• No results found

ARCHEOLOGISCH BUREAUONDERZOEK MOORHEIDE TE SWEIKHUIZEN GEMEENTE SCHINNEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ARCHEOLOGISCH BUREAUONDERZOEK MOORHEIDE TE SWEIKHUIZEN GEMEENTE SCHINNEN"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ARCHEOLOGISCH BUREAUONDERZOEK MOORHEIDE

TE SWEIKHUIZEN GEMEENTE SCHINNEN

(2)

Archeologisch bureauonderzoek

Moorheide te Sweikhuizen in de gemeente Schin- nen

Opdrachtgever BRO Tegelen Industriestraat 94 5931 PK Tegelen

Rapportnummer 1432.001

Versienummer D1

Status Eindrapportage

Datum 14 april 2016

Vestiging Swalmen

Opsteller Drs. A.H. Schutte Paraaf

Autorisatie Drs. M. Stiekema (Senior Prospector) Paraaf

© Econsultancy bv, Swalmen

Foto’s en tekeningen: Econsultancy bv, tenzij anders vermeld

Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers. Econsul- tancy aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de advie- zen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.

ISSN: 2210-8777 (Analoog rapport)

(3)

Administratieve gegevens plangebied

Projectcode 1432.001

Toponiem Moorheide

Opdrachtgever BRO Tegelen

Gemeente Schinnen

Plaats Sweikhuizen

Provincie Limburg

Kadastrale gegevens Gemeente Schinnen, sectie A nummer 4599 (ged.)

Omvang plangebied circa 1.000 m2

Kaartblad 68D (1:25.000)

Coördinaten centrum plangebied 187.489/Y: 328.596

Bevoegd gezag Gemeente Schinnen

Bezoekadres: Scalahof 1, 6365 BK Schinnen Postadres: Postbus 50, 6365 ZH Schinnen Tel. 14 046

ARCHIS3

Onderzoeksmeldingsnummer (OM-nr.)

Bureauonderzoek 3996633100

Archeoregio NOaA Limburgs lössgebied

Beheer en plaats documentatie Econsultancy, Swalmen/ Provinciaal Archeologisch Depot Limburg

Uitvoerders Econsultancy, Drs. A.H. Schutte

Kwaliteitszorg

Econsultancy beschikt over een eigen opgravingsvergunning, afgegeven door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). De opgravingsvergunning geeft opdrachtgevers de zekerheid dat het uitvoerend bureau werkt conform de eisen die de RCE stelt op het gebied van competenties en integriteit van medewerkers en het toepassen van vigerende normen en onderzoeksprotocollen. Verder is Econsultancy lid van de Nederlandse Vereniging van Archeologische Opgravingsbedrijven (NVAO). De leden van de NVAO bieden kwalitatief hoogstaand archeologisch onderzoek. Het lidmaatschap is een waarborg voor kwaliteit en betrouwbaarheid. Tevens is Econsultancy aangesloten bij de Vereniging van Ondernemers in Archeologie (VOiA). De VOiA behartigt de belangen van meer dan 100 bedrijven in alle takken van de archeologie.

Betrouwbaarheid

Dit onderzoek is op zorgvuldige wijze uitgevoerd, conform de toepasselijke en van kracht zijnde regelgeving. Een booron- derzoek wordt in het algemeen uitgevoerd door het steekproefsgewijs onderzoeken van de bodem, waardoor het, op basis van de resultaten van een booronderzoek, onmogelijk is garanties af te geven ten aanzien van de aan- of afwezigheid van archeologische waarden. In dit kader dient ook opgemerkt te worden dat geraadpleegde bronnen niet altijd zonder fouten en

(4)

SAMENVATTING

Econsultancy heeft in opdracht van BRO Tegelen op 7 en 11 april 2016 een archeologisch bureauon- derzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen uitbreiding van een AZC. Het plangebied is gelegen aan de Moorheide te Sweikhuizen.

Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Schinnen ligt het plangebied grotendeels binnen een gebied met een middelhoge archeologische verwachting en een klein deel binnen een lage verwachting. Binnen deze gebieden dient, bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverle- ning bij bodemingrepen dieper dan 50 cm -mv en een verstoringsoppervlak groter dan 1000 m², vroegtijdig een inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de archeologische verwachtings- waarde is binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. Binnen het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007), voortvloei- end uit het Verdrag van Malta (1992), is men verplicht voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren (zie bijlage 3).Doel van het bureauonderzoek is een gespecificeerde archeologische verwach- ting voor het plangebied op te stellen. Dit wordt uitgevoerd door middel van het verwerven van infor- matie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waar- den.Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plan- gebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek dan wel planaanpas- sing noodzakelijk is.

Gespecificeerde archeologische verwachting

Uit de landschappelijke ligging op een afbraakwand en in het zuidelijke deel op een beekdalbodem, blijkt dat het plangebied vanaf het Paleolithicum gunstig is geweest voor jagers-verzamelaars en van- af het Neolithicum voor landbouwers. Uit de archeologische gegevens die verzameld zijn uit het on- derzoeksgebied blijkt dat er in het plangebied sporen zijn aangetroffen van een Romeins grafveld en een kuil uit de Middeleeuwen en in de omgeving sporen van menselijke activiteit zijn waar genomen uit het Laat-Paleolithicum, Mesolithicum, en Vroeg-Neolithicum en Romeinse tijd – Nieuwe tijd op grotere afstand. Interessant is de opmerking bij AMK-terrein 1352, die 110 meter ten noordwesten ligt, dat het monument aan de zuidzijde begrensd wordt door een steile helling (tot 40%) waarin geen archeologische sporen te verwachten zijn. Het plangebied zal op deze helling liggen. Op basis van het beschikbare gedetailleerde historische kaartmateriaal blijkt dat het plangebied vanaf de tweede kwart van de 18e eeuw tot en met 1910 onbebouwd is en met bos/heide begroeit is. Tussen 1910 en 1923 is binnen het plangebied de begroeiing verdwenen en lijkt het braak te liggen. Vanaf 1937 is het vervolgens als park in gebruik geraakt bij het ten noorden gelegen klooster. Deze situatie is tot heden niet verandert.

Door de waarnemingen en het historisch kaartmateriaal hebben de perioden Romeinse tijd tot en met Nieuwe tijd een hoge archeologische verwachting. De perioden Laat-Paleolithicum, Mesolithicum, en Vroeg-Neolithicum hebben een middelhoge verwachting, mede gebaseerd op de opmerking bij AMK- terrein 1352 maar het valt niet uit te sluiten dat archeologische resten uit deze perioden in het plan- gebied aanwezig kunnen zijn. De perioden Bronstijd en IJzertijd hebben een lage verwachting gezien het ontbreken van waarnemingen uit deze perioden in de directe omgeving van het plangebied.

Advies

Op grond van de archeologische verwachting wordt voor het plangebied bij graafwerkzaamheden dieper dan 50 centimeter een archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd. In eerste instantie zou dit het beste kunnen door middel van een verkennend booronderzoek om de intactheid van de bodem vast te stellen. Bij een intacte bodem blijft de archeologische verwachting gehandhaafd. Doordat het ten noorden van het plangebied gelegen klooster in 1942 is gebombardeerd kan niet worden uitgeslo- ten dat binnen het plangebied nog niet gesprongen explosieven liggen. Voor uitvoering van het boor- onderzoek, en eigenlijk alle werkzaamheden die in de bodem gaan plaats vinden, wordt geadviseerd

(5)

Bovenstaand betreft een advies, opgesteld door Econsultancy. Het advies dient ter goedkeuring voorgelegd te worden aan het bevoegd gezag (gemeente Schinnen). Na beoordeling wordt door het bevoegd gezag een besluit genomen.

(6)

INHOUDSOPGAVE

1 INLEIDING ... 1

2 DOELSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN ... 1

3 BUREAUONDERZOEK ... 1

3.1 Methoden ... 1

3.2 Afbakening van het plangebied ... 2

3.3 Huidige situatie ... 2

3.4 Toekomstige situatie ... 3

3.5 Beschrijving van het historische gebruik ... 3

3.6 Aardwetenschappelijke gegevens ... 5

3.7 Archeologische waarden ... 7

3.8 Aanvullende informatie ... 18

3.9 Korte bewoningsgeschiedenis van Sweikhuizen ... 18

3.10 Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel ... 18

4 CONCLUSIE EN ADVIES ... 20

4.1 Conclusie ... 20

4.2 Advies ... 20

(7)

LIJST VAN TABELLEN

Tabel I. Geraadpleegd historisch kaartmateriaal Tabel II. Aardwetenschappelijke gegevens plangebied Tabel III. Overzicht AMK-terreinen

Tabel IV. Overzicht onderzoeksmeldingen Tabel V. Overzicht ARCHIS-waarnemingen

Tabel VI. Gespecificeerde archeologische verwachting

LIJST VAN AFBEELDINGEN

Figuur 1. Situering van het plangebied binnen Nederland Figuur 2. Detailkaart van het plangebied

Figuur 3. Luchtfoto van het plangebied

Figuur 4. Situering van het plangebied binnen de historische kaarten Figuur 5. Situering van het plangebied binnen de Geomorfologische kaart

Figuur 6. Situering van het plangebied binnen het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) Figuur 7. Situering van het plangebied binnen de Bodemkaart

Figuur 8. Archeologische Gegevenskaart van het onderzoeksgebied

Figuur 9. Situering van het plangebied binnen de archeologische beleidskaart

BIJLAGEN

Bijlage 1 Overzicht geologische en archeologische tijdvakken Bijlage 2 Bewoningsgeschiedenis van Nederland

Bijlage 3 AMZ-cyclus

(8)

1 INLEIDING

Econsultancy heeft in opdracht van BRO Tegelen een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied gelegen aan de Moorheide te Sweikhuizen (zie figuur 1 en figuur 2). In het plangebied zal het huidige AZC worden uitgebreid. Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de archeologische verwachtingswaarde is binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. Binnen het kader van de Wet op de Archeologische Mo- numentenzorg (2007), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, is men verplicht voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren (zie bijlage 3).

Het archeologisch onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek (hoofdstuk 3). Op basis van de resul- taten van het onderzoek wordt een advies gegeven of vervolgstappen noodzakelijk zijn (hoofdstuk 4).

Dit advies dient te worden getoetst door het bevoegd gezag, de gemeente Schinnen, waarna een besluit zal worden genomen of het plangebied kan worden vrijgegeven of dat vervolgstappen uitge- voerd dienen te worden.

2 DOELSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN

Het onderzoek heeft tot doel inzicht te krijgen in de archeologische waarden van het plangebied. Het bureauonderzoek heeft tot doel om een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel van het plangebied op te stellen. Het verwachtingsmodel is gebaseerd op bronnen over bekende of verwach- te archeologische waarden in en om het plangebied.

Voor het bureauonderzoek zijn de volgende onderzoeksvragen opgesteld:

 Wat is er bekend over bodemverstorende ingrepen binnen het plangebied uit het verleden? Is er bijvoorbeeld informatie bekend over vroegere ontgrondingen, bodemsaneringen, egalisa- ties, diepploegen of landinrichting?

 Ligt het plangebied binnen een landschappelijke eenheid, die vanuit archeologisch oogpunt een specifieke aandachtslocatie kan betreffen (zoals een relatief hoge dekzandkop of -rug, nabij een veengebied, een beekdal)?

 Wat is de gespecificeerde archeologische verwachting van het plangebied?

Het bureauonderzoek is uitgevoerd op 7 en 11 april 2016 door drs. A.H. Schutte (senior KNA- archeoloog). Het rapport is gecontroleerd door drs. M. Stiekema (senior prospector).

3 BUREAUONDERZOEK 3.1 Methoden

Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd conform de eisen en normen zoals aangegeven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA, versie 3.3, december 2013), die is vastgesteld door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) Archeologie en is ondergebracht bij het SIKB te Gou- da.

Voor de uitvoering van het bureauonderzoek gelden de specificaties LS01, LS02, LS03, LS04 en LS05. De resultaten van dit onderzoek worden in dit rapport weergegeven conform specificatie LS06.1 Binnen dit onderzoek zijn de volgende werkzaamheden verricht:

1 Beschikbaar via www.sikb.nl.

(9)

 afbakening van het plangebied en vaststellen van de consequenties van het mogelijk toe- komstige gebruik (LS01);

 beschrijving van de huidige en toekomstige situatie (LS02);

 beschrijving van de historische situatie en mogelijke verstoringen (LS03);

 beschrijving van bekende archeologische en historische waarden en aardwetenschappelijke gegevens (LS04);

 opstellen van een gespecificeerde verwachting (LS05).

Bij het uitvoeren van deze werkzaamheden zijn de volgende bronnen geraadpleegd:

 het Archeologische Informatie Systeem (ARCHIS);

 de Archeologische Monumenten Kaart (AMK);

 de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW);

 geologische kaarten, geomorfologische kaarten en bodemkaarten;

 de centrale toegangspoort tot Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond (DINOLo- ket);

 literatuur en historisch kaartmateriaal;

 bouwhistorische gegevens;

 de recente topografische kaart (schaal 1:25.000);

 recente luchtfoto’s;

 het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN);

 de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Limburg;

 de archeologische verwachtingskaarten van de gemeente Schinnen;

 plaatselijke (amateur-)archeoloog c.q. heemkundevereniging.

3.2 Afbakening van het plangebied

Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen het onderzoeksgebied en het plangebied. Het plangebied is het gebied waarbinnen feitelijk de bodemverstorende ingreep gaat plaatsvinden. Het onderzoeksgebied is het gebied waarover informatie is verzameld om een goed beeld te krijgen van de archeologische waarden binnen het plangebied. Dit gebied is groter dan het plangebied. In het huidige onderzoek betreft het onderzoeksgebied het gebied binnen een straal van circa 1 kilometer rondom het plangebied.

De onderzoekslocatie (± 1.000 m²) ligt aan de Moorheide, circa 850 meter ten zuiden van Sweikhui- zen in de gemeente Schinnen (zie figuur 1 en figuur 2). Volgens het Actueel Hoogtebestand Neder- land (AHN) bevindt het maaiveld zich op een hoogte van circa 66 m +NAP. Het gebied is kadastraal bekend als gemeente Schinnen, sectie A nummer 4599 (ged.). Volgens de topografische kaart van Nederland, kaartblad 68D (schaal 1:25.000), zijn de coördinaten van het midden van de onder- zoekslocatie X: 187.489/Y: 328.596.

3.3 Huidige situatie

Voor het bureauonderzoek is het van belang de huidige situatie te onderzoeken. Landgebruik en be- bouwing kunnen van invloed zijn op de archeologische verwachting.

Het plangebied is momenteel in gebruik als tuin en parkeerterrein en wordt volledig omringd door een park (zie figuur 3).

(10)

Bodemloket

De overheid initieert middels het Bodemloket inzicht te geven in maatregelen die de afgelopen jaren getroffen zijn om de bodemkwaliteit in Nederland in kaart te brengen (bodemonderzoek) of te herstel- len (bodemsanering). Ook laat het Bodemloket zien waar vroeger (bedrijfs-) activiteiten hebben plaatsgevonden die extra aandacht verdienen. Tevens worden op het Bodemloket voormalige poten- tieel bodembedreigende bedrijfsactiviteiten weergegeven. Gegevens van het Bodemloket dienen als indicatief te worden beschouwd.

Binnen het plangebied zijn voor zover bekend binnen het Bodemloket geen milieuhygiënische onder- zoeken uitgevoerd.2

3.4 Toekomstige situatie

Het toekomstige gebruik van het plangebied kan bepalend zijn voor het vervolgtraject (behoud in-situ of behoud ex-situ van archeologische waarden). De toekomstige inrichting van het plangebied kan gevolgen hebben op het in-/ex-situ behoud van de archeologische waarde.

In het plangebied is de uitbreiding van een AZC gepland. Hierbij zal een gebied met een oppervlakte van 1.000 m2 worden bebouwd, de diepte van verstoring ten behoeve van de nieuwbouw is onbe- kend.

3.5 Beschrijving van het historische gebruik

In het plangebied kunnen naast archeologische sporen ook historische relicten voorkomen die nog in het landschap zichtbaar zijn. Het gaat hierbij om historisch geografische relicten zoals nederzettings- vormen en wegen- en kavelpatronen. Veel van deze bewaard gebleven historische geografie geeft door de herverkavelingen in de tweede helft van de 20e eeuw een incompleet beeld van het historisch landschap. Historische kaarten van vóór de herverkaveling zijn een goede aanvulling op het huidige incomplete beeld. Voor de historische ontwikkeling is naast het historisch kaartmateriaal ook relevan- te achtergrondliteratuur geraadpleegd.

Historisch kaartmateriaal

De situatie van het plangebied is op verschillende historische kaarten als volgt:

Tabel I. Geraadpleegd historisch kaartmateriaal

Bron Periode Kaartblad Schaal Omschrijving plangebied Bijzonderheden/directe omge- ving

Ferrariskaart3 1777 209 1:11.520 Bos Bos/Heide

Tranchot und v. Müffling kaart4 1803-1820 64 1:25.000 Bos Bos/Heide, vlak ten noorden en westen loopt een weg

Kadastrale minuut5 1811-1832 Gemeente Schinnen, Sectie A, Blad 03

1:2.500 Heide Heide

Militaire topografische kaart 6 (nettekening)

1850 758 1:50.000 Op een helling, be- bost/heide?

Helling (bebost/heide) doorsneden met wegen, ten zuiden stroomt een beek

2 www.bodemloket.nl.

3 Koninklijke Bibliotheek België

4 Beeldbank Vrije Universiteit

5 Beeldbank Cultureelerfgoed

6 Kadaster Topotijdreis (bron voor deze kaart en de hierop volgende kaarten in deze tabel).

(11)

Militaire topografische kaart (nettekening)

1884 758 1:50.000 - -

Militaire topografische kaart (veldminuut)

1910 758 1:50.000 - -

Militaire topografische kaart (veldminuut)

1923 758 1:50.000 Onbebouwd (braak?) Direct ten noorden ligt een weg.

Militaire topografische kaart (veldminuut)

1937 758 1:50.000 Parklandschap Ten noorden bebouwd met een

klooster gewijd aan Sint-Ignatius omring door tuinen en verharde delen

Topografische kaart 1955 68D 1:25.000 - -

Topografische kaart 1959 68D 1:25.000 - Parklandschap breidt zich uit

Topografische kaart 1968 68D 1:25.000 - -

Topografische kaart 1979 68D 1:25.000 - -

Topografische kaart 1989 68D 1:25.000 - -

Topografische kaart 1999 68D 1:25.000 - -

Topografische kaart 2009 68D 1:25.000 - -

Topografische kaart 2011 68D 1:25.000 - -

Op basis van het beschikbare gedetailleerde historische kaartmateriaal blijkt dat het plangebied vanaf het tweede kwart van de 18e eeuw tot en met 1910 onbebouwd is en met bos/heide begroeid is (zie figuur 4). Tussen 1910 en 1923 is binnen het plangebied de begroeiing verdwenen en lijkt het braak te liggen. Vanaf 1937 is het als park in gebruik door het ten noorden gelegen klooster. Deze situatie is tot heden niet veranderd, al lijkt de bebouwing in de loop der tijd te zijn aangepast. De omgeving is vanaf het tweede kwart van de 18e eeuw tot en met 1910 onbebouwd en grotendeels met bos/heide begroeid, doorsneden door wegen. Nadat de bebouwing ten noorden van het plangebied is gereali- seerd is de rest van de omgeving in gebruik als park.

Rijks- en gemeentemonumenten binnen het onderzoeksgebied7

Direct ten noorden van het plangebied ligt een rijksmonument. Het betreft een voormalig retraitehuis in traditionele bouwstijl uit 1946, gebouwd in opdracht van de Manresastichting te Heerlen, volgens een uit 1945 daterend ontwerp van architect ir. A. Swinkels te Maastricht. Het retraitehuis werd ge- bouwd ter vervanging van een in 1942 als gevolg van een bombardement verwoeste voorganger.8 Dit eerste retraitehuis werd in 1923 gebouwd naar een ontwerp van architect Ed. Cuypers te Amsterdam.

Aan de herbouw onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog werd, in het kader van het streven naar geestelijk herstel en de handhaving van de katholieke zuil, door het bisdom Roermond hoge prioriteit gegeven. Het retraitehuis wordt omgeven door een parkachtige tuinaanleg en is afgelegen gesitueerd in het zuidwestelijke buitengebied van de gemeente Schinnen, op de ten dele beboste noordelijke helling van het Geleenbeekdal. Het retraitehuis bevindt zich bovendien onmiddellijk ten noorden van het spoorwegstation te Spaubeek. De tuinaanleg wordt aan de zuidzijde begrensd door de Geleen- beek, waarover ter plaatse een, eveneens beschermde, in 1942 vernieuwde betonnen toegangsbrug met bakstenen borstwering is gelegd. Aan de noordzijde van het retraitehuis, op het hoger gelegen plateau, loopt de Oliemolenweg. Alle sedert 1946 gerealiseerde aan- en bijbouwen zijn uitgesloten van bescherming, in het bijzonder de zonweringen en brandveiligheidsvoorzieningen. In een straal van 200 meter rondom het plangebied staan verder geen monumenten.

7 Rijksmonumenten.nl

8 In 1942 werd het complex abusievelijk gebombardeerd door Engelse vliegtuigen.

(12)

Bouwhistorische gegevens

Bij de gemeente Schinnen is het archief van de Bouw- en Woningtoezicht geraadpleegd. In het ar- chief waren alleen de bouwtekeningen uit 1923 van het klooster aanwezig. Uit deze tekeningen blijkt dat een deel van het gebouw voorzien is van kelders voor wijn, voedsel en de verwarming. Voor de rest lijkt de bebouwing gefundeerd zijn op sleuven.

3.6 Aardwetenschappelijke gegevens

Het landschap heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in het nederzettingspatroon. Bij onderzoek naar archeologische sporen in een bepaald gebied is het van groot belang te weten hoe het land- schap er in het verleden heeft uitgezien. Men kan meer te weten komen over dit landschap door de geologische opbouw, de bodem en de hydrologie van een gebied te bestuderen.

De volgende aardwetenschappelijke gegevens zijn bekend van het plangebied:

Tabel II. Aardwetenschappelijke gegevens plangebied

Type gegevens Gegevensomschrijving

Geologie9 Formatie van Breda, laagpakket van Heksenberg (BR/HB), hellingafzetting bestaande uit een mengsel van grind, zand en leem

Geomorfologie10 Afbraakwand (code 17/16A2) in het zuidelijke deel ligt een beekdalbodem, relatief laaggelegen

Bodemkunde11 Löss-,tertiair- en terrashellinggronden (Code AHz)

Geologie12

Volgens de geologische kaart van Zuid-Limburg en omgeving ligt het plangebied binnen de Formatie van Breda en Formatie van Heksenberg (BR/HB), bestaande uit een mengsel van grind, zand en leem.

De Formatie van Breda bestaat uit een complexe opeenvolging van ondiep mariene en in de kustzo- ne gevormde afzettingen uit het Laat-Oligoceen tot Vroeg-Plioceen (23 tot 5 miljoen jaar geleden). De afzettingen van de Formatie van Breda zijn ontstaan in een ondiep marien milieu. Uit seismische ge- gevens blijkt vorming op een delta-front overheersend te zijn. Langs de randen van het verbreidings- gebied komen kustnabije en kustafzettingen voor. Het glauconietgehalte van deze afzettingen is dui- delijk lager dan het gemiddelde glauconietgehalte van de Formatie van Breda. In Zuid-Limburg zijn in de kustafzettingen zuivere kwartszanden (“zilverzand”) aanwezig (laagpakket van Heksenberg) zand, fijn tot matig grof, wit tot grijs van kleur.13

De afzettingen van de Formatie van Breda zijn aan het oppervlak komen te liggen doordat gedurende het Pleistoceen de Geleenbeek zich ten zuidwesten van het plangebied heeft ingesne- den.Waarschijnlijk zijn door de Geleenbeek geen jongere afzettingen in het plangebied afgezet of deze zijn door de Geleenbeek opgeruimd. Uit onderzoek in Sittard is gebleken dat de Geleenbeek in ieder geval 250.000 jaar oud moet zijn.14 Dit houdt in dat de beek zich reeds ingesneden heeft voor- dat de eerste mensen in onze streken arriveerden. Het is dien ten gevolgen niet te verwachten dat de Geleenbeek in het plangebied archeologische vindplaatsen heeft opgeruimd.

9 Rijks Geologische Dienst, 1988.

10 Alterra, 2003.

11 Stichting voor Bodemkartering, 1993.

12 Rijks Geologische Dienst, 1988.

13 www.dinoloket.nl.

14 Ruijters e.a., 2015.

(13)

DINO15

Het Dinoloket is de centrale toegangspoort tot Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond (DINO). Het DINO-systeem is de centrale opslagplaats voor geowetenschappelijke gegevens over de diepe en ondiepe ondergrond van Nederland. Het archief omvat diepe en ondiepe boringen, grondwa- tergegevens, sonderingen, geo-elektrische metingen, resultaten van geologische, geochemische en geomechanische monsteranalyses, boorgatmetingen en seismische gegevens. De site wordt beheerd door TNO. In het Dinoloket is een boring bestudeert die 35 meter ten noorden van het plangebied is gezet.16 Hieruit blijkt dat de bovenste 18 meter uit zand bestaat, geïnterpreteerd als behorende bij de Formatie van Boxtel, met daaronder zilverzand van de Formatie van Breda.

Geomorfologie

De geomorfologische kaart van Nederland geeft de mate van reliëf en de vormen die in het landschap te onderscheiden zijn weer. Volgens de Geomorfologische kaart van Nederland (1:50.000) ligt het plangebied grotendeels binnen een Afbraakwand (code 17/16A2) in het zuidelijke deel ligt een beek- dalbodem, relatief laaggelegen (code 3T2) (zie figuur 5).

Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN)17

Het Actueel Hoogtebestand Nederland vormt een belangrijke aanvullende informatiebron voor de landschapsanalyse. Dit met behulp van laseraltimetrie verkregen digitale bestand vormt een gedetail- leerd beeld van het huidige reliëf in het plangebied. Uitgaande van het AHN ligt het plangebied op de wand van een noordelijk gelegen terras (zie figuur 6).

Bodemkunde

Volgens de Bodemkaart van Nederland (1:50.000) is het plangebied gekarteerd als löss-,tertiair- en terrashellinggronden (Code AHz) (zie figuur 7). Deze hellinggronden bestaan uit löss, tertiair- en maasterrasafzettingen. Ze liggen voornamelijk aan de noordzijde van de diep ingesneden dalen van de Geleenbeek bij Schinnen, de Kakken bij Oirsbeek en de Roode beek bij Brunssurn. Ze vormen de steile kant van de daar veel voorkomende asymmetrische dalen. De löss-component domineert sterk.

Voor een belangrijk deel bestaat deze uit secundaire löss, maar gedeeltelijk ook uit löss in situ. Bij de secundaire löss varieert de textuur afhankelijk van de aard en de mate van bijmenging met het rond- om voorkomende materiaal zoals tertair zand- en Maasterrasafettingen. Löss in situ bestaat vrijwel uitsluitend uit siltige leem. De tertiaire zanden binnen deze associatie bestaan uit zwak lemig, fijn mioceen zand. Voornamelijk langs het dal van de Geleenbeek worden deze zanden dikwijls tot aan het oppervlak aangetroffen. Plaatselijk zijn ze bedekt met Maasterraszand en -grind. De Maasterras- afzettingen bestaan uit grof zand en grind met plaatselijk dunne zavel- en kleilagen. Ze worden voor- namelijk hogerop langs de helling aangetroffen dan de tertiaire zanden.18

Grondwatertrap

Grondwatertrappen zijn een indicatie voor de diepte van de grondwaterstand en de seizoensfluctuatie daarvan. Grondwatertrappen zijn een combinatie van de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG). De GHG betreft de wintergrondwaterstanden, de GLG is een maat voor de grondwaterstand in de zomer. Aangezien in stedelijk gebied geen grondwater- trappen worden bepaald, zijn dit ‘witte vlekken’ op de kaart. Vanwege diepe grondwaterstanden ligt de wijdere omgeving van het plangebied in een gebied waarvan geen grondwatertrappen zijn opgesteld. Op basis van de geohydrologische kaart blijkt dat het grondwaterniveau vele meters diepte zou moeten liggen. Vanwege deze diepe grondwaterstand is niet te verwachten dat de toekomstige bebouwing het grondwaterpeil zal beïnvloeden.

15 www.dinoloket.nl.

16 DINO boornummers B60C0357.

17 www.ahn.nl.

18 Stichting voor Bodemkartering, 1993.

(14)

3.7 Archeologische waarden

Voor de uitkomst van het bureauonderzoek is het van belang de bekende archeologische waarden (al dan niet volledig onderzocht) te beschrijven. Een belangrijke informatiebron is het landelijke ARCHeo- logisch Informatie Systeem (ARCHIS), dat beheerd wordt door de Rijksdienst voor het Cultureel Erf- goed (RCE).19 In dit systeem worden alle archeologische gegevens verzameld en via internet zijn deze door bevoegden te raadplegen.

De bekende archeologische waarden zijn middels kaartmateriaal weergegeven in figuur 8. Tevens zijn in de figuur de indicatieve archeologische waarde en de in ARCHIS geregistreerde AMK- terreinen, waarnemingen, vondstmeldingen en onderzoeksmeldingen binnen een straal van 1000 meter weergegeven.

Indicatieve archeologische waarde

De IKAW (Indicatieve Kaart Archeologische Waarde) geeft voor heel Nederland de trefkans aan op het voorkomen van archeologische resten. Die trefkans is aangegeven in vier categorieën (per land- en waterbodem): een hoge, middelhoge, lage en zeer lage verwachting. Bebouwde gebieden, waar- van geen bodemkundige of geologische gegevens bekend zijn, zijn niet gekarteerd. De IKAW is voor- namelijk gebaseerd op de relatie die bestaat tussen de bodemkundige en/of geologische kwalificaties en de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. De IKAW is gebaseerd op een aantal kaarten met een grotere schaal. De aangegeven grenzen op de IKAW zijn daardoor globaal en worden op lokaal niveau minder betrouwbaar geacht.Aangezien de gemeentelijke beleidskaart een hoger detail- niveau heeft dan de IKAW is de IKAW voor het onderzoek niet geraadpleegd.

Cultuurhistorische Waardenkaart Provincie Limburg

In aanvulling op de IKAW hebben veel provincies een eigen verwachtingskaart vervaardigd, waarin veel lokale gebiedskennis is opgenomen. De Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provin- cie Limburg geeft inzicht in de archeologische waarden van de regio. Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Limburg ligt het plangebied niet binnen een Provinciaal Ar- cheologisch Aandachtsgebied.

Archeologische beleidskaart Gemeente Schinnen

Sinds 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht (WAMZ). Het doel van deze wet is te voorkomen dat archeologische waarden uit het verleden verloren gaan. In deze wet zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het beheer van het bodemarchief binnen hun grondgebied. Voor een goed beheer van dit bodemarchief gebruikt de gemeente een archeologische beleidskaart. De archeologische beleidskaart geeft een gemeentebreed overzicht van bekende en te verwachten ar- cheologische waarden. De kaart maakt inzichtelijk waar en bij welke ruimtelijke ingrepen een archeo- logisch onderzoek verplicht is en wordt als toetsingskader gebruikt voor ruimtelijke procedures.

Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Schinnen ligt het plangebied grotendeels binnen een gebied met een middelhoge archeologische verwachting en een klein deel binnen een lage verwachting. Binnen deze gebieden dient, bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverle- ning bij bodemingrepen dieper dan 50 cm -mv en een verstoringsoppervlak groter dan 1000 m², vroegtijdig een inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

AMK-terreinen binnen het onderzoeksgebied

De Archeologische Monumentenkaart (AMK) bevat een overzicht van archeologische monumen- ten/terreinen in Nederland. De terreinen zijn beoordeeld op verschillende criteria (kwaliteit, zeldzaam- heid, representativiteit, ensemblewaarde en belevingswaarde). Op grond daarvan zijn deze ingedeeld

19 Archeologisch informatiesysteem Archis3

(15)

in vier categorieën; terreinen met archeologische waarde, een hoge archeologische waarde, een zeer hoge archeologische waarde of een zeer hoge archeologische waarde met een beschermde status.

Binnen het plangebied liggen geen AMK-terreinen. Binnen het onderzoeksgebied liggen elf AMK- terreinen (zie Tabel III en figuur 8).

Tabel III. Overzicht AMK-terreinen AMK

nr.

Situering t.o.v. plange- bied

Datering Waarde en omschrijving 1352 110 meter ten

noordwesten

Laat Paleolithicum, Mesolithcum, Vroeg Neolithicum

Toponiem: Pepelsberg; Beukenboom Voetpad Complex: Nederzetting

Waarde: Terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd

Terrein met sporen van bewoning (vuursteenvondsten en/of aardewerk) uit het Laat- Paleolithicum, Mesolithicum en/of Vroeg-Neolithicum. De site ligt aan de rand van een pla- teau, boven het dal van de Ges begin april 2003 booronderzoek uitgevoerd. Over het hele monument alsook buiten de grenzen ervan werden vuurstenen artefacten opgeboord. De bodem bestaat uit vrij grof grind en zand, waar wat verstuiving op plaats heeft gevonden. Een laag dekzand (tot 1 m dik) overdekt de Maasafzettingen, met name aan de oostkant; aan de westzijde lijkt uitstuiving te hebben plaatsgevonden (de Maasafzettingen liggen aan het oppervlak). Naar het noorden toe neemt een pakket löss de plaats in van het dekzand. In 1980 werd op het noordelijkaangrenzende terrein (een omgeploegd weiland) een kleinschali- ge opgraving uitgevoerd onder leiding van P.J.R. Modderman (IPL, Leiden); zie Waarneming 34405. Daarbij werden Vroeg-Neolithische bewoningssporen - met name het zeldzame La Hoguette aardewerk - aangetroffen, naast een vuursteenconcentratie en wat jongere Neolithi- sche scherven. Ter hoogte van het monument is de bodem nog intact. Bovenin heeft zich een micropodsol gevormd, waaronder zich een BC-horizont bevindt, die geleidelijk overgaat in de C-horizont. Artefacten bevinden zich zowel in de top van als dieper in de bodem (tot zeker 70 cm onder maaiveld, in de C-horizont). Aan de noord- en noordoostzijde van het monument zijn door amateurarcheologen vele vondsten gedaan. In die zone is de bodem ten gevolge van bewerking verstoord tot een diepte van circa 40 cm. Aan de zuidzijde wordt het monu- ment begrensd door een steile helling (tot 40%) waarin geen archeologische sporen te ver- wachten zijn. Op aangeven van de AMC is een nieuw monument met de status ZHAW aan- gemaakt om ook een zone rond het onderhavige terrein een vorm van bescherming te geven;

zie mon.nr 15874.

15874 160 meter ten noordwesten

Laat Paleolithicum, Mesolithcum, Vroeg Neolithicum

Toponiem: Pepelsberg Complex: Nederzetting

Waarde: Terrein van zeer hoge archeologische waarde

Terrein met sporen van bewoning (vuursteenvondsten en/of aardewerk) uit het Laat- Paleolithicum, Mesolithicum en/of Vroeg-Neolithicum. Booronderzoek: In het kader van het AMR-project is begin april 2003 booronderzoek uitgevoerd.

8492 450 meter ten oosten

Mesolithicum, Middeleeuwen

Toponiem: Stammenderbos Complex: Nederzetting

Waarde: Terrein van archeologische waarde

Terrein met sporen van bewoning uit het Mesolithicum en de Middeleeuwen. Binnen de grenzen van het monument ligt een van de weinige Mesolithische vindplaatsen in het lössge- bied die, gelet op de beperkte doorsnede van de concentratie, nog redelijk geconserveerd zijn. Afgaande op de toestand van het terrein (ruigte) wordt of is het mogelijk reeds een deel van een natuurgebied. In 2006 zijn vanwege de provincie de Limburgse terreinen van Archeo- logische Betekenis (AB) geherwaardeerd. Op basis van de beschikbare gegevens werd de status van het onderhavige monument (voorheen 68D-A15) verhoogd tot Archeologische Waarde (AW). Veldwerk vond niet plaats. Opmerking: de coördinaten van de gerelateerde Waarneming 18703 vallen net buiten de grens van het monument.

16364 570 meter ten zuidoosten

Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd

Toponiem: Hegge Complex: Nederzetting

Waarde: Terrein van hoge archeologische waarde

Terrein met bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen tot en met Nieuwe tijd. Het gaat om een cluster oude bebouwing in Hegge. Op de AMK zijn historische dorpskernen en clusters oude bebouwing als gebieden van hoge archeologische waarde aangegeven. Dit is op grond van het belang van deze locaties, waar de wortels van de huidige dorpen of steden kunnen liggen. De begrenzing van deze kernen is gebaseerd op 19e-eeuwse en vroeg 20e-eeuwse kaarten. Binnen deze contouren kunnen in de bodem resten van vroegmoderne en waar- schijnlijk ook van Laat-Middeleeuwse (vanaf circa 1300 AD) bewoning aangetroffen worden.

Ook sporen van oudere bewoning kunnen aanwezig zijn. Bedacht dient echter te worden dat de bewoning in de Vroege-, en Midden-Middeleeuwen (tot circa 1300 AD) een meer dyna- misch karakter gehad kan hebben en dat de plaats en grens ervan niet perse hoeft samen te vallen met die van de latere bewoning.

16519 595 meter ten zuidwesten

Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd

Toponiem: Hobbelraede; Hobbelrade Complex: Nederzetting

Waarde: Terrein van hoge archeologische waarde

Terrein met bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe tijd. Het gaat om een cluster oude bebouwing in het dorp Hobbelrade (Spaubeek). Op de AMK zijn histori-

(16)

sche dorpskernen en clusters oude bebouwing als gebieden van hoge archeologische waarde aangegeven. Dit is op grond van het belang van deze locaties, waar de wortels van de huidige dorpen of steden kunnen liggen. De begrenzing van deze kernen is gebaseerd op 19e-eeuwse en vroeg 20e-eeuwse kaarten. Binnen deze contouren kunnen in de bodem resten van vroegmoderne en waarschijnlijk ook van laatmiddeleeuwse (vanaf circa1300 AD) bewoning aangetroffen worden. Ook sporen van oudere bewoning kunnen aanwezig zijn. Bedacht dient echter te worden dat de bewoning in de vroege en volle middeleeuwen (tot circa 1300 AD) een meer dynamisch karakter gehad kan hebben en dat de plaats en grens ervan niet perse hoeft samen te vallen met die van de latere bewoning.

16348 610 meter ten noorden

Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd

Toponiem: Sweikhuizen Complex: Nederzetting

Waarde: Terrein van hoge archeologische waarde

Terrein met bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe tijd. Het gaat om de oude dorpskern van Sweikhuizen. De naam Sweikhuizen is waarschijnlijk afkomstig van het woord Zweihuizen oftewel twee huizen. Het is de aanduiding van een bebouwing welke is gelegen tussen twee huizen. Algemeen wordt aangenomen dat de Stammenhof het boven- en de Biessenhof (gelegen op Geleens grondgebied) het benedenhuis was. deze beide hoeven en hun landerijen besloegen een gebied dat uitgestrekter was dan het huidige kerkdorp. Het was eigendom van de Heren van Schinnen. De eerste bewoners aan de ver- bindingsweg tussen de twee genoemde hoeven waren pachters, knechten en ander perso- neel. Later kwamen daar nog voornamelijk handwerkslieden bij. Naast de boerenwoningen zijn op en tegen het plateau nog enkele kleinere boerderijtjes van belang. Overgebleven zijn enkele vak-werkwoningen, deels versteend. De kerk van Sweikhuizen was oorspronkelijk een kapel. Op de AMK zijn historische dorpskernen clusters oude bebouwing als gebieden van hoge archeologische waarde aangegeven. Dit is op grond van het belang van deze locaties, waar de wortels van de huidige dorpen of steden kunnen liggen. De begrenzing van deze kernen is gebaseerd op 19e-eeuwse en vroeg 20e-eeuwse kaarten. Binnen deze contouren kunnen in de bodem resten van vroegmoderne en waarschijnlijk ook van Laat-Middeleeuwse (vanaf circa 1300 AD) bewoning aangetroffen worden. Ook sporen van oudere bewoning kunnen aanwezig zijn. Bedacht dient echter te worden dat de bewoning in de Vroege-, en Midden-Middeleeuwen (tot circa 1300 AD) een meer dynamisch karakter gehad kan hebben en dat de plaats en grens ervan niet perse hoeft samen te vallen met die van de latere bewo- ning.

8468 660 meter ten westen

Romeinse tijd Toponiem: Sint Jansgeleen Complex: Romeins villa(complex)

Waarde: Terrein van zeer hoge archeologische waarde

Terrein met sporen van bewoning (villa-complex) uit de Romeinse tijd. Er zijn ook Vroeg Neolithische vondsten (Lineair Bandkeramische nederzetting?) gedaan. In de nabijheid werd in een drie meter diepe rioolsleuf is een Romeins altaar gevonden (Waarneming 6604).

16520 710 meter ten zuidwesten

Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd

Toponiem: Hoeve Complex: Nederzetting

Waarde: Terrein van hoge archeologische waarde

Terrein met bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe tijd. Het gaat om een cluster oude bebouwing in de buurt Hoeve (Spaubeek). Op de AMK zijn historische dorpskernen en clustersoude bebouwing als gebieden van hoge archeologische waarde aangegeven. Dit is op grond van het belang van deze locaties, waar de wortels van de huidige dorpen of steden kunnen liggen. De begrenzing van deze kernen is gebaseerd op 19e-eeuwse en vroeg 20e-eeuwse kaarten. Binnen deze contouren kunnen in de bodem resten van vroegmoderne en waarschijnlijk ook van laatmiddeleeuwse (vanaf circa 1300 AD) bewoning aangetroffen worden. Ook sporen van oudere bewoning kunnen aanwezig zijn. Bedacht dient echter te worden dat de bewoning in de vroege en volle middeleeuwen (tot circa 1300 AD) een meer dynamisch karakter gehad kan hebben en dat de plaats en grens ervan niet perse hoeft samen te vallen met die van de latere bewoning.

8412 855 meter ten oosten

Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd

Toponiem: Huis Schinnen; Terborg; Aan De Kerk Complex: Motte/kasteelheuvel/vliedberg

Waarde: Terrein van zeer hoge archeologische waarde

Terrein met resten van een motte en de omringende gracht. De doorsnede van de heuvel is circa vijftig meter, de hoogte zo'n drie meter. De top is geheel afgeplat. Het aangrenzende, op de voorburcht gelegen huis is een kasteelhoeve met een eigen kapel, daterend uit het laatste kwart van de 18e eeuw.

15690 940 meter ten westen

Neolithicum vroeg A

Toponiem: Potterstraat Complex: Nederzetting

Waarde: Terrein van hoge archeologische waarde

Terrein met sporen van bewoning uit het Vroeg-Neolithicum A (Lineaire bandkeramiek) en het Mesolithicum; laatstgenoemde resten zijn waarschijnlijk verspoeld. Het betreft een perceel aan de rand van de woonwijk Looiwinkel. Bij de realisering daarvan eind jaren '60/begin jaren '70 zal een deel van de LBK nederzetting zijn overbouwd (opm.: de huizen zijn smal gefun- deerd). Behalve LBK vondsten (waaronder fijnwandig, versierd aardewerk) werden bij opper- vlaktekarteringen (najaar 2003) een fragment van een doorboorde dissel (Vroeg-Neolithicum B?) gevonden, alsook laat-mesolithische artefacten. Het mesolithische materiaal werd voor- alsnog voornamelijk verzameld in een hellend gedeelte aan de oostzijde van het perceel en is naar verwachting verspoeld. Een concentratie van LBK-vondsten werd in het najaar van 2003 aangetroffen op circa de coördinaten 186.370 / 328.375. De archeologische resten hebben te lijden van bodembewerking (loonwerker) en hellingerosie, getuige de aanwezigheid aan het oppervlak van enkele tientallen LBK scherven (fijn- en grofwandig); met name op de helling-

(17)

knik (gezien langs de NW-ZO lijn) wordt veel vondstmateriaal opgeploegd, een effect dat wordt versterkt doorerosie.

11214 990 meter ten noordoosten

Paleolithicum laat B C

Toponiem: Koolweg Complex: Nederzetting

Waarde: Terrein van zeer hoge archeologische waarde

Terrein met sporen van bewoning uit het Laat-Paleolithicum. De vindplaats is betrekkelijk weinig verstoord (waarschijnlijk nog enigszins afgedekt met een laag löss, zoals ook is gecon- stateerd op de nabij gelegen, opgegraven vindplaats Groene Paal; Waarneming 29911); op de hellingen echter zal ze door erosie steeds verder worden aangetast. In het najaar van 1985 heeft hier een proefonderzoek plaatsgevonden (IPP / ROB). Daarbij zijn 92 m² onderzocht.

Tijdens een veldcontrole (Van der Gaauw 1994) bleek dat verspreid over het oppervlak van het perceel, naast wat Neolithisch materiaal, Laat-Paleolithisch vuursteen (Magdalenien) lag.

Een concentratie kon niet worden vastgesteld. De betekenis van een bodemdepressie (met een diameter van enkele tientallen meters) is niet bekend. In de helling naar de depressie is het bodemprofiel door erosie aangetast. Op de vlakkere delen van het perceel is het bodem- profiel nog redelijk intact.

Uit bovenstaande monumenten blijkt dat er in de omgeving van het plangebied menselijke activiteiten hebben plaats gevonden in het Laat-Paleolithicum, Mesolithicum, en Vroeg-Neolithicum (in de buurt) en Romeinse tijd – Nieuwe tijd op grotere afstand. Interessant is de opmerking bij AMK-terrein 1352, die 110 meter ten noordwesten ligt, dat het monument aan de zuidzijde begrensd wordt door een steile helling (tot 40%) waarin geen archeologische sporen te verwachten zijn. Het plangebied zal op deze helling liggen.

In het verleden uitgevoerde archeologische onderzoeken binnen het onderzoeksgebied

Binnen het onderzoeksgebied zijn in de afgelopen jaren door verschillende archeologische bedrijven en instellingen in totaal tien archeologische onderzoeken uitgevoerd. Het gaat daarbij om bureauon- derzoeken, booronderzoeken (verkennend/karterend), een veldkartering, proefsleufonderzoeken en een archeologische begeleiding van graafwerkzaamheden (zie Tabel IV en figuur 8).

Tabel IV. Overzicht onderzoeksmeldingen Onderzoeks-

meldingsnr.

Situering t.o.v.

plangebied Aard, uitvoerder en resultaten van het onderzoek 9194 Plangebied ligt

er in (betreft een lange strook)

Type onderzoek: veldkartering Toponiem:

Uitvoerder: RAAP Archeologisch Adviesbureau Datum: 08-2002

Onderzoeksnummer: 4949 Resultaat:

Zone 1: proefsleuven (vindplaatsgericht) Waar behoud van archeologische resten (monumenten en ARCHIS- meldingen waarvan omvang en kwaliteit tot op zekere hoogte bekend zijn) niet mogelijk blijkt en archeolo- gische vindplaatsen door graafwerkzaamheden verstoord dreigen te worden, dienen deze te worden onder- zocht door middel van een vindplaatsgericht waarderend archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleu- ven. Door middel van deze proefsleuven kan informatie worden verkregen over de aard, kwaliteit, zeldzaam- heid en gaafheid van de vindplaats. Zone 2: proefsleuven (prospectief) Waar het bodemprofiel nagenoeg intact is (al dan niet afgedekt met colluvium) en mogelijk nog archeologische resten aanwezig zijn, maar waar geen oppervlaktekartering heeft kunnen plaatsvinden, wordt aanbevolen om in de door graafwerk- zaamheden bedreigde zones een prospectief archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven uit te laten voeren. Waar archeologische resten aanwezig zijn (ARCHIS-meldingen) waarvan de omvang en kwaliteit niet bekend zijn, wordt aanbevolen om in de door graafwerkzaamheden bedreigde zones een prospectief archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven uit te laten voeren. Deze proefsleuven zijn methodisch van een andere aard dan die aanbevolen in zone 1. De vraagstelling bij de in zone 2 aanbevolen proefsleuven is prospectief; deze proefsleuven dienen om de aan- of afwezigheid van archeologische vind- plaatsen vast te stellen. Zone 3: archeologische begeleiding Voor die zones waarin het onmogelijk was om een inventariserend veldonderzoek (als onderdeel van de AAI) uit te voeren en voor die zones waarin het voortraject (bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek) onvoldoende informatie heeft opgeleverd om tot een betrouwbare waardestelling te komen, wordt aanbevolen om de graa… Zone 4: geen archeolo- gisch vervolgonderzoek. Voor die zones waarin een bodemprofiel aangetroffen is waarbij de bouwvoor zich direct op de C-horizont bevindt en waar tijdens de oppervlaktekartering geen vondsten zijn aangetroffen, wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Voor zones waar de ondergrond (over grote afstand) is verstoord, wordt eveneens geen vervolgonderzoek aanbevolen.

58202 30 meter ten zuiden

Type onderzoek: bureauonderzoek Toponiem: Hl15

Uitvoerder: RAAP Archeologisch Adviesbureau Datum: 04-09-2013

Onderzoeksnummer: 49793 Resultaat:

Er is een specifieke verwachtings- en advieskaart opgesteld voor het deelgebied Geleenbeek. Voor de

(18)

specifieke gebiedsafhankelijke adviezen wordt verwezen naar het rapport. Sprengers, N. & J. Roymans, 2014. Corio Glana: herinrichting van de Geleenbeek. Gemeenten Heerlen, Voerendaal, Nuth, Schinnen, Beek en Sittard-Geleen. Archeologisch vooronderzoek: een cultuurhistorisch bureauonderzoek. RAAP- rapport 2777.

20929 540 meter ten zuiden

Type onderzoek: bureauonderzoek Toponiem: Pluimendaals Vloedgraaf Uitvoerder: Grontmij

Datum: 25-01-2007 Onderzoeksnummer: 28410 Resultaat:

Onderzoek t.b.h.v. herinrichting Centraal plateau in opdracht van de landinrichtingscommisie.

Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek wordt aanbevolen in de plangebieden Raar 51 (Ge- meente Meerssen), Waalheimerweg, Walemerweg (Gemeente Voerendaal), Beekstraat (Gemeente Valken- burg aan de Geul), Hulsbergerbeek, Strabekerbeek/Broekkuilweg, Provinciale weg, Allee, Knevelsweg en Weg achter Swier (Gemeente Nuth) een archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren door middel van een Inventariserend Veld Onderzoek karterende fase door middel van een oppervlaktekartering en boringen.

Tijdens de karterende fase wordt het onderzoeksgebied systematisch onderzocht op de aanwezigheid van archeologische vondsten of sporen door middel van een oppervlaktekartering en/of karterend booronder- zoek. Het doel van het inventariserend veldonderzoek (IVO) is het aanvullen en toetsen van de gespecifi- ceerde verwachting, die gebaseerd is op het bureauonderzoek. Het gaat om gebieds- of site gericht inventa- riserend onderzoek. IVO gebeurt door middel van waarnemingen in het veld, waarbij (extra) informatie wordt verkregen over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied. Dit omvat de aan- of afwezigheid, de aard, het karakter, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden. Het resultaat van inventariserend veldonderzoek is een rapport met een waardering en een inhoudelijk (selectie-)advies (buiten normen van tijd en geld), aan de hand waarvan een beleidsbeslissing (meestal een selectiebesluit) genomen kan worden. Dit betekent, dat de veldactiviteiten uitgevoerd worden tot het niveau waarop deze beslissing gefundeerd genomen kan worden.

Een oppervlaktekartering is de meest geschikte onderzoeksmethodiek voor gebieden waar archeologische waarden aan dan wel direct onder het maaiveld verwacht worden. Deze methode is alleen geschikt indien er sprake is van een goede vondstzichtbaarheid. Er is sprake van goede vondstzichtbaarheid als het onder- zoeksgebied niet is begroeid en recent is geploegd en uitgeregend waardoor de vondsten goed zichtbaar zijn. Door het ploegen kunnen vondstlagen worden aangeploegd waardoor deze zichtbaar worden aan het oppervlak. Ook molshopen en geschoonde sloten kunnen onderzocht worden door middel van deze metho- de. Aanvullend op de oppervlaktekartering dient een booronderzoek te worden uitgevoerd, gericht op het vaststellen van het bodemprofiel. Dit booronderzoek (IVO verkennende fase) moet uitwijzen uit welke bo- demtype het onderzoeksgebied bestaat, de mate van antropogene verstoring en/of natuurlijke bodemerosie (in beide gevallen kunnen archeologische sporen geheel of gedeeltelijk verdwenen zijn) en of er sprake is van een afdeklaag. Als blijkt dat het onderzoeksgebied is afgedekt door een pakket colluvium heeft de oppervlaktekartering immers ook geen nut. Dan dient een karterend booronderzoek te worden uitgevoerd.

Een karterend booronderzoek is een geschikte prospectietechniek voor het opsporen van sites die zich kenmerken door een archeologische laag of een vondststrooiing met een voldoende hoge dichtheid. Indien een op te sporen site zich kenmerkt door een lage vondstdichtheid (< 40 vondsten/m) is booronderzoek minder geschikt. Sites met een lage vondstdichtheid en een grondsporenniveau, zoals grafvelden, zijn het efficiëntst op te sporen aan de hand van de grondsporen. Het booronderzoek maakt het verder mogelijk de diepteligging, de dikte en de stratigrafische positie van de archeologische laag of lagen te bepalen. Aanbevo- len wordt die plangebieden die middels een karterend booronderzoek onderzocht dienen te worden, door middel van de zogenaamde brede zoekoptie13 te onderzoeken (dit komt neer op minimaal 52 boringen per ha. met een boor met een diameter van 12 cm.). Op die locaties waar bomen en hagen worden aangeplant wordt archeologisch vervolgonderzoek niet zinvol geacht, vanwege de geringe bodemingrepen (de bodem wordt slechts plaatselijk verstoord) die gaan plaatsvinden. Onderzoek wordt daarom alleen noodzakelijk geacht op die locaties waar relatief ingrijpende bodemingrepen gaan plaatsvinden zoals de aanleg van dassentunnels e.d. Om die reden wordt voor de plangebieden Walemerweg 3 en Esschenweg geen vervolg- onderzoek aanbevolen ondanks een middelhoge verwachtingswaarde. Voor de resterende plangebieden geldt een lage verwachting voor het aantreffen van archeologische waarden. Mochten er tijdens de graaf- werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen dient hiervan direct melding te worden gemaakt conform artikel 47 van de monumentenwet 1988. Melding van archeologische waarden kan plaats- vinden bij de plaatselijke gemeente en/of de Provincie Limburg.

44510 545 meter ten zuidoosten

Type onderzoek: booronderzoek Toponiem: Oude Kerk

Uitvoerder: RAAP Archeologisch Adviesbureau Datum: 05-01-2011

Onderzoeksnummer: 38251 Resultaat:

Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek worden er geen bewoningssporen van jagers- verzamelaars (kampementen) en/of van landbouwers (nederzettingen of graven) verwacht in het plangebied uitbreiding Gasunie-compressorstation te Schinnen. Als deze er toch zouden zijn, dan zijn deze grotendeels verstoord en weinig intact. In het kader van deze uitbreidingswerken wordt dan ook geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen.

53702 600 meter ten noorden

Type onderzoek: booronderzoek Toponiem:

Uitvoerder: Archeopro Datum: 07-09-2012 Onderzoeksnummer: 46413 Resultaat:

Op basis van de resultaten van het onderzoek kan de archeologische verwachting van het plangebied wor-

(19)

den bijgesteld naar laag. Er is geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren.

21151 600 meter ten zuidwesten

Type onderzoek: booronderzoek Toponiem: Hobbelrade

Uitvoerder: RAAP Archeologisch Adviesbureau Datum: 06-02-2007

Onderzoeksnummer: 18635 Resultaat:

In een eerste fase (februari 2007) werd een plangebied van ca. 0,37 ha onderzocht. In een tweede fase (oktober 2007) werd aan dit plangebied een klein gedeelte toegevoegd (perceelsnummers 336 en gedeelte- lijk 1323). Dit bijkomend deel ligt in het noordoosten van het plangebied ter hoogte van boringen 7 en 8.

Het plangebied bevindt zich aan de rand van de oude bewoningskern van Hobbelrade. Direct ten zuiden en direct ten noorden van het plangebied ligt een droogdal. Uit het veldonderzoek blijkt in het plangebied een verstoord pakket van circa 60 cm dikte aanwezig. Tijdens het archeologisch onderzoek zijn bovendien geen archeologische indicatoren uit de periode Steentijd t/m Vroege Middeleeuwen gevonden. Tijdens het veldon- derzoek zijn enkele fragmenten laat-middeleeuws aardewerk aangetroffen die worden geïnterpreteerd als aardewerk dat met bemesting op de akker terecht is gekomen. Omdat de weg Hobbelrade teruggaat tot de middeleeuwse verkaveling en zich langs deze weg tevens de historische kern van Hobbelrade vormde, worden eventuele laat-middeleeuwse bewoningssporen direct langs deze weg verwacht. Slechts een zeer kleine strook van het plangebied grenst aan deze weg. Aangezien zich tot in de 20e eeuw bewoning langs deze weg bevond, zijn eventuele oudere bewoningssporen vermoedelijk verstoord. Tijdens het archeologisch onderzoek zijn geen archeologische indicatoren uit de periode Steentijd t/m Vroege Middeleeuwen aange- troffen. Het laatmiddeleeuwse aardewerk wordt geïnterpreteerd als aardewerk dat met bemesting op de akkers terecht is gekomen. Derhalve wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen.

45293 670 meter ten oosten

Type onderzoek: proefsleuvenonderzoek Toponiem: Heisterbrug

Uitvoerder: RAAP Archeologisch Adviesbureau Datum: 01-06-2011

Onderzoeksnummer: 46241 Resultaat:

geen vervolgonderzoek.

12609 680 meter ten westen

Type onderzoek: booronderzoek Toponiem:

Uitvoerder: Grontmij Datum: 20-04-2005 Resultaat:

Niet vermeld in Archis 19857 650 meter ten

noordwesten

Type onderzoek: archeologische begeleiding Toponiem: Biesenhof

Uitvoerder: Grontmij Datum: 01-07-2005 Onderzoeksnummer: 28554 Resultaat:

Bij graafwerkzaamheden aan de Geleenbeek ter hoogte van de Biesenhof werden houten palen aangetrof- fen. De provincie werd hiervan op de hoogte gebracht en besloten werd tot de uitvoer van een archeolo- gische begeleiding. De opdrachtgever (Landschapsprk de Graven) heeft daarop Grontmij verzocht een PvE op te stellen en de archeologische begeleiding uit te voeren.

Op basis van de resultaten van de archeologische begeleiding lijkt de conclusie dat zich binnen het plange- bied Biesenhof de restanten van een watermolen bevinden, gerechtvaardigd. Van de houten constructie en het houten mechaniek van deze watermolen kunnen slechts die delen bewaard zijn gebleven die zich onder het freatisch vlak bevonden. Slechts een klein gedeelte van de oppervlakte die het molengebouw in beslag heeft genomen is tijdens de aanleg van de nieuwe beekbedding aangegraven en derhalve gedocumenteerd.

De aangetroffen fragmenten van molenstenen duiden erop dat in de molen graan werd gemalen. Gezien de ligging van het complex in een gebied met weinig verval betrof het waarschijnlijk een onderslagmolen. Enig licht op de mogelijke identiteit van deze watermolen werpen schriftelijke bronnen. In zijn boek Sint- Jansgeleen. Kasteel, hoeve en molens belicht prof. dr. M.J.H.A. Schrijnemakers een mysterieuze watermo- len, de Busschopsmolen. Deze molen, een voorganger van de huidige Sint Jansmolen, is bekend uit schrifte- lijke bronnen maar over de exacte geografische positie van het waterwerk was niets bekend. Wel is duidelijk dat de Busschopsmolen omstreeks 1200 dicht bij Sint Jansgeleen moet hebben gelegen, want sinds het midden van de 14e eeuw is in de archieven sprake van de nieuwe molen als aanduiding van de huidige Sint Jansmolen, die gesticht werd in 1340. In 1247 vindt er een schenking van goederen plaats aan de Duitse ridderorde. Volgens de schenkingsakte bevond zich onder deze goederen een molendinum super Glenam (molen op de rivier Geleen). Deze watermolen was waarschijnlijk geruime tijd tevoren door de overheid gebouwd ten behoeve van de voedselvoorziening van de plaatselijke bevolking. Ten gevolge van de schen- king werd de molen door de heer van Valkenburg uit elk leen ontheven. De watermolen werd door de Duitse Orde in erfpacht gegeven aan een zekere Busschop, die volgens schriftelijke bronnen nog in 1482 hiervoor erfcijns betaalde. De molen werd vernoemd naar deze familie. Een herinnering aan de Busschopsmolen of de Busschoppy is te vinden in de plaatselijke toponiemen Bisschoppy en Bisschoppeyervoetpad. Een docu- ment uit 1570 vermeldt dat bij de Busschopsmolen (onse moelen dat nu heit dy busschoppy) 7 bunder land en 2 bunder beemd en broek (baentz ende broeck) hoorde en dat de molen in de nabijheid van Sint Jansge- leen aan de Geleenbeek lag en wel aan de oostzijde op Schinnens grondgebied. Waarschijnlijk betrof het een bescheiden, geheel uit hout of misschien in vakwerkbouw opgetrokken bouwsel met een dakbedekking van stro. Binnen het plangebied was fundering op staal uitgesloten en derhalve werd de belasting van de bouwconstructie op heipalen overgebracht. De paalpunten reikten niet tot op een draagkrachtige grondlaag

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Archeologische resten uit de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd kunnen worden aangetroffen op en in de top van de dagzomende (kom-) Afzettingen van Duinkerke III, vanaf een diepte

Volgens de IKAW is de kans op het aantreffen van archeologische waarden voor het plangebied niet gekarteerd vanwege de ligging binnen de bebouwde kom van Weert (zie afbeelding

Voor gebieden met een hoge verwachting op archeologische waarden (AWV 3, AWV 4) is volgens de Archeologische Beleidskaart van de Gemeente Noordwijkerhout een voorschrift

Ter plaatse van het onderzoeksgebied wordt op de Archeologische Waardenkaart van de Gemeente Schijndel een zone weergegeven met een onbekende archeologische verwachting Als gevolg

Vlakbij het plangebied zijn bij dezelfde begeleiding boringen uitgevoerd die duidelijk maken dat het plangebied niet in een strand- vlakte ligt, maar dat ook hier een duinrug of

Op de Herziene archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart van de gemeente Loppersum (Libau, 2016) is het oude deel van het erf van Landlust, waar zich de woning met

Plantenga, is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Oosterweg 1 te Noordwijk in de gemeente Marum (zie figuur 1).. Aanleiding voor het onderzoek is

Ter plaatse van het onderzoeksgebied kunnen archeologische vindplaatsen uit het Neolithicum worden aangetroffen in de top van - of op de Afzettingen van Calais (Formatie van