• No results found

Preferentie in graadadverbia

In document Zeventiende-eeuwse graadadverbia (pagina 30-37)

3.6.1 Semantische, syntactische en stilistische specialisatie

Graadadverbia kunnen zich syntactisch, stilistisch en semantisch specialiseren. Bij semantische specialisatie kan een graadadverbium zich beperken tot de modificatie van negatieve woorden, positieve woorden, of een andere semantische categorie. Bij syntactische specialisatie gaat het om grammaticale categorieën waar een bepaald graadadverbium zich toe beperkt. Zo kan heel enkel adjectieven en adverbia modificeren. Naar verloop van tijd hebben bijwoorden van graad zich steeds meer gespecialiseerd. Dat betekent dat een graadaanduider een steeds selecter groepje woorden kan modificeren, waardoor vooral de hoeveelheid bijwoorden van hoge graad aanzienlijk is toegenomen (Hoeksema, 2005; Hof, 2011). Tot slot bestaat er ook stilistische specialisatie, waarbij het bijwoord van graad zich beperkt tot een formele of informele context. Over de stilistische specialisatie van de gekaapte brieven is al het een en ander onderzocht: zie Van der Wal en Rutten (2012) evenals de proefschriften van Nobels en Simons uit 2013.

3.6.2 De invloed van geletterdheid op preferentie

Het gebruik van graadadverbia is meer gevarieerd in de geschreven taal dan in de gesproken taal (Hoeksema, 2011a). Het vermoeden bestaat dan ook dat de hoeveelheid bijwoorden van graad is

30

toegenomen door een toename in geletterdheid. Het betreft in ieder geval geen taalspecifieke ontwikkeling, omdat het Engels en Duits eenzelfde ontwikkeling doormaakten. Hoeksema stelt dat de ontwikkeling van geletterdheid vergelijkbaar is met de situatie waarin een kind leert spreken: uit een analyse van (een gedeelte van) de CHILDES-collectie blijkt namelijk dat het kind over een gering aantal gradeerbare bijwoorden beschikt (van zowel vormen voor comparatieven, lage als hoge en absolute graad), overeenstemmend met de meest frequente graadadverbia uit de gesproken taal van volwassenen, namelijk heel, een beetje, helemaal en

veel. Van synoniemgebruik is bij de kinderen nauwelijks sprake, en midhoge graadbepalingen als nogal, vrij en tamelijk blijven ook achterwege. Kinderen kiezen dus steeds voor dezelfde

bijwoorden van graad, waardoor de variatie in graadadverbia laag is, maar de frequentie per variant hoog.

Een verklaring hiervoor kan gezocht worden in het feit dat volwassenen deze midhoge graadadverbia ook minder frequent gebruiken. Daarnaast is het heel wel denkbaar dat volwassenen in hun gesprekken met kinderen deze „nuancerende‟ graadaanduiders achterwege laten. Een gelimiteerde input zou een oorzaak kunnen zijn van het gebrek aan midhoge graadaanduiders in het kinderlijk vocabulaire. Dit gebrek lijken kinderen te compenseren door

een beetje te pas en te onpas te gebruiken in midhoge constructies. Hoeksema merkt overigens

op dat kinderen tamelijk weinig fouten maken in het gebruik van graadbepalende bijwoorden, omdat ze vermoedelijk lastige gevallen willen vermijden.

Uit een cloze-test van Hoeksema en Korterink uit 2011 blijkt dat VMBO-leerlingen geen formele graadbijwoorden zoals uitermate en hoogst gebruiken, maar studenten wel. In plaats hiervan grijpt de VMBO-groep sneller terug op heel. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat een cloze-test vermoedelijk meer kennis toetst dan het taalgebruik; om niet steeds dezelfde antwoorden te geven hebben proefpersonen soms de neiging meer variatie aan te brengen in de antwoorden. Desalniettemin gebruikten leerlingen uit de eerste en tweede klas van het vmbo-tl vrijwel alleen heel en erg; de meest basale bijwoorden van graad (Grashof en Schipper, 2013). Het is heel wel mogelijk dat de amateurschrijvers van de gekaapte brieven – net als de kinderen van tegenwoordig – over een selecter vocabulaire (en in het verlengde hiervan een geringere collectie graadadverbia) beschikken. Toch zullen de amateurschrijvers meer spellingvarianten gebruiken dan de vooraanstaande schrijvers, omdat de eigen spreektaal ook meer uitspraakvarianten heeft en deze schrijvers waarschijnlijk minder goed op de hoogte zijn van de nieuwe regels voor standaardisatie.

31

4. Methode

Zoals vastgesteld in paragraaf 2.3 is over de zeventiende-eeuwse graadadverbia nog maar weinig bekend. Recente onderzoeken (zoals van Nobels, Simons en Van der Wal) hebben hier nog nauwelijks aandacht aan besteed. Zelfs Van der Sijs (2004) laat ze onbesproken. Op basis van de Brieven als Buit-verzameling, het WNT en het corpus van Hoeksema (bijlage 2) hoopt deze studie meer kennis te vergaren over het gebruik van graadadverbia onder de zeventiende-eeuwse „gewone‟ Nederlanders. De onderzoeksvraag moet daarom in eerste instantie van inventariserende aard zijn:

Hoe ziet het gebruik van graadadverbia er uit in de zeventiende-eeuwse gekaapte brieven?

De brieven van kooplieden, huisvrouwen en andere Nederlandse burgers uit het Brieven als Buit-corpus worden onderzocht op het gebruik van gradeerbare bijwoorden. De verschillende typen gradeerbare bijwoorden worden in kaart gebracht, evenals de constructies waarin deze bijwoorden van graad voorkomen. Om een antwoord te vinden op de hoofdvraag worden eerst de volgende deelvragen beantwoord:

Welke graadadverbia gebruikte de ‘gewone man’ uit de zeventiende eeuw in zijn brieven?

Zoveel mogelijk graadadverbia worden hier besproken, onderverdeeld in bijwoorden van lage graad, midhoge graad, hoge graad, absolute graad en approximatoren.

Hoe frequent werden ze gebruikt?

Aan de hand van tellingen en freqentielijsten krijgen we een indruk van de populariteit van specifieke graadadverbia. Waar mogelijk wordt een vergelijking getrokken met de woordfrequentie in de achttiende-eeuwse gekaapte brieven.

Hoe zijn de graadadverbia syntactisch gespecialiseerd?

De meest frequente gevallen worden onderzocht op syntactische specialisatie. Hierbij wordt nagegaan welke grammaticale categorieën de graadadverbia modificeren en (indien mogelijk) hoe zich dit verschilt van de achttiende-eeuwse syntactische specialisatie.

Hoe verschilt het gebruik van gradeerbare bijwoorden onder amateuristische schrijvers van dat van de grote schrijvers uit deze periode?

Het corpus van Hoeksema, dat de gebruikte graadadverbia in werken van hooggewaardeerde schrijvers in kaart brengt, biedt de mogelijkheid een vergelijking te maken. Hieruit wordt de voorkeur voor graadadverbia van de „gewone‟ Nederlander afgeleid en vergeleken met die van vooraanstaande schrijvers. Dit om na te gaan of de basale woordenschat van het Nederlandse volk overeenkomt met de meest frequent gebruikte graadadverbia van hooggewaardeerde schrijvers (zie §4.1). Daarnaast wordt de syntactische specialisatie tussen beide schrijversgroepen vergeleken.

32

Waar mogelijk passeert ook de stilistische specialisatie de revue. Dit is echter niet het hoofddoel van dit onderzoek, te meer omdat deze studie zich beperkt tot privédocumenten en ze zakelijke stukken bijna geheel buiten beschouwing laat. Deze zakelijke correspondenties zouden juist van toegevoegde waarde zijn bij de bestudering van stilistische specialisatie. Onderzoek naar deze vorm van specialisatie in de privédocumenten heeft overigens al plaatsgevonden. Daarom volstaat het hier te verwijzen naar de onderzoeken Van der Wal en Rutten (2012), het proefschrift van Nobels (2013) en de dissertatie uit hetzelfde jaar van Simons.

4.1 Hypothese

Het ligt in de lijn der verwachting dat de woorden die tot de meest basale woordenschat behoren ook zullen opduiken in de sailing letters. De meest basale woorden zullen ook tot de groep meest frequente bijwoorden van graad behoren bij de professionele schrijvers. Deze redenering is gebaseerd op het onderzoek van Hoeksema (2011a) waaruit blijkt dat kinderen weinig gradeerbare bijwoorden gebruiken, en dat deze kleine selectie tevens tot de meest frequent gebruikte graadadverbia van volwassenen behoort. Amateurschrijvers zullen daarom naar verwachting minder gevarieerd te werk gaan met de graadadverbia.

De kinderen uit het onderzoek van Hoeksema beschikken in eerste instantie alleen over bijwoorden van hoge graad, absolute graad en vormen voor comparatieven. Daarnaast gebruiken ze een beetje voor het duiden van lage graad. Midhoge graden (zoals nogal, vrij en tamelijk) ontbreken aanvankelijk. Eenzelfde verschijnsel zou zich ook voor kunnen doen in de brieven van de zeventiende-eeuwse amateurschrijvers.

Daar de amateurschrijvers zich (nog) niet bezighielden met taalzuivering, zullen hun brieven meer uitspraakvarianten bevatten dan die van de professionele schrijvers (zoals Hooft, Huygens en Vondel, die fanatiek de grammatica‟s naleefden). Dit kan meerdere spellingsvarianten opleveren, zoals me in plaats van mij (ook: je voor jij) en leere in plaats van

leeren (apocope van de slot-n). Dit onderzoek beperkt zich echter tot de (variatie binnen de)

graadadverbia. Daarbij valt te denken aan de verschillende varianten op veel (zoals veul, veuls en

veels).

Daarnaast is de verwachting dat een toenemende diversiteit in syntactische specialisatie zichtbaar wordt. Volgens Hoeksema (2005) en Hof (2011) specialiseren graadadverbia zich immers naar verloop van tijd, waardoor de hoeveelheid bijwoorden van hoge graad toeneemt.

4.2 Werkwijze

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een beperkte verzameling brieven. De online database Brievenalsbuit.nl van het INL diende als bron hiervoor (afbeelding 7). De oudste correspondentie uit deze database dateert van 1661 en de jongste van 1783. Zoals gezegd bestaat het online corpus voor tien procent uit het Gekaapte Brieven-project en voor 90 procent uit de Brieven als

33

Buit-geschriften (§1.3). Het Brieven als Buit-project heeft zich hierbij beperkt tot het taalgebruik van de lagere klassen uit de zeventiende en achttiende eeuw. Daarom bevat het online corpus vooral privébrieven uit de periode 1664-1674 (de tweede en derde Nederlands-Engelse oorlog) en 1776-1784 (de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog). Inmiddels bevat dit corpus 1032 documenten, waarvan 595 uit de zeventiende eeuw. Hiervan zijn 545 privécorrespondenties, waarvan 260 stuks autografisch, 112 niet-autografisch en van 173 exemplaren is dit onzeker.

4.2.1 De gebruikte corpora

Deze studie richt zich op het gebruik van graadadverbia onder de lagere klassen uit de zeventiende eeuw. Daarom vormen de 260 autografische privébrieven het kerncorpus van dit onderzoek. Wanneer bepaalde (constructies met) graadadverbia ontbreken in deze selectie zeventiende-eeuwse brieven, wordt nagegaan of/hoe zij zich manifesteren in andere (zakelijke, niet-autografische) correspondenties. Het is bijvoorbeeld goed mogelijk dat sommige gevallen typerend zijn voor specifieke (in)formele contexten of schrijvers. Verder wordt zo nu en dan een vergelijking gemaakt met het achttiende-eeuwse gebruik van graadadverbia. Hiervoor worden de achttiende-eeuwse gekaapte brieven ingezet alsook de vondsten van Hoeksema (bijlage 2).

Vanzelfsprekend zijn het zeventiende-eeuwse en achttiende-eeuwse corpus niet van gelijke omvang. Het achttiende-eeuwse deel bestaat uit 437 documenten, waarvan 383 privébrieven. Hiervan zijn 380 exemplaren autografisch, is men van twee stuks niet zeker en is er een niet-autografisch. Kortom: de verzameling achttiende-eeuwse autografische privécorrespondenties is een stuk groter dan het zeventiende-eeuwse deel. Om valide beweringen te kunnen doen over het verschil in populariteit van graadadverbia – en ook een vergelijking te kunnen trekken tussen beide eeuwen – is gebruik gemaakt van woordfrequentielijsten (zie paragraaf 5.6 en bijlage 3).

Corpus Bloemhoff

Omdat deze studie zich richt op de omgangstaal van de zeventiende-eeuwse lagere klasse, is er steeds gefilterd op „private letter‟. Alle zakelijke stukken bleven hierdoor buiten beschouwing. Daarnaast zijn enkel de autografische brieven geselecteerd, zodat zeker is dat we hier persoonsgebonden schrijftaalgebruik vergelijken. Na deze filtering bleef een corpus over van 260 documenten, gedateerd tussen 1663 en 1783. Om zoveel mogelijk vormvarianten op te sporen, is gezocht op lemma. Leverde dit geen zoekresultaten op, dan werd dit dubbel gecheckt door te zoeken op „wordform‟.

De brieven die voldeden aan bovenstaande eisen zijn zoals gezegd onderzocht op het gebruik van gradeerbare bijwoorden. Het Brieven als Buit-corpus kent de syntactische categorie voor bijwoorden van graad niet, waardoor enkel op adverbium kon worden gezocht. Vervolgens werden de graadadverbia handmatig geselecteerd en in een corpus verzameld. In totaal zijn er 689 gradeerbare bijwoorden ingevoerd in Access. Daarna werden ze voorzien van de volgende (taalkundige) informatie: de aangetroffen spellingsvorm, het bepaalde element, de syntactische categorie waar dit element toe behoort, het type bepaling, de context waarin het graadadverbium is gevonden, de naam van de zender en ontvanger evenals de datering van de brief plus

34

bijbehorend decennium. Met een druk op de knop kunnen deze gegevens nu onder andere gesorteerd worden op graadadverbium, bepaald element en syntactische categorie, graadsoort, jaartal, decennium, schrijver of ontvanger (voor het Accessdocument, zie bijlage 1). Deze studie bespreekt vele graadadverbia, maar zal verdere analyses beperken tot de meest frequente voorkomens. Dit wil niet zeggen dat er niet af en toe een uitstapje wordt gemaakt naar andere (graad)adverbia, maar een grondige analyse van de restvarianten blijft uit.

Afbeelding 7. Zoekmachine van brievenalsbuit.nl

Afbeelding 7. Binnen het online Brieven als Buit-corpus kan men geavanceerd zoeken, door onder andere te filteren

op jaar, het type correspondentie (privé of zakelijk), het autografische karakter, woordsoort, lemma, et cetera. Copyright: INL 2013. Beschikbaar: http://www.brievenalsbuit.nl/

Corpus Hoeksema

Het corpus Hoeksema (zie bijlage 2) beslaat 6765 verzamelde voorkomens uit verschillende boeken en brieven van de periode 1600-1800. Deze bronnen zijn afkomstig van grootheden als Huygens, Wolff & Deken, Cats, Hooft en Vondel, maar ook van anonieme professionele schrijvers (voor een compleet overzicht van de bronnen: zie corpus Hoeksema in bijlage 2). Het corpus dient in dit onderzoek om (de voorkeur voor) graadadverbia van de zeventiende-eeuwse professionele schrijvers in kaart te brengen. Op deze manier is een vergelijking te trekken met (de voorkeur van) de zeventiende-eeuwers uit de lagere klasse. Daarnaast kan het corpus als aanvulling op de gekaapte brieven dienen om iets zinvols te kunnen zeggen over het achttiende-eeuwse gebruik van graadadverbia.

35 4.4.2 Classificatie

Om de syntactische specialisatie van de graadadverbia in kaart te brengen zijn de gemodificeerde elementen in Access taalkundig verrijkt. Dit was niet altijd even eenvoudig, zoals in deze paragraaf zal blijken.

Het classificeren van deelwoorden

Gevallen als verbaasd, bedroefd, welvarend en verwonderd kunnen als werkwoord of als adjectief geclassificeerd worden. Het gaat hier immers om een deelwoord dat als werkwoord maar ook als bijvoeglijk naamwoord kan functioneren. Vergelijk 14a en 14b: in 14a zien we een werkwoord dat meer een eigenschap van de man weergeeft dan de handeling van de man. Dat zou een argument zijn om het deelwoord in 14a als adjectief (A) te labelen. In 14b is er juist meer sprake van een actie: de man was bezig zich te verwonderen. Hier zou het aannemelijker zijn het deelwoord te labelen als werkwoord (V).

(14a) De man is verwonderd

(14b) De man heeft zich verwonderd

Om de consistentie te waarborgen zijn de deelwoorden die samengaan met hebben gelabeld als werkwoord (V). De deelwoorden met zijn worden vanwege hun eigenschapsfunctie onder de adjectieven geschaard en daarom gecategoriseerd als A. Deze regel is ook op gevallen als deze toegepast:

Het is mij lief versus Ik heb hem lief

(14c) “[…]daet meij ser leijf waes ohm t hoeren[…]” (14d) “[…]die ve seer lijef heeft[…]”

Zodoende is lief in 14c gelabeld als adjectief. Bij 14d bestaat het bepaalde element feitelijk ook uit een adjectief, maar het functioneert hier als samengesteld werkwoord met hebben. Liefhebben (tegenwoordig schrijven we het zelfs aan elkaar) is daarom gecategoriseerd als V.

Het classificeren van het adjectief als adverbium

Soms is het onderscheid tussen een adjectief en een adverbium moeilijk te maken. Woorden die in de basis (dus los van de context) tot de adjectieven behoren, kunnen zich in een andere context tot adverbium ontpoppen. Zo zou je kunnen denken dat hard altijd een adjectief is (je kunt er immers „de harde werker van maken‟), maar dat is niet het geval. Hard functioneert in voorbeeld 15a als bijwoord van wijze (zij werkt namelijk op harde wijze door). Hoe weten we dat het hier om een adverbium gaat? Adjectieven kunnen zowel attributief als niet-attributief gebruikt worden (figuur 2). Bij attributief gebruik treedt het adjectief op als attribuut van het naamwoord (zie paars kader). Bij niet-attributief gebruik is er ofwel sprake van een predicatief gebruikt adjectief (waarbij de zin dus bestaat uit: onderwerp + predicaat) ofwel van een bijwoordelijk gebruikt adjectief (rood kader). In dat laatste geval is het adjectief dus een bijwoord geworden.

36

In document Zeventiende-eeuwse graadadverbia (pagina 30-37)