• No results found

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

R AAD VOOR V ERGUNNINGSBETWISTINGEN

A RREST

van 18 februari 2021 met nummer RvVb-A-2021-0650 in de zaak met rolnummer 1920-RvVb-0790-A

Verzoekende partijen 1. mevrouw Magda DE VLAMYNCK 2. de heer Kamiel SIMOENS

vertegenwoordigd door advocaat Filip CAPPELLE met woonplaatskeuze op het kantoor te 8850 Ardooie, Polenplein 11/B1

Verwerende partij het VLAAMSE GEWEST

vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering

vertegenwoordigd door advocaten Sven VERNAILLEN en Katrien DAMS met woonplaatskeuze op het kantoor te 2600 Antwerpen- Berchem, Borsbeeksebrug 36

I. BESTREDEN BESLISSING

De verzoekende partijen vorderen met een aangetekende brief van 24 juli 2020 de vernietiging van het definitief besluit van de verwerende partij van 28 mei 2020 tot onteigening, voor de aanleg van fietspaden langs de N367 en de N302 te Middelkerke, van, onder andere, de percelen met als kadastrale omschrijving afdeling 7, sectie A , nummers 11C, 253A, 255B en 251T.

II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING

Met een beschikking van 2 december 2020 heeft de voorzitter van de Raad voor Vergunningsbetwistingen vastgesteld dat het beroep op het eerste gezicht alleen korte debatten vereist omdat de Raad, krachtens het Onteigeningsdecreet niet bevoegd is te oordelen over een beroep tot vernietiging van een definitief onteigeningsbesluit wanneer de verzoekende partij, op basis van dat besluit, voor de gewone rechtbank gedagvaard is voor die onteigening.

De verwerende partij stelt in een brief van 21 oktober 2020:

“…

Onderwijl werd de Vrederechter van het tweede kanton Oostende gevat middels twee dagvaardingen tot onteigening dd. 16 oktober 2020 overeenkomstig artikel 46 van het Vlaamse Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017.

Gelet op deze dagvaardingen in onteigening voor openbaar nut van 16 oktober 2020 is uw Raad thans niet langer bevoegd om zich uit te spreken over het in rand vermelde vernietigingsberoep dat namens mevrouw Magda De Vlamynck en de heer Kamiel Simoens bij Uw Raad werd ingesteld en dit gelet op de exclusieve bevoegdheid van de vrederechter inzake onteigeningen overeenkomstig artikel 595 Ger.W.

…”

(2)

Aan de procespartijen is een termijn van dertig dagen verleend, die ingaat de dag na die van de betekening van voormelde beschikking, om, per beveiligde zending en via e-mailbericht aan de Raad en de andere procespartijen een nota met opmerkingen over de vaststelling in voormelde beschikking te bezorgen.

De verzoekende partijen en de verwerende partij dienen een nota met opmerkingen in.

De procespartijen werden opgeroepen voor de zitting van 2 februari 2021. De procespartijen hebben ingestemd met het schriftelijk behandelen en in beraad nemen van de vordering met toepassing van artikel 85, §3 van het het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (Procedurebesluit).

Het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het Procedurebesluit zijn toegepast.

III. FEITEN

Met een definitief onteigeningsbesluit van 28 mei 2020 beslist de Vlaamse minister van Mobiliteit en Openbare Werken dat, in het algemeen belang, de inbezitneming van een aantal onroerende goederen op het grondgebied van de gemeente Middelkerke, zoals vermeld en afgebeeld op de bij dat besluit gevoegde onteigeningsplannen met nummers 1M3D8J G 120842 00 en 1M3D8J G 120843 00 waarop die onroerende goederen geel zijn ingekleurd, volstrekt noodzakelijk is.

De op voormelde plannen vermelde en afgebeelde onteigeningen zijn nodig voor de realisatie van veilige fietsinfrastructuur op de N367-Brugsesteenweg en de N302-Schorestraat in Middelkerke:

langs het gedeelte van de N367, waarop het besluit betrekking heeft, is er maar deels een gemarkeerd aanliggend fietspad van 90 centimeter breed en is er deels geen fietspad, net zoals langs het gedeelte van de N302, waarop het besluit betrekking heeft, en men beoogt tevens de realisatie van een veilige en rechtstreekse fietsverbinding tussen de deelgemeenten Sint-Pieter- Kapelle, Schore en Mannekensvere.

Dat is de bestreden beslissing.

IV. ONTVANKELIJKHEID VAN HET BEROEP - RECHTSMACHT VAN DE RAAD

Standpunt van de partijen

1.

De verzoekende partijen stellen in hun nota dat de Raad inderdaad niet langer bevoegd is te oordelen over het beroep tot vernietiging van het definitief onteigeningsbesluit, maar vragen wel de verwerende partij te veroordelen tot de kosten, meer bepaald de door hen betaalde rolrechten en een rechtsplegingsvergoeding ten bedrage van 700 euro.

2.

In haar nota vraagt de verwerende partij de Raad zich, omwille van de dagvaarding van de verzoekende partijen op 16 oktober 2020 voor de Vrederechter van het tweede kanton Oostende, onbevoegd te verklaren, minstens het beroep af te wijzen, en de verzoekende partijen te veroordelen tot betaling van de kosten.

(3)

Beoordeling door de Raad

1.

Artikel 43 van het Onteigeningsdecreet (onderdeel van Titel 3, “Bestuurlijke fase”, hoofdstuk 8

“Bevoegd rechtscollege”) bepaalt:

“Het definitieve onteigeningsbesluit kan door de belanghebbenden bestreden worden bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen, opgericht bij artikel 4.8.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, met toepassing van de regels die met betrekking tot de geschillenbeslechting door dat rechtscollege zijn bepaald bij of krachtens het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges.”

Artikel 46 § 1 van het Onteigeningsdecreet (onderdeel van Titel 4, “Gerechtelijke fase”, hoofdstuk 1 “De aanhangigmaking van de zaak”) bepaalt:

“De zaak wordt bij dagvaarding aanhangig gemaakt bij de vrederechter, met inachtname van een dagvaardingstermijn van vijftien dagen.”

Artikel 50 § 1 van het Onteigeningsdecreet (onderdeel van Titel 4, “Gerechtelijke fase”, hoofdstuk 2 “De behandeling van de zaak”, Afdeling 1 “De wettigheid van de onteigening en de provisionele onteigeningsvergoeding”, Onderafdeling 1 “Eerste aanleg”) bepaalt:

“De vrederechter doet binnen drie maanden na de inleidingszitting uitspraak over de wettigheid van de onteigening. Het vonnis wordt geacht op tegenspraak te zijn”.

Artikel 54 § 1 van het Onteigeningsdecreet (onderdeel van Titel 4, “Gerechtelijke fase”, hoofdstuk 2 “De behandeling van de zaak”, Afdeling 1 “De wettigheid van de onteigening en de provisionele onteigeningsvergoeding”, Onderafdeling 2 “Hoger beroep”) bepaalt:

“Tegen het vonnis waarin de vrederechter met toepassing van artikel 50, § 1, uitspraak doet over de wettigheid van het definitieve onteigeningsbesluit, kan enkel in volgende gevallen hoger beroep worden ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg:

1° als de vrederechter de onteigening onwettig acht en weigert: door de onteigenende instantie;

2° als de vrederechter de onteigening wettig acht en toelaat: door elke partij die de wettigheid heeft betwist.”

2.

De memorie van toelichting bij het ontwerp van Onteigeningsdecreet verduidelijkt als volgt de verhouding tussen de rechtsmacht van de Raad enerzijds en van de gewone rechter anderzijds om, wanneer daartoe aangezocht, te oordelen over de wettigheid van het onteigeningsbesluit (Parl.St. Vl.Parl. 2016-17, nr. 991/1, p. 73-74):

“…

2. Marginale weerslag op de federale bevoegdheden

2.3. Geen impact op federale hoven en rechtbanken

(4)

Zodra de administratieve fase is afgerond, d.w.z. de gerechtelijke fase is aangevat d.m.v.

een dagvaarding voor de vrederechter, zal de Raad voor Vergunningsbetwistingen zich echter onbevoegd verklaren, gelet op de exclusieve bevoegdheid van de gewone rechter voor geschillen omtrent burgerlijke rechten (artikel 144 van de Grondwet). Ook de gewone rechter heeft immers de verplichting om besluiten van de onteigenende instantie op hun wettigheid te toetsen.

Zie hiervoor RvS 4 juni 2013, nr. 223.722: “Die bevoegdheid van de gewone rechter sluit de bevoegdheid van de Raad van State uit om kennis te nemen van een beroep tot nietigverklaring van die handelingen, indien dat beroep is ingesteld door de onteigende. Deze bevoegdheidsuitsluiting geldt vanaf de dagvaarding om voor de gewone rechter te verschijnen en ten aanzien van de personen die tot die procedure toegang hebben. Zij geldt ook voor het beroep dat bij de Raad van State werd ingesteld vooraleer de vrederechter werd geadieerd”. Zie hierover ook G. DEBERSAQUES, “De rechtsmacht van de Raad van State inzake onteigening ten algemene nutte”, TBP 2000, afl. 1, 12-19.

Het beroep bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen kan in elk geval worden ingesteld door elke eigenaar of houder van een zakelijk of persoonlijk recht op het onroerend goed dat het voorwerp is van de onteigening. Gelet op het residuaire karakter van deze rechtsbescherming ten aanzien van de gerechtelijke fase van de onteigeningsprocedure verdwijnt de bevoegdheid van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, althans voor beroepen ingesteld door deze personen, van zodra de zaak aanhangig is gemaakt bij de vrederechter (Vgl. RvS 1 december 2008, nr. 188.392, De Cloedt (eigenaar); RvS 18 november 2011, nr. 216.332, bvba Landexplo Zele e.a. (andere rechthebbenden)).

Andere personen die geen houder zijn van enig voormeld recht en die toch doen blijken van een belang bij de wettigheidstoetsing door de Raad voor Vergunningsbetwistingen, kunnen een dergelijk beroep instellen, ongeacht of de zaak aanhangig is gemaakt bij de vrederechter, aangezien zij geen partij zijn bij die laatste zaak. Zie RvS 18 november 2011, nr. 216.332, bvba Landexplo Zele e.a. (zgn. “gewone derden”).

De Raad voor Vergunningsbetwistingen neemt dan ook de huidige rol van de Raad van State m.b.t. onteigeningen over. De verhouding tot de rechtelijke macht is dan ook dezelfde als die van de Raad van State (afdeling bestuursrechtspraak).

…”

Deze verduidelijking is gebaseerd op het volgend advies van de Raad van State, afdeling wetgeving, over het voorontwerp van Onteigeningsdecreet (Adv.RvS 13 september 2016, nr.

59.790/1/V):

“…

3. Het beroep bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen

9.1. De organisatie van de rechtsbescherming inzake onteigening omvat niet enkel de voormelde gerechtelijke fase, waarin de gewone rechtbanken op initiatief van de onteigenende instantie de rechtmatigheid van het definitieve onteigeningsbesluit en van de provisionele en definitieve onteigeningsvergoeding beoordelen als een onderdeel van de onteigeningsprocedure, alsook overgaan tot de beoordeling van eventuele aanspraken van de onteigende op de gedwongen aankoop van het restant of van zijn recht op wederoverdracht. Zoals de rechtsbescherming inzake onteigening is geconcipieerd in de ontworpen regeling, houdt ze ook in dat wordt voorzien in de mogelijkheid om de rechtmatigheid van een definitief onteigeningsbesluit te laten toetsen in het kader van een

(5)

objectief beroep bij een Vlaams bestuursrechtscollege, namelijk de Raad voor Vergunningsbetwistingen.

De verhouding van dit beroep tot de gerechtelijke fase wordt niet geregeld in het ontwerp en nauwelijks besproken in de memorie van toelichting. De gemachtigde verklaarde dienaangaande het volgende:

“Het is (…) de bedoeling dat de Raad voor Vergunningsbetwistingen de huidige rol van de Raad van State m.b.t. onteigeningen zal overnemen. De verhouding tot de rechtelijke macht is dan ook dezelfde als die van de Raad van State (afdeling bestuursrechtspraak). Zoals in de [memorie van toelichting] wordt vermeld zal zodra in een dossier de vrederechter wordt gevat, de Raad voor Vergunningsbetwistingen zich onbevoegd verklaren, gelet op de exclusieve bevoegdheid van de gewone burger voor geschillen omtrent burgerlijke rechten (artikel 144 van de Grondwet). Aangezien dit voortvloeit uit de Grondwet, is het niet nodig dit nogmaals expliciet in het decreet op te nemen.”

In het licht van deze verklaring kan worden aangenomen dat, naar analogie van de huidige situatie voor beroepen ingesteld bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, het beroep bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen in elk geval kan worden ingesteld door elke eigenaar of houder van een zakelijk of persoonlijk recht op het onroerend goed dat het voorwerp is van de onteigening. Gelet op het residuaire karakter van deze rechtsbescherming ten aanzien van de gerechtelijke fase van de onteigeningsprocedure kan eveneens worden aangenomen dat de bevoegdheid van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, althans voor beroepen ingesteld door deze personen, verdwijnt van zodra de zaak aanhangig is gemaakt bij de vrederechter.6 Voorts kan worden aangenomen dat ook andere personen die geen houder te zijn van enig voormeld recht en die toch doen blijken van een belang bij de wettigheidstoetsing door de Raad voor Vergunningsbetwistingen, een dergelijk beroep kunnen instellen, ongeacht of de zaak aanhangig is gemaakt bij de vrederechter, aangezien zij geen partij zijn bij die laatste zaak.7

Gelet op het belang van deze bevoegdheidsverdeling voor de rechtzoekende is het raadzaam om ze meer uitvoerig in de memorie van toelichting te schetsen

…”

3.

De wil van de decreetgever om de rechtsmacht van de Raad op dezelfde wijze te regelen als die van de Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak, in de (vroegere) federale onteigeningswetgeving is duidelijk. De Raad kan de invulling van zijn rechtsmacht door de decreetgever, zoals, op verzoek van de Raad van State, afdeling wetgeving, verduidelijkt in de memorie van toelichting, niet negeren.

Artikel 43 van het Onteigeningsdecreet (onderdeel van Titel 3, “Bestuurlijke fase”, hoofdstuk 8

“Bevoegd rechtscollege”) moet dan ook samen gelezen worden met artikelen 46 en 50 van het Onteigeningsdecreet (onderdeel van Titel 4, “Gerechtelijke fase”).

Krachtens het Onteigeningsdecreet is de Raad niet (meer) bevoegd te oordelen over een beroep tot vernietiging van een definitief onteigeningsbesluit wanneer de verzoekende partijen, op basis van dat besluit, voor de gewone rechtbank gedagvaard zijn voor die onteigening, want dan kunnen de verzoekende partijen beroep doen op die rechtsbescherming, met in eerste aanleg, zelfs ambtshalve, en eventueel na beroep, een uitspraak over de wettigheid van het definitief onteigeningsbesluit.

(6)

4.

De dagvaarding tot onteigening, voor het bevoegd vredegerecht, van de verzoekende partijen heeft als gevolg dat de Raad niet (meer) de rechtsmacht heeft om te oordelen over de wettigheid van het bestreden definitief onteigeningsbesluit.

Het beroep van de verzoekende partijen tot vernietiging van de bestreden beslissing is niet (meer) ontvankelijk omwille van het verlies van de rechtsmacht van de Raad om (nog) te oordelen over het beroep van de verzoekende partijen.

V. KOSTEN

De verzoekende partijen vragen hen, ten laste van de verwerende partij, een rechtsplegingsvergoeding ten bedrage van 700 euro toe te kennen.

Met toepassing van artikel 33 DBRC-decreet legt de Raad de kosten van het beroep ten laste van de procespartij die ten gronde in het ongelijk gesteld wordt.

Artikel 21, §7 DBRC-decreet bepaalt dat de Raad, op verzoek een rechtsplegingsvergoeding kan toekennen, die een forfaitaire tegemoetkoming is in de kosten en erelonen van de advocaat van de procespartij die ten gronde in het gelijk gesteld wordt.

De Raad legt de kosten van het beroep, meer bepaald het door de verzoekende partijen betaald rolrecht en een rechtsplegingsvergoeding ten bedrage van 700 euro, ten laste van de verwerende partij, die, na de indiening van het beroep van de verzoekende partijen bij de Raad, de bevoegde vrederechter gevat heeft, waardoor de Raad geen rechtsmacht (meer) heeft.

BESLISSING VAN DE RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

1. De Raad verwerpt de vordering tot vernietiging van de bestreden beslissing.

2. De Raad legt de kosten van het beroep, meer bepaald het door de verzoekende partijen betaald rolrecht ten bedrage van 400 euro en een aan de verzoekende partijen verschuldigde rechtsplegingsvergoeding ten bedrage van 700 euro, ten laste van de verwerende partij.

Dit arrest is uitgesproken in zitting van 18 februari 2021 door de twaalfde kamer.

De toegevoegd griffier, De voorzitter van de twaalfde kamer,

Jelke DE LAET Eddy STORMS

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De verzoekende partijen vorderen met een aangetekende brief van 9 december 2016 de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid van de tenuitvoerlegging van de beslissing

§1, 1° DBRC-decreet brengt de vereiste van hoogdringendheid in verband met de ondoelmatigheid van de behandelingstermijn van een vordering tot vernietiging. Op de

De verwerende partij heeft aan de eerste tussenkomende partij een vergunning tot het wijzigen van een verkavelingsvergunning verleend voor het wijzigen van de te bebouwen

Uit bovenstaande blijkt dat de overeenstemming met de goede ruimtelijk ordening volgens de verwerende partij in het bijzonder knelt op vlak van het ruimtegebruik

Ten overvloede kan er nog op gewezen worden dat de uitvoerige tekst van het verzoekschrift tot vernietiging met vordering tot schorsing, dat 14 middelen bevat (met een

De verzoekende partijen vorderen door neerlegging in het digitaal loket op 11 mei 2021 de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid (UDN) van de beslissing van de verwerende

De verwerende partij heeft het administratief beroep van de verzoekende partijen tegen de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de

heeft BAM te dezen een kunstmatige opdeling van het te realiseren project in twee aparte vergunningsaanvragen doorgevoerd (nl. een sloopaanvraag en een fietsbrugaanvraag),