75

Verder zou vrij, in tegenstelling tot nogal, geen werkwoord kunnen modificeren (Hoeksema, 2011a). Toch gebeurt dit van tijd tot tijd, bij alle schrijversgroepen, in beide perioden. Opmerkelijk genoeg hebben deze werkwoorden geen adjectiefkarakter (zoals in §3.1.3 besproken):

 […]”ende seght vrij teghen m aem dat Ick hijer een van sijn basters vijnde loepende[…]” (Adriaan Adriaansen, 1660)

 “De sterfte mindert hier vrij” (Geertrui Jans, 1660)

 […]”denckt Vrij dat het mij al wat ter herten gaedt[…]” (Jan Janse Bolle jr., 1660)

De modificatie van comparatieven bij vrij onder de zeventiende-eeuwse schrijversgroepen is gelijk. Onder de professionele schrijvers lijkt er in de achttiende eeuw een kleine daling te zijn. Complexere vormen met comparatieven (zoals beschreven in paragraaf 3.2) kwamen niet voor in corpus Hoeksema, maar wel in corpus Bloemhoff:

“[…]maer te amsterdam daer gaet het al vri wat heeter toe[…]” (Maartje Jaspers, 1664)

“[…]die noch al vrij wat grooter sel sin[…]” (Paulus Pietersz. Schuitenmaker, 1665)

“Oom versterre heeft my soo veell belooft te helpen als hij kan alsoo hij vrij watt beeter weett hoe jck hier myn selven comporteere[…]” (Jean de Backer, 1671)

Verder maakten beide corpora enkele meldingen van vrij al wat en telde het achttiende-eeuwse deel van corpus Hoeksma eenmaal vrij niet vermakelijk: “soo was het deesen dag Pinxter, dog voor ons ongevierd, en vrij niet vermakelijk door gebragt” (uit het Journaal van de gezusters

Lammens, 1736). 5.3.3 Redelijk

Net als tamelijk (kort besproken in paragraaf 5.5) kent redelijk “den semantischen overgang van

betamelijk, behoorlijk naar matig, middelmatig”, wat Huygens overigens betreurde (WNT,

REDELIJK, bnw., bw. B). Daarom kan redelijk in sommige zinsverbanden ook tamelijk of flink uitdrukken. In ironische contexten betekent het zeer of zeer goed. Volgens het WNT kan redelijk als graadadverbium bijwoorden en adjectieven modificeren, maar ook werkwoorden. In het laatste geval verandert de betekenis in tamelijk wel of tamelijk goed.

Frequentie

In de zeventiende-eeuwse gekaapte brieven komt redelijk 29 keer voor, met een woordfrequentie van 2,55 per 10.000 woorden. In het achttiende-eeuwse deel zijn dit 44 stuks, met een woordfrequentie van 2,70. Corpus Hoeksema bevat 54 voorkomens, waarvan 10 uit de zeventiende eeuw. Voor een verdere bespreking van de frequenties: zie paragraaf 5.6.

76

Syntactische specialisatie

Tabel 30 vergelijkt de syntactische specialisatie van redelijk in gekaapte brieven met het zeventiende-eeuwse deel van corpus Hoeksema. Hieruit blijkt dat de amateuristische schrijvers een hogere mate van diversificatie vertonen dan de professionele schrijvers: waar de professionele groep zich beperkt tot de adjectieven en adverbia, gebruiken de „gewone‟ Nederlanders ook werkwoorden bij het graadadverbium redelijk. De percentages zijn overigens afgerond op gehele getallen.

Tabel 30. Syntactische specialisatie van redelijk in de zeventiende eeuw

Syntactische categorie Bloemhoff Percentage Hoeksema Percentage

A 22 76% 7 70%

ADV 2 7% 3 30%

AP 2 7% - -

V 3 10% - -

Totaal 29 100% 10 100%

Tabel 31 vergelijkt de zeventiende-eeuwse en achttiende-eeuwse syntactische specialisatie van de professionals. Ook hier beperkt men zich tot de adverbia en adjectieven, waarin wederom de adjectieven de hoofdrol spelen.

Tabel 31. Specialisatie van redelijk in de zeventiende en achttiende eeuw bij professionele schrijvers

Syntactische categorie Hoeksema 17e eeuw Percentage Hoeksema 18e eeuw Percentage A 7 70% 30 68% ADV 3 30% 14 32% AP - - - - V - - - - Totaal 10 100% 44 100%

Hoe verklaren we de zeventien procent werkwoorden in de zeventiende-eeuwse sailing letters als de andere voorkomens van redelijk zich zo sterk specialiseren tot de adverbia en adjectieven?

Figuur 16. Gemodificeerde werkwoorden met predicatief karakter bij redelijk

bep.element categorie voorbeeldzin

staan V “A gouverno met ons lant staat het godt lof nu redelijck” kunnen V “…met vrou en kindt sij beyde connen het allier redelyck” gaan V “…soe laet ick v l weten als dat het met onse gesondtheijdt

altesaemen noch redelick gaedt”

Figuur 16. Deze figuur toont de door redelijk gemodificeerde werkwoorden uit de selectie zeventiende-eeuwse gekaapte brieven (corpus Bloemhoff). Deze zijn vanwege het predicatieve karakter onder de adjectieven te scharen (zie ook paragraaf 4.4.2).

77

De hier gemodificeerde werkwoorden (figuur 16) hebben allemaal een statisch karakter en betreffen meer een toestand dan een handeling (zoals besproken in paragraaf 4.4.2). Ze hadden daarom volgens deze regel als adjectief gelabeld moeten worden.

5.3.4 Conclusies

Op basis van de frequentie-analyse kunnen we stellen dat het gebruik van nogal in de achttiende eeuw is verdubbeld ten opzichte van de eeuw ervoor. In de meeste gevallen specialiseert nogal adjectieven, adverbia en werkwoorden. De amateurschrijvers beperken zich dan ook tot deze drie categorieën. Nogal kan echter ook zelfstandige naamwoorden en onbepaalde telwoorden modificeren. De professionele schrijvers maken hier zo nu en dan gebruik van, in beide eeuwen. De adjectieven vormen nagenoeg in alle situaties de meest frequente syntactische categorie bij

nogal. In de achttiende eeuw specialiseren professionele schrijvers meer adverbia en adjectieven,

ten koste van de werkwoorden. In dezelfde periode breidt de syntactische specialisatie van nogal zich uit met twee extra groepen: de prepositie(groep) en de comparatieven.

Het gebruik van vrij is redelijk gelijk in beide eeuwen. De syntactische specialisatie van

vrij beperkt zich in alle gevallen tot de adjectieven, adverbia, comparatieven, determinatoren en

werkwoorden. Daarmee lijkt vrij in de zeventiende en achttiende eeuw breder toepasbaar dan

nogal.

De specialisatie van redelijk beperkt zich in beide eeuwen en in beide schrijversgroepen tot twee syntactische categorieën: de adverbia en adjectieven. In een enkel zeventiende-eeuws geval is er sprake van werkwoordmodificatie, hoewel deze werkwoorden een predicatief karakter hebben.

In document Zeventiende-eeuwse graadadverbia (pagina 72-78)