• No results found

De Nederlander geeft niet veel om zijn taal. Men kan echter aan de waarheid van dit gezegde twijfelen, althans na de geruchtmakende spellingwijziging van 1954. Als een kwart van alle artikelen die daaraan gewijd zijn, eens besteed waren aan de zuivering van onze taal van overbodige, aanstellerige, vreemde woorden en knoeierige barbarismen.. Sinds augustus 1954 krioelt het opeens van spellingvragen. Waarom hebben wel konstabel en konvooi een k, maar heeft het veel meer gebruikte conducteur zijn c behouden? Waarom toerist een oe en journalist niet? Waarom het Latijnse

prospektus een k en het even Latijnse musicus een c? Waarom sjaal modern en charlatan ouderwets? Waarom naast tram ook trem en naast jam geen

uitwijkmogelijkheid? Waarom zijn de Engelse woorden niet aangepast? Waarom worden eigenlijk niet alle vreemde woorden aangepast aan de uitspraak? Dan zijn we immers voor alle eeuwen uit de moeilijkheden?

Een ideale spelling, waarin zelfs geen enkele mogelijkheid tot de beruchte inconsequentie aanwezig zou zijn, is niet te verwezenlijken. Er zou een systeem ontworpen moeten worden dat de klanken precies weergeeft. Zelfs al zou men daarbij geen rekening houden met persoonlijke uitspraakverschillen of

streekeigenaardigheden, maar zich uitsluitend baseren op een soort Absoluut Beschaafd (wie bepaalt dit? demokraatsie of demokrasie?), ook dan is men niet uit de nesten. De regel: spel zoals je spreekt, is een goed werkbeginsel, maar kan nooit geheel en al

den uitgevoerd. Men overwege de volgende punten.

1. De uitspraak van een woord wordt ook bepaald door zijn omgeving in de zin.

Van in de vorige zin klinkt als fan omdat de stemloze k ervoor staat; de laatste klank

van ook is g(arcon) omdat een stemhebbende b volgt. Dergelijke

assimilatieverschijnselen behoren zonder twijfel tot de beschaafde uitspraak. Laat men dit in de spelling doorwerken, dan zijn er voor sommige woorden drie, vier verschillende spellingen nodig en de woorden worden.. onherkenbaar. Gesproken is het woord wel te herkennen, maar luisteren en lezen geschieden onder totaal andere omstandigheden, In de middeleeuwen kon men nog ‘fonetisch’ schrijven omdat toen niet stil maar luidop werd gelezen.

2. Wij moeten in Nederland werken met het Latijnse alfabet; door verdubbeling en combinatie (aa, oo, eu, ie, ng, enz.) komt men tot een stuk of veertig tekens. Er zitten onregelmatigheden in het gebruik van dit alfabet: met leren lepel: vier klanken met hetzelfde teken - een nuttige (vro)lijk(heid): vijf tekens voor dezelfde klank! Dit systeem is onpraktisch, zo men wil. Nog onpraktischer zou een fonetisch stelsel zijn. Een strikt op de klank gevormd stelsel zou op zijn minst het dubbele aantal vergen. Eykmans boek, Phonetiek van het Nederlands, heeft er al meer dan tachtig? We zouden ons van de rest van de ‘Latijnse’ wereld en ‘Latijnse’ beschaving afsluiten. Een schrift behoort tot een bepaald beschavingsgebied.

3. Iedere afwijking in de uitspraak behoeft in een spelling niet te worden opgenomen. Naast een fonetisch beginsel bestaat een fonologisch beginsel. De fonologie is de leer van het klanksysteem; zij doet ons de klanken kennen die onderscheidende waarde hebben. Lok en lof hebben verschillende o's, veer en veel verschillende ee's. Deze verschillen tellen echter niet mee.

4. De taal is een produkt met een geschiedenis. De afkomst van de woorden (etymologie) is ook in de spelling betrokken. Al hebben wij, gelukkig, geen etymologische spelling als het Frans of het Engels, geheel zonder historische achtergrond kunnen wij evenmin. Het oog herkent langzamer dan het oor: kunstuk (kunststuk), achtien (achttien).

5. Van de spelling gaat een zekere normaliserende invloed uit. Het woord wordt verschillend uitgesproken, het vliegt als klank weg; het geschreven beeld is een vaste, duurzame eenheid voor de taalgebruiker. Met deze normaliserende invloed hangt het conservatisme in de spelling tezamen. Men is aan een spelling gewend geraakt: veranderingen neemt men slechts noodgedwongen aan. Dit behoeft lang niet altijd te wijzen op snobisme zoals van een gymnasiast die van de duizenden in het hoofd gestampte Griekse woorden er later nog een paar kent, vooral die met rh beginnen.. De modernste mens schrikt terug voor sjaal in plaats van shawl. Daarom is het ook te begrijpen dat pogingen tot spellingwijzigingen in het Frans of Engels tot nu toe ijdel zijn geweest. Er moet in die talen te veel tegelijk worden gewijzigd.

6. Men moet er rekening mee houden dat sommige letters een glans van deftigheid en geleerdheid om zich hebben. In eigennamen is dit duidelijk merkbaar: ey voor ei,

y voor ij of ie, uy voor ui, ae voor aa, ck of c voor k. Voor de scheikundige is eter

geen aether meer, fenolftaleïen geen phenolphthaleïen. De Culemborger voelt zich als Kuilenburger letterlijk bedrogen.

7. Een spelling moet in de praktijk zonder al te veel moeite hanteerbaar zijn. Ingewikkelde regels zijn uit den boze. De regels uit de 19e eeuw over ee/e, oo/o,

s/sch waren niet meer te handhaven. De spelling van 1954 geeft een vereenvoudiging

voor de tussenklank: sterrenkunde

beddegoed. In een heel ver verschiet ligt misschien een oplossing van de kwestie ei

- ij en au - ou, maar wie dan leeft, die dan zich ergere..

Het grootste gedeelte van de spellingvragen betreft de vreemde woorden. Op dit gebied echter treft men veel minder voorstanders van vereenvoudiging aan. Door de vreemde woorden zijn we opgenomen in een groter taalgebied dan het onze. We zijn, op een paar vanouds aanvaarde aanpassingen na, gewend aan het antieke, aan de Grieks-Latijnse afstamming herinnerende kleed. Op dit punt voelt men een zekere innerlijke afkeer van modernisering: het woord is niet van ons land alléén. Daarbij komt nog dat juist aan het vreemde woord een bijzondere gevoelswaarde is verbonden die zelfs tot in de spelling tot uiting komt. Chic lijkt meer op de Boulevard Madeleine dan sjiek, een clique is netter dan een kliek. Daarom is het juist gezien van de spellingcommissie, een zekere vrijheid toe te laten bij de groep vreemde woorden die in klank Nederlands geacht kunnen worden. Persoonlijke smaak en stijlgewoonte moeten de doorslag geven juist bij deze woorden; immers, het gebruik alleen al van deze woorden is een kwestie van smaak en stijl. In Duitsland, waar men werkt aan een broodnodige spellingvereenvoudiging, kwam de keuze Charme of Scharm ter sprake. Het eerste werd voorgesteld omdat men ‘mit der Schreibung Charme den ganzen Reiz des Fremdartigen, Unausdrückbaren beibehalten will’. De spelling

Scharm zou de gebruiker ‘einen vertrauten, biederdeutschen Ausdruck’ in de hand

stoppen. Iets anders is de vraag of de nieuwe spelling van de vreemde woorden goed hanteerbaar is. Geven deze regels van voorkeur en dwang niet evenveel moeilijkheden als de ee/e-regels van De Vries en Te Winkel? Dat geloof ik stellig niet. Het aantal vreemde woorden, hoe verkikkerd ons volk ook op vreemde

woorden is, maakt altijd nog maar een fractie van de gehele woordenschat uit en in het gebruik beperkt men zich weer tot enige tientallen waarvan men de spelling al doende leert. Maar de moeilijkheid blijft, vooral in het onderwijs. Het kind wil a of b hebben en niet a en b.

En de tientallen vragen en vraagjes.. Waarom hier een ie en daar een y, hier ae daar een e? Het beste en dikwijls het enige antwoord is: omdat het in de Woordenlijst staat. De commissie had na te gaan welke woorden als vernederlandst zijn te beschouwen, welke voor driekwart, welke voor de helft en welke geheel niet. Dat was haar taak en niet de onze. Wij hebben ons daaraan te houden. Wij hadden het probleem zeker nooit beter opgelost, omdat het probleem onoplosbaar is, of men moet alles ‘vreemd’ laten dan wel geheel vernederlandsen.

Inconsequent, inconsequent, zo klint het in de bezwaren en de vragen over de nieuwe spelling. Niet te vlug met dat verwijtende woord! Konstabel en konvooi zijn oude woorden, de k was ook in de oude spelling verplicht. Alle-con-woorden zijn bij voorkeur met een c; conducteur is daarop geen uitzondering, al wil een kind van drie jaar al vurig dit beroep kiezen. Toerist kan met een oe, journalist niet omdat dan ook de j vernederlandst zou moeten worden tot zj. Elektriciteit heeft een k en een c omdat de c met s-uitspraak stelselmatig is gehandhaafd. Prospektus mag een k hebben,

musicus niet omdat er musici zijn. Sjaal is ook in uitspraak Nederlands geworden, charlatan niet. Tram mag trem zijn, jam geen jem omdat we dan zjem of sjem moesten

krijgen en dat smaakt niet. De Engelse woorden zijn grotendeels ongemoeid gelaten. Ze zijn nog te jong en in spelling en klank voor ons te bizar. De gewone passen zich zonder moeite aan: start, sport. Een sales-manager kan nooit een seelsmenezjer (?) worden.

Zolang we niet ijverig genoeg zijn in het bedenken van

Nederlandse woorden, is het niet uitgesloten dat de Woordenlijst anno 1999 een

skoeter en een mieting zal geven.

Er steekt iets boeiends in, een rijtje ‘inconsequenties’ in de spelling op te stellen. Men schudt zijn hoofd over de ‘onleerbare chaos’. Toch is het onrechtvaardig. Een ideale spelling is onmaakbaar. Met inconsequentierijtjes is de spelling De Vries en Te Winkel ook aan te vallen. Erger wordt het als men grappige zinnen of verhaaltjes gaat schrijven waarin - op gewrongen wijze - diverse onontkoombare grilligheden naast elkaar worden gezet. Het voorstel in Duitsland om de hoofdletter bij een zelfstandig naamwoord af te schaffen werd aangevallen omdat een zin als ‘wenn wir weise reden hören’ op verschillende manieren kon worden verklaard!

De moraal van dit alles zou kunnen zijn dat men nooit vreemde woorden moet gebruiken. Het zou een onhandige moraal zijn: men kan verkoudheid niet vermijden door bij de warme kachel te blijven zitten. Spelling is een onmisbaar hulpmiddel om de taal vast te leggen. Doel en middel mogen echter niet verward worden.

Een verschrikkelijke fout begaat men met te zeggen; het staat er, dus ik moet het ook zo uitspreken. Er staat duidelijk: neen, dus ik zeg n-ee-n en niet zoals alle anderen doen die spreken als een orgeldraaier: nee! U draait, zo redenerende, de verhouding spelling-uitspraak op haar kop. Eerst wordt iets gezegd en dan pas in conventionele tekens volgens een conventioneel systeem geschreven.

Let u eens op het verschil in uitspraak tussen degelijk en tegelijk. Hebt u er ooit aan gedacht dat een buitenlander die volkomen objectief tegenover onze spelling staat, moeite heeft met de uitspraak en spelling van die twee woorden? Waarom het één zus en het ander zo? Het antwoord is niet lastig bij degelijk en tegelijk, daar wij de bouw

en spelling van die twee woorden doorzien. Een buitenlander doet dit niet. Een buiten-Europese vreemdeling doorziet niet eens het verschil tussen de d van degelijk en de t van tegelijk: in gort, bord,(hij) wordt is er één en dezelfde klank op het einde. Nu behoeven wij onze spelling niet aan te passen aan die paar verre vreemde vogels die hier af en toe neerstrijken, maar het kan geen kwaad onze taal en onze spelling eens met hun ogen te bekijken.

Beschouw mensen die geen n laten horen in lopen, zwemmen, huizen niet als slordige uitsprekers, als slappelingen die maar wat koeterwalen. Er zijn

vooraanstaande taalkundigen die op goede gronden een spelling als lope, zwemme,

huize kunnen verdedigen. Nu geloof ik niet dat we in deze eeuw nog ooit zo ver

zullen gaan en, eerlijk gezegd, heb ik er ook geen behoefte aan; zelf zeg ik ook lope,

slape, boeke, maar ik heb ‘ergens’ een afgezaagd gevoel dat er ‘ergens’ een grens is

aan de aanpassing van de spelling aan de uitspraak). U weet dat de d tussen klinkers in bepaalde gevallen als een w of als een j wordt uitgesproken (in werkelijkheid is het andersom, maar we zijn aan die zegswijze gewend): de goeje ouwe tijd; roje wijn. Ba, wat klinkt dat banaal. Wacht even, ik geloof dat wij allen, banalen en subliemen, zeggen: ik ben verkouwe. Zou u dat ook willen schrijven? Wisseling in teken bij samenhang van woorden acht ik geen voordeel: goeje (hij is) goed, verkouwe

-verkoudheid.

Toch zijn we ook in deze consequentie inconsequent, want we schrijven: - huis (volgens de uitspraak) huizen

- dief (volgens de uitspraak) dieven

- ik geloof (volgens de uitspraak), geloven

maar durven er vast niet toe over te gaan om het zelfde principe te aanvaarden voor:

- hoet hoeden - (ik) vint vinden - (ik) hep. hebben

Het is ons goede recht, geloof ik, er ook in zaken van uitspraak een privé hekel en een privé voorkeur op na te houden, mits we - maar dat spreekt vanzelf - niet te ver uit de band van de algemeen aanvaarde norm van ‘beschaafdheid’ springen. Zo heb ik een hekel aan de vervaging van de onbeklemtoonde klinker in bastaardwoorden.

- muziek - als uitspraak van

meziek

- paniek - als uitspraak van

peniek

- katholiek - als uitspraak van

katteliek

- telefoon - als uitspraak van

tillefoon

- secretaris - als uitspraak van

sikretaris

- tabak - als uitspraak van

tebak

- filosofie - als uitspraak van

filesefie

- bioscoop - als uitspraak van

biejeskoop

Het verschijnsel treedt eveneens op bij Nederlandse woorden; misschien aarzelt a daar met mijn ergernisje mee te gaan, want de ij van dikwijls is allang gewoon geworden en te in thans, thuis is zelfs helemaal opgeslokt.

- hoeveel - als uitspraak van

hoevel

- bijvoorbeeld - als uitspraak van

befobbelt

- vooruit - als uitspraak van

fruit

- terug - als uitspraak van

trug

- voorspellen - als uitspraak van

verspellen

- geloof - als uitspraak van

gloof

In theorie is de uitspraak er vóór de spelling (de aarde draait om de zon), maar in de praktijk richten we ons in

veel gevallen toch naar de spelling (de zon gaat toch elke dag onder). Het is ondoenlijk precieze grenzen te trekken. Het algemene gebruik beslist; de situatie waarin wordt gesproken, is telkens anders. In vin je het leuk en later wor je wijzer hoor ik niets onbeschaafds, maar vinne jullie dat leuk en later worre ze wijzer gaan me te ver.

Radiosprekers die een geschreven tekst oplezen, staan aan het gevaar bloot dat ze letter-voor-letter uitspreken. Wo-nin-gen waagt niemand voor te lezen, maar

lang-zaam, vast-stellen kunt u meer dan eens horen. Heel berucht is de verkeerde

uitspraak van vijftig, zestig, zeventig: het moet echt klinken als fijftig, sestig, seventig. De verklaring zit in een ‘verloren’ t, die wij wonderlijkerwijs in tachtig hebben behouden.

Veel zou er gewonnen zijn als we van jongsaf aan werden geoefend in goed articuleren, d.w.z. elke spraakklank het zijne geven. Maar al te vaak mompelen we onze taal op de manier waarop we onze naam noemen bij het voorstellen. Men krijgt dan een grijzige brij van klinkers waarin af en toe medeklinkertjes borrelen. Ruzies over de grensvlakjes tussen dialect en algemeen Nederlands (de ‘zachte’ g van de Brabander - Limburger of de ‘harde’ ggg van de Hollander), over de uitspraak van een vreemd woord (energie of enerzj ie?) vallen weg bij het grote belang van de heldere articulatie.

Schrijven over uitspraak gaat moeilijk: voorbeelden in drukinkt zijn onaantrekkelijk. Eigenlijk moest u bij dit boekje een grammofoonplaat worden geleverd. De norm voor het beschaafde spreken kan wat speling toelaten. We zijn allemaal verschillend geaarde, verschillend gebouwde mensen, ieder met zijn eigen opvoeding, ontwikkeling en milieu. Er zijn geen twee stemmen die precies gelijk zijn. De een kauwt

bedachtzaam de klanken, de ander kraakt ze in zijn mond. De een heeft een dikke l,

een schraperige r, een haags kleurtje op zijn oo (veur = voor) en zijn e (kannis = kennis), de ander heeft een gemene s, een aangeblazen t (kapit-h-ein), een flutterige

v (femiddag = vanmiddag), een weggesmokkelde r (vedder = verder) enz. Om een

enkel petieterig beurs plekje mag u een appel nog niet rot noemen.

Kleren maken de man. Maar de taal maakt de man nog veel meer. U hebt zeker een intense verbazing bij u gespeurd als iemand met een keurig zittend, duur kostuum zijn mond opensperde en iets liet horen in een hartstikke onbehaurlijke, gemeine taol. Ik ken van verschillende mensen de pogingen die ze doen om een lelijke dialectische of platte uitspraak af te leren. Ze willen niet opvallen door hun ultspraak, niet worden achteruitgezet, niet worden uitgelachen. Een langdurig, lastig en soms zelfs teleurstellend karwei: we leren niet zo gauw iets af waarmee we twintig of dertig jaar zijn opgevoed. Als u een gooede uitspraak van huis uit, zo maar zonder enige inspanning, hebt meegekregen, wees daar wel zuinig mee maar niet trots op; kijk niet met minachting neer op degenen die zo'n voordeel nooit hebben gehad.

Speling in de spelling kunnen we minder goed aanvaarden. Iets is zo of is niet zo. Toch kan men ook in de spelling (men zie de tegenwoordige spelling van de

bastaardwoorden) daar niet helemaal van buiten. Daarom moet u in uw gemopper op de voorkeurvormen van de nieuwe spelling niet te ver gaan. De vorige spelling kende eveneens dubbelvormen, maar dat zijn de mensen die in hun jeugd zo goed hebben leren spellen, allang vergeten! En het is, dunkt me, zelfs voor een academicus geen schande als hij soms niet weet hoe hij een woord moet spellen: de

woordenboeken zijn er om te worden geraadpleegd.

Het ligt voor de hand dat een officiële wijziging in de spellingvoorschriften op taaie weerstanden stuit. Alle

‘gekke en onnodige’ dingen, alle breuken in de traditie wekken wrevel. Maar alles went. Ook (wat niet is voorgeschreven:) teologie in plaats van theologie, teater in plaats van theater. Maar de klassieke beschaving dan! De Italianen staan, in hun taal, wat dichter bij die klassieken: ze schrijven teologia en teatro.. Maar zo is spellen een proletentruukje geworden, er is niets meer aan! Voor de oorlog kwam de zg. synchromesh in de auto: ‘dubbeldekluts’ was afgelopen. Zo is rijden geen kunst meer, zeiden de chauffeurs. Wie zou echter nu nog een gesynchroniseerde versnelling afwijzen? Na de oorlog is de automatische versnelling opgekomen. Het ontkoppelen en overschakelen dreigt een verouderd principe te worden. Zo is rijden geen kunst meer, zeggen de gesychroniseerde versnellers nu..