• No results found

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

R AAD VOOR V ERGUNNINGSBETWISTINGEN

A RREST

van 21 januari 2021 met nummer RvVb-A-2021-0546 in de zaak met rolnummer 1920-RvVb-0866-A

Verzoekende partij mevrouw Ann BAECKE

vertegenwoordigd door advocaat Koenraad MAENHOUT met woonplaatskeuze op het kantoor te 2600 Antwerpen (Berchem), Filip Williotstraat 30 bus 102

Verwerende partij de provincie OOST-VLAANDEREN

vertegenwoordigd door de deputatie van de provincieraad

Belanghebbende de nv ASCOT CONSTRUCT

vertegenwoordigd door advocaten Wim DE CUYPER en Evelien ALENUS met woonplaatskeuze op het kantoor te 9100 Sint-Niklaas, Vijfstraten 57

I. BESTREDEN BESLISSING

De verzoekende partij vordert met een aangetekende brief van 14 augustus 2020 de vernietiging van de beslissing van de verwerende partij van 2 juli 2020.

De verwerende partij heeft het administratief beroep van de verzoekende partij tegen de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Assenede van 11 februari 2020 niet ingewilligd.

De verwerende partij heeft aan de belanghebbende een omgevingsvergunning onder voorwaarden verleend voor het bouwen van een appartementsgebouw op het perceel gelegen te 9961 Boekhoute, Noordstraat 18-18/4, met als kadastrale omschrijving afdeling 4, sectie B, nummer 1833n.

II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING

Met een beschikking van 14 oktober 2020 heeft de voorzitter van de Raad voor Vergunningsbetwistingen vastgesteld dat het beroep op het eerste gezicht alleen korte debatten vereist.

De verzoekende, de verwerende partij en de belanghebbende dienen een nota met opmerkingen in.

(2)

De procespartijen zijn opgeroepen voor de behandeling van het dossier met korte debatten op de openbare zitting van 15 december 2020. Ze hebben ingestemd met het schriftelijk behandelen en in beraad nemen van de vordering tot vernietiging met toepassing van artikel 85, §3 van het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (hierna: Procedurebesluit).

Het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het Procedurebesluit zijn toegepast.

III. FEITEN

De belanghebbende dient op 12 december 2019 bij het college van burgemeester en schepenen van gemeente Assenede een aanvraag in voor een omgevingsvergunning voor “het bouwen van een appartementsgebouw” op het perceel gelegen te Boekhoute, Noordstraat 18-18/4.

Het perceel vormt het lot 4 van een vergunde niet-vervallen verkaveling ‘V/2016/8’ van 22 november 2016. De verkaveling voorziet in de creatie van vier loten bestemd voor woningbouw en een vijfde lot bestemd voor de aanleg van een nieuwe weg.

Het project omvat de oprichting van een meergezinswoning met vijf woongelegenheden, vijf inpandige garages (gelijkvloers) en een gemeenschappelijke fietsen- en afvalberging.

Het perceel ligt volgens de bestemmingsvoorschriften van het gewestplan ‘Gentse en Kanaalzone’, vastgesteld met koninklijk besluit van 14 september 1977, in woongebied.

De aanvraag wordt behandeld volgens de vereenvoudigde procedure. Er wordt geen openbaar onderzoek georganiseerd. De aanpalende eigenaars zijn aangeschreven, maar er zijn geen bezwaren of opmerkingen ingediend.

Het Agentschap Wegen en Verkeer adviseert op 20 december 2019 gunstig.

De gemeentelijke omgevingsambtenaar adviseert om de omgevingsvergunning te verlenen onder voorwaarden.

Het college van burgemeester en schepenen verleent op 11 februari 2020 een omgevingsvergunning onder voorwaarden aan de belanghebbende.

Tegen die beslissing tekent de verzoekende partij op 29 maart 2020 administratief beroep aan bij de verwerende partij.

Het college van burgemeester en schepenen adviseert op 12 mei 2020 om het beroep ongegrond te verklaren en de omgevingsvergunning onder voorwaarden te verlenen.

De provinciale omgevingsambtenaar adviseert in zijn verslag van 5 juni 2020 om het beroep niet in te willigen en de omgevingsvergunning onder voorwaarden te verlenen.

Partijen kregen de gelegenheid mondeling of schriftelijk hun standpunt te laten weten na het advies.

Geen der partijen verzocht om mondeling gehoord te worden.

De verwerende partij heeft het beroep op 2 juli 2020 ongegrond verklaard en een omgevingsvergunning onder voorwaarden verleend aan de belanghebbende.

(3)

Dat is de bestreden beslissing.

IV. ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING BELANG VAN DE VERZOEKENDE PARTIJ

Standpunt van de partijen

1.

De verzoekende partij zet uiteen dat ze eigenaar en bewoner is van een woning gelegen aan de Noordstraat 12 te Boekhoute. Haar perceel paalt aan (lot 1 van) de verkaveling en is dus gelegen nabij de bouwplaats op lot 4 van de verkaveling.

Met de bestreden beslissing wordt de oprichting van een meergezinswoning beoogd. De verzoekende partij zet uiteen dat ze als natuurlijke persoon rechtstreekse hinder of nadelen kan ondervinden van de vergunningsbeslissing en dus een belang heeft, omdat ze ontegensprekelijk behoort tot het betrokken publiek. Ze zet in haar enig middel uiteen dat ze hinder zal ondervinden op vlak van mobiliteit. De vijf nieuwe woongelegenheden zullen immers bijkomend verkeer genereren. De parkeerdruk in de omgeving zal toenemen omdat er te weinig parkeergelegenheid is voorzien op eigen terrein.

2.

De verwerende partij betwist het belang van de verzoekende partij niet.

3.

De belanghebbende betwist het belang van de verzoekende partij.

Ze zet uiteen dat de bestreden beslissing betrekking heeft op de bebouwing van een kavel overeenkomstig de verkavelingsvoorschriften van de op 22 november 2016 aan de nv RECON BOUW verleende verkavelingsvergunning. Op 19 december 2016 is een dadingsovereenkomst gesloten tussen de verzoekende partij (en haar echtgenoot) en de nv RECON BOUW (verkavelaar). In deze dading beloofde de verzoekende partij zich te onthouden van “verzet, knevelarij of organisatie tegen de realisatie van de verkaveling, bouwaanvragen en -werken en alle administratieve noodzakelijkheiden en zich in te zetten voor het welslagen van de ontwikkeling van de grond.”. Het beroep tot vernietiging van de bestreden beslissing gaat in tegen deze dadingsovereenkomst en getuigt van kwade trouw in hoofde van de verzoekende partij.

De opgeworpen hinder en nadelen vloeien bovendien niet voort uit de bestreden beslissing maar zijn reeds beoordeeld in het kader van de (niet-bestreden) verkavelingsvergunning die een definitief karakter heeft verworven. De verzoekende partij heeft dus geen actueel belang bij de voorliggende vordering. De belanghebbende merkt ook op dat de Raad niet bevoegd is uitspraak te doen over een (vermeende) aantasting van burgerlijke rechten.

Beoordeling door de Raad

1.

Een beroep bij de Raad kan worden ingesteld door ‘het betrokken publiek’ (artikel 105, §2, eerste lid, 2° Omgevingsvergunningsdecreet). Een verzoekende partij kan als ‘betrokken publiek’ worden beschouwd als ze nadelige gevolgen van de bestreden beslissing ondervindt of vreest te ondervinden, of als ze belang heeft bij de besluitvorming over de omgevingsvergunning (artikel 2, eerste lid, 1° Omgevingsvergunningsdecreet).

(4)

De verzoekende partij die zich aandient als lid van het betrokken publiek moet in het verzoekschrift de nadelige gevolgen van de bestreden beslissing voor haar persoonlijk voldoende aannemelijk maken. Ze moet de aard en de omvang ervan concreet omschrijven en aantonen dat ze rechtstreeks of onrechtstreeks kunnen voortvloeien uit de bestreden beslissing. Die vereisten mogen niet op een overdreven beperkende of formalistische wijze worden toegepast.

In die zin kan de Raad bij de beoordeling van het bestaan van een belang rekening houden met de gegevens uit het volledige verzoekschrift, met inbegrip van het deel waarin de wettigheidskritiek wordt geformuleerd.

2.

De aanvraag beoogt de oprichting van een meergezinswoning bestaande uit vijf appartementen.

Deze realisatie genereert duidelijk bijkomende verkeersbewegingen van zowel de nieuwe bewoners als bezoekers en brengt ook een zekere parkeernood met zich mee.

Het komt aan een verzoekende partij toe aannemelijk te maken dat haar leefomgeving zich situeert in een zone die een impact kan ondervinden van het beoogde project. Daartoe is onder meer vereist dat een verzoekende partij haar woning duidelijk situeert ten aanzien van de bouwplaats.

De verzoekende partij zet in haar verzoekschrift uiteen dat ze woont op het perceel naast de verkaveling waarvan het lot 4 deel uitmaakt. Ze voegt enkele overzichtskaarten toe waarop de ligging van haar woning en de bouwplaats is verduidelijkt. Er is geen reden om te twijfelen aan de door de verzoekende partij verstrekte gegevens over de nabijheid van haar woning. De belanghebbende betwist dit overigens niet.

De belanghebbende betwist wel het causaal verband tussen de bestreden beslissing en de aangevoerde mobiliteits- en parkeerhinder, die volgens haar uitsluitend voortvloeit uit de verkavelingsvergunning. De belanghebbende gaat hiermee voorbij aan het feit dat de bestreden vergunning een noodzakelijke voorwaarde vormt om de meergezinswoning te kunnen realiseren.

De aangevoerde hinderaspecten vloeien dus minstens onrechtstreeks voort uit de bestreden beslissing.

De verzoekende partij maakt in haar verzoekschrift aannemelijk dat het risico bestaat dat ze door de oprichting van de meergezinswoning (verkeers)hinder en nadelen kan ondervinden. De verzoekende partij geeft duidelijk aan dat ze een nadelige impact vreest door het gebrek aan parkeerplaatsen in het nieuwe project, waardoor de openbare weg (ook ter hoogte van haar woning) extra zal worden belast. Zonder hieromtrent reeds over de gegrondheid van de beweringen te oordelen, stelt de Raad vast dat de verzoekende partij dit risico op afdoende wijze aantoont. De verzoekende partij heeft dus belang bij haar beroep.

3.

De Raad merkt ook op dat de verwijzing door de belanghebbende naar een dadingsovereenkomst gesloten tussen de verzoekende partij (en haar echtgenoot) en de verkavelaar nv RECON BOUW niet op nuttige wijze kan ingeroepen worden in de voorliggende vernietigingsprocedure. De Raad is immers niet bevoegd zich uit te spreken over de uitvoering of uitlegging van (dadings)overeenkomsten die een puur burgerlijk karakter hebben en onder de rechtsmacht van de gewone burgerlijke hoven en rechtbanken vallen. Bovendien stelt hij vast dat de belanghebbende een overeenkomst inroept waarbij ze geen contractpartij is, maar die gesloten is tussen de verzoekende partij en een derde (nv RECON BOUW).

De exceptie wordt verworpen. Het beroep is ontvankelijk.

(5)

V. ONDERZOEK VAN DE BEHANDELING IN KORTE DEBATTEN

De voorzitter van de Raad voor Vergunningsbetwistingen of de door hem aangewezen bestuursrechter kan ambtshalve onderzoeken of de behandeling van een beroep alleen korte debatten vereist (artikel 59, §1 Procedurebesluit). Een zaak kan met korte debatten worden behandeld wanneer blijkt dat een behandeling van de zaak geen langdurig onderzoek en debatten noodzaakt om vast te stellen dat het verzoekschrift gegrond is of moet verworpen worden.

De voorzitter van de Raad stelt in de beschikking van 14 oktober 2020 vast dat de behandeling van de zaak in aanmerking komt voor de behandeling in korte debatten.

“De Raad stelt meer bepaald vast dat een behandeling in korte debatten van het in het verzoekschrift aangevoerde eerste en enig middel op het eerste gezicht kan volstaan.”

Standpunt van de partijen

1.

De verzoekende partij stelt in haar nota met opmerkingen dat ze zich akkoord kan verklaren met de behandeling van het dossier in korte debatten.

2.

De verwerende partij formuleert geen opmerkingen over de behandeling van de zaak met korte debatten.

3.

De belanghebbende stelt in haar nota dat de voorwaarden voor de behandeling in korte debatten niet zijn vervuld omdat het dossier een meer diepgaand onderzoek vereist. Ze stelt ook dat uit de beschikking van 14 oktober 2020 niet valt af te leiden of de Raad de vordering op het eerste gezicht kennelijk gegrond dan wel kennelijk ongegrond acht. Dit maakt het voor de belanghebbende moeilijk om een duidelijk standpunt te formuleren.

Beoordeling door de Raad

De belanghebbende kan niet worden gevolgd waar ze stelt dat de voorwaarden voor een behandeling in korte debatten niet zouden zijn vervuld. De voorzitter van de Raad heeft in de beschikking van 14 oktober 2020 vastgesteld dat de behandeling van de zaak in aanmerking komt voor de behandeling in korte debatten. Er worden geen andere voorwaarden gesteld.

De belanghebbende gaat er blijkbaar van uit dat de beoordeling gebeurt op basis van een prima facie onderzoek, maar dat is een verkeerde premisse: de beschikking van de voorzitter van de Raad beperkt zich dan wel tot een beoordeling “op het eerste gezicht”, maar dat is helemaal niet zo voor de beoordeling ten gronde.

De toepassing van de korte debatten is verbonden aan de relatief gemakkelijke beslechting van een geschil, maar dat staat volledig los van de noodzakelijke grondige beoordeling van het enig middel van de verzoekende partij.

De Raad kan en mag niet prejugeren en hij kan pas de (on)gegrondheid van de vordering beoordelen nadat partijen de mogelijkheid gekregen hebben standpunt in te nemen of verweer te voeren over de opgeworpen schending(en). Het enig middel heeft zonder meer het voorwerp uitgemaakt van een tegensprekelijk debat. Alle partijen hebben een nota met opmerkingen ingediend.

(6)

Er zijn geen reden om de behandeling van het beroep in korte debatten stop te zetten en de procedure voort te zetten volgens de gewone rechtspleging.

VI. ONDERZOEK VAN HET ENIG MIDDEL

Standpunt van de partijen

1.

De verzoekende partij voert in haar enig middel de schending aan van:

artikel 48, §1, 7 van het besluit van de Vlaamse regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning (hierna:

Omgevingsvergunningsbesluit);

artikel 1.1.4 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO);

artikel 4.3.1, §1, 1°, d) en/of artikel 4.3.1, §2, 1° VCRO;

het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel als algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

De verzoekende partij zet in essentie uiteen dat bij de beoordeling van de (on)verenigbaarheid van de aangevraagde meergezinswoning met de eisen van de goede ruimtelijke ordening het aspect

‘mobiliteit’ niet concreet en afdoende is onderzocht. Ze zet uiteen dat de bouw van een meergezinswoning meer verkeer zal genereren en dus impact zal hebben op de onmiddellijke en ruimere omgeving. Tevens ontstaat een bijkomende parkeernood terwijl er nu reeds een gebrek aan openbare parkeergelegenheid is.

Ook stelt ze dat de bijkomende inname van de openbare weg en de verhoogde verkeersdruk zal leiden tot een onveilige situatie voor fietsers. De bestreden beslissing is “op gebrekkige wijze gestoffeerd, mede gezien de verschillende aanvragen voor Noodstraat-Mouterij” en is kennelijk onredelijk. Ze merkt hierbij ook op dat de aanvraag geen mobiliteitsstudie bevat, terwijl dit volgens haar wel noodzakelijk is.

Verder voegt ze een foto toe van reeds gerealiseerde parkeerplaatsen, in uitvoering van een

‘parallelle’ omgevingsvergunning (Noordstraat 16/16-4), waaruit blijkt dat slechts vier van de vijf parkeerplaatsen effectief kunnen gebruikt worden. De vijfde plaats is te smal. Deze toestand volgt eveneens uit een onzorgvuldig onderzoek en geeft nogmaals aan dat een mobiliteitsstudie nodig is.

Ze verwijt de aanvrager ook dat ze voor de ontwikkeling van de verschillende kavels bewust afzonderlijke vergunningen aanvraagt. Het gebruik van de techniek van ‘saucissoneren’ leidt ertoe dat zowel aan de omgeving als aan de vergunningverlenende overheid een vertekend beeld wordt gegeven van de realiteit en impact van de volledige verkaveling.

2.

De verwerende partij stelt ten eerste dat de bestreden beslissing de loutere uitvoering vormt van een geldige en niet-vervallen verkavelingsvergunning. De beoogde meergezinswoning is volledig in overeenstemming met de verkavelingsvoorschriften, die overeenkomstig artikel 4.3.1, §2, eerste lid, 3° VCRO geacht worden de goede ruimtelijke ordening weer te geven.

Overeenkomstig de parkeernorm in de verkavelingsvoorschriften is er per woongelegenheid een (inpandige) parkeerplaats. De verzoekende partij betwist de overeenstemming met deze voorschriften niet en toont evenmin aan dat de parkeernorm onvoldoende precies zou bepaald zijn bij de vastlegging van de verkavelingsvoorschriften.

(7)

De verwerende partij benadrukt dat het aspect ‘mobiliteit’ bovendien ook in de bestreden beslissing zeer uitvoerig is onderzocht, zowel op vlak van ‘verkeersimpact’ als op vlak van ‘parkeerbehoefte’.

De kritiek van de verzoekende partij dat dit aspect niet afdoende zou onderzocht zijn “raakt kant noch wal”. Bovendien geeft ze niet aan op welk punt de motivering foutief of gebrekkig zou zijn.

Het middel is ongegrond.

3.

De belanghebbende wijst er eveneens op dat de verzoekende partij geheel voorbij gaat aan het feit dat het aanvraagperceel geordend is door een definitieve, uitvoerbare en niet-vervallen verkavelingsvergunning van 22 november 2016 voor de creatie van vier loten voor meergezinsbouw. Ze zet uiteen dat alle relevante criteria van de goede ruimtelijke ordening, waaronder ook het aspect mobiliteit (en parkeren), beoordeeld zijn in het kader van de verkavelingsaanvraag en vastgelegd zijn in de verkavelingsvoorschriften.

Verder wijst ze er op dat de verkavelingsvergunning ook de aanleg van nieuwe wegenis met omgevingsaanleg (en gemeenschappelijke bezoekersparkeerplaatsen) omvat. Het tracé en de inrichting van de wegenis is goedgekeurd bij gemeenteraadsbeslissing van 27 oktober 2016. In alle redelijkheid mag aangenomen worden dat ook in dat kader het mobiliteitsaspect (verkeersdruk, ontsluiting kavels, parkeerdruk, …) van de gehele verkaveling grondig is onderzocht.

De belanghebbende wijst er ook op dat in de bestreden beslissing niet volstaan is met een eenvoudige verwijzing naar de verkavelingsvoorschriften, maar nog eens een uitgebreide beoordeling is gemaakt van het aspect mobiliteit. Verder stelt de belanghebbende dat de beweringen van de verzoekende partij over de ontoelaatbare verkeersimpact van de meergezinswoning (en de verkaveling) onjuist zijn. Ze merkt ook op dat de door de verzoekende partij geformuleerde beroepsgrieven over het mobiliteitsaspect en het vermeend ‘saucissoneren’

uitdrukkelijk zijn ontmoet in de bestreden beslissing.

Tot slot zet de belanghebbende uiteen dat de kritiek van de verzoekende partij over de gerealiseerde parkeerplaatsen niet relevant is omdat deze plaatsen niet het voorwerp vormen van de bestreden beslissing maar wel deel uitmaken van het wegenisdossier dat nog in uitvoering is.

Ze stelt ook dat de meeste linkse parkeerplaats nog niet afgewerkt is en pas in een latere fase (na aanleg nutsvoorzieningen en aansluiting met nog te ontwikkelen kavel) zal worden afgewerkt tot een volwaardige parkeerplaats. Ze wijst er ook op dat deze plaatsen, samen met de wegenis, nog zullen beoordeeld worden door de lokale overheid voorafgaand aan de overdracht ervan in het openbaar domein. De opmerkingen hierover zijn dus voorbarig.

Beoordeling door de Raad

1.

De verzoekende partij voert in essentie aan dat bij de beoordeling van de verenigbaarheid van het meergezinsproject met de goede ruimtelijke ordening onvoldoende rekening gehouden is met de mobiliteitsimpact en de parkeerdruk op de omgeving. Ze meent verder dat de aanvrager bewust het project in kleine delen opsplitst waardoor de echte impact verhuld wordt.

2.

Een vergunning moet in beginsel worden geweigerd indien de aanvraag onverenigbaar is met een goede ruimtelijke ordening (artikel 4.3.1, §1, lid 1, 1°, d) VCRO).

De vergunningverlenende overheid, hier de verwerende partij, dient op grond van deze bepaling te onderzoeken of de aanvraag beantwoordt aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening,

(8)

waarbij ze de noodzakelijke of relevante aandachtpunten en criteria bij haar beoordeling dient te betrekken (artikel 4.3.1, §2, eerste lid, 1° VCRO). De verwerende partij heeft een ruime beoordelingsbevoegdheid wanneer ze onderzoekt of een aanvraag verenigbaar is met de goede ruimtelijke ordening.

Artikel 4.3.1, §2, eerste lid, 3° VCRO bepaalt dat de voorschriften van een verkavelingsvergunning geacht worden de criteria van een goede ruimtelijke ordening weer te geven, voor zover die voorschriften de in punt 1° van die bepaling vermelde aandachtspunten regelen en behandelen.

Hieruit volgt dat, indien het aangevraagde gelegen is binnen een verkavelingsvergunning, de verwerende partij haar beoordeling met betrekking tot de verenigbaarheid van de aanvraag met de goede ruimtelijke ordening kan beperken tot de vaststelling dat de aanvraag in overeenstemming is met de toepasselijke verkavelingsvoorschriften, op voorwaarde evenwel dat deze verkavelingsvoorschriften voldoende precies en gedetailleerd de aandachtspunten met betrekking tot de goede ruimtelijke ordening behandelen en regelen. Een bijkomende beoordeling is in dit geval dus niet vereist.

Hieruit volgt tevens dat, indien de verkavelingsvoorschriften bepaalde relevante en noodzakelijke aspecten van de goede ruimtelijke ordening niet behandelen en/of aan de vergunningverlenende overheid een beoordelingsruimte laten, het aan de verwerende partij toekomt deze aspecten op basis van een eigen zorgvuldig onderzoek nader te beoordelen. Ze kan er dan niet zonder meer van uitgaan dat de overeenstemming van de aanvraag met de verkavelingsvoorschriften volstaat.

Het toezicht van de Raad is beperkt. Hij kan enkel nagaan of de verwerende partij de feitelijke gegevens correct vaststelt en of ze op basis daarvan niet kennelijk onredelijk of foutief beslist. De Raad kan zelf geen eigen beoordeling van de goede ruimtelijke ordening maken in de plaats van de verwerende partij.

3.

Het wordt niet betwist dat de bestreden beslissing de bouw van een meergezinswoning met vijf appartementen op lot 4 vergunt, zoals voorzien door de verkavelingsvergunning van 22 november 2016.

Artikel 2.1.C ‘Bouwvolume’ van de verkavelingsvoorschriften voor loten 1 en 4 bepaalt:

“…

Er dienen evenveel parkeerplaatsen/garages te worden voorzien als woonentiteiten, tenzij de plaatsen worden voorzien in een straal van 300 meter binnen of buiten de grenzen van de verkaveling.

…”

4.

De aanvraag voorziet vijf inpandige garages, één voor elke woongelegenheid.

In de bestreden beslissing wordt de goede ruimtelijke ordening, met inbegrip van het

‘mobiliteitsaspect’, als volgt beoordeeld:

“2.9 De goede ruimtelijke ordening

Naast het juridisch aspect dient elke aanvraag tot omgevingsvergunning beoordeeld in functie van de goede ruimtelijke ordening.

Voor het betrokken terrein gelden specifieke stedenbouwkundige voorschriften opgelegd door een verkaveling.

(9)

Uit lezing van de verkavelingsvergunning blijkt dat de verkaveling gedetailleerde voorschriften inzake inrichting en bestemming bevat, die de bebouwingsmogelijkheden op de loten in de verkaveling nauwgezet regelen. Gezien deze voorschriften de aandachtspunten zoals vermeld in artikel 4.3.1, §2 1° van de VCRO behandelen en regelen, worden ze overeenkomstig artikel 4.3.1, §2, 3° van de VCRO geacht de criteria van een goede ruimtelijke ordening weer te geven en dient besloten dat de aanvraag de goede ruimtelijke ordening niet in het gedrang brengt.

Het betreft de realisatie van een kwalitatief woonproject op schaal van de omgeving en architecturaal verantwoord geïntegreerd in de omgeving. Binnen het woonproject worden vijf woonentiteiten ingericht en voorzien van voldoende belichting en buitenruimte.

Enkel dient vastgesteld dat de buitenruimte bij appartement 3, die een relatief groot oppervlak beslaat en waarvan wordt aangenomen dat het intensief zal gebruikt worden, een onvoldoende afstand voorziet naar de lager gelegen buitenruimtes bij het gelijkvloerse appartement 1 en de achterliggende woning en tuinzone op lot 3. Dergelijke rechtstreekse inkijk schendt de privacy tussen percelen en dient vermeden, hieraan kan tegemoet gekomen worden door het opleggen van een gepaste voorwaarde die voorziet in een voldoende hoge en ondoorzichtige afscheiding.

In het beroep wordt opgemerkt dat de parkeervoorzieningen ontoereikend zijn en de plaatselijke mobiliteit in het gedrang wordt gebracht.

Ook hier dient verwezen naar de goedgekeurde verkaveling en stedenbouwkundige voorschriften die op een gedetailleerde wijze de noodzakelijk geachte parkeervoorzieningen hebben vastgelegd.

Bij de meergezinswoning worden evenveel garages voorzien als woonentiteiten. Beiden conform de stedenbouwkundige voorschriften, die als voldoende werden beoordeeld. Gelet op de ligging binnen een landelijke kern bestaat er een zekere autoafhankelijkheid, de hieromtrent geldende stedenbouwkundige voorschriften komen hier op een voldoende wijze aan tegemoet. Verkeersgenererende functies worden in het gebouw niet voorzien.

De garages bij de meergezinswoning zijn voldoende ruim en op een voldoende wijze bereikbaar via een centrale toegang van 6,36 m breedte, die tevens de toegang tot de gemeenschappelijke fietsen- en afvalberging omvat en de verbinding maakt met de centrale inkom. De uitwerking met een centrale toegang is vanuit architecturaal oogpunt op deze plaats het meest aangewezen en zorgt voor een verantwoorde ruimtelijke integratie in de omgeving.

Daarnaast dient opgemerkt dat binnen de verkaveling nog verschillende parkeerplaatsen werden aangelegd om bijkomende parkeernoden, zoals bezoekersverkeer, binnen de verkaveling op te vangen zonder de druk te verschuiven naar de aanliggende straten.

De naastliggende meergezinswoning op lot 1 wordt op eenzelfde manier ingericht. Voor dit gebouw is een procedure lopende bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen.

Fietsers en andere gebruikers van de weg Noordstraat hebben voorrang op het verkeer vanuit de Mouterij. De oprichting van een meergezinswoning verandert hier niks aan, bezwaarlijk kan er dus gesteld worden dat de handelingen de verkeersveiligheid in het gedrang brengen. De afwezigheid van een fietspad langs de gewestweg Noordstraat kan niet tot de verantwoordelijkheid van de aanvrager worden gerekend. Binnen het woonerf Mouterij zijn voldoende maatregelen genomen om de aansluiting op het hoger wegennet zo veilig mogelijk te laten gebeuren. Bijkomend is een doorgang voor fietsers en voetgangers voorzien naar de achterliggende Graafjanstraat.

(10)

Bijkomend wordt opgemerkt dat de wegbeheerder geen opmerkingen heeft geformuleerd tegen de voorgestelde toegang tot de meergezinswoning.

Tevens betreft het een relatief beperkt aantal woongelegenheden die via de Mouterij rechtstreeks aansluiting vinden op het hogere wegennet van de gewestweg N458.

Uit voorgaande dient besloten dat voorliggende handelingen de plaatselijke mobiliteit en verkeersveiligheid niet in het gedrang brengt en voldoende is afgestemd op de plaatselijke toestand.

De ruimtelijke draagkracht van de omgeving noch die van het perceel worden overschreden door de aanvraag voor de oprichting van 5 appartementen en bijhorende parkeerplaatsen.”

Het verkavelingsvoorschrift waarin wordt bepaald dat er evenveel parkeerplaatsen/garages als woonentiteiten moeten worden voorzien (de ‘parkeernorm’) is te beschouwen als een voldoende precies en gedetailleerd voorschrift. De verwerende partij kon dus in de bestreden beslissing terecht verwijzen naar “de goedgekeurde verkaveling en stedenbouwkundige voorschriften die op een gedetailleerde wijze de noodzakelijk geachte parkeervoorziening hebben vastgelegd”. De verwerende partij zet verder uiteen dat er evenveel garages worden voorzien als woonentiteiten, zodat de aanvraag in overeenstemming is met de verkavelingsvoorschriften.

De Raad stelt vast dat de verwerende partij de aanvraag op concrete wijze heeft beoordeeld, en tot een onderbouwde beslissing is gekomen, waarbij de relevante aspecten inzake de overeenstemming met de goede ruimtelijke ordening zijn onderzocht.

De verwerende partij wijst er in de bestreden beslissing ten eerste op dat de aanvraag in overeenstemming is met de verkavelingsvergunning, die gedetailleerde voorschriften bevat voor de bestemming en inrichting van de kavels. Ze wijst er op dat deze voorschriften geacht worden de criteria van de goede ruimtelijke ordening weer te geven.

Vervolgens, in antwoord op de door de verzoekende partij opgeworpen beroepsgrieven over

“parkeervoorzieningen” en “plaatselijke mobiliteit”, wordt het mobiliteitsaspect van de aanvraag (opnieuw) op een concrete wijze onderzocht. Hierbij wordt ook de bij de verkavelingsvoorschriften opgelegde parkeernorm (“evenveel garages als woonentiteiten”) opnieuw onder de loep genomen en getoetst aan de ligging in een landelijke kern en de woonfuncties die in het gebouw worden voorzien. De verwerende partij overweegt hierbij ook dat de garages voldoende ruim en bereikbaar zijn en tegemoet komen aan de parkeernood van de toekomstige bewoners. Ze merkt ook op dat bezoekersplaatsen worden opgevangen in de globale verkaveling. Tot slot beantwoordt de verwerende partij ook de geformuleerde bezorgdheden over de fietsveiligheid in de omgeving.

5.

De Raad merkt op dat de uiteenzetting van de verzoekende partij ter adstructie van haar middel over het ‘mobiliteitsaspect’ (zoals uiteengezet in haar verzoekschrift op pagina 8 tot en met 13) nagenoeg een woordelijke herneming is van haar uiteenzetting opgenomen in haar administratief beroepschrift (pagina 4 tot en met 8). Ook de kritiek over het (vermeend) ‘saucissoneren’

(verzoekschrift, randnummer 18, derde alinea) is een louter hernemen van haar beroepsgrief (administratief beroep pagina 3). Het beroepschrift is aangevuld met enkele alinea’s met kritiek over de (beweerde) onjuiste uitvoering van parkeerplaatsen vergund met een andere omgevingsvergunning (verzoekschrift, randnummer 20, eerste en tweede alinea).

De verzoekende partij betwist niet dat de aanvraag in overeenstemming is met de verkavelingsvoorschriften en maakt evenmin inzichtelijk waarom ze meent dat de verkavelingsvoorschriften niet kunnen worden geacht de goede ruimtelijke ordening weer te geven,

(11)

in het bijzonder over het aspect mobiliteit. Evenmin geeft ze aan waarom ze meent dat een mobiliteitsstudie toch vereist zou zijn en wat dit zou kunnen bijbrengen in de beoordeling.

De verzoekende partij komt dus niet verder dan het poneren van een tegengestelde visie over de mobiliteitsimpact en de parkeerdruk, die bovendien een loutere herhaling is van haar eerdere beroepsgrieven. Nochtans vereist de stelplicht dat de verzoekende partij een betoog voert dat toegespitst is op de motivering van de bestreden beslissing. De verzoekende partij schiet hier tekort.

De (niet nader uiteengezette) beweringen van de verzoekende partij volstaan niet om succesvol aan te voeren dat de verwerende partij bij beoordeling van de verenigbaarheid van het aangevraagde project met de goede ruimtelijke ordening de grenzen van haar appreciatiebevoegdheid heeft overschreden. Het louter weergeven van een eigen visie toont immers niet aan dat de opvatting die wordt aangenomen in de bestreden beslissing onredelijk zou zijn. Evenmin toont de verzoekende partij aan dat de verwerende partij onzorgvuldig zou geweest zijn bij de feitenvinding of van verkeerde gegevens is uitgegaan.

6.

De kritiek van de verzoekende partij waarbij ze stelt dat de aanvrager bewust het project in “kleinere onderdelen” aanvraagt om de echte (mobiliteits)impact te verdoezelen, is niet terecht. Er kan slechts sprake zijn van een ontoelaatbaar ‘saucissoneren’ van een project als een volwaardige inspraak, advisering en/of beoordeling van een project verhinderd wordt omdat de aanvraag

‘artificieel’ wordt opgesplitst. Dit is in voorliggend dossier niet het geval. Voor de totaliteit van het woonproject is immers een voorafgaande verkavelingsvergunning verleend met verkavelingsvoorschriften die de bestemming en inrichting van alle kavels regelen. De voorliggende aanvraag is gericht op de uitvoering van een deel van deze verkavelingsvergunning.

De belanghebbende heeft terecht opgemerkt dat deze kritiek ook is ontmoet door de verwerende partij in de bestreden beslissing.

Volledigheidshalve merkt de Raad ook op dat de verzoekende partij uit een (beweerde) foutieve uitvoering van een andere omgevingsvergunning voor de aanleg van de wegenis en (collectieve) parkeerplaatsen niet zonder meer kan afleiden dat daardoor de bestreden beslissing ook verkeerd zal uitgevoerd worden of niet realiseerbaar is. Zoals blijkt uit de uiteenzetting van de belanghebbende over de stand van de werken, is de wegenis met omgevingsaanleg (en parkeerplaatsen) nog niet overgedragen aan de lokale overheid voor de opname ervan in het openbaar domein en staat niet vast dat de uitvoering van de vergunning als definitief te beschouwen is. De Raad is overigens niet bevoegd zich uit te spreken over uitvoeringskwesties.

Het middel wordt verworpen.

(12)

BESLISSING VAN DE RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

1. De Raad verwerpt het beroep.

2. De Raad legt de kosten van het beroep bestaande uit het rolrecht van de verzoekende partij, bepaald op 200 euro ten laste van de verzoekende partij.

Dit arrest is uitgesproken in zitting van 21 januari 2021 door de zesde kamer.

De toegevoegd griffier, De voorzitter van de zesde kamer,

Elien GELDERS Karin DE ROO

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De verwerende partij heeft het administratief beroep van de verzoekende partijen tegen de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de

heeft BAM te dezen een kunstmatige opdeling van het te realiseren project in twee aparte vergunningsaanvragen doorgevoerd (nl. een sloopaanvraag en een fietsbrugaanvraag),

De verzoekende partijen vorderen door neerlegging in het digitaal loket op 11 mei 2021 de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid (UDN) van de beslissing van de verwerende

De verzoekende partijen vorderen met een aangetekende brief van 9 december 2016 de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid van de tenuitvoerlegging van de beslissing

§1, 1° DBRC-decreet brengt de vereiste van hoogdringendheid in verband met de ondoelmatigheid van de behandelingstermijn van een vordering tot vernietiging. Op de

De verwerende partij heeft aan de eerste tussenkomende partij een vergunning tot het wijzigen van een verkavelingsvergunning verleend voor het wijzigen van de te bebouwen

Uit bovenstaande blijkt dat de overeenstemming met de goede ruimtelijk ordening volgens de verwerende partij in het bijzonder knelt op vlak van het ruimtegebruik

Ten overvloede kan er nog op gewezen worden dat de uitvoerige tekst van het verzoekschrift tot vernietiging met vordering tot schorsing, dat 14 middelen bevat (met een