• No results found

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

R AAD VOOR V ERGUNNINGSBETWISTINGEN

A RREST

van 24 september 2020 met nummer RvVb-S-2021-0067 in de zaak met rolnummer 1920-RvVb-0610-SA

Verzoekende partijen

1. de cvoa SAST

2. de heer Steven VANDE KERCKHOVE 3. mevrouw Sandrine VAN HULLE

vertegenwoordigd door advocaat Jan VAN EYNDE

met woonplaatskeuze op het kantoor te 9100 Sint-Niklaas, Vijfstraten 57-59

Verwerende partij het VLAAMSE GEWEST

vertegenwoordigd door de Vlaamse regering

vertegenwoordigd door advocaten Willem SLOSSE en Stijn Brusselmans

met woonplaatskeuze op het kantoor te 2018 Antwerpen, Mechelsesteenweg 64 bus 201

I. BESTREDEN BESLISSING

De verzoekende partijen vorderen met een aangetekende brief van 8 mei 2020 de schorsing van de tenuitvoerlegging en de vernietiging van de beslissing van de verwerende partij van 25 februari 2020.

De verwerende partij heeft aan het Agentschap Wegen en Verkeer Oost-Vlaanderen (hierna: de aanvrager) een omgevingsvergunning verleend voor de uitvoering van wegenis- en rioleringswerken, het gebruik van een terrein voor grondverbetering en de exploitatie van een bemaling en het lozen van het bemalingswater op de percelen gelegen te 9200 Dendermonde, Zeelsebaan (N47), Steenweg van Grembergen, Martelarenlaan, en Zogsebaan met als kadastrale omschrijving Dendermonde, afdeling 4, sectie B, nummers 464B, 464C, 994N2, 1027C2, 1037/2B, 1038B, 1040E, 1120H, 1118E, 1119G, 1153H4, 984D, 1160 E, 1165P, 1165V en enkele niet- genummerde percelen (openbaar domein).

II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING

De verwerende partij dient een nota over de vordering tot schorsing en het administratief dossier in.

De kamervoorzitter behandelt de vordering tot schorsing op de openbare zitting van 10 september 2020.

(2)

Advocaat Jan VAN EYNDE voert het woord voor de verzoekende partij. Advocaat Astrid GELIJKENS loco advocaten Stijn BRUSSELMANS en Willem SLOSSE voert het woord voor de verwerende partij.

Het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (Procedurebesluit) zijn toegepast.

III. FEITEN

1.

De aanvrager dient op 30 september 2009 bij de verwerende partij een aanvraag in voor een omgevingsvergunning voor de uitvoering van wegenis- en rioleringswerken, het gebruik van een terrein voor grondverbetering en de exploitatie van een bemaling en lozing van het bemalingswater op de percelen gelegen te 9200 Dendermonde, Zeelsebaan (N47), Steenweg van Grembergen, Martelarenlaan en Zogsebaan.

Een eerste onderdeel van de aanvraag betreft de aanleg van een gescheiden rioleringsstelsel in een deel van de Zeelsebaan N47 en de Steenweg van Grembergen te Dendermonde.

Een tweede onderdeel heeft betrekking op de herinrichting en verbetering van de bovenbouw van deze wegdelen. De werken aan de Zeelsebaan N47 omvatten de aanleg van nieuwe fiets- en voetgangersinfrastructuur, een nieuwe ventweg (ten noorden van een deel van de Zeelsbaan N47) als erfontsluiting, nieuwe (groen)bermen, parkeergelegenheden en ander kleine omgevingswerken. De werken aan de Steenweg van Grembergen voorzien in hoofdzaak in een herstel van de asfaltverharding, met aanleg van de nodige veilige opritten en groenstroken.

In het kader van deze infrastructuurwerken zijn ook bemalingswerken, werken aan een waterloop (2e categorie), het rooien van bomen (en gedeeltelijke heraanplant) en het tijdelijk gebruik van een terrein voor grondverbetering (aan de Zogsebaan) aangevraagd.

De verzoekende partijen zijn de eigenaars/vruchtgebruiker van het pand gelegen aan de Zeelsebaan 31 te Dendermonde. Dit perceel ontsluit momenteel rechtstreeks op de Zeelsebaan N47 en vormt onderdeel van een onteigening in het kader van de herinrichting van dit deel van de gewestweg, meer in het bijzonder met het oog op de aanleg van een nieuwe ventweg dienstig als nieuwe erfontsluiting.

2.

De percelen liggen volgens de bestemmingsvoorschriften van het gewestplan ‘Dendermonde’, vastgesteld met koninklijk besluit van 7 november 1978, in woongebied, agrarisch gebied, gebied voor bedrijven en kmo’s en een gebied voor bestaande hoofdverkeerswegen.

De aanvraag is niet binnen de voorziene 30-dagen termijn ontvankelijk en volledig verklaard.

Op 4 november 2019 is een beslissing genomen over de MER-plicht met een beoordeling van de milieueffecten van de aanvraag.

(3)

Tijdens het openbaar onderzoek, georganiseerd van 14 november 2019 tot en met 13 december 2019, dienen de verzoekende partijen een bezwaarschrift in.

Een (voorwaardelijk) gunstig advies is verleend door het Agentschap Natuur en Bos, het departement Landbouw en Visserij, de polder Schelde Durme Oost, de Vlaamse Milieumaatschappij, het college van burgemeester en schepenen van de stad Dendermonde, de Vlaamse Waterweg, het Departement Omgeving, afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning- en Projecten (AGOP-Ruimte) en het Departement Omgeving, afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning- en Projecten (AGOP-Milieu).

De gewestelijke omgevingsvergunningscommissie brengt op 9 januari 2020 een voorwaardelijk gunstig advies uit.

De verwerende partij verleent op 25 februari 2020 een omgevingsvergunning onder voorwaarden aan de aanvrager. Dat is de bestreden beslissing.

IV. ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT SCHORSING

De verwerende partij betwist de ontvankelijkheid van de voorliggende vordering niet.

Het ontbreken van excepties ontslaat de Raad niet van de plicht om de ontvankelijkheid van een beroep ambtshalve te onderzoeken. Dit onderzoek is slechts nodig wanneer de voorwaarden om de schorsing te bevelen, zijn vervuld. Zoals hierna zal blijken, is dit niet het geval.

V. ONDERZOEK VAN DE VORDERING TOT SCHORSING

De Raad kan de schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing bevelen als er hoogdringendheid wordt aangetoond en de verzoekende partijen ook minstens één ernstig middel aanvoeren dat de vernietiging van de bestreden beslissing op het eerste gezicht kan verantwoorden (artikel 40, §1 DBRC-decreet).

A. Hoogdringendheid Standpunt van de partijen

1.

1.1

De verzoekende partijen zetten uiteen dat ze als betrokken publiek (in de zin van artikel 105, §2 OVD) belang hebben bij de ingestelde schorsings- en vernietigingsprocedure omdat ze onaanvaardbare hinder en nadelen zullen ondervinden door de uitvoering van de bestreden beslissing.

De eerste verzoekende partij, een rechtspersoon, stelt dat ze vruchtgebruiker is van een deel van het perceel Zeelsebaan 31 en haar handelszaak (een nagelstudio) is ingericht op de benedenverdieping van het gebouw. Vooraan op het perceel is een verharde parking voorzien en ter hoogte van de weg is een reclamebord aangebracht.

De tweede en derde verzoekende partijen stellen dat ze eigenaars en bewoners zijn van het perceel en het gebouw. Ze verduidelijken dat het woongedeelte is ingericht op de eerste verdieping

(4)

en de zolderverdieping van het gebouw. Ze beschikken ook over een (vrijstaande) garage en een ingerichte tuin. De tweede verweerder is ook zaakvoerder van de eerste verzoekende partij en is zelf werkzaam in de handelszaak.

1.2

De verzoekende partijen verwachten dat, zodra de omstandigheden het toelaten, de uitvoering van de werken onmiddellijk zal worden aangevat.

Het feit dat de werken op het moment van het inleiden van de vordering nog niet zijn aangevat, hoewel reeds op 25 februari 2020 de vergunning is afgegeven, volgt volgens hen enkel uit het feit dat dit door de corona-omstandigheden nog niet mogelijk was.

Ze verwijzen naar een mededeling van 25 februari 2020 op de website van de stad Dendermonde waarin is aangegeven dat de uitvoering van de rioleringswerken en heraanleg van de wegen voorzien is in 2020-2021. In een mededeling van 15 april 2020 is aangegeven dat de nutswerken zijn opgeschort maar opnieuw zullen aangevat worden zodra de veiligheid het toelaat. Tot slot verwijzen ze naar een niet-gedateerde mededeling waarin staat dat de werken zullen aangevat worden in augustus 2020. Ze voegen ook een foto toe waarmee ze willen illustreren dat de voorbereidende werken op het terrein reeds zijn aangevat.

De verzoekende partijen leiden uit de mededelingen van de stad en de foto van de terreinwerken af dat “de vergunninghouder reeds zeer snel aanvang zal nemen met de uitvoering van de vergunning”. In het bijzonder vrezen ze dat “de aanleg van de ventweg, die deels zou worden aangelegd over het – nog niet onteigende – terrein van verzoekende partijen, zou dus hoe dan ook binnenkort gepland zijn, na het bouwverlof van 2020.” Ze besluiten dat er daarom sprake is van

“hoogdringendheid die een snellere behandeling van het dossier rechtvaardigt”.

Voorafgaand aan de zitting brengen ze nog een niet-gedateerd emailbericht bij (aanvullend stuk 9) waarin door een medewerker van het Agentschap wegen en verkeer het volgende wordt gesteld:

“Bij deze nog eens de bevestiging dat de werken op de Zeelsebaan starten op maandag 14 september 2020.

Hierbij wordt de Zeelsebaan in beide richtingen afgesloten tussen de kruispunten Zeelsebaan – Kleinzand en Zeelsebaan – Grootzand.

Het einde van de werken is voorzien tegen eind 2021.”

Tot slot voegen de verzoekende partijen nog een vonnis van de Vrederechter van het kanton Dendermonde van 7 juli 2020 toe (aanvullend stuk 10) over het tussen henzelf en de onteigenende overheid hangend geschil over de wettigheid van de onteigening (van een deel van hun perceel – 136 m²). Bij dit tussenvonnis heeft de Vrederechter beslist om een prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof, en is er dus (nog) niet beslist over de (on)wettigheid van de onteigening.

De verzoekende partijen merken hierbij op dat het geschil niet belet dat de werken worden aangevat.

1.3

De verzoekende partijen voeren aan dat ze “onmiddellijk vanaf de uitvoering van de werken geconfronteerd zullen worden met uiterst nadelige en onomkeerbare gevolgen.”. Ze verwijzen hiervoor naar hun uiteenzetting onder titel 2.3 “belang en hoedanigheid van de verzoekende partijen” van hun verzoekschrift, en hernemen deze grotendeels.

(5)

Ten eerste werpen ze op dat een deel van de bestaande voortuin (dienstig als parking) zal worden ingenomen door de nieuwe ventweg, waardoor de bufferfunctie van hun voortuin naar de gewestweg deels verdwijnt. De aanleg van een ventweg zal leiden tot meer verkeer dichter bij hun woning, en zeker geluids- en geurhinder veroorzaken.

Ten tweede zetten ze uiteen dat een deel van de (verharde) voortuin van hun perceel wordt onteigend voor de uitvoering van de infrastructuurwerken, terwijl deze “gedwongen eigendomsinkrimping van 1a 36ca” voor hen onaanvaardbaar en onverantwoord is. Door de grondinname verdwijnt (zodra de werken worden aangevat) meteen ook een deel van hun parking bij de nagelstudio.

Vervolgens stellen ze dat de aanleg van een ventweg bestaande uit twee rijvakken naast de bestaande gewestweg die ook twee rijvakken omvat, leidt tot een (onnodige) verdubbeling van het aantal rijstroken waardoor zij aanzienlijke verkeersoverlast en andere hinder zullen ondervinden.

De aanleg van een nieuwe ventweg zal tot een onaanvaardbare aantasting van het rustig woongenot en de privacy van henzelf en de buurtbewoners leiden. De nieuwe weginrichting zal ook op de Zeelsebaan meer en sneller verkeer veroorzaken en dus leiden tot een onveilige situatie.

Dit terwijl hun woning momenteel op ongeveer 30 meter van de gewestweg ligt, wordt de voortuin nu deels vervangen door een ventweg die ook hinder creëert.

De verzoekende partijen werpen ook op dat de woning met handelszaak, die momenteel goed zichtbaar is vanop de Zeelsebaan door de nieuwe inrichting haar (commerciële) zichtbaarheid verliest en dit reeds vanaf de aanvang van de werken (ingevolge de werfsignalisatie). Ook het bestaande reclamepaneel ingeplant op de grens met het openbaar domein zal verdwijnen en niet meer kunnen worden teruggeplaatst na de werken.

Ook stellen ze dat de bereikbaarheid van de nagelstudio drastisch wordt verminderd, aangezien de zaak niet meer rechtstreeks vanop de gewestweg toegankelijk is, maar men via de ventweg zal moeten aanrijden. De aantakking van de ventweg op de gewestweg is volgens hen ook gevaarlijk en onveilig ingericht en zal leiden tot verkeersconflicten, waardoor potentiële klanten zullen afgeschrikt en gedemotiveerd worden om de nagelstudio te bezoeken. Ter zitting voegen ze hieraan toe dat door de afsluiting van de Zeelsbaan voor de uitvoering van de werken hun handelszaak niet bereikbaar zal zijn, waardoor ze inkomstenverlies zullen lijden.

Vervolgens merken ze nog op dat de plaatsing van een hoogspanningscabine in de groenbuffer, gelegen tussen de ventweg en de gewestweg, en vóór hun perceel zal leiden tot onaanvaardbare visuele vervuiling en ook het zicht op het perceel en de handelszaak (bijkomend) zal verminderen.

De verzoekende partijen besluiten dat een uitspraak over de vernietiging niet kan worden afgewacht omdat vaststaat dat er een reële kans is dat een beslissing ten gronde te laat zal komen, dit terwijl er sprake is van een ernstige (onomkeerbare) aantasting op hun woongenot en leefkwaliteit, zodat een schorsing van de onwettige vergunningsbeslissing zich opdringt.

2.

De verwerende partij betwist dat er sprake is van enige hoogdringendheid en stelt dat de schorsingsvordering moet worden afgewezen omdat de verzoekende partijen niet concreet aantonen dat de aangeklaagde hinder en nadelen voldoende zwaarwichtig zijn om een schorsing van de bestreden beslissing te verantwoorden. Ze ontmoet vervolgens puntsgewijs de aangeklaagde nadelen en hinder.

(6)

Ze stelt dat zowel de aangeklaagde eigendomsinperking, het verlies aan (de bufferende functie van de) voortuin, als het verlies aan parkeergelegenheid niet volgen uit de bestreden beslissing maar wel uit de onteigeningsbeslissing die niet het voorwerp van voorliggende procedure vormt.

Met betrekking tot de aangeklaagde geur- en geluidshinder enerzijds en de aantasting van het rustig woongenot en privacy door de aanleg van een ventweg anderzijds, merkt de verwerende partij op dat deze weg enkel dient voor de ontsluiting van een 10-tal aanliggende percelen en deze bovendien wordt voorzien op ruim 12 meter van de woning van de verzoekende partijen. De verzoekende partijen tonen volgens haar niet aan dat er ten opzichte van de huidige toestand, waarbij hun perceel rechtstreeks paalt aan de drukke gewestweg, sprake zou zijn van meer hinder.

De verwerende partij merkt op dat de eerste verzoekende partij als vennootschap geen privacyhinder kan inroepen en de tweede en derde verzoekende partijen geen rechtstreekse inkijk kunnen ondervinden aangezien het woongedeelte van het gebouw is voorzien op de eerste verdieping en de zolderverdieping. Ze stelt bovendien dat de verzoekende partijen de aangeklaagde hinder niet aantonen.

Met betrekking tot de aangeklaagde verminderde zichtbaarheid van de woning en de handelszaak (en het reclamepaneel) vanop de gewestweg, stelt ze dat deze klacht niet valt te rijmen met de eerder opgeworpen aantasting van privacy waarmee men net het omgekeerde tracht te bewijzen.

Het commerciële nadeel door het verdwijnen van het reclamepaneel wordt niet inzichtelijk gemaakt en bovendien volgt dit eveneens uit de onteigening van het grondstuk waarop het bord momenteel staat. Niets belet dat de verzoekende partijen het bord, mits de nodige vergunning, verplaatsen naar de nieuwe grens van hun perceel met het openbaar domein.

Ze merkt ook op dat niet kan worden ingezien in welke zin er sprake kan zijn van een verminderde bereikbaarheid van de woning en handelszaak, omdat de ventweg net wordt aangelegd om de aangrenzende percelen op een veilige wijze te bedienen.

Tot slot stelt ze dat niet wordt aannemelijk gemaakt dat er sprake kan zijn van ernstige visuele hinder door de plaatsing van een hoogspanningscabine in de nieuwe berm langs de gewestweg.

Ze wijst er bovendien op dat niemand recht heeft op een ‘ongewijzigd(e) situatie of uitzicht’.

Beoordeling door de Raad

1.

De verzoekende partij die zich op hoogdringendheid beroept, moet in haar verzoekschrift, ondersteund door de nodige overtuigingsstukken, uiteenzetten waarom de schorsing hoogdringend is (artikel 40, §3 DBRC-decreet).

De verzoekende partij moet onder meer aantonen dat de behandeling van haar zaak onverenigbaar is met de behandelingstermijn van een vordering tot vernietiging (artikel 40, §1, 1° DBRC-decreet).

Ze moet met voldoende concrete, precieze en aannemelijke gegevens aantonen dat de afhandeling van de vernietigingsprocedure te laat komt om de verwezenlijking van de aangevoerde, voor haar persoonlijk nadelige gevolgen te voorkomen.

Er moet dus ook een oorzakelijk verband worden aangetoond tussen die nadelige gevolgen en de bestreden beslissing. Een schorsing moet de nadelige gevolgen van de bestreden beslissing kunnen voorkomen.

(7)

2.

Uit de uiteenzetting van verzoekende partijen blijkt dat hun kritiek en de gevreesde hinder en nadelen in hoofdzaak gericht is op het deel van het dossier dat betrekking heeft op de herinrichting van de gewestweg Zeelsebaan N47, waarbij naast de aanleg van een groenbuffer en een nieuw voet- en fietspad ook wordt voorzien in de aanleg van een (parallelle) nieuwe ventweg, dienstig als erfontsluiting voor de aangelanden.

De kritiek van de verzoekende partijen komt er in essentie op neer dat de aanleg van een ventweg langsheen hun perceel, volgens hen volstrekt overbodig is en in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.

Ze stellen dat de bestreden beslissing, waarvan de uitvoering onmiddellijk zal worden aangevat, voor hen en de buurbewoners tot onaanvaardbare en onomkeerbare hinder en nadelen leidt, zodat een schorsing zich opdringt.

3.

3.1

De Raad oordeelt dat de verzoekende partijen geen nadelen inroepen die noodzaken tot het nemen van een schorsingsbeslissing.

De verzoekende partijen moeten immers in eerste instantie inzichtelijk maken dat ze persoonlijke hinder of nadelen zullen ondervinden (of vrezen te ondervinden) door de uitvoering van de bestreden beslissing die nopen tot een ingrijpen bij hoogdringendheid door de schorsing van de vergunning.

In zoverre de verzoekende partijen mogelijke schade of nadelige gevolgen voor buurtbewoners aanvoeren, merkt de Raad op dat deze kritieken niet in aanmerking kunnen genomen worden. De verzoekende partijen kunnen enkel opkomen voor hun eigen persoonlijk belang en zijn niet gemachtigd om in het ‘algemeen belang’ de schorsing van een vergunningsbeslissing na te streven. Bovendien blijkt uit het administratief dossier dat er slechts twee identieke bezwaren zijn ingediend (één in analoge vorm en één in digitale vorm) zodat de verzoekende partijen de (op één na) enige klagers zijn en zich niet gegriefd kunnen achten door een verwijzing naar andere omwonenden die blijkbaar geen probleem hebben met de bestreden beslissing, en geen bezwaar of beroep hebben ingediend.

3.2

In zoverre de verzoekende partijen de aangeklaagde hinder steunen op een “gedwongen eigendomsinkrimping” van een deel van hun voortuin, stelt de Raad vast dat deze grondinname niet volgt uit de bestreden beslissing maar uitsluitend haar oorzaak vindt in de onteigeningsbeslissing, die hier niet wordt bestreden.

De verzoekende partijen gaan klaarblijkelijk voorbij aan het gegeven dat vergunningen een zakelijk karakter hebben en verleend worden onder voorbehoud van de op het onroerend goed betrokken burgerlijke rechten (artikel 78, §1 Omgevingsvergunningsdecreet).

Bovendien brengen de verzoekende partijen zelf een vonnis van 7 juli 2020 van de Vrederechter van het kanton Dendermonde bij waaruit blijkt dat er nog steeds een burgerlijke procedure hangende is over de wettigheid van de onteigening.

Krachtens artikel 144 van de Grondwet behoren geschillen over burgerlijke rechten bij uitsluiting tot de bevoegdheid van de rechtbanken.

(8)

De Raad is niet bevoegd om kennis te nemen van deze burgerrechtelijke geschillen over zakelijke rechten. Het valt dan ook niet in te zien op welke manier een schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing de door de verzoekende partijen ingeroepen eigendomsaantasting kan voorkomen of verhelpen.

De aan deze inperking van de voortuin verbonden klachten, zoals het verlies van een deel van de parking, het verminderen van de bufferende functie van de verharde voortuin, en het verdwijnen van het reclamebord op de huidige plaats, kunnen dan ook niet in aanmerking worden genomen als hinder of nadelen die rechtstreeks volgen uit de bestreden beslissing.

3.3

Evenmin tonen de verzoekende partijen aan dat de aanleg van een ventweg (mogelijks) zal leiden tot een ernstige aantasting van hun woongenot en privacy.

De Raad stelt vast dat de afstand van het pand van de verzoekende partijen tot de ventweg ongeveer 12 meter bedraagt, en dat deze ventweg enkel bedoeld is voor het bestemmingsverkeer van de aanliggende percelen (Zeelsebaan nummers 25 tot 41), zodat met de verwerende partij kan aangenomen worden dat er slechts sprake zal zijn van een beperkt aantal verkeersbewegingen op deze ventweg. Bovendien blijft de afstand van de woning tot de Zeelsebaan (voorzien op ongeveer 30) behouden en wordt (volgens het dwarsprofiel) voorzien in een tussenliggende bijkomende (groen)buffer, een gracht, een fietspad en berm.

De Raad merkt hierbij ook op dat de eerste verzoekende partij zich niet kan beklagen over zintuigelijke hinder en als handelsvennootschap geen aantasting van enig ‘woongenot’ of ‘privacy’

kan inroepen.

Verder maken de tweede en de derde verzoekende partij niet inzichtelijk op welke wijze hun woongenot of privacy (door inkijk) kan worden aangetast aangezien de benedenverdieping van hun gebouw wordt ingenomen door de nagelstudio en het woongedeelte, volgens hun eigen beweringen, enkel gesitueerd is op de eerste verdieping en de zolderverdieping.

Bovendien blijkt uit het door henzelf gevoegde fotomateriaal dat de voorgevel van hun pand voorzien is van een ruime glaspartij (strekkende van het gelijkvloers tot bovenaan de eerste verdieping) die wordt aangewend als ‘etalage’ bij de handelszaak. Een inkijk naar het woongedeelte is dus moeilijk aan te nemen, en volgt in voorkomend geval eerder uit het architecturaal concept van het pand waarbij gekozen is voor de creatie van een ‘groot venster’ op het openbaar domein dan uit de inrichting van de weginfrastructuur.

Wat betreft de aangevoerde visuele hinder door de inplanting van een hoogspanningscabine, stelt de Raad vast dat dit evenmin concreet inzichtelijk noch aannemelijk wordt gemaakt. Bovendien wordt deze nutsvoorziening volgens de plannen voorzien in een nieuwe groenberm (met een breedte van 8,75 meter) die zich situeert op minimum 6,5 meter van de nieuwe perceelsgrens en dus op minstens 20 meter van de woning van de verzoekende partijen.

Wat betreft de door de verzoekende partijen aangevoerde lawaai-, zichtbaarheids- en verkeershinder en de mogelijke tijdelijke onbereikbaarheid van de handelszaak door het werfverkeer en de uitvoering van de werken, merkt de Raad nog op dat tijdelijke hinder tijdens de uitvoering van werken niet in aanmerking kan genomen worden ter ondersteuning van enige hoogdringendheid.

(9)

Bovendien volstaat een beweerd financieel nadeel op zich niet om de hoogdringendheid aan te tonen. De Raad wijst er immers op dat een financieel nadeel, om de schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing te verantwoorden, dermate omvangrijk moet zijn dat de verzoekende partijen de duur van de vernietigingsprocedure niet zullen kunnen overbruggen.

De verzoekende partijen tonen dit geenszins aan.

3.4

Verder beklagen de verzoekende partijen zich ook over een verminderding van de bereikbaarheid en (commerciële) zichtbaarheid van de woning en de nagelstudio (na uitvoering van de werken) doordat het perceel niet meer rechtstreeks aansluit op de Zeelsebaan.

De verzoekende partijen maken niet inzichtelijk in welke opzicht er sprake kan zijn van een verminderde bereikbaarheid van hun perceel, aangezien er een nieuwe ventweg wordt aangelegd, die volgens de aanvrager net bedoeld is om de aangelanden op een veiligere en betere manier dan nu het geval is te ontsluiten. De geformuleerde kritiek omtrent het nut, de noodzaak en de veiligheid van de voorziene ventweg, betreft louter de weergave van een eigen visie van de verzoekende partijen die niet wordt gestaafd door enig objectief gegeven en waaruit geen ernstig nadeel kan afgeleid worden.

De Raad merkt ook op dat in zoverre de eerste verzoekende partij aan de herinrichting van de Zeelsebaan een economisch nadeel wil koppelen, dit maar in aanmerking kan worden genomen in geval dit voortvloeit uit of in verband staat met de stedenbouwkundige hinder die de bestreden beslissing veroorzaakt, terwijl dit niet wordt aannemelijk gemaakt en niet wordt onderbouwd aan de hand van concrete cijfers of andere elementen. De Raad stelt vast dat ze evenmin aannemelijk maakt dat de zichtbaarheid van haar handelszaak op ernstige wijze wordt aangetast door de voorziene (her)inrichting van de Zeelsebaan. Uit het door haar bijgebracht fotomateriaal blijkt immers dat vooraan op het perceel een grote boom staat en dat de rechter perceelsgrens over de volledige diepte van de parking (vanaf het openbaar domein tot de voorgevel) is afgewerkt met een hoge groenstructuur (leilinden of een variante). Ook in de huidige toestand is de voorgevel vanop de Zeelsebaan dus enkel volledig zichtbaar als men dwars op de weg staat. De gevel is door het aanwezige hoge groen niet zichtbaar vanop de rijweg richting Kleinzand, en is mede door de diepe inplanting van het gebouw op het perceel slechts beperkt zichtbaar vanop de rijweg richting Grootzand. De eerste verzoekende partij kan dus niet gevolgd worden waar ze zich beklaagt over een verminderde commerciële zichtbaarheid van haar nagelstudio, aangezien de (beperkte) zichtbaarheid volgt uit de diepe inplanting van het gebouw op het perceel en de eigen keuze van aanplant van hoog groen in de voortuin (parking).

Evenmin kunnen de tweede en derde verzoekende partijen begrepen worden waar ze zich enerzijds beklagen over een aantasting van hun privacy door de bijkomende verkeersbewegingen op de ventweg en anderzijds een verlies aan zichtbaarheid van hun woning (vanop de hoofdweg) door diezelfde ventweg aanhalen. Deze aangevoerde stellingen zijn tegenstrijdig en heffen elkaar op.

4.

Tot slot kan de uiteenzetting van de verzoekende partijen over de beweerde nakende aanvang van de riolerings- en wegeniswerken niet op zichzelf de hoogdringendheid onderbouwen.

De voorbereidende nutswerken (niet begrepen in de bestreden beslissing) zijn volgens mededeling van de Stad Dendermonde blijkbaar aangevat op 17 januari 2020 en zijn vervolgens begin maart 2020 stopgezet ingevolge de corona-omstandigheden. De hervatting van deze nutswerken is

(10)

volgens een mededeling van 15 april 2020 voorzien in de navolgende weken. De juiste datum en het feit of de werken reeds zijn hervat is niet geweten.

De bestreden beslissing dateert van 25 februari 2020. De uitvoering van de werken was, volgens de verzoekende partijen, op het moment van het inleiden van de schorsingsvordering op 9 mei 2020 nog niet aangevat.

De datum waarop de riolerings- en wegeniswerken aan de Zeelsebaan zullen worden aangevat is, volgens de laatste mededeling van de Stad Dendermonde van 15 april 2020, niet gekend.

De verzoekende partijen brengen tot slot een mailbericht bij waarin staat dat “de werken op de Zeelsebaan starten op maandag 14 september 2020”. Aangezien dit bericht niet gedateerd is, kan niet nagegaan worden in hoeverre deze timing juist is. Bovendien is het ook onduidelijk of dit bericht betrekking heeft op de start van de rioleringswerken of van de bovenbouw. Evenmin kan uit dit bericht afgeleid worden dat de aanleg van de ventweg, waarover de verzoekende partijen zich beklagen, ook in de nabije toekomst zal aanvatten.

De Raad kan enkel vaststellen dat de verzoekende partijen geen stukken bijbrengen waaruit (met enige waarschijnlijkheid) het tijdstip van de aanvang der werken, in het bijzonder de aanleg van de ventweg, kan afgeleid worden.

Wel blijk uit de verantwoordingsnota bij de aanvraag en de bestreden beslissing dat de uitvoering van de werken gefaseerd zal verlopen waarbij de Steenweg op Grembergen zal worden aangepakt vervolgens het eerste deel van de Zeelsebaan (vanaf Grootzand tot het tankstation) en tot slot het tweede deel van de Zeelsebaan (vanaf het tankstation tot Kleinzand). De aanleg van de ventweg is voorzien in deze laatste fase.

Gelet op het ontbreken van nadere verduidelijking door de verwerende partij (omdat zij niet de uitvoerder van de vergunning is) en de afwezigheid van tussenkomst door de vergunninghouder, wendt de Raad zijn inquisitoriale bevoegdheid aan die hem in staat stelt de stand van de werken bijkomend zelf te onderzoeken. Uit de meest recente publicatie op de website van de stad Dendermonde (https://www.dendermonde.be/product/4517/zeelsebaan-wegen--en-riolerings- werken) blijkt dat de tweede fase van de werken aan de Zeelsebaan (vanaf het tankstation tot Kleinzand en met inbegrip van de aanleg van de ventweg) ten vroegste in het voorjaar 2021 zal worden aangevat. Bovendien blijft de woning en de handelszaak van de verzoekende partijen tijdens de uitvoering van de werken in de eerste fase (vanaf Groot tot het tankstation) bereikbaar aangezien weliswaar het verkeer in de beide rijrichtingen voor alle verkeer afgesloten wordt maar plaatselijk verkeer toegestaan blijft.

Uit de omvang van de infrastructuurwerken en de voorziene gefaseerde uitvoering kan dan ook redelijkerwijze afgeleid worden dat de realisatietermijn van de werken omvangrijk zal zijn, en geraamd wordt op ongeveer anderhalf jaar. Dit blijkt ook uit het mailbericht waarin wordt gesteld dat bij aanvang van de werken op 14 september 2020 het einde voorzien wordt eind 2021.

Bijkomend moet rekening gehouden worden met een vertraging van enkele maanden ingevolge de vanaf 13 maart 2020 in het kader van het afgekondigd nationaal noodplan genomen dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 tegen te gaan. Vanaf 23 maart 2020 werden de bouwbedrijven voor het eerst uitdrukkelijk vermeld in de lijst van bedrijven van de cruciale sectoren en de essentiële diensten die hun activiteiten mochten blijven uitoefenen mits de opgelegde beperkingen werden nageleefd. Concreet moesten de bouwbedrijven hun activiteiten beperken tot de “dringende werkzaamheden en tussenkomsten” (ministerieel besluit van 23 maart

(11)

2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken). Vanaf 4 mei 2020 gold deze beperking niet meer voor de bouwbedrijven (ministerieel besluit van 30 april 2020 houdende wijziging van het ministerieel besluit van 23 maart 2020).

Uit het voorgaande kan, in tegenstelling tot de beweringen van de verzoekende partijen, niet afgeleid worden dat een beoordeling van de vernietigingsvordering te laat zal komen, zeker nu hun kritiek enkel gericht is op de aanleg van de ventweg (parallel aan de Zeelsebaan), die pas voorzien is in de laatste fase van de werken.

Hierbij merkt de Raad ook op dat de verzoekende partijen op pagina 30 van hun verzoekschrift (laatste paragraaf) zelf aangeven dat het deel van hun eigendom, nodig voor de realisatie van de ventweg nog niet is onteigend: “de ventweg die deels zou worden aangelegd over het – nog niet onteigende – terrein van verzoekende partijen”.

Ter zitting merken ze op dat door het (door henzelf bijgebracht) tussenvonnis van 7 juli 2020 over de wettigheid van de onteigening niet belet dat de werken, ook de aanleg van de ventweg, worden aangevat. Los van de discussie over de wettigheid van de onteigening en de vraag of er reeds een eigendomsoverdracht is, waarover de Raad zich in voorliggende procedure niet vermag uit te spreken, wordt opgemerkt dat de loutere afronding van de onteigeningsprocedure geen indicatie vormt dat de werken onmiddellijk zullen gestart worden.

5.

De Raad moet, gelet op voorgaande overwegingen, dan ook vaststellen dat uit de uiteenzetting van de verzoekende partijen geen redenen blijken die aantonen dat de afhandeling van de vernietigingsprocedure te laat zal komen om de opgeworpen gevreesde nadelen op te vangen, temeer nu blijkt dat een aantal van de aangevoerde nadelen niet hun oorzaak vinden in de bestreden beslissing en anderzijds de overige aangevoerde nadelen niet persoonlijk kunnen betrokken worden op de verzoekende partijen, dan wel niet afdoende en concreet inzichtelijk noch aannemelijk worden gemaakt. Evenmin wordt aangetoond dat het verstrijken van de tijd, in afwachting van een uitspraak ten gronde, tot zwaarwichtige schadelijke gevolgen zou leiden.

Het aangevraagde betreft immers een omvangrijk infrastructuurproject, dat op heden nog niet gestart is en waarvan niet is aangetoond dat het binnen korte termijn zal kunnen gerealiseerd worden zodanig dat de normale doorlooptijd van het vernietigingsberoep niet zou toelaten om de door de verzoekende partijen opgeworpen nadelige gevolgen doelmatig op te vangen. Dit geldt des ter meer omdat de door de verzoekende partijen aangeklaagde gevolgen en betwisting blijkbaar enkel gericht is op het onderdeel van de beslissing dat betrekking heeft op de aanleg van de ventweg (die is voorzien in de laatste fase van de werken).

Uit voorgaande overwegingen blijkt dat niet voldaan is aan de in artikel 40, §1, 1° DBRC-decreet gestelde voorwaarde dat een bestreden vergunningsbeslissing alleen geschorst kan worden wanneer er hoogdringendheid wordt aangetoond. Deze vaststelling volstaat om de vordering af te wijzen.

A. Ernstige middelen

Aangezien de Raad in het vorige onderdeel heeft vastgesteld dat de verzoekende partij de hoogdringendheid niet aantoont, is een onderzoek naar de ernst van de middelen niet aan de orde.

(12)

BESLISSING VAN DE RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

1. De Raad verwerpt de vordering tot schorsing.

2. De uitspraak over de kosten wordt uitgesteld tot de beslissing over de vordering tot vernietiging.

Dit arrest is uitgesproken in zitting van 24 september 2020 door de tweede kamer.

De toegevoegd griffier, De voorzitter van de tweede kamer,

Margot DEPRAETERE Hilde LIEVENS

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wat betreft de aangevoerde impact van de bestreden beslissing op de erfgoedwaarden van het te slopen café stelt ze dat verzoekende partijen in het licht van de

Omdat de verwerende partij wel degelijk de afbraak als voorwaarde heeft opgelegd, kunnen de verzoekende partijen niet overtuigen in hun stelling dat hun bezwaren

De verwerende partij heeft, na heroverweging van haar eerdere beslissing die vernietigd werd door de Raad, het administratief beroep van de verzoekende partijen tegen de beslissing

De verzoekende partijen lijken op onrechtstreekse wijze een handhavingskwestie voor de Raad uit te willen klaren - met verwijzing naar het feit dat de tussenkomende partij “(1)

In antwoord op de repliek van de tussenkomende partijen stelt de verzoekende partij onder meer dat ze niet ernstig kunnen volhouden de bestaande grootschalige windturbines

De verzoekende partijen vorderen door neerlegging in het digitaal loket op 11 mei 2021 de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid (UDN) van de beslissing van de verwerende

De verwerende partij heeft het administratief beroep van de verzoekende partij tegen de weigeringsbeslissing van het college van burgemeester en schepenen van de

De tussenkomende partij benadrukt dat de bestreden beslissing de bouw van slechts drie woningen als voorwerp heeft en dat de verzoekende partijen de schorsing bij uiterst