• No results found

J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands · dbnl"

Copied!
165
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

J. Veering

bron

J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands. H.J.W. Becht's Uitgeversmaatschappij, Amsterdam z.j. [1959]

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/veer010spel01_01/colofon.htm

© 2009 dbnl / J. Veering

(2)
(3)

Voor de lezer

1. Als u denkt dat u met dit boek altijd al uw moeilijkheden met de Nederlandse taal kunt oplossen, moet u proberen het geld van uw boekhandelaar weer terug te krijgen.

2. Er staan waarschijnlijk in dit boek ook domme dingen en zelfs fouten tegen de taal. Uw huisdokter krijgt ook te gepasten tijde de griep en de mijne rookt zelfs sigaretten. Wie geen fouten durft (te?) schrijven, moet geen pen op papier zetten.

3. Bij mijn weten is in dit boek geen systeem te ontdekken. Hoofdstuk tien had ook hoofdstuk vijf kunnen zijn. Het boek is ‘zo maar’ geschreven. Spelenderwijs.

J. Veering

J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands

(4)

Over onszelf en de anderen

Herinnert u zich het vervelende woordsoorten benoemen van de school nog? Er was echter één woordsoort bij waar we onze hand niet voor omdraaiden: de persoonlijke voornnaamwoorden. Zonder het drietal ik - jij - hij en zijn spiegelbeeld in het meervoud wij - jullie - zij zou een taal log en onhanteerbaar zijn.

Ik.

Er schijnt een ongeschreven wet te bestaan dat we nooit een geschrift met ik mogen beginnen. Ik meteen vooraan is te ikkerig: ik zei de gek. Waarom zou dat eigenlijk niet mogen? Klinkt het onbescheiden, aanmatigend, verwaten zelfs? Yo el Rey - ik de koning.

Mensen die aan onuitroeibare angst voor ik lijden, moeten vaak hun eerste briefzin zonderling in elkaar knutselen; gelukkig hebben ze de voze, maar geijkte briefbeginner hierbij of hiermede, hiermee altijd ter beschikking.

Er zijn meer vluchtwegen. De sollicitant die zich wil hullen in minzame

bescheidenheid, schrijft ondergetekende of beter nog de ondergetekende. Hij moet evenwel goed weten hoe hij met dit woord-op-gezegeld-papier moet omspringen.

Hij heeft met zijn ondergetekende zich gewijzigd van de eerste persoon in de derde persoon en is verplicht zijn eigen ik onder hij en zijn mijn onder zijn te verbergen.

Dus niet meer: ik ben op de HBS in Gouda geweest, maar: hij is op de HBS, enz., of in de vaderlandse solliciteer-

(5)

terminologie: hij heeft zijn opleiding genoten. Verenigingsblaadjesjournalistiek is schrijver dezes; uw recensent of uw verslaggever klinkt wat gemoedelijker, maar verraadt de onhandige stilist.

Ambtelijke afkeer van ik verstijft tot de zijdsen: er wordt mijnerzijds uw aandacht op gevestigd dat enz. Dit betekent gewoon: ik vestig er uw aandacht op. Alle zijdsen, behalve de Amsterdamse Oudezijds en Nieuwezijds en de wederzijdse ouders op het huwelijksdrukwerk, zijn afgemeten Hollands: dezerzijds, onzerzijds.

Beslist onjuist is het te denken dat me in geschreven taal verkeerd is; me is een gelijkwaardige vorm naast mij. Mij heeft een zekere nadruk, me nooit. U kunt de proef op de som nemen door me voorop te zetten: me is gezegd gaat niet (me dunkt wel, maar dat is een vaste uitdrukking). In heel wat verhalen en romans wordt mij geschreven, waar me zeker beter op zijn plaats zou zijn geweest. Wie zijn kinderen's avonds wat voorleest, moet daar rekening mee houden.

Twee mooie, niet te veronachtzamen versteende vormen uit vroeger tijden zijn, mijns en mijner. Wees er zuinig mee: mijns gelijken, om mijns zelfs wil niet, ontferm u mijner.

Jij.

De Engelsman die zich op een Nederlandse spraakkunst stort, merkt tot zijn ontzetting dat you kan worden vertaald op maar liefst acht manieren: jij, je, jou, u, gij, ge, jullie en (in heel ouderwetse boeken) jelui. Wij zijn dus nogal gecompliceerd in onze betrekkingen met onze evennaasten. Gelukkig weet u in ons kastenstelsel ook zonder hulp van de spraakkunst wel de weg. Een paar goedbedoelde raadgevingen:

1. Schrijf u gerust met een kleine letter, tenzij u zeker weet dat de ontvanger van uw brief zich daardoor diep beledigd zal voelen.

J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands

(6)

2. Probeer bij u de tweede persoon van een werkwoord te houden: u bent, u hebt, u kunt. De derde persoon, u is, u heeft, u kan, is niet fout. U kan als derde persoon worden opgevat (uwe edelheid heeft het gedaan). De ervaring leert dat we het er niet over eens worden welk van beide vormen, is of bent, het beste klinkt. Sommigen vinden u kan ordinair klinken, maar hebben geen bezwaar tegen u mag, dat op één lijn daarmee kan worden gesteld. Ik vind u is een typische stijl voor de toelichting bij het aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting: u is verplicht enz. Wat meer soberheid in de schema's bij u kan het Nederlands niet schaden. De fraaie

briefvervoeging u zoudt leidt een taai leven op papier, maar ik geloof dat de eerste tekenen van verval er al zijn. Als u vasthoudt aan u zoudt, zou u eigenlijk ook u kwaamt moeten schrijven. Ik hoor niets banaals in u zou. U zijt is onzin.

3. Het is in u aller belang en niet uw. U is in dit geval een persoonlijk

voornaamwoord. Wie dit niet gelooft, kan zich laten overtuigen met ons. Ware ons b.v. in ons beider belangstelling een bezittelijk voornaamwoord, dan moest het onze zijn. U aller is een als eenheid opgevatte tweedenaamvalsvorm van u allen. U zonder w is zelfs dichter bij de waarheid wat de klank betreft, want de w van uw wordt nooit gehoord, zelfs niet in uw jas, ook al denkt u hardnekkig van wel.

4. De gespierde tweedenaamvalsvorm uwer en uws bewaart u voor zon- en feestdagen: wie uwer, om uws zelfs wil.

5. Aan jij en jou zat vroeger wel een exclusief tintje van minachting, platvloerse gemeenzaamheid. Veel is echter in onze omgang met elkaar veranderd. Wordt u ook een beetje kwaad als de politie-agent u wegens een kapot achterlicht beboet en u daarbij met jij aanspreekt? Van een ouderwetse veldwachter met sabel en snor zou u het kun-

(7)

nen verdragen. Ik geloof dat jij steeds meer ruimte krijgt om de sfeer van intimiteit en vertrouwelijkheid te kunnen opvangen. U is het vormelijke woord. De grenzen tussen u en jij worden strakker. Vergelijking met het Franse vous-tu en het Duitse Sie-du zal u leren hoe anders wij met onze aanspreekwoorden omspringen. Taalkundig is er geen bezwaar tegen dat kinderen hun ouders met jij aanspreken. Een germanisme is dit gebruik niet.

Hij en zij en het.

Over hij en zij en het is veel op te merken. In het vijfde hoofdstuk vindt u er meer over. Als u het spellingbesluit van 1954 uit uw hoofd kent, kunt u het overslaan.

Zelfs bij het toch wel eenvoudige hij hebben we een tweelingvorm die we tot nog toe geen burgerrecht in onze geschriften hebben willen verlenen: ie. Denkt hij dat moet, wanneer hij geen nadruk heeft, worden gelezen als denkt ie dat. Multatuli en anderen hebben te hooi en te gras geprobeerd het in te voeren, maar niemand durft zich nu nog zover te verlagen.

De spellingbeelden 'm, d'r, 'r, 't hebben geen genade kunnen vinden. De ellende is dat er geen geschikte letter is voor de ‘stomme’ e. Dat afkappingstekentje' of u (um, ut, ur), ziet er maar onnozel uit. Laat u bij het voorlezen niet verleiden tot h-è-t, evenmin tot h-u-t. Zeg ut, schrijf het en denk dat een taal de komende duizend jaar de tijd heeft om dergelijke probleempjes naar genoegen van alle gebruikers op te lossen.

Voor zijns en zijner, zie mijns en mijner.

Wij.

Op het onpersoonlijke, laffe wij en we als zouteloos majesteitsmeervoud van derderangs dorpsjournalistiek is veel afgegeven: naar ons wil voorkomen = ik geloof, wij waren

J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands

(8)

aanwezig = ik was aanwezig. Ik moet toegeven dat dit wij wordt misbruikt, maar aan de andere kant moet men in wij en vooral in we een middel zien om een

gemeenschappelijke of algemene mening te verkondigen. Zodra een artikel van de naam van een schrijver wordt voorzien, moet, dunkt me, dit we wijken voor ik, tenzij de schrijver werkelijk optreedt als woordvoerder voor een groep, een redactie, een firma. Handelsbrieven kennen nauwelijks een ander voornaamwoord: Mijne heren, hierbij delen wij u mede. Ietwat raadselachtig is echter mijne bij wij; men zou verwachten onze heren of beter nog heren alleen. Laat maar!

Over onzer geen nieuws. De oude vete tussen ons inziens en onzes inziens is ten gunste van de tweede beslist, maar deze kwestie doet hier eigenlijk niet ter zake.

Jullie.

Een van onze aardigste voornaamwoorden vind ik jullie, zo Nederlands als de Hollandse Nieuwe, als het onooglijke dubbeltje (de broedsels hullie, wullie en zullie krijgen geen kans meer in het algemeen beschaafd). Gelijk jij stond ook jullie vroeger in de kwade reuk van zeer gemeenzame omgangstaal.

Misschien is u wel eens bij Vlamingen opgevallen dat zij nog niet goed overweg kunnen met jullie. Zij spreken iemand correct aan met u en kunnen dan plotseling overgaan op: ‘Bij jullie in Nederland enz.’. Wij voelen in jullie iets vertrouwelijks.

Voor de Vlaming is dit lang niet altijd zo.

In de schoolgrammatica staan bij jullie twee werkwoordsvormen opgegeven: jullie loopt en jullie lopen. Historisch moge dit juist zijn, ik geloof echter dat deze

keuzemogelijkheid louter theorie is. In de beschaafde omgangstaal kent men vrijwel alleen jullie lopen. U doet er

(9)

goed aan alleen deze vorm te gebruiken. Of bent u en blijft u gewend aan: zul jullie komen - jullie had - jullie moogt - werk jullie - ben jullie?

Tenslotte nog dit: je (niet jij) is eveneens een goed Nederlands woord voor het meervoud, zelfs in combinatie met jullie. Ga naar huis, jullie daar! Of denk je dat je kunt doen wat je wilt?

Zij.

Wie zich een grammatica graag voorstelt als een reeks van met wat tekst aan elkaar gelijmde rijtjes in dik omrande hokjes, kan hier zijn hart ophalen:

hen, ze hun, ze

hunner, huns zij, ze

Het rijtje ziet er niet eens zo afschrikwekkend uit, maar wanneer u als buitenlander daarmee uw weg moest zoeken in de aanduiding van personen, dieren en dingen in het meervoud, kwam u voor een paar lastige gevallen te staan.

Verkeerd Nederlands is:

1. haar voor het meervoud van vrouwelijke personen, dus: ‘de verpleegsters, wij gunnen hun meer salaris’;

2. hen/hun voor het meervoud van zaken en dieren; gebruik in dat geval alleen maar ze: ‘de paaseieren, we zullen ze een verfje geven; de muizen, we hebben ze horen piepen’; aan ze kan wel geen nadruk worden gegeven, maar daarvoor heeft u nog andere middelen: ‘de paaseieren, daaraan geef ik een verfje; de muizen, die hoor je piepen’;

3. hun als onderwerpsvorm; roei bij uw kinderen uit wat ze van de straat meeslepen naar uw algemeen beschaafde familiedis: ‘hun zeggen dat het mag!’

Het verschil tussen hun en hen is genoegzaam bekend: hun is meewerkend voorwerp,

‘derde naamval’, hen is lijdend voorwerp, ‘vierde naamval’. Het ongeluk wil dat

J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands

(10)

al lang vergane taalmeesters de voorzetsels de vierde naamval laten regeren, dus: ‘ik heb hun geen antwoord gestuurd’ of ‘ik heb aan hen geen antwoord gestuurd.’

Dat het verschil kunstmatig is, kunt u merken aan de populariteit van hun. Ik geloof niet dat u ‘ik zie hen’ ooit zult horen zeggen, tenzij door een radiospreker die van het papier voorleest. Maar kunstmatig of niet, het verschil heeft zich in de papieren taal weten te handhaven en iedereen dient zich eraan te houden. Juist door die onnatuurlijke regel worden honderden fouten gemaakt: we willen het goed schrijven en doen het juist fout. Zie: ‘wij staan hen hun afwijkingen niet toe’; ‘het baat hen niet’; ‘dit geldt hen allen’; ‘hen wachtte de doodstraf’. Veel minder zult u hun in plaats van hen aantreffen.

Ik raad u aan ook bij personen wat meer gebruik te maken van ze, vooral als het wat minder formele taal betreft. Kunt u zich voorstellen dat een woedende vader roept: ‘Ik zal hen wel krijgen, die lummels’?

N.B.

Sommige Nederlanders die zo goed hun vreemde talen kennen, vinden onze

persoonlijke voornaamwoorden maar een bizarre warwinkel. Zij zijn gewend aan de papieren rijtjes uit de vreemde talen, uit de dode talen. Die geven vastheid: me - te - le - lui, du - dir - dich, Latijn en Grieks zijn panklaar, daarover valt niet meer te redetwisten. Maar in de vreemde talen, waarvan u de rijtjes nog in uw herinnering kunt zien in uw verrafelde schoolboek (op blz. 35 onderaan stond of het ‘je leurs ai dit’ of ‘je leur ai dit’ is), zijn er net zo goed onzekerheden, weifelingen, speciale gevallen, stilistische en historische verschillen. U hebt die op school nooit geleerd, maar als u lang genoeg in het buitenland hebt gewoond èn een goed ontwikkeld waarnemingsvermogen voor taalgebruik bezit,

(11)

zult u ze kennen. Misschien zijn ze wat minder talrijk dan in het Nederlands als het de persoonlijke voornaamwoorden betreft, maar zo heel zeker ben ik niet daarvan.

J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands

(12)

De duidelijke zin

De stijl moet afhankelijk zijn van het doel van het schrijven. De stijl van een verhaal voor zesjarigen (mijn eer-ste lees-boek) behoort een andere stijl te zijn dan die van een dissertatie. Hoe dan ook, u moet met het maximum van uw kritische vermogens uw taal zo hanteren dat uw speciale onderwerp zo volledig mogelijk tot zijn recht komt bij uw speciale lezer. U wilt, laten we dat veiligheidshalve maar aannemen, geen criminologische, psychologische of erotische spanningen teweegroepen als de romanschrijver, u wilt geen ontroeringen wekken als de dichter, u wilt gewoon maar informaties geven, feit na feit, systematisch gerangschikt in duidelijke zinnen. Dat betekent niet dat de taal van uw brief, uw rapport of artikel eentonig moet zijn, maar wel dat u in het belang van uw lezer en uw onderwerp naar doelmatigheid moet streven. Ik som hieronder een paar punten op die u bij dat streven behulpzaam kunnen zijn. Ze staan voor mijn ge mak onder het hoofdstuk over de zin maar sommige ervan kunnen niet ten onrechte ook ergens anders worden gezet.

1. lengte.

Uiteraard is het onmogelijk een vast voorschrift te geven. Telkens korte zinnen lezen vermoeit de lezer evenveel als telkens lange zinnen. Een onervaren schrijver is meestal meer geneigd tot het schrijven van de lange dan van de korte zinnen. Het is zo gemakkelijk zich maar te laten gaan. De stijl van het boekje dat u nu leest, is te dien opzichte nauwelijks voorbeeldig te noemen.

(13)

In de Verenigde Staten van Amerika is veel gedaan aan het onderzoek naar de leesbaarheid van teksten (readability research). De readability boys hebben ontdekt dat de verhouding tussen het aantal woorden per bladzijde, de gemiddelde lengte van de zinnen en het aantal lettergrepen de leesbaarheid van een bepaalde tekst voor een groep lezers van een bepaalde ontwikkeling bepaalt. Men komt dan tezamen met een rekensommetje over de ‘aantrekkelijke’ woorden en de ‘persoonlijke’ zinnen tot een getal dat de leesbaarheid aangeeft, bijvoorbeeld 90 - zeer gemakkelijk - stripverhalen - derde klas lagere school - 123 lettergrepen per 100 woorden - 8 of minder woorden per zin. U zult erom glimlachen, vooral als u weet dat er in dat land fraaie metertjes - met getallen - in de handel zijn waarop u de leesbaarheid kunt meten; u moet echter niet blijven glimlachen, want zo dwaas is dat onderzoek heus niet. De formule moet natuurlijk achteraf worden gebruikt ter controle en niet als voorschrift voor een goede stijl.

Lange zinnen veroorzaken herhaaldelijk constructie- en gedachtefouten. Voor de informatieve stijl is een hoofdzin met twee, drie bijzinnen genoeg. Dikwijls stoort niet eens de geweldige lengte die u aan de zin geeft door telkens maar met een nieuw verbindingswoord te beginnen (... die dat,... zodat,... terwijl,... mits..., hetgeen...) maar veel meer de inelkaarvoeging.

De enige verandering die nu in het model aangebracht is, is dat de drempels die in dus niet:

het ontwerp naar de kant vanwaar de stroom komt, gezet waren, omgedraaid zijn.

Er is maar één verandering in het model aangebracht. In het ontwerp waren de maar liever:

drempels gezet naar de kant vanwaar de stroom komt. Deze zijn nu omgedraaid.

J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands

(14)

Praten is een passie. Pas ervoor op dat u in uw drang tot informatie niet tot een einde van de zin kunt komen. Begin een nieuwe gedachte in een nieuwe zin en lijm die niet aan de vorige vast.

...waarbij nog op te merken valt dat...; ...

terwijl daartegenover staat dat...; ...

dus niet:

hetgeen gemakkelijk in te zien is als men bedenkt dat...

Hierbij valt op te merken... Hiertegenover staat... Dit is gemakkelijker in te zien enz.

maar liever:

2. model.

Kleine kinderen vertellen met hetzelfde schema en toen... en toen... en toen;

taalkundigen zien hierin het allereerste stadium van de zinsbouw van onze oervaderen.

Dat stadium bent u wel te boven, maar besef wel dat uw lezer zich gaat vervelen als u hem telkens het gelijke zinsmodel voorlegt: onderwerp - gezegde - de rest, onderwerp - gezegde - de rest. Lees eens een paar zinnen hardop en probeer dan voor wat afwisseling te zorgen.

Het bedrijf is gesticht door... Het vervaardigde oorspronkelijk... Deze dus niet:

produkten bestonden uit... De directie heeft kort geleden besloten...

Het bedrijf is gesticht door...

Oorspronkelijk vervaardigde het... Deze maar liever:

produkten bestonden uit... Kort geleden heeft de directie besloten...

3. vragen

U kunt ook zonder bezwaar een enkele keer gebruik maken van een vragende zin.

Vooral van een tijdschriftartikel wordt de leesbaarheid verhoogd als de lezer direct in het betoog wordt betrokken.

Het valt evenwel te bezien of deze theorie ook voor praktijk enige waarde heeft. In in plaats van:

het volgende zal daarop worden ingegaan.

(15)

Heeft deze theorie eigenlijk wel waarde voor de praktijk? Ik zal proberen deze vraag te beantwoorden.

kan net zo goed:

4. constructiefouten.

Ieder van ons moet zijn omslachtigheid bestrijden. We verstrikken ons in allerlei rare zinsconstructies en gunnen ons niet de tijd om ons af te vragen: staat er wat ik bedoel?

Haal twee goede uitdrukkingen niet door elkaar. Dus niet: olie behoort tot een van de voornaamste grondstoffen maar olie behoort tot de voornaamste grondstoffen of olie is een van de voornaamste grondstoffen. Verwant met deze bekende fout, de contaminatie, is het pleonasme: een door een bepaald woord aangeduid begrip zit al opgesloten in een ander woord van de zin. Dus niet: u bent gelukkig in staat dat te kunnen doen. Dezelfde fout is aanwezig in: verplicht zijn iets te moeten doen, iets gewoonlijk plegen te doen, toestemming hebben iets te mogen doen.

De constructie met een deelwoord of onbepaalde wijs als zg. beknopte bijzin leidt, wanneer ze ondoordacht wordt toegepast, tot een vreemde verwikkeling, Direct te zien is de fout in nauwelijks vier jaar oud zijnde leerde opa mij fietsen of in

opgehangen in de kamer zult u de lamp mooi vinden, maar toch is het meer de gekke situatie die u stoort dan de constructie op zichzelf. Misschien leest u gladweg heen over mechanisch belast, is de weerstand van een metaal minder of het voorwerp moet vrij kunnen trillen om met geluidstrillingen te kunnen onderzoeken. Deze zinnen moeten in orthodox grammaticaal Nederlands zijn: een mechanisch belast metaal biedt minder weerstand en het voorwerp moet vrij kunnen trillen om met

geluidstrillingen onderzocht te kunnen worden.

De klassieke regel is: de onderwerpen moeten gelijk zijn.

J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands

(16)

Terwijl Jan floot, ging Jan de trap op wordt dus correct Jan ging fluitende de trap op, want de fluitende Jan en de trapopgaande Jan zijn identiek. Ik ben echter niet zo honderd ten honderd zeker van die regel; de werkelijkheid is, dunkt me,

ingewikkelder. De deelwoorden staan op verschillende plaatsen in de zin, hebben soms een uiteenlopende functie, de onbepaalde wijs kan met en zonder te voorkomen en zelfs helemaal als zelfstandig naamwoord met het lidwoord het of een. Wat denkt u van de volgende zinnen bijvoorbeeld?

Gekookt vind ik die vis lekker, gebakken niet.

Wij juichen de maatregelen, in het avondblad besproken, toe.

Jan gaat weg om tabak te halen.

Jan stuurt zijn broer weg om tabak te halen.

Volkomen uitgeput brachten we de jongen naar zijn maoeder.

Een zin bestaat nooit zo maan alléén! De laatste zin met het omstreden uitgeput zit in een verhaal, is op een verteld wordende situatie betrokken. Als ik vertel dat we de jongen, na een etmaal onafgebroken zoekren in de woestijn, vonden spelen bij een oase, dan kan de zin niets anders betekenen dan dat wij, de zoekers, doodop waren. Vertel ik dat we rustig limonade dronken op ons terras en we de jongen blind van slaap, honger en dorst zagen slingeren op het strand, dan is de jongen uitgeput.

Het grote gevaar is dat we, bij zinnetjes als boven, de zaak uit zijn verband rukken en opzettelijk een dwaze, dubbelzinnige situatie scheppen.

Ontroerd hieven de aanwezigen het volkslied aan; de vorst wachtte niet langer, maar nog onder het zingen stapte hij in het vliegtuig. Hier kunt u toch onmogelijk uit halen dat de vorst al zingend aan boord van het vliegtuig gaat?

De regel kan heus wel in ere worden gehouden, als men maar wat ruimte toelaat.

Pas bij deelwoorden en onbepaa-

(17)

de wijzen op voor dubbelzinnigheden en onduidelijkheden.

5. de zelfstandige-naamwoordenzin.

Met een werkwoord bent u meestal beter af dan met een zelfstandig naamwoord; in ieder geval bent u korter: de keuze vindt plaats door mij = ik kies; de meting geschiedt door de fabriek = de fabriek meet; bij mij bestond twijfel aan = ik twijfelde aan.

Ongetwijfeld zijn er situaties dat het zelfstandig naamwoord uw bedoeling beter weergeeft, maar controleer toch maar eens voor de veiligheid uw stijl. U hoeft geen wetboek te schrijven.

6. de tijden van het werkwoord.

Voor het noemen van handelingen of toestanden in het verleden heeft men de keuze tussen de verleden tijd (ik deed) en de omschrijving met hebben of zijn (ik heb gedaan, ik ben gekomen).

Meestal biedt deze keuze geen moeilijkheden. Een duidelijk verschil is ook lang niet altijd aanwijsbaar. De verleden tijd drukt de beschrijving uit, geeft het verhaal van wat voorbij is; de omschrijving met hebben of zijn geeft het feit, het resultaat, het bereikte uit het verleden aan. Beide vormen kunnen ongestraft naast elkaar in hetzelfde stuk voorkomen. Het kleinste kind weet het. Er wordt gebeld, uw vijfjarige staat huilend voor de deur. U: Wat is er gebeurd? (vragen naar feit). Hij: Hij heeft me gestompt (noemen van feit). U: vraagteken. Hij: Nou, we zaten te spelen (verhaal) en toen kwam hij (verhaal) en toen heeft ie me geduwd (het feit waaromheen alles draait). Zo ook de krant: President X heeft de noodtoestand in Y afgekondigd (dit is de spijker op zijn kop!). Dit beweerde Radio Z althans in een uitzending voor de rebellen (hier begint het uitleggende verhaal).

J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands

(18)

Fout, naar mijn gevoel Engelse invloed, is de verleden tijd in sommige

felle-feitengevende krantekoppen. Eden trad af! Dit moet zijn Eden is afgetreden.

Of Eden afgetreden als de kolom net twee letters + wat wit te smal is voor de volledige kreet.

Voor het noemen van handelingen of toestanden in de toekomst kan zullen vaak met voordeel worden gemist.

Over enige weken zullen deze

onderzoekingen worden voortgezet. Het dus niet:

zal dan niet lang meer duren of het rapport zal kunnen worden gepubliceerd.

Over enige weken gaat het onderzoek verder. Het duurt dan niet lang meer of het rapport kan worden gepubliceerd.

maar liever:

In nuchtere, informatieve stijl is geen jacht op bijzondere stijleffecten nodig. Deze kunt u voor uw novellen verkrijgen door over te springen van de ene tijd in de andere, bijvoorbeeld van de verleden tijd in de tegenwoordige: ik liep over het Rokin en daar komt me een giraf aan.

7. de lijdende vorm

De laatste jaren moet er, waar dat mogelijk was, flink gehakt zijn op de lijdende vorm, want zijn populariteit is aan het zakken. Ik ken kantoren waar deze vorm zelfs op bevel van de brievenchef verboden is. Dat nu gaat te ver. De lijdende vorm, dus het brood wordt gebakken, is een goede Nederlandse constructie en heeft evenveel recht van bestaan als de bedrijvende vorm. U kunt zó een aantal gevallen noemen waarin worden c.s. onontbeerlijk is, of u moet met heidens geweld een houten zin in elkaar willen knutselen.

(19)

In dit café wordt best bier geschonken.

Het is onbelangrijk wie dat beste bier schenkt, als het maar wordt geschonken.

Bij deze bouw werd voor het eerst een nieuwe werkwijze toegepast.

Eveneens onbelangrijk wie die werkwijze toepast. Zou u in deze zinnen nu werkelijk aan men de voorkeur geven, dus in dit café schenkt men en bij deze bouw past men toe? Goed Nederlands is ook in dit café schenken ze best bier, maar dit schijnt verboden te zijn in gepolijste taal.

De schurk werd door de douane ontmaskerd.

Wat de meeste nadruk moet krijgen, komt op de voorgrond. Schrijft u de douane ontmaskerde de de schurk, dan wordt uw bedoeling niet zo scherp geformuleerd.

De persoon die door mijn buurman werd beschuldigd, woont daar.

Dubbelzinnigheid kán ontstaan, als u het over de persoon die mijn buurman beschuldigde hebt, hoewel de samenhang meestal alles verduidelijkt. In de normale woordschikking kan in Jan slaat Piet alleen maar Piet door Jan worden geslagen.

Tijdens de schooluren wordt vaak gelachen.

Lachen is een onovergankelijk werkwoord; ik kan niet iets lachen, dus iets kan niet worden gelachen.

Bij de onovergankelijke werkwoorden kan toch een lijdende vorm komen;

het ding moet een naam hebben, dus men noemt deze vorm de onecht lijdende vorm.

J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands

(20)

En nu wordt gezwegen! roept de onderwijzer in goed gestileerde toorn tot zijn kwebbelende schoolkinderen. Vind je dat er behoorlijk gevoetbald wordt? kunt u 's zondags op de tribune horen, maar meer vind je dat ze behoorlijk voetballen?

Al deze met zorg uitgezochte zinnen nemen niet weg dat inderdaad vaak met de lijdende vorm wordt gewerkt waar een bedrijvende vorm het veel beter zou doen.

De stijl krijgt anders iets krampachtig onpersoonlijks.

Mij werd door uw firma medegedeeld dat...

Toen werd door de congressisten een bezoek gebracht aan Madurodam.

Uw aandacht werd door deze vliegtuigen getrokken.

Een algemene regel kan ik u niet geven. Meestal moet men even op zijn hoede zijn wanneer de bepaling met door in de zin gaat voorkomen. Het kan de moeite waard zijn om zo'n zin met door bedrijvend te maken.

De lijdende vorm verschijnt ook in de combinatie met zijn: met de bakker heeft het brood gebakken correspondeert door de bakker is het brood gebakken. O ja, gebakken geworden, zegt u wellicht, dat geworden laten we weg, maar je kunt het erachter zetten. Daar wij op school de Franse lijdende vorm il a été fait, de Engelse lijdende vorm it has been made en de Duitse lijdende vorm es ist gemacht worden met grote inspanning meester zijn geworden, denken we dat de Nederlandse lijdende vorm ook wel zo'n geworden er eigenlijk bij moet hebben, maar dat we het uit slordigheid en onverschilligheid weglaten. U kunt het echter niet expres weglaten, want het heeft er nooit gestaan, zodat lange, lange tijd geleden is er verhaald geworden wel plechtig is, maar niet Nederlands!

(21)

8. Opsommingen

Geef bij een opsomming alle delen dezelfde vorm, zodat ze op dezelfde manier op de aanloop passen.

Bij controle bleek 1e dat de kwaliteit van de pakking inferieur was, 2e de

niet:

onoordeelkundige behandeling van de pakking.

Bij controle bleek 1e dat de kwaliteit van de pakking inferieur was, 2e dat de pakking onoordeelkundig was behandeld.

maar:

Worden de delen van de opsomming te lang, dan doet men er beter aan, ze in te leiden met een aparte zin en ze als aparte zinnen onder elkaar te zetten.

Om een nauwkeurige uitkomst te verkrijgen werd ervoor gezorgd dat niet:

1e. een der bascules in de middenstand geblokkeerd werd zodat enz.

2e. de bascules voortdurend gecontroleerd werden terwijl enz.

Ter verkrijging van een nauwkeurige uitkomst werden de volgende maatregelen getroffen.

maar:

1e. Een der bascules werd in de middenstand geblokkeerd zodat enz.

2e. De bascules werden voortdurend gecontroleerd terwijl enz.

9. samengestelde zin

Bij een samengestelde zin moet u zien te verhinderen dat de voegwoorden tegen elkaar botsen.

J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands

(22)

Ik ben ervan overtuigd dat hoewel oplossing A voor de hand ligt, deze toch niet juist is.

dus niet:

Ik ben ervan overtuigd dat oplossing A niet juist is, hoe voor de hand ze ook ligt.

maar liever:

Er kunnen nog veel meer narigheden voorkomen in de samengestelde zin, als u de techniek van de lange zin niet voldoende onder de knie hebt. Zo staat het lelijk als u aan twee zijden van de hoofdzin een reden noemt.

Aangezien de prijzen zijn gestegen, moesten wij onze condities wijzigen, daar wij daarop niet hadden gerekend.

dus niet:

Waar hadden we niet op gerekend? Wat is daarop? Dat wijzigen of dat stijgen?

Probeer de twee motieven naast elkaar te krijgen.

Aangezien de prijzen zijn gestegen en wij met die mogelijkheid geen rekening dus liever:

hadden gehouden, moeten wij onze condities wijzigen.

10. bijvoeglijke bijzin

Voor de verschillende vormen van betrekkelijke voornaamwoorden verwijs ik u naar bladzijde 81. Er blijven nog genoeg puzzelgevallen over. U doet er bijvoorbeeld goed aan als u de bijvoeglijke bijzin zo dicht mogelijk bij zijn antecedent zet.

Wij hebben een mededeling gekregen over die firma, die ons onbetrouwbaar lijkt.

dus niet:

Althans, als u bedoelt dat de mededeling onbetrouwbaar lijkt en niet die firma.

Wij hebben over die firma een mededeling gekregen die ons onbetrouwbaar lijkt.

maar:

(23)

Er is ook een geraffineerd spelletje met de komma's mogelijk, maar dat kunt u alleen spelen als uw lezer dat naar uw mening zal begrijpen.

Een mededeling over een firma (geen komma!) die ons onbetrouwbaar lijkt vertelt iets over een onbetrouwbare firma; zet u wel een komma, dan is het een

onbetrouwbare inlichting.

de neef van mijn opa die jij kent en en neef van mijn opa, die jij kent.

Vergelijk eens:

In de eerste zin ken jij mijn opa en in de tweede de neef. Is er geen verwarring mogelijk, dan schrijft u maar een komma, bijvoorbeeld het huis van de neef van mijn opa, dat jij kent.

Weinig met taalkunde, maar meer met gezond verstand heeft de kwestie van de tijd in de bijvoeglijke bijzin te maken. Het is raadzaam even uit te kijken voor u zonder nadere uitleg een tijd aangeeft die ná die van de hoofdzin is.

Hij reed op het ijs waar hij doorheen zakte; ik rookte een sigaar die ik wegsmeet.

Hoe kan hij op ijs rijden waar hij doorheen zakt en hoe kan ik een sigaar roken die ik wegsmijt?

Hij reed op het ijs, maar zakte er doorheen.

dus:

Ik rookte een sigaar en smeet die weg.

Deze raad mag u niet zo op de zenuwen gaan werken dat u niet meer in een necrologie durft te schrijven Van den Berg die later professor in de toegepaste wiskunde werd, haalde als kind nooit meer dan een vier voor rekenen. Er zijn heel slimme taalmensen die zelfs Professor van den Berg werd in 1902 geboren afkeuren, omdat de professor geen professor was toen hij geboren werd.. Zo'n slimheid is absurd.

J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands

(24)

11. constructie handhaven

Houd aan de eenmaal begonnen constructie van hoofdzin en bijzin vast en spring niet van de ene op de andere constructie.

Ik heb vernomen dat de instrumenten kunnen worden vervaardigd, maar de tekeningen zijn niet aangekomen.

dus niet:

Als u die twee dingen hebt vernomen, moet u schrijven:

Ik heb vernomen dat de instrumenten kunnen worden vervaardigd maar dat de tekeningen niet zijn aangekomen.

Het schijnt dat o.a. het stellen van een ‘voorwaarde’ zich aan deze regel onttrekt:

Als u mij de papieren te laat stuurt en u hebt ze ook nog verkeerd ingevuld, dan is de zaak verloren.

Correct is natuurlijk:

Als u mij de papieren te laat stuurt en u ze ook nog verkeerd hebt ingevuld, enz.

Tracht symmetrie te krijgen in de zin; een bepaling en een bijzin harmoniëren niet.

Daar zagen we de grijsaard, ongebroken van geest en die ook nog fier rechtop liep.

dus niet:

..de grijsaard, die ongebroken van geest was en nog fier rechtop liep.

maar:

..de grijsaard, ongebroken van geest en nog fier rechtop lopende.

of:

Door een verzoek in te dienen en als u mij als referentie opgeeft, kunt u de kwestie bespoedigen.

ook niet:

Door een verzoek in te dienen en mij als referentie op te geven, kunt u enz.

maar:

Als u een verzoek indient en mij als referentie opgeeft, kunt u enz.

of:

(25)

12. foute inversie

Met a, b en c zijn er zes mogelijkheden; abc, acb, bac, bca, cab, cba. Dus:

normaal ik kom morgen:

in bijzinnen: hij zegt, dat ik enz.

ik morgen kom:

vraagconstructie kom ik morgen:

onmogelijk kom morgen ik:

onmogelijk morgen ik kom:

inversie morgen kom ik:

Een prachtig economisch principe van het Nederlands! Het laatste geval is de inversie: de ‘rest’ gaat voorop, onderwerp komt achter het gezegde.

De foute inversie, Tante Betje genaamd, vanmorgen voelde ik me al niet lekker en ga ik nu maar slapen, is er langzamerhand wel uit gehoond. Ik kom deze

constructie, eerlijk gezegd, maar betrekkelijk weinig tegen. Er zijn wel een paar heel subtiele inversiekwesties. Wat denkt u van de volgende zinnen?

Nauwelijks hadden de machines de eerste stapel buizen verwerkt of de stroom viel uit en begon de alarmbel te rinkelen.

Het ‘omgedraaide’ stuk en begon de alarmbel is afhankelijk van de hele eerste zin.

Bij de opening van de nieuwe weg van A naar B die na grote inspanning eindelijk tot stand is gekomen, was de A'se burgemeester, pas hersteld van zijn gevaarlijke ziekte, aanwezig en kon men hem overgelukkig de minister horen begroeten.

De zin is lelijk opgebouwd maar niet verkeerd. Het tweede gezegde en kon men staat terecht in de positie van inversie, maar door de lange afstand tot bij de opening is

J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands

(26)

de spanning tussen bepaling en inversie geheel verloren gegaan.

13. samentrekking

Het schertsvoorbeeld uit de taalles hier zet men koffie en over is de Nederlander al even onvergetelijk als de dichtregel uit de letterkundeles Jantje zag eens pruimen hangen. Wat verkeerde samentrekking is, weet u wel: hij werd ziek en in bed gestopt.

U schrijft zoiets niet, maar het volgende kan u ontschoten zijn.

Deze mening deel ik niet en is ook zeker onjuist.

niet:

Deze mening deel ik niet; zij is ook zeker onjuist.

maar:

Van dit verlof werd geen gebruik gemaakt en werd ook gauw weer ingetrokken.

niet:

Van dit verlof werd geen gebruik gemaakt en het werd ook gauw weer ingetrokken.

maar:

14. definiëren

Een (hier moet u niet één schrijven) van de moeilijkste opgaven waarvoor u bij het schrijven kunt komen te staan, is het maken van een waterdichte definitie. Natuurlijk kunt u er in een vlot gesprek een slag naar slaan, zelfs met de handen: Kijk es, laten we nou es aannemen dat.., asje nou bijvoorbeeld hebt dat je.., maar deze stijl is niet aanbevelenswaardig voor uw exacte verslag van wat iets precies is en niet is.

Men moet daartoe enige kennis hebben van het begrippensysteem. Elk begrip heeft een omvang en een inhoud. Onder de omvang verstaat men het geheel van alle dingen waarop een begrip betrekking heeft. De omvang van het botanisch geslacht spar omvat 30 soorten, (momenteel be-

(27)

kend, geloof ik), waaronder bijvoorbeeld de zilverspar en de Kaukasische spar. De inhoud van een begrip is het geheel van kenmerken waaruit een begrip is

samengesteld. Zo zijn enige kenmerken van het begrip boom: de voort-planting, de stam, de vertakking op een bepaalde hoogte. Hoe groter nu de inhoud van een begrip is, dus hoe meer kenmerken het heeft, des te kleiner is zijn omvang, dus des te minder zaken behoren erbij. Het klinkt misschien vrij duister, maar u opereert feilloos met inhoud en omvang als u in gezelschap bezig bent met het spelletje het hangt aan de muur en tikt.

Door listig vragen te stellen, komt u telkens achter een nieuw kenmerk en daarmee schakelt u een andere zaak uit. Is het een auto of een boot? Een auto. Een vrachtauto of een personenauto? Een personenauto. Een Europese of een Amerikaanse? Een Europese. Een Duitse of een andere? Een Duitse. Een Volkswagen of een andere Duitse? Een Volkswagen. Met of zonder schuifdak? Met schuifdak. Is het soms die ouwe kar van Ome Kees? Ja. Die ouwe kar is dus een personenauto die.. en nu kunt u alle kenmerken verder opnoemen. De omvang is afgeschild tot één precies bepaalde zaak, de inhoud is nauwkeurig afgebakend door alle kenmerken.

Het ligt voor de hand dat u niet uitgebreider definieert dan voor uw speciale doel nodig is, anders moet u bij alles (zelfs als u uw eigen persoon definieert) teruggaan tot x is een ding dat... Spring één trap hoger en daal af met het noemen van het soortaanduidende verschil: een schroevedraaier is (nu een trap hoger in de begrippenrij) een stuk handgereedschap dat (nu het soortaanduidende verschil noemen) bestemd is om schroeven in materiaal te bevestigen. U mag schroef bekend veronderstellen; zo niet, dan moet u van te voren ook dat begrip definiëren. Uit dit vluchtige logicalesje volgt dat een definitie met

J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands

(28)

asjebefobbelthebdatje, dus: een N.V. is als de gezamenlijke aandeelhouders eigenaar zijn, verkeerd is. Een goede definitie is omkeerbaar. Mopsen zijn kleine hondjes mag waar zijn, maar onjuist is kleine hondjes zijn mopsen. De mops moet dus eerst in zijn hogere groep. Een mops is een dog die (de rest weet ik niet precies). Tracht uit de vicieuze cirkel te komen. Vermijd de ontkenning in de definitie: een appelboom is een boom die geen peren voortbrengt.

U kunt behalve met het werkwoord zijn ook uitstekend definiëren met verstaan onder, dus onder x wordt verstaan p met de kenmerken a, b en c, of onder x worden verstaan p en q met de kenmerken a, b en c, of onder x verstaat men enz. Wordt de definitie te omslachtig of te lastig, dan kunt u het beste volstaan met een voorbeeld.

U vertelt dan een verhaaltje waarin x voorkomt en tot slot zegt u: welnu, zoiets noemt men zus-en-zo. Bijvoorbeeld:

(29)

Wanneer een onderneming het kapitaal heeft bijeengebracht door enz.

De aandeelhouders mogen.. en kunnen.. enz. De statuten moeten door de minister enz. Deze associatie noemt men een naamloze vennootschap.

Dit waren veertien raadgevingen voor het construeren van een duidelijke zin. Ze staan wat kris-kras door elkaar en behoren, strikt genomen, niet alle tot de zin-als-zin, maar ze kunnen u op weg helpen om een juiste keuze te doen in de andere veertien maal veertien maal veertien raadselachtige moeilijkheden waarvoor u staat, proza dat als een man op mij toekomt schrijvende, volzinnen die lopen als scharen mannen met brede ruggen, bouwende.

J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands

(30)

Het juiste woord

Het piekeren over het juiste woord - precies dat éne dat het doet en niet het andere - is een inspannende, maar niet onplezierige bezigheid. Het geeft u een diepe voldoening als u na lang zoeken en schrappen het woord gevonden hebt dat u nu net nodig had. Opruiende redenaars maken daar een sluw truukje van. Ze weten allang dat ze zullen zeggen: deze man is een vod, maar ze doen of ze er wanhopig naar zoeken: deze man is een, uh, hoe zal ik het zeggen, deze man is een (en dan ineens plukken ze het tot opluchting van het publiek uit de lucht) een vod!

Het juiste woord hoeft zeker niet het meest opvallende woord te zijn. De lezer slikt het door in het tempo waarmee hij er vele tientallen per minuut verslindt, en hij beseft meestal nooit wat voor denkwerk er nodig kan zijn om één woord dat zo bescheiden tussen de rest staat, te zoeken. Handschriften van dichters geven ons enig inzicht in die uitputtende tocht naar het juiste woord. Het kan voorkomen dat een gedicht u simpelweg ontroert door de grote eenvoud van woorden. De dichter zal het achter elkaar hebben opgeschreven. Als u het handschrift zou zien, merkte u hoeveel hij heeft geprobeerd, hoe dikwijls hij heeft doorgestreept, voordat hij die gewone woorden had. Dan dient u nog te bedenken dat in het geknoei met inkt of potlood lang niet alle probeersels zijn opgenomen. Van Flaubert wordt verteld dat hij dagenlang kon lopen te zoeken naar één woord voor een zin in zijn romans. U hebt die tijd niet. Wat vandaag wordt geschreven, had de

(31)

vorige week de deur al uit gemoeten. U wordt kriebelig; het woordenboek helpt a pas wanneer u het woord al weet, maar biedt u niet een woord pasklaar aan; u pakt ten slotte maar het eerste en dan maar niet het beste woord dat u te binnen schiet: ze zullen me wel begrijpen en anders kan ik het ook niet helpen.

Zeer veel taalmoeilijkheden zijn terug te brengen tot de juiste woordkenze.

Woorden komen en gaan; de structuur van de zin, de volgorde van de woorden zit ons veel vaster in het bewustzijn; daarin verandert ook maar betrekkelijk weinig. U kunt in de Camera Obscura vele woorden aanstrepen die verouderd zijn of die u in een andere betekenis gebruikt, maar u zult niet vaststellen dat Hildebrand de woorden een andere plaats in de zin geeft dan die waaraan u nog steeds gewend bent.

1. synoniemen.

Een tijd geleden waren de Nederlandse gezinnen rusteloos bezig met het oplossen van puzzels waarmee geld was te verdienen. Eén van de drie woorden is goed of alle drie zijn goed: het leger moest na dagen strijd voor de vijandelijke macht

deinzen terugtrekken wijken. Bij de eerste twee ga je achteruit, bij de laatste hoeft dat niet. Bij het eerste blijf je de vijand aankijken, bij het tweede draai je je om. Het eerste is onvrijwillig, het tweede doe je na een besluit te hebben genomen. Wat is het nu? Laten we het er maar op wagen: twee. Een leger kan zich ook ter plaatse doodvechten; het gaat dus achteruit op commando en het zal daarbij zijn rug keren (of zou dat niet meer zijn vluchten?) Er is geen bezwaar tegen zulk tijdverdrijf, maar wel moet men beseffen dat verreweg de meeste raadselzinnen weinig of niets met taalkunde hebben te maken. De woorden hebben niet allemaal een precies omschreven betekenis, die voor alle gebruikers in alle situaties gelijk is. Tot het

J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands

(32)

dwaze einde doorredenerende, zou men kunnen zeggen dat een woord zoveel betekenissen heeft als er gebruikers zijn.

De voorstelling die ik uitdruk met tuinhekje, is anders dan de voorstelling die een ander met dit woord opvangt: ik denk aan een houten, de ander denkt aan een ijzeren hekje. Een woord zit niet zo maar los in ons geheugen. Het hoort thuis in een bepaalde sfeer, het heeft voor de één vaak ook een geheel andere gevoelswaarde dan voor de ander. Bij het woord oorlog denkt een twaalfjarige knaap die Indianenboeken leest, aan iets anders dan de oorlogsveteraan die de gruwelen kent. Maar er is natuurlijk een ‘gelijke noemer’ anders zou de taal onhanteerbaar zijn.

Iedere taal kent synoniemen, woorden die gelijk of vrijwel gelijk in betekenis zijn.

Keuze tussen woorden die gelijke betekenis hebben (dikwijls en vaak) levert niet veel moeite; men zoekt, wikt en weegt bij de woorden die wel voor driekwart elkaar bedekken, maar net iets meer of iets minder geven: derhalve - dus - bijgevolg, geneigd - genegen, bar - dor - droog - schraal. Het kan zijn nut hebben eens om een zg.

synoniemenwoordenboek op te slaan. Het oudste is van 1821: Woordenboek der Nederduitsche Synonimen. Sindsdien zijn er meer gekomen en de puzzelrage heeft het aantal bijzonder sterk uitgebreid. Er zit echter iets gevaarlijks in. In de

synoniemenlijsten zijn vrij veel verschillen achteraf ‘ingefantaseerd’ die niet op het werkelijke taalgebruik berusten. Het verschil tussen kibbelen en twisten is duidelijk, maar is een woud nu werkelijk iets anders dan een bos, dichtbij iets anders dan nabij, een zoen iets anders dan een kus? Natuurlijk kunt u niet altijd het eerste door het tweede vervangen, maar dit komt minder door het verschil in betekenis dan door het verschil in gevoelswaarde, sfeer, gebruikswaarde, stijl enz. Kies bedachtzaam het woord dat u voor uw doel het

(33)

beste voorkomt, en laat u niet te gauw ondersteboven praten door de puzzelaar die zo precies het verschil weet tussen een mooi vers en een schoon vers.

Sommigen zoeken bij de strijdvraag over de betekenis van een woord naar de

‘eigenlijke’ betekenis, d.w.z. ze gaan de herkomst van het woord na, de etymologie.

Nu is het vaak verbluffend, te zien waar een woord vandaan komt, maar men mag aan die herkomst niet te verre gevolgen voor het hedendaagse gebruik verbinden.

Barmhartig heeft iets met ontfermen, erbarmen te maken en meedogend met dogen, deugen, toestaan, maar daarom ontlopen barmhartig en meedogend elkaar niet zo heel veel in betekenis. De barmhartige Samaritaan was ook meedogend.

In de journalistiek en in de schone letteren vervangt de schrijver een eenmaal genoemd, opvallend woord, ter fijnere schakering of afwisseling, in het vervolg meestal door een synoniem. Afwisseling verhoogt de leesbaarheid; u moet er echter geen dogma van maken dat een woord nooit op korte afstand herhaald mag worden.

In een informatief verslag, een wetenschappelijk rapport bijvoorbeeld, hoort het stijlmiddel van de afwisseling door synoniemen niet thuis. Een eenmaal gekozen woord moet zo blijven, anders is er gevaar voor verwarring. Dat wil weer niet zeggen dat de schrijver geen afwisseling moet nastreven als er geen gevaar voor verwarring is.

2. clichés.

Naar afwisseling streven kan men vooral als men wat zuinig doet met clichés, met gemeenplaatsen. Probeer af en toe eens een ander woord voor:

facetten onder de loep nemen een rol spelen

plaatsvinden, -hebben, -grijpen stappen ondernemen

J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands

(34)

een steentje bijdragen in wezen

naar voren brengen in een behoefte voorzien.

Deze clichés (en nog talloze meer) voorzien in een behoefte, zonder twijfel. Het is ermee als met de geijkte wendingen in de zakelijke brieven. Ze kunnen niet geheel worden gemist; vermijdt iedereen ze altijd en overal, dan ontstaan er toch weer nieuwe clichés. Woorden zijn maar woorden, ze zijn niet de dingen zelf. Wilt u steeds wat anders dan anders, dan wordt uw stijl gekunsteld. Ter spitsing van uw vaardigheid met woorden kunt u uzelf de dwang opleggen nooit meer bijvoorbeeld een rol spelen te gebruiken, de ‘gemeenste aller gemeenplaatsen.’

3. modewoorden.

Het verschil tussen clichés en modewoorden is niet altijd zo groot; clichés zullen wel tot de vaste voorraad woorden blijven behoren, maar modewoorden hebben meestal een kortstondig bestaan. Modewoorden komen plotseling ergens op, vaak op hoog niveau, zakken verder door naar de massa en dan is het plotseling uit. De eerste keer dat sector of vlak werd gebruikt in de uitdrukking de financiële sector of het

administratieve vlak, viel het niemand op, maar dan begint de zegetocht: het woord pakt, het slaat aan, het geeft juist zoveel gewichtigheid en vaagheid als we nodig hebben. We behoeven nu niet meer te zeggen dat de kas leeg is, maar dat de moeilijkheden liggen in het financiële vlak, beter nog in het financieeltechnische vlak. Let wel, zodra de groenteboer het als de gewoonste zaak ter wereld beschouwt, u 's morgens te vragen wat uw wensen zijn in het vegetarisch-culinaire vlak, dan houdt u op met de vlakken; misschien is er dan al een nieuw woord beschikbaar. Zo

(35)

gaat de repeterende breuk tot aan het einde aller talen.

Ik noem hieronder maar wat modewoorden op, althans wat woorden en uitdrukkingen die ik zo noem.

niet in de betekenis van: op de een of andere plaats, maar in de vage betekenis ergens

van: op een of andere manier: ergens heeft hij ongelijk.

in de betekenis van: beslist; dikwijls met negatie: dat is bepaald onmogelijk.

bepaald

een voegwoord dat vroeger vrijwel uitsluitend alleen tussen zinnen stond; nu want

ook tussen bepalingen; fout is dit gebruik niet: een warme want hartveroverende voorstelling.

in géén betekenis, want bijna is zo goed als en dat is bepaald niet bedoeld in: zijn bijna

bijna verbluffende tactiek; daarnaast komen voor schier en welhaast (dat volgens mijn dikke Van Dale alléén maar

‘weldra’ betekent): zijn welhaast feilloos musiceren schrijft de muziekrecensent;

hij moet nu eenmaal ergens een vlekje constateren.

ik weet niet wat dit nog meer betekent dan: knap, intelligent, schrander, pienter clever

in de clevere diplomaat die Churchill is;

over de buitenlandse modewoorden elders meer; ik voel me bepaald niet happy daarmee.

wordt langzamerhand een woord van de H.B.S.-jeugd: de grootse song-styliste in deze session.

groots

moed opbrengen, durf opbrengen, ik kan het niet opbrengen.

opbrengen

J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands

(36)

ken je dat verhaal over die auto met die vijf wielen? Het woord komt in de plaats van de versleten mop, anecdote, grap.

verhaal

allerlei betekenissen met als gelijke noemer: wat bevalt.

grappig

wat op een avondje, een feestje wordt gedronken ter verhoging van de opgeruimdheid.

drankje

zie vlak boven deze lijst.

sector

de telefoon van mevrouw De Haas, die de hoofdprijs heeft behaald, stond 's avonds roodgloeiend.

roodgloeiend, witgloeiend

de twintig jarige benzine pompbediende kreeg de schrik van zijn leven toen de schrik van zijn leven

vannacht twee mannen met feestneuzen in zijn kantoortje binnendrongen.

niet alleen maar kankeren, óók iets doen;

een woord voor predikaties: wij moeten, positief

beminde broeders en zusters, tegenover al deze dingen vooral een positieve instelling hebben.

vooral: de huidige problematiek.

problematiek

tijdtechnisch is 10.00 vm. te vroeg, d.w.z.

ik wil morgen uitslapen; om -technisch

administratief-technische redenen moet u nog een maand wachten, d.w.z. de helft van het personeel heeft de griep.

nu het bestuur van een kleine

personeelsvereniging een overkoepelende overkoepelend

commissie gaat instellen voor de

amusementssector, zal het woord wel niet lang meer leven.

(37)

de uitdrukking marcheert naar de top;

vele variaties zijn mogelijk: het is (ligt) het is zo, dat

namelijk zo, dat...; het is nu eenmaal zo, dat...; nu is het toch heus wel zo, dat...;

het zal wel zó zijn, dat hier meer achter zit; ik kan de uitdrukking niet in strijd achten met de regels van goed

Nederlands, wel met de regels van origineel Nederlands.

stoplap in gesprekken; u moet eens erop letten hoe ontstellend veel dit in

ik bedoel

gesprekken voorkomt; het is niet zo erg, u moet echter grote zelfopoffering en inspanning opbrengen om dit ik bedoel af te leren; zie verder de opmerking over lijmwoordjes op bladzijde 67.

Trek u van mijn gesputter niet te veel aan. Een taal moet een beetje tierig zijn; u moet in vrijheid kunnen spreken en schrijven. Op de stofomslag van dit boekje staat het troebele grensland; u kunt die woorden vernietigend veroordelen, want troebel wordt van vloeistoffen, glas en gedachten gezegd en niet van land.

Wie van modewoorden moet leven, is bezweken voor de hollewoordenziekte. We worden dagelijks en nachtelijks bestookt met woorden, zelfs in de blauwe lucht. Lees eens aandachtig de officiële communiqués na minister-conferenties: u zult eruit de kunst kunnen leren van het kind niet bij zijn naam te noemen.

4. vreemde woorden

Ik hoef niet de algemene beweegredenen uitvoerig te behandelen waarom een taalgebruiker van tijd tot tijd zijn toevlucht neemt tot een vreemd woord. Hij omsluiert er

J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands

(38)

onaangename dingen mee, arbeidsreservisten is het nieuwste woord voor werklozen.

Hij denkt er een betere schakering mee te bereiken: lucide naast helder. Hij vindt dat hij er iets kenmerkends voor een land in kan leggen: esprit voor Frankrijk,

Gründlichkeit voor Duitsland, fair play voor Engeland, money making voor Amerika.

Hij neemt met het vreemde ding het vreemde woord over: scooter, bulldozer, spoetnik.

Hij is vakspecialist en houdt zich aan zijn eigen internationale terminologie: het logaritme van de concentratie van H-ionen wordt berekend in gram-equivalenten.

Hij vindt dat het Nederlandse woord is afgesleten en zoekt naar iets nieuws: de scope van mijn research. Hij voelt dat het vreemde een zekere standing weergeeft: de public relations officer. Hij trekt de koper van zijn artikel met een vreemde naam, gedachtig aan ‘wat je ver haalt, haal je lekker’; kantkoek is voortaan candystrips en stijfsel is crack-free. Een flesje met een of andere koele drank is niet alleen verfrissend maar vooral non-filling. En nog vele, vele andere beweegredenen.

De muziekrecensent heeft honderdmaal geschreven dat de solist met vaart speelde;

nu schrijft hij dat hij met entrain speelde. Het verschijnsel gaat in sommige gebieden ook in golven van een paar jaren. De veel gebruikte vreemde woorden - succes, resultaat, theorie, ‘odeklonje’ - zijn al zo in klank en nu al in spelling zelfs

vernederlandst dat ze ook weer... Nederlands worden en op den duur tot op de draad verslijten. Vindt u ook niet dat bijval oogsten méér betekent dan succes hebben? Dat toonkamer sjieker is dan showroom? Een ander sociaal verschijnsel ernaast: er is een tijd geweest dat Nederlandse ouders hun dierbare kinderen dure buitenlandse namen gaven; Engelse: Ronald, Reginald, Richard; Franse: Jean, Pierre, Louis. De namen dalen uit de hoogte af naar alle mogelijke andere kringen en... de gewone namen keren terug, eerst bij de

(39)

zg. hogere kringen: zo oer-Hollands mogelijk: Dirk, Henk, Jaap, Gerrit of een tikje Fries erbij: Duko, Anne, Tjeert, Makko, Siebe.

Zo heeft de taalgebruiker het recht zich in zijn woordkeuze te laten leiden door eigen invallen, smaak, maar ook door massagewoonte, tijdsomstandigheden e.d. En wij moeten ons ervoor hoeden hem dat recht te ontzeggen, gesteld dan dat dit ontzeggen mogelijk zou zijn. Veronderstellen we dat we het met elkaar erover eens zijn dat de Nederlanders méér dan andere taalgemeenschappen leenwoorden in hun taal hebben opgenomen, waarin ligt daarvan de oorzaak? Een antwoord mogen we niet ontwijken.

De Nederlandse cultuur is door zijn geografische en historische bepaaldheid open voor buitenlandse culturen. Wij zitten in een soort tochthuis, van ten minste drie kanten komt de wind erin: in de achttiende eeuw de Franse, in de negentiende eeuw de Duitse, in de twintigste eeuw de Engelse. Dat is een schone eigenschap. Het is ook de eigenschap die Huizinga aanzette tot zijn beroemde, nu wel dood geciteerde uitspraak: een overmatig purisme is een zonde tegen de cultuur. Ons volk behoort niet tot de grote taalgemeenschappen, vele nieuwe dingen en stromingen moesten wel van buiten komen en onze openheid - van de handel moesten wij leven - nam ze met de woorden gretig op. De sterkte van de buitenlandse beschavingen vindt u weerspiegeld in de leenwoorden van diverse tijdperken. Het is, in zekere andere zin, ook het lot van onze letterkunde. Ons gedrag naar buiten (ons ‘officiële taalgebruik’) is niet in overeenstemming met de eenvoud van onze ziel. U vindt dit ook in de geschreven uitingen van de eigen taal. We drukken ons op papier wat stroef, wat stijf en vormelijk uit. Uit angst een woord of een zin neer te schrijven die de ontspannen glimlach verraadt, uit

J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands

(40)

angst ons fatsoen (ook al een vreemd woord!) te verliezen, klampen we ons vast aan een al te verouderde taal, ook op ogenblikken waarop eigenlijk een spontaan, hartelijk woord onze voorkeur verdient, Zo vinden we dat het gewone Nederlandse woord alle gewichtigheid wegneemt; de ernst moet u tegemoet fronsen uit de vreemde woorden. Als u eens een boek leest over een ‘jonge’ wetenschap, tien tegen één dat u wordt bekogeld met vreemde woorden,

waarvan een groot gedeelte buiten het terrein van de internationale terminologie ligt:

adequaat, contemplatie, presentie, symbolisatie, semi-imaginaire existentie, een essentieel assortiment van formatieve aard, impliceren, usurpatie.

Een derde reden is: het gros van de Nederlanders voelt zijn taal als minderwaardig tegenover de grote Europese talen, vooral tegenover het Frans. Ik weet wel dat deze stelling onbewijsbaar is, meer lijkt op een betwistbare veronderstelling dan op een slotsom van een redenering, meer weg heeft van een overdreven, teleurgestelde kritiek op eigen landgenoten dan op een weloverwogen objectief oordeel. Ik kan er evenwel niets aan doen: laat ze dan maar onbewijsbaar, betwistbaar, overdreven en teleurgesteld zijn.

(41)

De taal van vreemde woorden zuiveren is onzin; dat kan geen mens, want waar zou het einde zijn? In de zeventiende eeuw? In de veertiende eeuw? Wat zou er nog overblijven? Veel vreemde woorden leiden ook maar een papieren bestaan.

Vreemde woorden zijn onvermijdelijk geworden; ze bieden ons heel vaak een middel om preciezer aan te geven wat we bedoelen. Schrijft u een artikel of verslag over werkzaamheden waarbij internationale woorden voor u noodzakelijk zijn, druk dan begrippen die gemakkelijk in een Nederlands woord zijn onderdak te brengen, niet uit met een vreemd woord. Denk niet dat de trein is gearriveerd beter staat dan de trein is aangekomen. Smaak, beschaving en gevoel voor schakering moeten de weg wijzen.

5. de woordsoorten

Er zijn tien woordsoorten. Misschien hangt het samen met het onbetwistbare feit dat we tien vingers en tien tenen hebben, ik weet het niet. In ieder geval passen die tien woordsoorten prachtig in ons tientallig stelsel. De verdeling in tienen is al heel oud en moderne taaldeskundigen schudden wel eens hun hoofd over die klassieke verdeling, want ze blijkt niet altijd toepasbaar te zijn. Maar we zijn eraan gewend en we kunnen ermee overweg als we over taalzaken redeneren en dat is voor ons de hoofdzaak. De woordsoorten zijn: bijvoeglijke naamwoorden, zelfstandige

naamwoorden, werkwoorden, voornaamwoorden, telwoorden, lidwoorden, bijwoorden, voorzetsels, voegwoorden, tussenwerpsels.

Over elk van deze woordsoorten is een machtig boekwerk te schrijven, behalve over het tussenwerpsel - ach, o, hee, au, brr, sst. Ik neem er hier maar drie en daarvan som ik een paar discutabele dingen op: het bijvoeglijk naamwoord, waarmee je zo heerlijk de dingen kunt schilderen -

J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands

(42)

het zelfstandig naamwoord, waarmee je precies de dingen kunt noemen, - het werkwoord, waarmee je de dingen iets kunt laten doen.

a. bijvoeglijk naamwoord

Voor een oud man - een oude man moet u bij bladzijde 89 te rade gaan.

1. Het kan zijn dat u, rustig schrijvende, plotseling overvallen wordt door een angstige twijfel. Een gezonde kost, dat is toch onzin, want die kost is niet gezond, maar ik word gezond als ik die kost eet. Laat u niet in verwarring brengen. Inderdaad drukt het bijvoeglijk naamwoord gewoonlijk een eigenschap uit die behoort bij het ding dat ik noem: een dik boek is een boek dat dik is. Maar er kan met dat bijvoeglijk naamwoord meer gebeuren.

U kunt ermee een eigenschap noemen die op het bedoelde ding, over een ander ding heen, betrokken is. Een Technische Hogeschool is geen hogeschool die technisch is, maar een hogeschool waaraan de technische wetenschappen worden beoefend;

de wetenschappen zijn niet technisch, maar hebben betrekking op de techniek.

Zo is een droevige gebeurtenis een gebeurtenis die droevig maakt; een luie stoel is niet een stoel die lui is, maar een stoel waarin ik me lekker lui kan uitstrekken. U kunt van dit verschijnsel veel voorbeelden vinden: een juridisch tudent, Franse les, een verstandig besluit. Bij deelwoorden bestaat het ook, u krijgt dan typische uitdrukkingen:

een staande receptie een zingende mis bereden politie vallende ziekte brekende waar een zittend leven

2. Een bijvoeglijk naamwoord noemt een eigenschap van een ding op, maar als het ding zonder die eigenschap het ding niet zou zijn, mag ik dan die eigenschap ook noemen? M.a.w. een vierkant vierkant en een ronde cirkel is

(43)

onzin, omdat een cirkel nooit niet-rond en een vierkant nooit niet-vierkant is. Dit is waar en in wetenschappelijke verhandelingen zult u dergelijke mededelingen wel achterwege laten, maar daarom hoeft u er nog geen taalregel van te maken. Het pleonastische gebruik van een bijvoeglijk naamwoord kan in een beschrijving juist heel goed zijn. Water is altijd nat. U pikt de eigenschap er opzettelijk uit en noemt haar extra: het natte water kletste op de stoffige stenen. Het is met dit ‘dubbel-op’

zoals met zoveel andere verschijnselen in de taal. In een nauwkeurig, exact verslag wordt de taal sober en helder als algebra; in een rondborstig menselijk verhaal hebben we wat ‘overtolligheid’ nodig. Alle leden waren zonder uitzondering aanwezig. Weg met zonder uitzondering, want dat begrip staat al uitgedrukt in alle..

Wat zou het op de wereld stil en wat zouden de boeken dun worden als we nooit meer iets overtolligs spraken en schreven.

3. Als men kan zeggen de man is gek, kan men ook zeggen de gekke man. Dit gaat zo goed als altijd op, maar er zijn een paar woorden waarbij het onmogelijk is, bijvoorbeeld:

het jammere feit?

dat feit is jammer

het netjese meisje?

het meisje is netjes

mijn zoeke pen?

mijn pen is zoek

Andersom is er ook een onmogelijkheid, bijvoorbeeld:

de kooi is gouden?

de gouden kooi

de Hout is Haarlemmer?

de Haarlemmer Hout

Deze gevallen berokkenen u geen last. Soms zit een woord nog op de wip. De kachel is uit is gewoon, de uite kachel is niet ongewoon, maar u aarzelt het te schrijven; het affe werk heb ik al meer dan eens gedrukt gezien.

J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands

(44)

Merkwaardig vind ik het gebruik van klaar. Gewoon is het werk is klaar, maar het klare werk acht ik vreemd; het gerede produkt komt me bekend voor; klare wijn, klare taal is wat anders, ouwe klare ook.

4. Eigennamen kunnen tot bijvoeglijke naamwoorden verwerkt worden, o.a. met -iaans. Ze duiden een overeenkomst aan, b.v. Thorbeckiaans, dus zoals van

Thorbecke. Neem nooit het ‘Duitse’ achtervoegsel -se in zo'n geval: Briggse logaritme, Geisslerse buizen, maar houdt u aan het voorschrift van de Centrale Taalcommissie voor de Techniek (CTT): ‘hiervoor dient te worden geschreven:

logaritme van Brigg, buizen van Geissler dan wel brigglogaritme, geisslerbuizen.’1). Een enkel woord als Luthers, bijvoorbeeld in de Lutherse Kerk, heeft burgerrecht gekregen.

b. het zelfstandig naamwoord

Over het zelfstandig naamwoord zijn veel opmerkingen te maken. U vindt er, wel niet genoeg maar ook niet te weinig, passim (= verspreid) in dit boek. U hebt trouwens ook nog een woordenboek. Drie dingen moeten me van het hart. Ze betreffen de vorming van het meervoud.

1. Het meervoud van de zelfstandige naamwoorden wordt gemaakt met de uitgang -en, -n, -eren of -s. De juiste regel met alle uitzonderingen kunt u vinden o.a. in een uitgebreid leerboek van het Nederlands voor buitenlanders. Er bestaat een controverse betreffende het meervoud van woorden op een -e. Is het methodes of methoden, groentes of groenten, gewoontes of gewoonten?

Het woordenboek geeft ze allebei, soms met de aantekening dat de -s gemeenzaam is en de -n vormelijk. De -s dringt echter onweerstaanbaaar op en ik zou niet willen staande houden dat dit meervoud alleen maar janboerenfluitjestaal is. Wij, d.w.z.

verreweg het grootste

1) Technische Woorden. HCNN. Den Haag 1958.

(45)

aantal Nederlanders, gebruiken, sprekende, als meervoudsuitgang een -e en schrijven -en.

In (gesproken) brug - brugge hóórt u duidelijk de meervoudsindex, in (gesproken) ziekte - ziekte (geschreven ziekten) niet. Vandaar dat we eerder tot ziektes zijn geneigd:

de meervoudsindex horen we anders niet. (De -s in sommige dialecten, kippes, mandes, is overbodig, telt in deze twist eenvoudig niet mee!). Word daarom niet rood als iemand u in uw spreken of uw schrijven op gemeentes betrapt. Die -s is niet plat. U kunt sedert eind 1957 in uw krant lezen over de verschillende spoetniks.

Jammer eigenlijk, we hebben op de lagere school toch heel wat moeite ervoor over gehad om de k niet te verdubbelen in leeuweriken en monniken.

2. Vreemde woorden mogen soms hun vreemde meervoudsuitgang behouden. Het staat uitstekend algemeenontwikkeld als u centra, collegae, lustra, doses en soli gebruikt, maar kijk niet minachtend neer op de kantoor jongen die met vermoeiende avondcursussen niet verder is gekomen dan centrums, lustrums, collega's. Hij heeft, naar we vurig hopen voor hem, stapelvormen als centra's en colli's afgeleerd en hij loopt niet meer het gevaar alba (albums) en prospecti (prospectussen) te schrijven.

Wees bescheiden met uw briljante talenkennis. Schrijf rustig cadeaus (dat moet trouwens!). Waar is anders het einde? Als u in Zuid-Slavië met vakantie bent geweest, weet u dan het meervoud van gljiva? Zeg maar: in dat dorpje kregen we heerlijke gljiva's te eten of zonder poeha: paddestoelen.

3. Bestaat een samenstelling als titel uit twee delen, bijvoorbeeld adjunct-commies, dan komt de meervoudsuitgang bij het woord dat de functie aangeeft:

adjunctcommiezen (de man is commies), consuls-generaal (de man is

J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De sectie Nederlands van Levende Talen (SBN) geeft in dit stuk de visie op het leergebied taal/Nederlands en de rol van taal in en voor het leren.. Dit visiestuk moet vooral

Om deze vraag te beantwoorden moeten we eerst en vooral definiëren wat er ver- staan wordt onder het begrip ‘wereldtaal’. Er zijn tal van parameters die men kan gebruiken om

De Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren stelt vast dat het Nederlands binnen de domeinen van de wetenschap en het hoger onderwijs terrein verliest aan het Engels, maar ziet

De nieuwslezer is een voorbeeld van hoe, door de inzet van taal- technologie, nieuwe vormen van maatwerk kunnen worden gerealiseerd: kenmerken van de leerder zijn leidend voor

Voor informatie over het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs verwijzen we naar andere bijdragen op deze conferentie: “een kennisbasis Nederlandse taal voor

Over de hele lijn bekeken, maken anderstaligen en meertaligen gemiddeld wel meer (verschillende) fouten dan Nederlandstaligen en hebben ze bijgevolg meer nood aan gerichte

In artikel 21b, lid 1, van het uitvoeringsbesluit staat dat het verlaagde tarief alleen kan worden toegepast bij vaststelling van de EB die wordt verschuldigd op het tijdstip van

‘Culturele Pagina’ ter sprake werd gebracht. Laat mij daarom, naar aanleiding daarvan, maar geenszins parallel daarmee, zeggen wat mij op het hart ligt. De zaak in kwestie zelf