• No results found

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

R AAD VOOR V ERGUNNINGSBETWISTINGEN

A RREST

van 25 februari 2021 met nummer RvVb-S-2021-0700 in de zaak met rolnummer 1920-RvVb-0476-SA

Verzoekende partij mevrouw Kristin GOEMAN, met woonplaatskeuze te 3370 Boutersem, Heidestraat 29

Verwerende partij de provincie VLAAMS-BRABANT

vertegenwoordigd door de deputatie van de provincieraad

Tussenkomende partijen 1. mevrouw Brendy MAESEN

vertegenwoordigd door advocaat Kristien VANDERHEIDEN met woonplaatskeuze op het kantoor te 3000 Leuven, Diestsevest 47/001

2. het college van burgemeester en schepenen van de gemeente BOUTERSEM

3. de gemeente BOUTERSEM, vertegenwoordigd door het college van burgemeester en schepenen

beide vertegenwoordigd door advocaat Bert BEELEN met woonplaatskeuze op het kantoor te 3000 Leuven, Justus Lipsiusstraat 24

I. BESTREDEN BESLISSING

De verzoekende partij vordert met een aangetekende brief van 24 februari 2020 de schorsing van de tenuitvoerlegging en de vernietiging van:

1. de beslissing van de tweede tussenkomende partij van 22 oktober 2019 en

2. de beslissing van de provinciale omgevingsambtenaar van de provincie Vlaams- Brabant van 10 februari 2020.

De verwerende partij heeft bij monde van haar gemachtigde provinciale omgevingsambtenaar het administratief beroep van de verzoekende partij tegen de beslissing van de tweede tussenkomende partij van 22 oktober 2019, waarbij een omgevingsvergunning wordt verleend voor het bouwen van een vrijstaande eengezinswoning op het perceel gelegen te 3370 Boutersem, Heidestraat 31 en met als kadastrale omschrijving afdeling 1, sectie A, nummer 136, onontvankelijk verklaard.

II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING

1.

Met een arrest van 17 juni 2020 met nummer RvVb-UDN-1920-0944 verwerpt de Raad de op 3 juni 2020 gevorderde schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid van de tweede bestreden

(2)

uiterst dringende noodzakelijkheid ook gericht is tegen de eerste bestreden beslissing, oordeelt de Raad dat ze onontvankelijk is omdat die beslissing geen ‘in laatste administratieve aanleg genomen beslissing’ in de zin van artikel 105, §1 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning is.

De verzoekende partij vraagt de voortzetting van de rechtspleging.

2.

Met een beschikking van 21 augustus 2020 stelt de waarnemend voorzitter van de Raad vast dat het op 24 februari 2020 ingediend beroep tot schorsing en vernietiging van vermelde beslissingen op het eerste gezicht alleen korte debatten vereist.

De procespartijen worden opgeroepen voor de behandeling van het dossier met korte debatten op de openbare zitting van 15 oktober 2020.

Mevrouw Kristin GOEMAN voert het woord als verzoekende partij. Advocaat Jutte NIJS loco advocaat Kristien VANDERHEIDEN voert het woord voor huidig eerste tussenkomende partij.

De verwerende partij en huidig tweede tussenkomende partij verschijnen schriftelijk.

3.

Met een arrest van 3 december 2020 met nummer RvVb-A-2021-0355 beslist de Raad om de procedure volgens de gewone rechtspleging voort te zetten wegens een mogelijk valsheidsincident (artikel 92 DBRC-besluit) voor wat betreft de exacte datum van aanplakking van de eerste bestreden beslissing die, op het eerste gezicht, bepalend is voor de tijdigheid van het administratief beroep van de verzoekende partij en, zodoende, ook voor de gegrondheid van haar vordering.

4.

De eerste tussenkomende partij verzoekt met een aangetekende brief van 23 december 2020 om in de procedure tot schorsing en vernietiging tussen te komen. De voorzitter van de Raad verleent haar met een beschikking van 13 januari 2021 de toelating om tussen te komen in de debatten.

De tweede en de derde tussenkomende partij verzoeken met een aangetekende brief van 23 december 2020 om in de procedure tot schorsing en vernietiging tussen te komen. De voorzitter van de Raad verleent hen met een beschikking van 13 januari 2021 de toelating om tussen te komen in de debatten.

5.

De verwerende partij dient een nota over de vordering tot schorsing en het administratief dossier in. De argumentatie van de tussenkomende partijen over de vordering tot schorsing is vervat in hun verzoekschriften tot tussenkomst.

De kamervoorzitter behandelt de vordering tot schorsing op de openbare zitting van 11 februari 2021.

Mevrouw Kristin GOEMAN voert het woord als verzoekende partij. Advocaat Stijn CLERX, loco advocaat Kristien VANDERHEIDEN voert het woord voor de eerste tussenkomende partij.

De tweede en de derde tussenkomende partij verschijnen schriftelijk.

De verwerende partij, hoewel behoorlijk opgeroepen, verschijnt niet op de zitting.

(3)

Het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (Procedurebesluit) zijn toegepast.

III. FEITEN

Voor een meer uitvoerig feitenrelaas volstaat het te verwijzen naar onderdeel III van het arrest van 17 juni 2020 met nummer RvVb-UDN-1920-0944. Dit zijn er de meest relevante elementen uit:

1.

Het dossier kent een voorgeschiedenis die – na tussengekomen arresten van de Raad van 17 november 2015 met nummer RvVb/A/1516/0231 en van 28 november 2017 met nummer RvVb/A/1718/0276 – resulteert in een definitieve verkavelingsvergunning van 18 januari 2016 op naam van de gemeente Boutersem voor een perceel gelegen te 3370 Boutersem, Heidestraat, met als kadastrale omschrijving afdeling 1, sectie A, nummer 136H. De verzoekende partij is eigenaar/bewoner van een woning op een naastliggend terrein.

2.

De eerste tussenkomende partij dient op 11 september 2019 bij de tweede tussenkomende partij een aanvraag in voor een omgevingsvergunning voor “het bouwen van een vrijstaande ééngezinswoning” in de Heidestraat 31 te 3370 Boutersem, binnen de omschrijving van die vergunde niet-vervallen verkaveling ‘39V342/1’ van 18 januari 2016.

Na een openbaar onderzoek van 19 september 2019 tot en met 18 oktober 2019, beslist de tweede tussenkomende partij op 22 oktober 2019 om de omgevingsvergunning te verlenen.

Dit is de eerste bestreden beslissing.

3.

Tegen die beslissing tekent de verzoekende partij op 15 januari 2020 administratief beroep aan bij de verwerende partij.

De provinciale omgevingsambtenaar verklaart het beroep op 10 februari 2020 niet ontvankelijk omwille van:

• de schending van artikel 54, 3° van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning (hierna: Omgevingsvergunningsdecreet of OVD): het beroepschrift van 15 januari 2020 is laattijdig omdat de beroepstermijn op 29 november 2019 verstreek,

• de schending van artikel 74, §1 van het besluit van de Vlaamse regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het OVD (hierna: Omgevingsvergunningsbesluit of OVB): in het beroepschrift wordt niet op afdoende wijze uiteengezet welke gevolgen de verzoekende partij van de vergunningsbeslissing ondervindt of waarschijnlijk ondervindt.

Dit is de tweede bestreden beslissing.

(4)

IV. ONTVANKELIJKHEID VAN DE TUSSENKOMSTEN

Een onderzoek van de ontvankelijkheid van de verzoeken tot tussenkomst is enkel aan de orde als de voorwaarden om de schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing te bevelen, zijn vervuld. Zoals hierna zal blijken, is dit niet het geval.

V. ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT SCHORSING

De verwerende partij en de tussenkomende partijen betwisten de ontvankelijkheid van de vordering bij gebrek aan belang. De eerste tussenkomende partij voegt daar nog een exceptie van ontvankelijkheid aan toe voor wat betreft de eerste bestreden beslissing, die door de tweede bestreden beslissing vervangen is.

De tweede en de derde tussenkomende partij voegen als exceptie van ontvankelijkheid nog het gebrek aan middelen toe.

De Raad is echter van oordeel dat de excepties slechts onderzocht en beoordeeld dienen te worden wanneer de voorwaarden om de schorsing te bevelen, zijn vervuld. Zoals hierna zal blijken, is dit niet het geval.

VI. ONDERZOEK VAN DE VORDERING TOT SCHORSING

De verzoekende partij die bij de Raad de schorsing van de bestreden beslissing nastreeft moet de hoogdringendheid van de zaak aantonen. Ze moet daarnaast ook een middel aanvoeren dat op basis van een eerste voorlopig onderzoek de vernietiging van de beslissing kan verantwoorden en dus ernstig is. Pas wanneer die twee voorwaarden vervuld zijn, kan de Raad de schorsing van de bestreden beslissing bevelen. (artikel 40, §1 DBRC-decreet)

A. Hoogdringendheid Standpunt van de partijen

1.

De verzoekende partij stelt dat de behandeling van de zaak ten gronde te laat komt als de bouwwerken starten en dat, wanneer nu niet geschorst wordt, er wel degelijk zal gebouwd worden.

In afwachting van het arrest van de Raad van State over de door haar gevorderde vernietiging van de verkoop van de in de naastliggende verkaveling begrepen percelen (dit is de zaak met als rolnummer G/A 226.443/X-17354), waaronder het perceel van de aanvraag, zou alleen nog het schorsen van de bestreden omgevingsvergunning haar enige vorm van rechtszekerheid bieden.

Minstens toch totdat de Raad van State over de wettigheid van die verkoop duidelijkheid schept.

Ze wijst verder op haar bewuste keuze om op de uiterste grens van de bouwzone te gaan wonen met, bijgevolg, slechts een beperkt aantal buren. Als die leefomgeving verandert, wordt haar huis er één ‘in een rij’. Hierdoor daalt de effectieve en emotionele waarde van haar woning.

2.

De verwerende partij antwoordt dat die vage en algemeen geformuleerde nadelen op geen enkele manier worden gestaafd met precieze, pertinente en concrete elementen die ook aannemelijk zijn.

(5)

3.

De eerste tussenkomende partij voegt daar met verwijzing naar rechtspraak aan toe dat het loutere feit dat een omgevingsvergunning uitvoerbaar is, niet volstaat voor hoogdringendheid, noch het feit dat de afwikkeling van de procedure ten gronde een bepaald tijdsverloop kent.

Ze stelt ook nog dat de werken ondertussen aangevat zijn, en dat de verzoekende partij niet aantoont dat de behandelingstermijn van een vernietigingsprocedure onverenigbaar is met de nadelen die ze zogezegd ondervindt.

4.

De tweede en de derde tussenkomende partij voeren niets aan over de door de verzoekende partij voorgehouden hoogdringendheid. Wel stippen ze - voorafgaand aan de weerlegging van de middelen - aan dat de percelen naast het door de verzoekende partij bewoonde perceel onbetwistbaar deel uitmaken van een definitief verkregen verkavelingsvergunning, zodat het daar mogen bouwen van woningen niet meer ter discussie staat.

Beoordeling door de Raad

De verzoekende partij die vindt dat haar zaak hoogdringend is, moet in het verzoekschrift onderbouwd uiteenzetten waarom dat het geval is (artikel 40, §3 DBRC-decreet). Op haar rust dus de bewijslast om voldoende precies en aannemelijk aan te tonen dat ze nadelige gevolgen kan ondervinden door de bestreden beslissing en de afhandeling van de vernietigingsprocedure te laat zal komen om die gevolgen te voorkomen.

De Raad stelt vast dat de Raad van State met een arrest van 2 februari 2021 met nummer 249.682 (in de zaak A. 226.443/X-17.354) het beroep van de verzoekende partij tot vernietiging van de beslissingen van de gemeente Boutersem en een notaris tot de verkoop van percelen nabij de woning van de verzoekende partij heeft verworpen. In zoverre de vordering tot schorsing ertoe strekt om de uitspraak van de Raad van State veilig te stellen, is de vordering hierdoor zonder voorwerp geworden.

Bovendien legt de eerste tussenkomende partij ter zitting een foto neer die aantoont dat de met de bestreden beslissing vergunde woning inmiddels volledig opgericht is. Dit gegeven wordt niet betwist door de verzoekende partij. Het is, nog steeds volgens de eerste tussenkomende partij, de bedoeling om de woning vanaf de week die volgt op de week van de zitting effectief te gaan betrekken.

De nadelige gevolgen die de verzoekende partij naar eigen zeggen meent te ondervinden van het bouwen van de woning kunnen dus niet meer voorkomen worden met een eventuele schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing. De schorsing die enkel kan bevolen worden als dit voor de verzoekende partij een nuttig effect heeft, is door de oprichting van de woning doelloos geworden.

Daarom moet de Raad het gebrek aan hoogdringendheid vaststellen.

Er is dan ook niet voldaan aan de in artikel 40, §1, 1° DBRC-decreet gestelde voorwaarde dat een bestreden vergunningsbeslissing alleen geschorst kan worden wanneer er hoogdringendheid wordt aangetoond. Deze vaststelling volstaat om de vordering af te wijzen.

(6)

B. Ernstige middelen

Aangezien de Raad in het vorige onderdeel heeft vastgesteld dat de verzoekende partij de hoogdringendheid niet aantoont, is een onderzoek naar de ernst van de middelen niet aan de orde.

BESLISSING VAN DE RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

1. De Raad verwerpt de vordering tot schorsing.

2. De uitspraak over de kosten wordt uitgesteld tot de beslissing over de vordering tot vernietiging.

Dit arrest is uitgesproken in zitting van 25 februari 2021 door de vijfde kamer.

De toegevoegd griffier, De voorzitter van de vijfde kamer,

Bart VOETS Pieter Jan VERVOORT

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De verwerende partij heeft, na heroverweging van haar eerdere beslissing die vernietigd werd door de Raad, het administratief beroep van de verzoekende partijen tegen de beslissing

Volgens de kamer wordt het oorzakelijk verband met de buitengewone omstandigheid van de staking ook niet verbroken door het feit dat de afwijking van het

Gezien een personeelslid voor wie geen geïndividualiseerde functiebeschrijving werd opgesteld volgens de bepalingen van hoofdstuk Vbis van dit Rechtspositiedecreet, niet kan worden

Ten onrechte stelt verzoekende partij dat het evaluatiedossier niet volledig zou zijn of niet-toegelaten stukken zou bevatten: voor zover dit nuttig bij de zaak kan

Overwegende dat voor het beweerde “alcoholprobleem” geen tijdsaanduiding wordt gegeven zodat niet kan opgemaakt worden wanneer zich incidenten hebben voorgedaan die een

In afwachting van een aanpassing van het huishoudelijk reglement van de Kamer van Beroep, werd een ad hoc-regeling gevolgd om de rechten van de betrokken

Overwegende dat verzoekende partij het voorval met drie leerlingen op 8 maart 2008 minimaliseert en beweert dat zijn uitlatingen moeten worden beschouwd als een

21 september 2015, 12, 19 en 26 oktober 2015 van huisarts … in voorliggend geval de beslissing van de arbeidsgeneesheer ongemoeid laten omdat in die attesten wordt vermeld