• No results found

Voor de uitkomst van het bureauonderzoek is het van belang de bekende archeologische waarden (al dan niet volledig onderzocht) te beschrijven. Een belangrijke informatiebron is het landelijke ARCHeo-logisch Informatie Systeem (ARCHIS), dat beheerd wordt door de Rijksdienst voor het Cultureel Erf-goed (RCE).19 In dit systeem worden alle archeologische gegevens verzameld en via internet zijn deze door bevoegden te raadplegen.

De bekende archeologische waarden zijn middels kaartmateriaal weergegeven in figuur 8. Tevens zijn in de figuur de indicatieve archeologische waarde en de in ARCHIS geregistreerde AMK-terreinen, waarnemingen, vondstmeldingen en onderzoeksmeldingen binnen een straal van 1000 meter weergegeven.

Indicatieve archeologische waarde

De IKAW (Indicatieve Kaart Archeologische Waarde) geeft voor heel Nederland de trefkans aan op het voorkomen van archeologische resten. Die trefkans is aangegeven in vier categorieën (per land- en waterbodem): een hoge, middelhoge, lage en zeer lage verwachting. Bebouwde gebieden, waar-van geen bodemkundige of geologische gegevens bekend zijn, zijn niet gekarteerd. De IKAW is voor-namelijk gebaseerd op de relatie die bestaat tussen de bodemkundige en/of geologische kwalificaties en de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. De IKAW is gebaseerd op een aantal kaarten met een grotere schaal. De aangegeven grenzen op de IKAW zijn daardoor globaal en worden op lokaal niveau minder betrouwbaar geacht.Aangezien de gemeentelijke beleidskaart een hoger detail-niveau heeft dan de IKAW is de IKAW voor het onderzoek niet geraadpleegd.

Cultuurhistorische Waardenkaart Provincie Limburg

In aanvulling op de IKAW hebben veel provincies een eigen verwachtingskaart vervaardigd, waarin veel lokale gebiedskennis is opgenomen. De Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provin-cie Limburg geeft inzicht in de archeologische waarden van de regio. Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Limburg ligt het plangebied niet binnen een Provinciaal Ar-cheologisch Aandachtsgebied.

Archeologische beleidskaart Gemeente Schinnen

Sinds 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht (WAMZ). Het doel van deze wet is te voorkomen dat archeologische waarden uit het verleden verloren gaan. In deze wet zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het beheer van het bodemarchief binnen hun grondgebied. Voor een goed beheer van dit bodemarchief gebruikt de gemeente een archeologische beleidskaart. De archeologische beleidskaart geeft een gemeentebreed overzicht van bekende en te verwachten ar-cheologische waarden. De kaart maakt inzichtelijk waar en bij welke ruimtelijke ingrepen een archeo-logisch onderzoek verplicht is en wordt als toetsingskader gebruikt voor ruimtelijke procedures.

Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Schinnen ligt het plangebied grotendeels binnen een gebied met een middelhoge archeologische verwachting en een klein deel binnen een lage verwachting. Binnen deze gebieden dient, bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverle-ning bij bodemingrepen dieper dan 50 cm -mv en een verstoringsoppervlak groter dan 1000 m², vroegtijdig een inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

AMK-terreinen binnen het onderzoeksgebied

De Archeologische Monumentenkaart (AMK) bevat een overzicht van archeologische monumen-ten/terreinen in Nederland. De terreinen zijn beoordeeld op verschillende criteria (kwaliteit, zeldzaam-heid, representativiteit, ensemblewaarde en belevingswaarde). Op grond daarvan zijn deze ingedeeld

19 Archeologisch informatiesysteem Archis3

in vier categorieën; terreinen met archeologische waarde, een hoge archeologische waarde, een zeer hoge archeologische waarde of een zeer hoge archeologische waarde met een beschermde status.

Binnen het plangebied liggen geen terreinen. Binnen het onderzoeksgebied liggen elf AMK-terreinen (zie Tabel III en figuur 8).

Tabel III. Overzicht AMK-terreinen AMK

nr.

Situering t.o.v. plange-bied

Datering Waarde en omschrijving 1352 110 meter ten

Waarde: Terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd

Terrein met sporen van bewoning (vuursteenvondsten en/of aardewerk) uit het Laat-Paleolithicum, Mesolithicum en/of Vroeg-Neolithicum. De site ligt aan de rand van een pla-teau, boven het dal van de Ges begin april 2003 booronderzoek uitgevoerd. Over het hele monument alsook buiten de grenzen ervan werden vuurstenen artefacten opgeboord. De bodem bestaat uit vrij grof grind en zand, waar wat verstuiving op plaats heeft gevonden. Een laag dekzand (tot 1 m dik) overdekt de Maasafzettingen, met name aan de oostkant; aan de westzijde lijkt uitstuiving te hebben plaatsgevonden (de Maasafzettingen liggen aan het oppervlak). Naar het noorden toe neemt een pakket löss de plaats in van het dekzand. In 1980 werd op het noordelijkaangrenzende terrein (een omgeploegd weiland) een kleinschali-ge opgraving uitkleinschali-gevoerd onder leiding van P.J.R. Modderman (IPL, Leiden); zie Waarneming 34405. Daarbij werden Vroeg-Neolithische bewoningssporen - met name het zeldzame La Hoguette aardewerk - aangetroffen, naast een vuursteenconcentratie en wat jongere Neolithi-sche Neolithi-scherven. Ter hoogte van het monument is de bodem nog intact. Bovenin heeft zich een micropodsol gevormd, waaronder zich een BC-horizont bevindt, die geleidelijk overgaat in de C-horizont. Artefacten bevinden zich zowel in de top van als dieper in de bodem (tot zeker 70 cm onder maaiveld, in de C-horizont). Aan de noord- en noordoostzijde van het monument zijn door amateurarcheologen vele vondsten gedaan. In die zone is de bodem ten gevolge van bewerking verstoord tot een diepte van circa 40 cm. Aan de zuidzijde wordt het monu-ment begrensd door een steile helling (tot 40%) waarin geen archeologische sporen te ver-wachten zijn. Op aangeven van de AMC is een nieuw monument met de status ZHAW aan-gemaakt om ook een zone rond het onderhavige terrein een vorm van bescherming te geven;

zie mon.nr 15874.

Waarde: Terrein van zeer hoge archeologische waarde

Terrein met sporen van bewoning (vuursteenvondsten en/of aardewerk) uit het Laat-Paleolithicum, Mesolithicum en/of Vroeg-Neolithicum. Booronderzoek: In het kader van het AMR-project is begin april 2003 booronderzoek uitgevoerd.

8492 450 meter ten

Waarde: Terrein van archeologische waarde

Terrein met sporen van bewoning uit het Mesolithicum en de Middeleeuwen. Binnen de grenzen van het monument ligt een van de weinige Mesolithische vindplaatsen in het lössge-bied die, gelet op de beperkte doorsnede van de concentratie, nog redelijk geconserveerd zijn. Afgaande op de toestand van het terrein (ruigte) wordt of is het mogelijk reeds een deel van een natuurgebied. In 2006 zijn vanwege de provincie de Limburgse terreinen van Archeo-logische Betekenis (AB) geherwaardeerd. Op basis van de beschikbare gegevens werd de status van het onderhavige monument (voorheen 68D-A15) verhoogd tot Archeologische Waarde (AW). Veldwerk vond niet plaats. Opmerking: de coördinaten van de gerelateerde Waarneming 18703 vallen net buiten de grens van het monument.

16364 570 meter ten

Waarde: Terrein van hoge archeologische waarde

Terrein met bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen tot en met Nieuwe tijd. Het gaat om een cluster oude bebouwing in Hegge. Op de AMK zijn historische dorpskernen en clusters oude bebouwing als gebieden van hoge archeologische waarde aangegeven. Dit is op grond van het belang van deze locaties, waar de wortels van de huidige dorpen of steden kunnen liggen. De begrenzing van deze kernen is gebaseerd op 19e-eeuwse en vroeg 20e-eeuwse kaarten. Binnen deze contouren kunnen in de bodem resten van vroegmoderne en waar-schijnlijk ook van Laat-Middeleeuwse (vanaf circa 1300 AD) bewoning aangetroffen worden.

Ook sporen van oudere bewoning kunnen aanwezig zijn. Bedacht dient echter te worden dat de bewoning in de Vroege-, en Midden-Middeleeuwen (tot circa 1300 AD) een meer dyna-misch karakter gehad kan hebben en dat de plaats en grens ervan niet perse hoeft samen te vallen met die van de latere bewoning.

16519 595 meter ten

Waarde: Terrein van hoge archeologische waarde

Terrein met bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe tijd. Het gaat om een cluster oude bebouwing in het dorp Hobbelrade (Spaubeek). Op de AMK zijn

histori-sche dorpskernen en clusters oude bebouwing als gebieden van hoge archeologihistori-sche waarde aangegeven. Dit is op grond van het belang van deze locaties, waar de wortels van de huidige dorpen of steden kunnen liggen. De begrenzing van deze kernen is gebaseerd op 19e-eeuwse en vroeg 20e-eeuwse kaarten. Binnen deze contouren kunnen in de bodem resten van vroegmoderne en waarschijnlijk ook van laatmiddeleeuwse (vanaf circa1300 AD) bewoning aangetroffen worden. Ook sporen van oudere bewoning kunnen aanwezig zijn. Bedacht dient echter te worden dat de bewoning in de vroege en volle middeleeuwen (tot circa 1300 AD) een meer dynamisch karakter gehad kan hebben en dat de plaats en grens ervan niet perse hoeft samen te vallen met die van de latere bewoning.

16348 610 meter ten

Waarde: Terrein van hoge archeologische waarde

Terrein met bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe tijd. Het gaat om de oude dorpskern van Sweikhuizen. De naam Sweikhuizen is waarschijnlijk afkomstig van het woord Zweihuizen oftewel twee huizen. Het is de aanduiding van een bebouwing welke is gelegen tussen twee huizen. Algemeen wordt aangenomen dat de Stammenhof het boven- en de Biessenhof (gelegen op Geleens grondgebied) het benedenhuis was. deze beide hoeven en hun landerijen besloegen een gebied dat uitgestrekter was dan het huidige kerkdorp. Het was eigendom van de Heren van Schinnen. De eerste bewoners aan de ver-bindingsweg tussen de twee genoemde hoeven waren pachters, knechten en ander perso-neel. Later kwamen daar nog voornamelijk handwerkslieden bij. Naast de boerenwoningen zijn op en tegen het plateau nog enkele kleinere boerderijtjes van belang. Overgebleven zijn enkele vak-werkwoningen, deels versteend. De kerk van Sweikhuizen was oorspronkelijk een kapel. Op de AMK zijn historische dorpskernen clusters oude bebouwing als gebieden van hoge archeologische waarde aangegeven. Dit is op grond van het belang van deze locaties, waar de wortels van de huidige dorpen of steden kunnen liggen. De begrenzing van deze kernen is gebaseerd op 19e-eeuwse en vroeg 20e-eeuwse kaarten. Binnen deze contouren kunnen in de bodem resten van vroegmoderne en waarschijnlijk ook van Laat-Middeleeuwse (vanaf circa 1300 AD) bewoning aangetroffen worden. Ook sporen van oudere bewoning kunnen aanwezig zijn. Bedacht dient echter te worden dat de bewoning in de Vroege-, en Midden-Middeleeuwen (tot circa 1300 AD) een meer dynamisch karakter gehad kan hebben en dat de plaats en grens ervan niet perse hoeft samen te vallen met die van de latere bewo-ning.

8468 660 meter ten westen

Romeinse tijd Toponiem: Sint Jansgeleen Complex: Romeins villa(complex)

Waarde: Terrein van zeer hoge archeologische waarde

Terrein met sporen van bewoning (villa-complex) uit de Romeinse tijd. Er zijn ook Vroeg Neolithische vondsten (Lineair Bandkeramische nederzetting?) gedaan. In de nabijheid werd in een drie meter diepe rioolsleuf is een Romeins altaar gevonden (Waarneming 6604).

16520 710 meter ten

Waarde: Terrein van hoge archeologische waarde

Terrein met bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe tijd. Het gaat om een cluster oude bebouwing in de buurt Hoeve (Spaubeek). Op de AMK zijn historische dorpskernen en clustersoude bebouwing als gebieden van hoge archeologische waarde aangegeven. Dit is op grond van het belang van deze locaties, waar de wortels van de huidige dorpen of steden kunnen liggen. De begrenzing van deze kernen is gebaseerd op 19e-eeuwse en vroeg 20e-eeuwse kaarten. Binnen deze contouren kunnen in de bodem resten van vroegmoderne en waarschijnlijk ook van laatmiddeleeuwse (vanaf circa 1300 AD) bewoning aangetroffen worden. Ook sporen van oudere bewoning kunnen aanwezig zijn. Bedacht dient echter te worden dat de bewoning in de vroege en volle middeleeuwen (tot circa 1300 AD) een meer dynamisch karakter gehad kan hebben en dat de plaats en grens ervan niet perse hoeft samen te vallen met die van de latere bewoning.

8412 855 meter ten oosten

Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd

Toponiem: Huis Schinnen; Terborg; Aan De Kerk Complex: Motte/kasteelheuvel/vliedberg

Waarde: Terrein van zeer hoge archeologische waarde

Terrein met resten van een motte en de omringende gracht. De doorsnede van de heuvel is circa vijftig meter, de hoogte zo'n drie meter. De top is geheel afgeplat. Het aangrenzende, op de voorburcht gelegen huis is een kasteelhoeve met een eigen kapel, daterend uit het laatste kwart van de 18e eeuw.

Waarde: Terrein van hoge archeologische waarde

Terrein met sporen van bewoning uit het Vroeg-Neolithicum A (Lineaire bandkeramiek) en het Mesolithicum; laatstgenoemde resten zijn waarschijnlijk verspoeld. Het betreft een perceel aan de rand van de woonwijk Looiwinkel. Bij de realisering daarvan eind jaren '60/begin jaren '70 zal een deel van de LBK nederzetting zijn overbouwd (opm.: de huizen zijn smal gefun-deerd). Behalve LBK vondsten (waaronder fijnwandig, versierd aardewerk) werden bij opper-vlaktekarteringen (najaar 2003) een fragment van een doorboorde dissel (Vroeg-Neolithicum B?) gevonden, alsook laat-mesolithische artefacten. Het mesolithische materiaal werd voor-alsnog voornamelijk verzameld in een hellend gedeelte aan de oostzijde van het perceel en is naar verwachting verspoeld. Een concentratie van LBK-vondsten werd in het najaar van 2003 aangetroffen op circa de coördinaten 186.370 / 328.375. De archeologische resten hebben te lijden van bodembewerking (loonwerker) en hellingerosie, getuige de aanwezigheid aan het oppervlak van enkele tientallen LBK scherven (fijn- en grofwandig); met name op de

helling-knik (gezien langs de NW-ZO lijn) wordt veel vondstmateriaal opgeploegd, een effect dat

Waarde: Terrein van zeer hoge archeologische waarde

Terrein met sporen van bewoning uit het Laat-Paleolithicum. De vindplaats is betrekkelijk weinig verstoord (waarschijnlijk nog enigszins afgedekt met een laag löss, zoals ook is gecon-stateerd op de nabij gelegen, opgegraven vindplaats Groene Paal; Waarneming 29911); op de hellingen echter zal ze door erosie steeds verder worden aangetast. In het najaar van 1985 heeft hier een proefonderzoek plaatsgevonden (IPP / ROB). Daarbij zijn 92 m² onderzocht.

Tijdens een veldcontrole (Van der Gaauw 1994) bleek dat verspreid over het oppervlak van het perceel, naast wat Neolithisch materiaal, Laat-Paleolithisch vuursteen (Magdalenien) lag.

Een concentratie kon niet worden vastgesteld. De betekenis van een bodemdepressie (met een diameter van enkele tientallen meters) is niet bekend. In de helling naar de depressie is het bodemprofiel door erosie aangetast. Op de vlakkere delen van het perceel is het bodem-profiel nog redelijk intact.

Uit bovenstaande monumenten blijkt dat er in de omgeving van het plangebied menselijke activiteiten hebben plaats gevonden in het Laat-Paleolithicum, Mesolithicum, en Vroeg-Neolithicum (in de buurt) en Romeinse tijd – Nieuwe tijd op grotere afstand. Interessant is de opmerking bij AMK-terrein 1352, die 110 meter ten noordwesten ligt, dat het monument aan de zuidzijde begrensd wordt door een steile helling (tot 40%) waarin geen archeologische sporen te verwachten zijn. Het plangebied zal op deze helling liggen.

In het verleden uitgevoerde archeologische onderzoeken binnen het onderzoeksgebied

Binnen het onderzoeksgebied zijn in de afgelopen jaren door verschillende archeologische bedrijven en instellingen in totaal tien archeologische onderzoeken uitgevoerd. Het gaat daarbij om bureauon-derzoeken, booronderzoeken (verkennend/karterend), een veldkartering, proefsleufonderzoeken en een archeologische begeleiding van graafwerkzaamheden (zie Tabel IV en figuur 8).

Tabel IV. Overzicht onderzoeksmeldingen Onderzoeks-

meldingsnr.

Situering t.o.v.

plangebied Aard, uitvoerder en resultaten van het onderzoek 9194 Plangebied ligt

Zone 1: proefsleuven (vindplaatsgericht) Waar behoud van archeologische resten (monumenten en ARCHIS-meldingen waarvan omvang en kwaliteit tot op zekere hoogte bekend zijn) niet mogelijk blijkt en archeolo-gische vindplaatsen door graafwerkzaamheden verstoord dreigen te worden, dienen deze te worden onder-zocht door middel van een vindplaatsgericht waarderend archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleu-ven. Door middel van deze proefsleuven kan informatie worden verkregen over de aard, kwaliteit, zeldzaam-heid en gaafzeldzaam-heid van de vindplaats. Zone 2: proefsleuven (prospectief) Waar het bodemprofiel nagenoeg intact is (al dan niet afgedekt met colluvium) en mogelijk nog archeologische resten aanwezig zijn, maar waar geen oppervlaktekartering heeft kunnen plaatsvinden, wordt aanbevolen om in de door graafwerk-zaamheden bedreigde zones een prospectief archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven uit te laten voeren. Waar archeologische resten aanwezig zijn (ARCHIS-meldingen) waarvan de omvang en kwaliteit niet bekend zijn, wordt aanbevolen om in de door graafwerkzaamheden bedreigde zones een prospectief archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven uit te laten voeren. Deze proefsleuven zijn methodisch van een andere aard dan die aanbevolen in zone 1. De vraagstelling bij de in zone 2 aanbevolen proefsleuven is prospectief; deze proefsleuven dienen om de aan- of afwezigheid van archeologische vind-plaatsen vast te stellen. Zone 3: archeologische begeleiding Voor die zones waarin het onmogelijk was om een inventariserend veldonderzoek (als onderdeel van de AAI) uit te voeren en voor die zones waarin het voortraject (bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek) onvoldoende informatie heeft opgeleverd om tot een betrouwbare waardestelling te komen, wordt aanbevolen om de graa… Zone 4: geen archeolo-gisch vervolgonderzoek. Voor die zones waarin een bodemprofiel aangetroffen is waarbij de bouwvoor zich direct op de C-horizont bevindt en waar tijdens de oppervlaktekartering geen vondsten zijn aangetroffen, wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Voor zones waar de ondergrond (over grote afstand) is verstoord, wordt eveneens geen vervolgonderzoek aanbevolen.

58202 30 meter ten

Er is een specifieke verwachtings- en advieskaart opgesteld voor het deelgebied Geleenbeek. Voor de

specifieke gebiedsafhankelijke adviezen wordt verwezen naar het rapport. Sprengers, N. & J. Roymans, 2014. Corio Glana: herinrichting van de Geleenbeek. Gemeenten Heerlen, Voerendaal, Nuth, Schinnen, Beek en Sittard-Geleen. Archeologisch vooronderzoek: een cultuurhistorisch bureauonderzoek. RAAP-rapport 2777.

Onderzoek t.b.h.v. herinrichting Centraal plateau in opdracht van de landinrichtingscommisie.

Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek wordt aanbevolen in de plangebieden Raar 51 (Ge-meente Meerssen), Waalheimerweg, Walemerweg (Ge(Ge-meente Voerendaal), Beekstraat (Ge(Ge-meente Valken-burg aan de Geul), Hulsbergerbeek, Strabekerbeek/Broekkuilweg, Provinciale weg, Allee, Knevelsweg en Weg achter Swier (Gemeente Nuth) een archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren door middel van een Inventariserend Veld Onderzoek karterende fase door middel van een oppervlaktekartering en boringen.

Tijdens de karterende fase wordt het onderzoeksgebied systematisch onderzocht op de aanwezigheid van archeologische vondsten of sporen door middel van een oppervlaktekartering en/of karterend booronder-zoek. Het doel van het inventariserend veldonderzoek (IVO) is het aanvullen en toetsen van de gespecifi-ceerde verwachting, die gebaseerd is op het bureauonderzoek. Het gaat om gebieds- of site gericht inventa-riserend onderzoek. IVO gebeurt door middel van waarnemingen in het veld, waarbij (extra) informatie wordt verkregen over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied. Dit omvat de aan- of afwezigheid, de aard, het karakter, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden. Het resultaat van inventariserend veldonderzoek is een rapport met een waardering en een inhoudelijk (selectie-)advies (buiten normen van tijd en geld), aan de hand waarvan een beleidsbeslissing (meestal een selectiebesluit) genomen kan worden. Dit betekent, dat de veldactiviteiten uitgevoerd worden tot het niveau waarop deze beslissing gefundeerd genomen kan worden.

Een oppervlaktekartering is de meest geschikte onderzoeksmethodiek voor gebieden waar archeologische waarden aan dan wel direct onder het maaiveld verwacht worden. Deze methode is alleen geschikt indien er sprake is van een goede vondstzichtbaarheid. Er is sprake van goede vondstzichtbaarheid als het onder-zoeksgebied niet is begroeid en recent is geploegd en uitgeregend waardoor de vondsten goed zichtbaar zijn. Door het ploegen kunnen vondstlagen worden aangeploegd waardoor deze zichtbaar worden aan het oppervlak. Ook molshopen en geschoonde sloten kunnen onderzocht worden door middel van deze metho-de. Aanvullend op de oppervlaktekartering dient een booronderzoek te worden uitgevoerd, gericht op het vaststellen van het bodemprofiel. Dit booronderzoek (IVO verkennende fase) moet uitwijzen uit welke bo-demtype het onderzoeksgebied bestaat, de mate van antropogene verstoring en/of natuurlijke bodemerosie (in beide gevallen kunnen archeologische sporen geheel of gedeeltelijk verdwenen zijn) en of er sprake is van een afdeklaag. Als blijkt dat het onderzoeksgebied is afgedekt door een pakket colluvium heeft de oppervlaktekartering immers ook geen nut. Dan dient een karterend booronderzoek te worden uitgevoerd.

Een karterend booronderzoek is een geschikte prospectietechniek voor het opsporen van sites die zich kenmerken door een archeologische laag of een vondststrooiing met een voldoende hoge dichtheid. Indien een op te sporen site zich kenmerkt door een lage vondstdichtheid (< 40 vondsten/m) is booronderzoek minder geschikt. Sites met een lage vondstdichtheid en een grondsporenniveau, zoals grafvelden, zijn het efficiëntst op te sporen aan de hand van de grondsporen. Het booronderzoek maakt het verder mogelijk de diepteligging, de dikte en de stratigrafische positie van de archeologische laag of lagen te bepalen.

Een karterend booronderzoek is een geschikte prospectietechniek voor het opsporen van sites die zich kenmerken door een archeologische laag of een vondststrooiing met een voldoende hoge dichtheid. Indien een op te sporen site zich kenmerkt door een lage vondstdichtheid (< 40 vondsten/m) is booronderzoek minder geschikt. Sites met een lage vondstdichtheid en een grondsporenniveau, zoals grafvelden, zijn het efficiëntst op te sporen aan de hand van de grondsporen. Het booronderzoek maakt het verder mogelijk de diepteligging, de dikte en de stratigrafische positie van de archeologische laag of lagen te bepalen.