• No results found

Terecht en ten onrechte

5. een oud(e) man

De term bijvoeglijk woord gebruikt men om een ruim begrip op te vangen. We vatten daaronder samen niet alleen de lidwoorden en bijvoeglijke naamwoorden (de lelijke boom) maar ook de bijvoeglijk gebruikte telwoorden (drie bomen), aanwijzende voornaamwoorden (deze boom), bezittelijke voornaamwoorden (mijn boom), onbepaalde voornaamwoorden (iedere boom), vragende voornaamwoorden (welke boom?)

Het is mij hier vooral te doen om de bijvoeglijke woorden die ons de keuze laten tussen een vorm met of zonder uitgang -e, dus een oude man of een oud man, menig

soldaat of menige soldaat. In de andere gevallen weet u heus wel de weg. Zo is er

bijvoorbeeld maar één vorm mogelijk bij de meeste bezittelijke voornaamwoorden:

haar kinderen (tenzij u een vaste uitdrukking noemt, bijvoorbeeld zijne hoogheid,

of een zeer ouderwetse stijl gebruikt: hare kinderen), bij de telwoorden (drie huizen,

de vijfde klas, enkele mensen), bij de bijvoeglijke naamwoorden op -en en -er (linnen hemden, gesloten deuren, vervelender boek is er niet) en bij kleur- of stofaanduidende

bijvoeglijke naamwoorden van vreemden huize als in een beige das, een lila hoed,

de nylon draden, rubber zolen. Een paar kleinigheden:

a. Met de keuze tussen ons - onze, die iedereen feilloos doet, staat niet op een lijn die tussen uw - uwe. De vorm uwe is ouderwets. Schrijf dus: wij wachten uw berichten

af en niet wij wachten uwe berichten af. Vormen van aanspraak als uwe hoogheid

en uwe excellentie moet men als staande uitdrukkingen beschouwen.

b. Verschil in betekenis tussen verscheiden huizen en verscheidene huizen is er niet. We aarzelen wellicht even met die -e, daar de bijvoeglijke naamwoorden op -en deze uitgang niet hebben. Met gebrokene benen is dwaas.

c. Verschil in betekenis tussen alle huizen en al de huizen

zie ik evenmin. Het is wat gekunsteld als u schrijft alle de huizen, alle mijn vrienden. Zou u zo ook willen doen met heel de wereld, heel zijn familie? U maakt er wel van:

de (ge)hele wereld, zijn (ge)hele familie.

d. Typisch is de bijvorm van één: ene. We kennen dit woord in: de ene kant, met

zijn ene voet en in ene Verhoeven heeft opgebeld.

Moeilijk wordt het pas wanneer we echt kunnen kiezen tussen een vorm met -e en een vorm zonder -e. Hieronder volgen er een paar, twee aan twee:

- een knap schrijver

een knappe schrijver

- ons telefonisch onderhoud

ons telefonische onderhoud

- een ouderwets pianiste

een ouderwetse pianiste

- elk schoolmeester

elke schoolmeester

- algemeen secretaris.

algemene secretaris

Soms weifelt men. We kennen een voortreffelijk spreker (spreekster) en een

voortreffelijke spreker (spreekster), een ontwikkeld man en een ontwikkelde man,

maar bij vrouw is een ontwikkelde vrouw mogelijk en klinkt een ontwikkeld vrouw

dwaas.

Het lijkt of er geen regelmaat is te vinden, of alles mag: mijn geliefd(e) kind, mijn

goed(e) recht, ieder(e) dapper(e) matroos. Nu eens is de -e onmisbaar, dan weer

niet.

Wie een regel tracht op te stellen, voelt de neiging om er de uitwijkmogelijkheid ‘in het algemeen’ bij te zetten. Bijvoorbeeld: in het algemeen krijgen de bijvoeglijke naam woorden een -e. Bij zelfstandige naamwoorden in het meervoud is er geen twijfel: oude boeken, de oude boeken, geen oude boeken. De woorden veel en weinig

(veel mensen, vele mensen) onttrekken zich aan de triomfantelijk opgestelde regel,

Bij de het-woorden in het enkelvoud is er geen twijfel als er niets of een, geen, menig,

zo'n, ieder, elk, welke, veel, weinig voor het bijvoeglijk naamwoord staat:

- oude onmogelijk

oud brood

- lieve onmogelijk een lief wijf

- slechte onmogelijk geen slecht nieuws

- kapotte onmogelijk menig kapot dak

- idiote onmogelijk zo'n idioot voorstel

- vuile onmogelijk ieder (elk) vuil schrift

- mooie onmogelijk welk mooi meisje

- oude onmogelijk veel oud ijzer

- rotte onmogelijk. weinig rot hout

Ik geloof dat men zich niet veel hoofdbrekens moet maken over die -e erbij of eraf. Er lopen in deze keuze allerlei dingen door elkaar. Zo bestond er vroeger een sterke verbuiging van het bijvoeglijkre woord (zonder -e, tweede naamval op -s in het mannelijk en onzijdig enkelvoud) en een zwakke verbuiging (met -e in het mannelijk, vrouwelijk, onzijdig enkelvoud en meervoud). Keuze tussen zwakke en sterke verbuiging hing af van het woord voor het bijvoeglijk naamwoord: de (bepalend)

wijze man, een (niet-bepalend) wijs man.

In heel ouderwetse spraakkunsten kunt u daarvan nog mooie rijtjes vinden, die u herinneren aan uw afschuwelijke inspanning om de Duitse rijtjes in uw hoofd te pompen.. Tegenwoordig is dit verschil, zo het ooit bestaan moge hebben, verdwenen, maar met de resten moeten we zien uit te komen. Nu hangt in veel gevallen de keuze tussen met -e en zonder -e af van welluidendheid en ritme. Gorter schreef in het begin van zijn Mei:

En menig moe man die zijn avondmaal Nam, luisterde, als naar een oud verhaal

Had hij moeten schrijven menige, moeë man? Van Leopold is de regel:

Om mijn oud woonhuis peppels staan

Had hij moeten schrijven mijn oude woonhuis?

Onze keuze is vrijwel altijd onbewust. Voor mijn eigen taalgevoel is de vorm op -e natuurlijker dan die zonder -e. Ik geloof dat we veel eerder zullen zeggen: kijk,

daar loopt een oude man in ons nieuwe huis, dan: kijk, daar loopt een oud man in ons nieuw huis.

Op enige apart staande gevallen vestig ik nochtans uw aandacht. a. Er treedt verschil in betekenis op tussen bijvoorbeeld:

- een goed koning.

een goede koning

Met de verbogen vorm wil ik zeggen dat de koning. goed is als mens, met de onverbogen vorm druk ik uit dat hij goed is als koning, als regeerder: hij regeert goed. Zo zou ik kunnen beweren: hij is wel een knappe schrijver maar geen knap

schrijver. Een spitsvondige maar tegelijk ook wat gekunstelde omschrijving voor:

die schrijver weet heel veel, maar schrijft beroerd. (Of ook: die schrijver heeft een mooi gezicht.) Met een knap meisje kunt u zoiets niet uithalen; dat komt omdat het niet de maar het meisje is.. Bij het bijvoeglijk naamwoord groot kunt u met die wisseling van -e het verschil krijgen tussen de lichaamsgrootte en een andere kwaliteit van het te bepalen begrip.

Bijvoorbeeld: een grote soldaat (d.i. een soldaat langer dan 1,90 m) en een groot

soldaat (d.i. een soldaat met goede vechteigenschappen).

b. Dat de keuze zo dikwijls voorkomt wanneer we een bijvoeglijk naamwoord bij namen van mannelijke

per-sonen zetten, is nu duidelijk. Vooral als het persoonsnamen betreft die met een werkwoord samenhangen. Immers, ik kan de kwaliteit van de mens aangeven en de kwaliteit van het ‘werken’.

Een slecht onderwijzer is iemand die wel slecht (bijwoord, onverbogen!) onderwijst,

maar een hart van goud kan hebben; een slim voetballer is iemand die slim voetbalt, maar thuis misschien nog niet tot tien kan tellen! Dit gebruik heeft zich uitgebreid tot de namen van vrouwelijke personen, maar daarbij is de keuze niet zo groot. Ik kan het wel hebben over een beroemd zangeres: zij is beroemd door haar zingen. Ik stel me voor dat een tevreden echtgenoot zegt: zij is een voortreffelijk huisvrouw. Onmogelijk kan hij zeggen: zij is een voortreffelijk vrouw, want vrouw wekt niet de gedachte aan een werkzaamheid, een functie, een beroep op. Man schijnt dit wel te doen, want de tevreden vrouw kan van hem zeggen: en ik heb een voortreffelijk man. c. Niet alleen na een en andere niet-bepalende woorden kan er verschil in betekenis komen, maar zelfs achter de bepalende woorden, dus de, die, onze e.d.. In dat geval krijgen we een geïsoleerde uitdrukking voor een bepaald beroep of een bepaalde functie. Daarom reken ik goed:

de waarnemend burgermeester de raadgevend ingenieur de controlerend geneesheer de maatschappelijk werkster.

Bijvoorbeeld: de (ieen) raadgevend ingenieur is niet de (een) ingenieur die een keer raad geeft, maar de (een) ingenieur die hetzij zelfstandig hetzij in een bureau er een beroep van maakt anderen in speciale gebieden van de techniek van advies te dienen. Hij behoort tot de raadgevend ingenieurs.

De controlerend geneesheer is niet een huisarts die eens komt kijken, maar de arts

die in dienst van verzekeringsmaatschappijen, grote bedrijven e.d. optreedt in de functie-van-het-controleren.