• No results found

Om door het hart het hoofd te bereiken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Om door het hart het hoofd te bereiken"

Copied!
202
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

0

Om door het hart het hoofd te bereiken

Dramatiek, politiek en romantiek in de dialoogromans

Charlotte

van Bourbon

en

Louise de Coligny

van Adriaan Loosjes (1761-1818)

Naam:

Frida van Til

E-mailadres:

fridavantil@gmail.com

Studentnummer:

S1410784

Scriptiebegeleider:

Prof. Dr. B.A.M. Ramakers

Plaats:

Rijksuniversiteit Groningen

(2)
(3)

2

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 3

Inleiding: achtergronden en onderzoeksvragen... 4

1.

Genre: ‘een middending, tusschen een Tooneelspel en een Roman’ ... 25

1.1.

De Haan: een stiefmoederlijke behandeling ... 27

1.2.

De dialoogroman in Engeland, Frankrijk en Duitsland ... 35

1.3.

Loosjes en zijn toneelmatige werken ... 47

1.4.

Conclusie ... 57

2.

De vertelvormen: een toneelmatige behandeling ... 59

2.1.

De vertellerstekst ... 61

2.2.

De brieven ... 86

2.3.

De monologen en dialogen ... 93

2.4.

De regieaanwijzingen ... 108

2.5.

Loosjes vesus Meißner en Engel ... 111

2.6.

Conclusie ... 117

3.

Thematiek: Om door het hart het hoofd te bereiken ... 120

3.1.

Godsdienstige (in)tolerantie ... 121

3.2.

Politieke onrust en verdeeldheid ... 143

3.3.

Gevoelens van liefde en vriendschap ... 161

Slotbeschouwing ... 190

(4)

3

Voorwoord

Voor u ligt mijn masterscriptie Historische Letterkunde. Met veel plezier heb ik mij bezig

gehouden met de twee dialoogromans Charlotte van Bourbon (1792) en Louise de Coligny

(1803) van de auteur Adriaan Loosjes Pz. Deze voor niet iedereen bekende schrijver, boekverkoper en uitgever uit Haarlem heeft mij met deze twee werken flink aan het werk gezet, maar heeft mij nooit kunnen vervelen. Het lezen en herlezen leverde telkens weer nieuwe inzichten op.

Deze scriptie wil vragen aan de orde stellen als: wat het betekent dat deze twee werken tot het genre van de dialoogroman behoren, waarom heeft Loosjes juist voor deze tekstsoort gekozen, waar gaan beide romans over en wat wil de auteur deze werken over de derde en vierde vrouw van Willem van Oranje aan zijn lezer duidelijk maken.

(5)

4

Inleiding: achtergronden en onderzoeksvragen

Aan het einde van de achttiende eeuw verkeert de Republiek in zwaar weer. Het is politiek al jaren onrustig vanwege de verschillende machtswisselingen en op economisch gebied moet de Republiek het afleggen tegen Engeland en Frankrijk. Dit zijn voor de Haarlemse auteur, boekverkoper en uitgever Adriaan Loosjes Pz. (1761-1818) redenen om een breed oeuvre te schrijven waarin nationale helden en grootse gebeurtenissen uit de zestiende en zeventiende eeuw een (hoofd)rol spelen. Van 1790 tot 1807 legt de auteur zich toe op een reeks

toneelmatige romans. De auteur duidt zijn Frank van Borselen en Jacoba van Beyeren (1790

en 1791), Charlotte van Bourbon (1792), Huig de Groot en Maria van Reigersbergen (1794),

Louise de Coligny (1803), Johan de Witt, Raadspensionaris van Holland (1805) en Arnold Geesteranus en Susanna van Oostdijk (1807)1 in de voorberichten aan als ‗dramatische voorstellingen‘ of ‗dramatische werkjes‘.2 Ook wijst hij diverse malen op de toneelmatigheid hiervan.

In De geschiedenis in balkostuum besteedt J.R. van der Wiel aandacht aan deze zes werken van Loosjes. In haar onderzoek richt zij zich op de historische roman in de literaire kritieken van 1808-1874. Zij kijkt in voorbereiding op de bestudering hiervan ook naar de toneelmatige werken van Loosjes. Hoewel Van der Wiel deze romans van de auteur niet zozeer ziet als voorlopers van de historische roman, vindt zij het wel belangrijk deze in verband daarmee te noemen. Loosjes‘ ‗dramatische voorstellingen‘ hebben namelijk eveneens een ‗vaderlandse stofkeuze‘ en geven het ‗vaderlandse verleden gestalte‘ zoals ook de historische romans doen. Er is in deze romans echter nog te veel sprake van ‗historisch toerisme‘ om ze tot de latere historische romans te rekenen.3 De nadruk ligt volgens Van der Wiel nog te veel op de historische feiten. Zij noemt deze werken liever ‗dialoogromans‘ en omschrijft ze als ‗historische dialogen: gedramatiseerde zelfpresentaties van bekende historische persoonlijkheden op de belangrijke momenten van hun leven‘.4

De moderne benaming ‗dialoogromans‘ is de meest treffende omschrijving, omdat daarin de nadruk ligt op de belangrijkste vertelvorm van deze werken, namelijk de dialogen. Met haar omschrijving ‗gedramatiseerde zelfpresentaties‘ laat Van der Wiel zien dat deze zes romans van Loosjes tevens ‗dramatisch‘ dat wil zeggen toneelmatig van vorm zijn. Door de aanwezigheid van dialogen, monologen, clauskoppen en regieaanwijzingen vertonen ze namelijk overeenkomsten met toneelteksten. Anderzijds komen in deze dialoogromans ook

1

Alle zes worden ze door Adriaan Loosjes zelf uitgegeven in Haarlem. Ze worden in 1844 gebundeld tot Al de dramatische werken en uitgegeven bij Beijerinck te Amsterdam.

2Resp. in: Loosjes Pz. (1792), vii en Loosjes Pz. (1803), iv.

3 J.R. van der Wiel, De geschiedenis in balkostuum. De historische roman in de Nederlandse kritiek

(1808-1874) (Leuven/Apeldoorn: Garant, 1999), 91.

4

(6)

5

meer narratieve vertelvormen voor, zoals vertellerstekst en brieven, zodat ze toch tot de romans worden gerekend. Uit deze serie van zes zijn Charlotte van Bourbon en Louise de Coligny gekozen voor nadere analyse. Beide romans geven namelijk een goed beeld van de politieke, religieuze, maatschappelijke en literaire tijdgeest die omstreeks 1800 in de Republiek heerst. In deze twee werken spelen de titelfiguren, die respectievelijk de derde en vierde vrouw van Willem van Oranje zijn, de hoofdrol.

Loosjes heeft zich wellicht kunnen vinden in de woorden van de Duitse auteur August Gottlieb Mießner (1753-1807). Meißner schrijft eveneens dialoogromans en is vrijwel zeker een inspirator van deze Nederlandse auteur geweest. Volgens hem is een dialoogroman zeer geschikt om ‗unbürgerlichen Helden‘ aan het ‗bürgerlichen Publikum fast wertneutral darzustellen, das heißt ohne eigene Stellungnahme, die ihm eventuell von einem Teil der Leser verübelt werden könnte‘.5 Dat is precies wat Loosjes doet: vaderlandse helden of heldinnen schetsen als mensen van vlees en bloed om hen zo dichter bij de ‗gewone‘ burger en lezer te brengen. In hoeverre het voor een auteur en dus ook voor Loosjes mogelijk is om zijn personages inderdaad waardevrij aan zijn lezer te presenteren, moet blijken uit zorgvuldige bestudering van de werken zelf.

Adriaan Loosjes, een veelzijdige vaderlander

De auteur van Charlotte van Bourbon en Louise de Coligny, Adriaan Loosjes, ziet op 13 mei 1761 op Texel in een doopsgezind gezin het levenslicht, maar zal het grootste gedeelte van zijn leven doorbrengen in Haarlem. De jonge Loosjes is van plan om net als zijn vader en grootvader dominee te worden en vol goede moed schrijft hij zich in 1778 in aan de kweekschool van de Doopsgezinde gemeente in Amsterdam. Na een jaar staakt hij om onbekende redenen zijn studie. Hij keert terug naar Haarlem en gaat in de leer bij de boekhandelaar Cornelis van der Aa (1749-1815). In 1782 opent hij zijn eigen boekhandel en gaat tevens als uitgever aan het werk.

Loosjes blijkt een (literaire) duizendpoot te zijn. Als zestienjarige schrijft hij bruiloftsgedichten voor kennissen en familieleden en in 1779 wordt zijn Flora Harlemica of lijst der planten uitgegeven. Zijn literair debuut volgt in 1780 met de pastorale Menalkas.6 Hierna volgen tal van toneelstukken in de vorm van treurspelen, blijspelen en kluchten over politieke en maatschappelijke thema‘s. Loosjes blijft daarnaast politieke gedichten en gelegenheidsgedichten schrijven. In de periode 1787-1795 verdiept hij zich in de

5 Geciteerd naar: Hans-Gerhard Winter, Dialog und Dialogroman in der Aufklärung (Darmstadt: Thesen

Verlag, 1974), 95.

(7)

6

geschiedenis van de Republiek.7 Dit resulteert in 1790 in zijn eerste toneelmatige werk Frank

van Borselen en Jacoba van Beyeren dat hij in eigen beheeruitgeeft. In de periode tot 1807 zullen er nog vijf romans in die tekstsoort volgen. Loosjes wil met deze werken zijn lezers vermaken, maar hen daarnaast ook onderrichten in ‗goede zeden en Godsdienst‘ en opwekken tot verdraagzaamheid jegens andersdenkenden. Hij profileert zich in het voorbericht van Louise de Coligny dan ook als ‗Zedeschrijver‘ en ‗Vriend van waaren Godsdienst‘.8 Zijn beroemdste werken schrijft de auteur na 1800, namelijk Historie van

mejuffrouw Susanna Bronkhorst (1806-1807), Het leven van Maurits Lijnslager (1808) en Het leven van Hillegonda Buisman (1814). Vooral aan zijn historische roman Maurits Lijnslager, die wordt gezien als zijn beste werk, wordt in de secundaire literatuur ruimschoots aandacht besteed.9

Niet alleen als schrijver, maar ook op maatschappelijk en politiek gebied is Loosjes actief. De auteur is betrokken bij de oprichting van verschillende genootschappen, die direct of indirect toch te maken hebben met zijn literaire interesses. In 1779 behoort hij tot de

oprichters van het dichtgenootschap Vlijt moeder der Wetenschappen en in 1780 begint hij

samen met Jan van Walré (1759-1837) het besloten genootschap Leerzaam Vermaak, dat tevens een amateurtoneelclub is. Vanaf 1785 noemt het genootschap zich Tooneelsociëteit

Leerzaam Vermaak en draagt het de zinspreuk: 'Dat steeds in ernst en boerterij / 't Vermaaklijk nut ons kenmerk zij'.10 Hier blijkt al dat lering en vermaak een combinatie is waar Loosjes zich in kan vinden.

In 1788 verschijnt het eerste nummer van zijn eigen literaire tijdschrift de Algemeene Konst- en Letter-bode, voor meer- en min-geoeffenden. In zijn ‗berigt aan het algemeen‘ verwoordt Loosjes zijn bedoeling met dit literaire tijdschrift:

een eigenaartig Letterkundig Tydschrift behoord niets weiniger dan een geregeld en aanëengeschakeld Dagverhaal te behelzen van alles ‗t geen in de Geleerde Waereld omgaat, of ‗t geen slegts de geringste betrekking heeft tot enigen tak van

beschouwelyke of werkdadige Wetenschap.11

7 Ibidem, 29.

8 Loosjes Pz. (1803), viii. 9

Zie bijvoorbeeld:W. Drop, Verbeelding en historie. Verschijningsvormen van de Nederlandse historische roman in de negentiende eeuw, tweede druk (Utrecht: HES Publishers, 1979), 38-47; Kloek en Mijnhardt, 1800. Blauwdrukken voor een samenleving (Den Haag: Sdu Uitgevers, 2001 (2001), 488-490; J.R. van der Wiel (1999), 100-108.

10 G.F. van der Ree-Scholtens, Deugd boven geweld, een geschiedenis van Haarlem, 1245-1995

(Hilversum: Verloren, 1995), 419-420.

(8)

7

Dat het blad terecht een ‗Dagverhaal‘ wordt genoemd, blijkt uit de zeer regelmatige oplage van het blad. De Konst- en Letter-bode verschijnt bijna iedere week.

Met auteur en medicus Martinus Nieuwenhuyzen (1759-1793) richt Loosjes in 1789 een afdeling van de Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen op in Haarlem.12 Nog veel andere instellingen komen met zijn hulp tot stand. Voorbeelden hiervan zijn de Leesbibliotheek

(1794) en in 1795 het Openbaar Volksonderwijs dat is bestemd voor volwassenen.13 Dat Loosjes een maatschappelijk betrokken man moet zijn geweest, blijkt uit zijn idee om alle boekhandelaren te verenigen. Hij richt samen met David du Mortier (?-1818) en Johannes van

der Hey (?-1840) in 1815 de Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels

op.14

Loosjes en zijn familie zijn niet alleen overtuigd doopsgezind, maar staan daarnaast bekend als ‗vurige‘ aanhangers van het patriots gedachtegoed:

Zoals de meeste dissenters in die dagen waren ook de verschillende leden van de familie Loosjes vurige patriotten. Cornelis [broer van Petrus, zijn vader FvT] en Petrus zoowel als Adriaan hebben zich voor de zaak der vrijheid zeer beijverd.15

Dat Loosjes de ‗zaak der vrijheid‘ een warm hart toedraagt, blijkt uit zijn politieke gelegenheidsgedichten. Zo schrijft hij onder andere een Zegezang op de vaderlandsche helden (1781) ter gelegenheid van een ‗roemruchtige overwinning op de Doggerbank‘, een

Lierzang op…Joan Derk baron van der Capellen tot den Poll (1784) en ‗Aan mijne medeburgers‘ (1795) als een verdediging tegen een beschuldiging van Oranjegezindheid.16 De auteur prijst in zijn gedichten hen die zich hebben ingespannen voor de vrijheid van het vaderland en zijn burgers. Ook in Loosjes‘ dialoogromans komt een begrip als ‗vrijheid‘ in tal van situaties terug.

Loosjes wordt in 1797 gekozen tot lid van het provinciaal bestuur van Holland en afgevaardigd naar de Nationale Vergadering.17 Loosjes zal zijn bestuurdersfunctie van april tot juli 1797 en in de maand januari 1798 bekleden. De negentiende-eeuwse prozaschrijver en criticus Conrad Busken Huet (1826-1886) is niet erg te spreken over de politieke dienstjaren van Loosjes. Hij vraagt zich af hoe een man als Loosjes, die zich eerst zo tegen het oude stadhouderlijke bewind keerde, zich kon neerleggen bij het bestuur van de nieuwe

12

De Haan (1934), 29.

13 Ibidem, 43

14 P.C. Molhuyzen en P.J. Blok, Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4, (Leiden: A.W.

(9)

8

Franse machthebbers. Het provinciale bestuur was immers een ‗tot machteloosheid

gedoemde regeeringslichaam‘ geworden.18 Huet merkt scherp op:

Zoo ziet men dat het gemakkelijker is oppositie te drijven, dan regering te zijn en regering zijnde aan de verzoekingen van het regering-zijn weerstand te bieden.19 Maar het meest verwijt hij Loosjes dat de auteur niet alleen uit vaderlandsliefde, maar ook uit ijdelheid en eigen belang handelde. Loosjes hoopt dat zijn politieke functie leidt ‗tot het geluk mijner kinderen, dat ik misschien nu schijnbaar verwaarlooze‘.20 Wat hij hiermee precies voor ogen had, is onduidelijk.

Loosjes overlijdt op 28 februari 1818. Bij een herdenking van zijn overlijden spreekt een van de aanwezigen de volgende woorden over Loosjes: ‗De boom der lieflijkheid is uit ons midden weggerukt‘.21 De auteur is nooit zoals zijn vader en grootvader predikant geworden, maar heeft met zijn oeuvre wellicht een groter publiek bereikt dan hij vanaf de kansel ooit zou hebben kunnen toespreken.

De actualiteit in een historisch jasje

Als Loosjes zijn Charlotte van Bourbon en Louise de Coligny schrijft, is de situatie in de Republiek verre van stabiel. Vanaf 1747 is het stadhouderschap (na twee stadhouderloze tijdperken: van 1650-1672 en van 1702-1747) weer in ere hersteld en achtereenvolgens verkrijgen Willem IV en Willem V een sterke positie in de Republiek. Beiden krijgen echter te maken met de nodige problemen. Zo zijn niet al hun onderdanen oranjegezind. Er is tijdens de regering van Willem V sprake van toenemende verwijdering tussen zijn aanhangers en de staatsgezinde patriotten. Het gezag van de stadhouder raakt vanaf 1781 verder in een crisis door een felle aanklacht van Joan Derk van der Capellen tot den Pol op zijn zwakke

optreden.22 Willem V wordt verweten de vloot en het leger dusdanig te hebben

verwaarloosd, dat beide geen verschil hebben kunnen maken tijdens de oorlog met Engeland.23

18 Behalve van Busken Huet zijn er geen reacties op Loosjes‘ politieke loopbaan vindbaar.

19 Conrad Busken Huet, Litterarische Fantasien en Kritieken (vier en twintigste deel), (Haarlem: H.D.

Tjeenk Willink, 1912), 183; De Haan (1834), 41.

20

Geciteerd naar: De Haan (1934), 41.

21

Ibidem, 44.

22 Joan Derk van der Capellen tot den Pol, Aan het volk van Nederland (1781), bijvoorbeeld in: Editie

W.F. Wertheim en A.H. Wertheim-Gijse Weenink (Weesp: Uitgeverij Heureka, 1981).

23 In 1780 verklaart Engeland de Republiek de oorlog, omdat dit land toetreedt tot het Verbond van

(10)

9

In 1789 breekt de Franse Revolutie uit. Overtuigd van hun revolutionaire ideeën trekken de Fransen in 1795 de Republiek binnen en worden gevolgd door de eerder naar Frankrijk gevluchte patriotten. Willem V vlucht naar Engeland en de Fransen nemen de macht over. De patriotten veranderen de naam van de Republiek in de Bataafse Republiek.24 In de jaren die volgen wisselen een regering van unitaristen en die van moderaten elkaar af. Er worden initiatieven voor bestuurlijke reorganisatie en economisch herstel van de Republiek genomen, maar de doorgevoerde veranderingen blijken niet afdoende of worden net zo hard weer teruggedraaid. Er komt weinig verbetering in de almaar verslechterende situatie in het land. Ook niet als in 1801 een nog gematigder regering op het pluche zitting neemt. Zij dringt vooral aan op verzoening tussen de unitaristen en de orangisten om zo een vuist te kunnen maken tegen de steeds groter wordende invloed van Frankrijk.25

In 1804 kroont Napoleon zichzelf tot keizer en hij vervangt de zittende regering van de Republiek voor de raadspensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck (1761-1825), die het gezag tot 1806 in de Republiek in handen zou hebben. In dat jaar stelt Napoleon zijn broer Lodewijk aan tot koning van Holland. Voor het zover is keert het tij op economisch gebied enigszins. Door de invoering van een landelijk belastingstelsel, een nieuwe onderwijswet en een staatsregeling op het gebied van de gezondheidszorg krabbelt de Republiek uit het diepste dal omhoog.26

Om al deze politieke onrust en verdeeldheid in zijn eigen tijd voor het voetlicht te brengen, neemt Loosjes voor een nieuwe dialoogroman een politieke twist over de verdeling

van de macht in de beginjaren van de zeventiende eeuw als uitgangspunt. In zijn Louise de

(11)

10

Oldenbarnevelt ook een religieus aspect kent, gaat Loosjes daar niet al te diep op in. De stadhouder kiest namelijk de zijde van de gomaristen en neemt daardoor openlijk afstand van de remonstrantse hofpredikant Johannes Uytenbogaert (1557-1644). Johan van Oldenbarnevelt toont zich daarentegen een aanhanger van Arminius.

Loosjes kan, door te schrijven over deze (anti)helden uit het verleden, zijn tijdgenoten een spiegel voorhouden. De auteur wil zijn lezer met deze roman duidelijk maken dat (politieke) verdeeldheid al eeuwen de gemoederen heeft bezig gehouden en dat die tot weinig goeds heeft geleid. Twee eeuwen geleden niet, maar ook niet in de afgelopen decennia. In Louise de Coligny wil Loosjes daarom vooral aandringen op onderlinge verdraagzaamheid. Daarnaast hoopt hij de lezer op te voeden in ‗goede zeden en godsdienst‘. Deze drie deugden zullen in de persoon van Louise worden belichaamd.

Dat Loosjes het ruim tien jaar eerder wel van belang acht om religie en dan met name godsdienstige overheersing, onderdrukking en (in)tolerantie als hoofdthema‘s van een dialoogroman te kiezen, blijkt uit zijn Charlotte van Bourbon die in 1792 verschijnt. In deze roman vertelt de auteur het verhaal van de jonge Charlotte van Bourbon (1546/47-1582) die de dochter is van Lodewijk III van Bourbon (1513-1582) en Jacqueline de Longwy of Long-Vic (ý1561). Opgevoed door haar moeder als hugenote wordt Charlotte tegen haar zin in door haar vader naar een klooster in Jouarre (Loosjes schrijft ‗Jouare‘) gestuurd. De leer van de Rooms Katholieke Kerk strookt niet met haar opvattingen over de ‗zuivere Godsdienst‘. Charlotte laat zich, ondanks al haar bezwaren, inwijden tot non en bekleedt uiteindelijk de functie van abdis. Tijdens haar jaren in het klooster maakt zij kennis met Willem van Oranje en beiden verklaren elkaar de liefde. Hij weet haar over te halen om het klooster te ontvluchten en regelt voor haar een veilig onderkomen bij Frederik III (1515-1556), keurvorst van de Palts. Charlotte en Willem van Oranje trouwen, maar na een huwelijk van negen jaar overlijdt de derde echtgenote van de Vader des Vaderlands.27

In Charlotte van Bourbon laat Loosjes enerzijds via de woorden van de hoofdpersoon zijn afkeer van de leer en het bijbehorend uiterlijk vertoon van de Rooms Katholieke Kerk horen. Maar ook klinkt in deze roman een duidelijk protest tegen elke vorm van religieuze intolerantie door. Aan het begin van de jaren negentig van de achttiende eeuw is er in de Republiek ook geen sprake van gelijke berechting van de verschillende godsdiensten. De Gereformeerde Kerk maakt in de Republiek de dienst uit en haar leden hebben een bevoorrechte positie. Zo zijn bijvoorbeeld regeringsfuncties alleen voor hen beschikbaar en

27 Liesbeth Geevers, ―Charlotte de Bourbon (1546/47-1582),‖ Huygens ING, 9 mei 2011,

http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/DVN/lemmata/data/Bourbon (geraadpleegd op: 10 juni 2011).

L.J. Klooster, ―Het vertrek van Charlotte de Bourbon naar Heidelberg Januari-Februari 1572,‖

(12)

11

mogen alleen gereformeerden hun godsdienst openlijk belijden. Toch worden de aanhangers van dissenterende godsdiensten niet vervolgd, maar moeten de lutheranen, joden, doopsgezinden en ook de rooms-katholieken voor hun erediensten wel de toevlucht nemen tot schuilkerken.28

Pas in de Staatsregeling van 1798 wordt vastgelegd dat de verschillende religieuze groepen in de Republiek aanspraak kunnen maken op gelijke berechting. Religie wordt rond die tijd steeds meer beschouwd als een private in plaats van een publieke aangelegenheid. Langzaamaan wordt godsdienstige tolerantie een burgerdeugd. Hierdoor worden de dissenters als volwaardige leden van de samenleving gezien en ambtelijke functies zijn niet langer exclusief toegankelijk voor leden van de Gereformeerde Kerk.29 Ondanks een verbroedering tussen protestanten en katholieken tijdens de Bataafse Revolutie (1795) worden de katholieken al snel weer in een achtergestelde positie gedrongen. Het katholicisme wordt beticht van bijgeloof en gezien als de bakermat van de Inquisitie.30

Kortom, Loosjes heeft in 1792 nog alle reden om zich, als doopsgezinde, te keren tegen religieuze intolerantie. De auteur wil met Charlotte van Bourbon zijn lezers wijzen op de gevolgen die religieuze onverdraagzaamheid en onderdrukking met zich mee kunnen brengen. Hij doet dit door de tijd waarin Charlotte heeft geleefd ten voorbeeld te stellen. Als jonge vrouw heeft zij haar opvattingen moeten verloochenen en haar sympathie voor de leer van de Hugenoten niet openlijk kenbaar kunnen maken. Pas na jaren durft zij zich te ontworstelen aan de overheersende Rooms Katholieke Kerk en het kloosterleven vaarwel te zeggen. Loosjes wil met deze roman het godsdienstige overwicht van de Gereformeerde Kerk in de achttiende eeuw ter discussie stellen en zich keren tegen elke vorm van religieuze onderdrukking. Er is ten tijde van Charlotte van Bourbon immers geen volledige acceptatie van andersdenkenden.

Voorkomen is beter

(13)

12

graag voor het hoofd stoot. De auteur verwoordt dit probleem in het voorbericht van zijn latere treurspel Amelia Fabricius, of Delft door buskruid verwoest (1807). In dit toneelstuk staat de Delftse buskruitramp uit 1654 centraal. De aanleiding om over deze gebeurtenis te schrijven, is de ontploffing van een schip met vele tonnen buskruit aan boord op 12 januari 1807 in Leiden. Loosjes voelt zich geroepen om deze ramp in de ‗taal der poëzij‘ uit te drukken. Tegelijk beseft de auteur dat met het ten tonele voeren van personen uit het negentiende-eeuwse Leiden deze haast met de vinger zijn aan te wijzen. Dat zal hem misschien niet in dank worden afgenomen. Loosjes kiest er daarom voor om over een vergelijkbaar incident, namelijk de ramp van 1654, te schrijven:

zonder dat aan den eenen kant nog levende personen zich daarover zouden kunnen belgen, terwijl aan den anderen door de vertooning der Delftsche ellenden de zoo kort geleden ramp van Leyden misschien met levendige kleuren zoude worden voorgesteld.31

Loosjes kan door een link te leggen tussen zijn eigen tijd en twee eeuwen terug zich in

Charlotte van Bourbon en Louise de Coligny indirect uitlaten over de religieuze en politieke problemen die rond 1792 en 1803 spelen. Hij voorkomt daarmee dat deze twee werken ten prooi vallen aan censuur. Ze bekritiseren immers niet op een openlijke, directe manier de dominantie van de Gereformeerde Kerk, de gevluchte stadhouder Willem V of de huidige regering.

Tevens kan de auteur door voor vaderlandse helden (m/v) te kiezen en hun leven in romanvorm te beschrijven deze op een heel andere manier aan de lezer voorstellen dan in een geschiedkundig werk gebeurt.

Toneelmatigheid in de literatuur voor Loosjes‘ dialoogromans

Loosjes sluit met zijn Charlotte van Bourbon en Louise de Coligny niet alleen aan bij de religieuze en politieke tijdgeest. De auteur speelt tevens in op de groeiende populariteit van de dialoog in de literatuur.

In de loop van de achttiende eeuw komt de dialoog namelijk in tal van tekstsoorten voor. Zo verschijnen van circa 1702 tot 1788 de spectatoriale geschriften, de opinietijdschriften van destijds. Over tal van issues die spelen in de samenleving laten de (vaak) anonieme oprichters, die zichzelf ook spectators noemen, hun licht schijnen. De

31 Adriaan Loosjes Pz., Amelia Fabricius, of Delft door buskruid verwoest; Treurspel (Haarlem: A.

(14)

13

spectator stelt onderwerpen als burgerplicht, maatschappelijke verantwoordelijkheid, tolerantie, literatuur of taalgebruik aan de orde in de vorm van essays, karakterschetsen, brieven, Oosterse vertellingen, et cetera.32 Via deze vroege vorm van publieke opinie kunnen ook andersdenkenden hun stem laten horen. Door een brief aan De heer Spectator te schrijven, reageren lezers op hetgeen eerder is geschreven of stellen zij nieuwe onderwerpen aan de orde. De verschillende opvattingen die in de samenleving leven, worden zo ten gehore gebracht. Dat de ingezonden lezersbrieven dikwijls van de spectator zelf zijn, doet minder ter zake. Belangrijker is dat al vroeg in de achttiende eeuw door middel van (fictieve) brieven wordt gecommuniceerd. De brief is voor de spectatorschrijver dé manier om een indirecte dialoog aan te gaan met zijn publiek. Hij kan hierdoor enerzijds zijn eigen mening geven, maar ook reacties bij zijn lezers te ontlokken. In Nederland is De Hollandsche Spectator, die van 1731-1735 verscheen, van Justus van Effen (1684-1735) veruit de bekendste.33 Als het spectatortijdperk al ten einde loopt, doet ook Loosjes nog een poging om een dergelijk tijdschrift uit te geven. De Nieuwe Hollandsche Spectator, dat onder redactie staat van de predikant August Sterk (1748-1815) komt in 1788 op de markt, maar houdt na een jaar op te bestaan.34

Een tweede genre waarin dialogen voorkomen, is de briefroman. Hierin is eveneens sprake van indirectheid. De briefschrijver en de geadresseerde kunnen hun dialoog immers niet face to face voeren en daarom moeten zij zich wenden tot de brief. Tussen de briefschrijvers komt een dialoog tot stand doordat zij over en weer gedachten, gevoelens en belevenissen delen. Daarnaast doen de schrijvers af en toe verslag van een gesprek dat zij

zelf hebben gevoerd of hebben waargenomen.35 Een dergelijke dialoog wordt dan soms door

de briefschrijver naverteld of kort samengevat, maar ook dikwijls op een toneelmatige wijze weergegeven. De Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart (1782/1783) en de Historie van mejuffrouw Cornelia Wilschut (1793-1796) van Betje Wolff (1738-1804) en Aagje Deken (1741-1804) zijn twee bekende briefromans uit de achttiende eeuw. Elisabeth Maria Post (1755-1812) komt in 1788 met Het land, in brieven tevens met een roman in briefvorm. In de toneelmatige werken van Loosjes is te zien dat de auteur nog regelmatig een brief invoegt om het verhaal verder te helpen en daarmee zeker in zijn eerste dialoogromans nog aansluiting zoekt bij de briefroman.

De dodengesprekken of dodendialogen vormen een derde tekstsoort waarin gesprekken, nu wel op een directe manier, worden gevoerd. Dit genre bevat fictieve

32 Over de spectators zie onder andere: P.J. Buijnsters, Spectatoriale Geschriften (Utrecht: H&S

Uitgevers, 1991).

33 Buijnsters (1991), 105. 34

Ibidem; De Haan (1934), 30.

35 W. van den Berg, ―Sara Burgerhart en haar derde stem,‖ Documentatieblad Werkgroep Achttiende

(15)

14

conversaties, die doorgaands satirisch van toon zijn, tussen personen uit het hiernamaals. Verschillende bekende en onbekende figuren gaan op een directe manier de dialoog met elkaar aan. Al in de zestiende eeuw was men bekend met dit genre, maar de samenspraken uit het dodenrijk kwamen in de achttiende eeuw opnieuw tot bloei. Interessant is dat in deze samenspraken de gespreksdeelnemers gelijkwaardig zijn. Hoewel de personages soms afkomstig zijn uit totaal verschillende milieus, hebben beiden evenveel recht om hun mening te geven en te reageren op de uitlatingen van de ander. Hierin zijn al de twee idealen van de Franse Revolutie terug te zien, namelijk vrijheid en gelijkheid. Inhoudelijk gaan de gesprekken in de onderwereld, net als in de spectatoriale geschriften, over onderwerpen die raken aan de achttiende-eeuwse actualiteit. De personages leveren bijvoorbeeld hun kritiek op de staat of de kerk. Het voordeel van deze dodendialogen is dat de eigenlijke auteur vrijuit gaat. De personages worden verantwoordelijk gehouden voor hun uitlatingen. De auteur schrijft hun woorden slechts op.36

In Nederland verschijnen veel van de dodengesprekken anoniem, maar er worden ook veel dialogen gelezen die zijn geschreven door bekende buitenlandse auteurs. Zo zijn de

Dialogues des morts composez pour l‘education d‘un prince (vanaf 1712) van François Fénelon (1651-1715) erg populair.37 Dat geldt ook voor de Nouvelles Dialogues van Bernard le Bovier de Fontenelles (1657-1757), die in 1704 worden vertaald door ene A.B. onder de titel Samenspraken der dooden.38 Hoewel veel auteurs in de Republiek in de anonimiteit blijven, zijn de namen van Gysbert Tysens (1693-1732), Willem van Swaanenburg (1679-1728) en Jacob Campo Weyermans (1677-1747) wel bekend als schrijvers van samenspraken in de onderwereld.39

Ondanks dat een aantal dodendialogen in boekvorm verschijnt, komen de meeste op de markt als pamflet. Interessant is dat de dodendialogen, die via dit medium in de periode 1782-1784 verschijnen, de politieke situatie in de Republiek aan de orde stellen. René Veenman schrijft hierover: ‗Ze hebben betrekking op verschillende aspecten van de strijd tussen orangisten, doelisten en patriotten onder Willem IV en Willem V‘.40 Laat dit nou ook net een van de onderwerpen zijn die in Loosjes‘ dialoogromans wordt gethematiseerd! De dodendialogen kunnen dus zowel qua vorm als qua inhoud voor Loosjes een inspiratiebron zijn geweest.

36

René Veenman, ―Het dodengesprek in Nederland,‖ De Achttiende Eeuw 29, afl. 1 (1997), 35-60 aldaar: 35. Voor literatuur over de dodendialogen, zie ook: John Rutledge, The Dialogue of the Dead in Eighteenth-Century Germany (Bern/Frankfurt am M.: Herbert Lang, 1974).

37 Ibidem, 43. 38

Veenman (1997), 44.

39 Ibidem, 51-52. 40

(16)

15

De literatuur wordt in de loop van de achttiende eeuw steeds meer een dialoog tussen tekst en lezer, tussen de schrijver en zijn publiek. Het menselijk handelen en bijbehorende motieven en inzichten gaan steeds meer de inhoud hiervan bepalen. Deugd en ondeugd worden onderwerpen van discussie in plaats van dat deze vanzelfsprekend zijn.41 Auteurs gaan via de personages of de verteller de lezer persoonlijk aanspreken. De romanfiguren bootsen met hun gesprekken de ware menselijke communicatie na en gaan zo steeds meer voor de ogen van de lezer leven. Ze worden bijna mensen van vlees en bloed. Met het uiten van hun gedachten en gevoelens worden de personages levensechter en vergroten hierdoor de betrokkenheid van de lezer. De auteur is slechts nog de organisator van de gesprekken. Hij onderbreekt de dialogen zo weinig mogelijk met eigen goed- of afkeuringen. Het oordeel over de gedragingen, motieven en inzichten van de romanfiguren is hierdoor aan de lezer zelf.42

Het Sentimentalisme

Niet alleen sluit Loosjes door gebruik te maken van toneelmatige vertelvormen als de dialogen en de monologen aan bij de literaire tijdgeest. Ook op inhoudelijk gebied laat de auteur zien dat hij weet wat er graag wordt gelezen. In de monologen, dialogen en hier en daar in de vertellerstekst maakt Loosjes gebruik van sentimentalistische kenmerken. Tijdens het verschijnen van Charlotte van Bourbon is het sentimentalisme ongekend populair. De vertegenwoordigers van deze stroming beschouwen het gevoel als een belangrijke manier om tot morele oordelen te komen. Toch is de emotie, het gevoel, niet de opponent van de ratio, de rede. Beide worden namelijk betrokken bij de beoordeling van tal van (on)maatschappelijke situaties en gedragingen.43 Annemieke Meijer verwoordt het als volgt:

Feeling and thinking were not regarded as two opposite faculties, but rather as the reverse and the observe side of the same capacity.44

Aan het einde van de achttiende eeuw spreken verschillende spectatorauteurs zich ook uit over het sentimentalisme. Zij zijn van mening dat het hart, het gevoel de mens in staat stellen tot medelijden en naastenliefde. Gevoelsaandoeningen zijn volgens de heren spectator door

41

Winter (1974), 30.

42 Ibidem, resp. 30 en 36.

43 Annemieke Meijer, The Pure Language of the Heart. Sentimentalism in the Netherlands 1775-1800

(Amsterdam-Atlanta, GA: Editions Rodopi BV, 1998), 7.

44

(17)

16

God aan de mens gegeven en dienen om de onderlinge band te versterken. De menselijke emotie zal zelfs een heilzame werking hebben op de samenleving.45

Het sentimentalisme vindt een duidelijke weerslag in de literatuur. Samuel Richardson (1689-1761) is in 1747 met zijn roman Clarissa verantwoordelijk voor de eerste tekenen van deze gevoelsstroming. Richardson wil met dit werk zijn gevoelige, deugdzame, vrome hoofdpersonages ten voorbeeld stellen aan de lezer. Heeft ‗sentimenteel‘ in de eerste roman van Richardson vooral te maken met gedachten over morele kwesties en afwegingen van goed en kwaad, vanaf 1760 heeft dit steeds meer betrekking op het gevoel an sich. Ook Laurence Sterne (1713-1768) gebruikt in zijn roman A sentimental Journey (1768) het woord ‗sentimenteel‘. Bij hem moet de lezer denken aan ‗een verfijnd gevoel, […] een verheven mentale houding‘.46 In Nederland is het Rhijnvis Feith (1753-1824) die met zijn romans Julia (1783) en Ferdinand en Constantia (1785) het begrip sentimentaliteit bekendheid geeft. Ook de romans van Elisabeth Maria Post Het Land uit 1788 en Reinhart, of Natuur en Godsdienst

uit 1791 moeten in dit verband worden genoemd.

De thema‘s van de sentimentalistische romans zijn doorgaans weinig origineel of afwisselend. Ze bevatten terugkerende onderdelen als sterfscènes of herenigingen. De hoofdpersonen zijn deugdzame en gevoelige mensen die, buiten eigen schuld om, in ellendige omstandigheden geraken. De auteur wil zijn lezer laten zien hoe de (hoofd)personages zich ondanks alle tegenslagen gedragen, wat zij voelen en hoe zij zich ten slotte neerleggen bij hun lot. God heeft het immers zo gewild. Het is van belang dat de gevoelens zo sterk en zo heftig mogelijk naar boven komen. Het plot bestaat daarom vaak uit de meest wilde of plotselinge omkeringen. Van een begrip als ‗waarschijnlijkheid‘ trekken de auteurs zich weinig aan.47 Rond 1800 sterft het sentimentalisme als literaire stroming een zachte dood en laat nauwelijks sporen na in de literatuur.48

Charlotte van Bourbon en Louise de Coligny zijn niet ‗zuiver sentimenteel‘ te noemen. Romans die deze benaming wel krijgen, zijn namelijk enkel geschreven om emoties op te wekken bij de lezer.49 Toch bevatten beide werken van Loosjes veel passages die als zodanig zijn aan te merken. In monologen en dialogen spreken de personages over hun diepste gevoelens. Uit diverse recensies over deze twee romans blijkt echter dat Loosjes zijn romans

niet enkel heeft geschreven als tranentrekkers. In de Algemeene Vaderlandse

45 Dorothée Sturkenboom, Spectators van Hartstocht. Sekse en emotionele cultuur in de achttiende

eeuw (Hilversum: Verloren, 1998), 300

46 Meijer (1998), 19. 47

Ibidem, 8-9.

48 Annemieke Meijer, ―‗Houdt altyd in het oog dat gy een christen zyt‘: de Nederlandse discussie over

het sentimentalisme, 1750-1800,‖ De Achttiende Eeuw, documentatieblad van de Werkgroep Achttiende Eeuw 31, afl. 1 (1999), 3-20 aldaar: 18.

49

(18)

17

Letteroefeningen, de Algemeene Konst- en Letterbode en de Nieuwe Vaderlandsche Bibliotheek wordt positief over Charlotte van Bourbon en Louise de Coligny geschreven. De recensenten zwijgen echter over de emotionele passages hierin. Blijkbaar zijn deze door hen niet als storend ervaren.

Over romans die wel als overdreven sentimenteel te boek staan, klinken niet mis te verstane oordelen. Het hele sentimentalistische genre kan weinig goed doen in de ogen van de recensenten. Voor ‗jongelieden‘ kunnen ‗ontuchtige, Sentimenteele, laffe en zotte Romans, hun verstand en zeden […] benadelen‘.50 Ook is er het gevaar dat ‗laffe romans, en zouteloze zogenaamde sentimenteele beuzelingen, welke op het karakter, […], als een langzaam vergif werken, en hun brein, tot walgens toe, met loutere harsenschimmen opvullen‘.51 De sentimentele passages in Loosjes‘ romans liggen er niet zo dik bovenop dat ze dergelijke verwijten krijgen. Het is de auteur gelukt om zijn gevoelige passages in dienst te stellen van en ondergeschikt te maken aan het oogmerk dat hij met zijn romans heeft, namelijk ‗onschuldig vermaak‘ en het bevorderen van goede zeden, ware godsdienst en ook zijn oproep tot verdraagzaamheid ondersteunen. In tegenstelling tot de auteurs van

sentimentalistische romans maakt Loosjes geen gebruik van ‗harsenschimmige Persoonen‘.52

De auteur voorkomt daarmee dat hij zijn personages ‗telling names‘ moet geven, zoals Reinhart van Post. De aard van de titelfiguur behoeft gezien zijn naam geen uitleg meer. Loosjes kiest voor historische helden, die ‗in ‗s Lands Geschiedenisse‘ bekend en beroemd

zijn en de ‗onlochenbaare merktekenen van geschiedkundige zekerheid‘ dragen.53 De auteur

doet er alles aan om de geloofwaardigheid en waarschijnlijkheid van zijn verhaal te bevorderen.

Een tijdgenoot van Loosjes, Jakob Eduard de Witte (1763-1853), heeft ook de nodige kritiek op de personages van sentimentalistische romans. Met name omdat deze hun maatschappelijke plicht verzuimen. Hij schrijft in het voorwoord van zijn Zephire (1788) dat het voor de mens niet goed is ‗in deeze sombere verblyfplaatsen des doods te blyven rondwaaren‘. Hiermee duidt hij op de begraafplaatsen waar menig personage uit de sentimentalistische literatuur zijn of haar nacht doorbrengt. Dit is volgens hem ongeoorloofd, want

50 Geciteerd naar: Meijer (1998), 127. 51

Ibidem.

52 Loosjes Pz. (1790), iii. 53

(19)

18

Onze Schepper, de aanbiddelyke Voorzienigheid, wil dit niet; de mensch, geschikt tot de zamenleving aantewenden, en dit zou niet wel mogelyk zyn, als hy dagelyks zyne

uren op een kerkhof ging wegkwynen.54

De Witte is van mening dat ‗wy […] voor eene Maatschappy gevormde wezens zyn‘.55 De lezer dient zich niet te spiegelen aan de personages die zich hieraan onttrekken. Tegen het lezen van sentimentele romans heeft De Witte overigens geen bezwaar en ook het plengen van ‗een traantje of drie‘ is toegestaan. Hij bindt de lezer op het hart: ‗houdt slechts altyd in het oog dat gy een christen zyt‘.56 Dit laatste doen Loosjes‘ personages zeker! Doordat Charlotte en Louise hun dagelijkse plichten niet verzuimen en trouw tot God blijven bidden, voldoen zij wel aan hun christenplicht. Wellicht moet De Witte de manier waarop Loosjes zijn personages voor het voetlicht brengt, hebben kunnen waarderen.

De Nieuwe Bijdragen tot het menschelijk geluk is van mening dat het leven door de auteurs ‗geheel valsch, of veel te eenzijdig, wordt afgeteekend‘.57 Loosjes distantieert zich hiervan. In zijn voorberichten geeft hij aan juist geen verkeerd beeld te willen schetsen, maar dat hij probeert zo dicht mogelijk bij de geschiedkundige feiten te zullen blijven. Hij zal zich slechts waar nodig bedienen van ‗verdichtingen‘ of ‗bijcieraadiën‘. Daarnaast voorkomt de auteur door het gebruik van de toneelmatige vertelvormen de eenzijdige beschrijving van het leven. Loosjes doet dit door Charlotte van Bourbon en Louise de Coligny zoveel mogelijk in dialogen en monologen te schrijven en deze af te wisselen met brieven en vertellerstekst. De personages die aan het woord komen, zijn het over de diverse gespreksonderwerpen niet altijd eens en maken dit kenbaar in hun gesprekken. De lezer kan hierdoor zelf bepalen wiens kant hij kiest. Dit echter tot op zekere hoogte. Loosjes drukt weldegelijk zijn stempel op de inhoud van de dialogen, hetgeen onder andere is terug te zien in de keuze voor Charlotte en Louise als hoofdpersoon. Zijn eigen opvattingen schemeren daarnaast door in de manier waarop voor- en tegenstanders van het katholicisme spreken of worden getypeerd. Ook zijn karakterisering van de verschillende partijen in het conflict tussen Prins Maurits en Johan van Oldenbarnevelt straalt weinig neutraliteit en objectiviteit uit. Bovendien zal de landsadvocaat in verscheidene gesprekken wel erg lang aan het woord zijn, zodat het de lezer niet kan ontgaan dat Loosjes‘ stem hierin doorklinkt.

Loosjes zelf bekritiseert het gebruik van sentimentaliteit in romans in het voorbericht van Frank van Borselen. Hij valt met de deur in huis door het probleem van het ‗sentimenteele‘ aan de orde te stellen. De auteur is van mening dat er veel wordt getwist over

54 Geciteerd naar: Meijer (1998), 136. 55

Ibidem.

56 Ibidem. 57

(20)

19

romans waarin ‗tedere hartstogten‘ voorkomen. Dit soort verhalen brengt nogal eens problemen met zich mee:

Men loopt gevaar aan den eenen kant, om alleen wegens de woorden Tederheid en Gevoel voor eenen sentimenteelen te worden uitgekreeten, dat is, in de taal der eeuw, voor eenen verwijfden, onmanlijken en somberen dweeper ten opzigte van Godsdienst, Liefde en Vriendschap. 58

Aan de andere kant zijn er lieden die alles wat maar in ‗eenen zogenaamden gevoeligen trant‘ is geschreven de hemel in prijzen en goedkeuren. Romans die niet aan de sentimentalistische eisen voldoen, vinden zij ‗smaakeloos‘.59 Loosjes is duidelijk op de hoogte van de discussies die over de sentimentalistische roman worden gevoerd en kent de verschillende meningen die er bestaan over het gebruik van woorden in de ‗gevoeligen trant‘. In de monologen en de dialogen van Charlotte van Bourbon en Louise de Coligny

probeert Loosjes daarom het evenwicht tussen sentimentaliteit en rationaliteit te bewaren. Dat sentimentaliteit in een roman volgens Loosjes niet onbeperkt kan worden toegevoegd, bleek al uit de klucht De Sentimenteele die Loosjes in 1785 schreef. Hierin stak hij de draak met de gevoelsverheerlijking die aan het eind van de achttiende eeuw heerste.60 De hoofdpersoon van dit toneelstuk, de jongeman Jakob, is ziek van verliefdheid.61 Hij schrijft ‘s nachts gedichten en neemt geen deel aan het dagelijks leven. Zelf zei Loosjes over dit werk dat hij het publiceerde om

eenig nut [te] doen, door eene ziekte, die niet onder het slechtste gedeelte der Nederlandsche Jonglingschap heerscht, bij sommigen te stuiten of te voorkomen, […].62

Zijn toneelstuk was niet zo zeer een aanklacht tegen het sentimentalisme, want zoals de auteur zelf in het voorbericht schrijft:

Wij willen egter wel deegelijk aangemerkt hebben, dat wij, om dat wij vijanden zijn van het dweepende Sentimenteele, egter geheel niet, aangezien willen worden, als waren wij voorstanders van eene Stoïcijnsche ongevoeligheid.63

58 Loosjes Pz. (1790), i. 59 Ibidem, i-ii. 60 De Haan (1934), 91 61

In zijn klucht maakt Loosjes wel gebruik van een zogenaamde ‗telling name‘. De associatie met ‗de ware Jakob‘ zal door de lezer snel worden gemaakt.

(21)

20

Dat Loosjes niet veel moet hebben van dweperij, blijkt uit de inhoud van dit ‗tooneelstukje‘. Daarin worden alle kenmerken van de sentimentalistisch literatuur zo overvloedig en over the top gebruikt, dat de lezer al gauw door heeft dat de auteur de ziekelijke verliefdheid van de hoofdpersoon enigszins belachelijk maakt. Uit de eerste woorden van Jakob blijkt dat al:

Charlotte, mijn Charlotte! uw tederheid… ô smarte! Hoe kwijt thans zonder u mijn half bezwijmend harte. Charlotte, mijn Charlotte! uw traantjes, ach hoe teêr… Nog bigglen ze in mijn‘ geest langs uwe kaakjes neêr. Hoe traden wij verrukt door ‘t stil en somber boschje, En ieder blaadje zelf van ‘t geurig bloementrosje

Was met den daauw besproeid van onze treurigheid.64

Loosjes bestreed en bestrijdt, net als De Witte, de onmaatschappelijkheid van de personages als Werther van Goethe of Julia van Feith. Die ontvluchten de werkelijkheid en zoeken hun troost in de natuur of blijven treuren op het graf van een overleden geliefde. Ook Loosjes‘ Jakob krijgt het nodige commentaar. Zijn broer Willem moet niets hebben van diens verliefde gedrag. Als Jakob hem vraagt: ‗kon ik u als mij gevoelig maaken?‘, antwoordt Willem:

Dan bad ik u terstond die poogingen te staaken; Maar vaar nu vrijlijk voort, ‘t zal mij geen hinder doen. Spreek mij van somber licht, van heilig mijrthen groen, Van graven, door het licht der bleeke maan bescheenen, En slinger om elk graf de ondankbre klimop heenen. ‗k Ben niet gevoelloos, neen! maar zie ‗k dit van nabij, ‘t Is voor een manlijk hart in waarheid zotternij;65

(22)

21

Loosjes‘ personages gaan echter niet zo op in hun verliefdheid, verdriet of zorgen zoals de sentimentalistische figuren doen. In tegendeel: Charlotte doet, ondanks dat zij ‗de plegtigheden van den Godsdienst‘ zeer stuitend vindt, wat in haar vermogen ligt om de tijd in het klooster zo goed mogelijk door te komen.66 In Louise de Coligny blijft het hoofdpersonage niet wenen op de zerk van haar overleden echtgenoot en laat zij haar leven niet beheersen door haar bezorgdheid over haar zoon Frederik Hendrik. Louise neemt haar rol in de bemiddeling tussen prins Maurits en Van Oldenbarnevelt zeer serieus en doet alles wat in haar vermogen ligt om de twee heren te verzoenen.

Niet alleen inhoudelijk, maar ook qua interpunctie en typografie kan Loosjes niet over een kam worden geschoren met de auteurs van zuiver sentimentalistische werken. Weliswaar maakt de auteur in zijn monologen en dialogen gebruik van de kenmerkende interpunctie van puntjes, pauzestreepjes en uitroeptekens, hij slaat hier niet in door. Een verwijt dat De Poëtische Spectator sentimentalistische schrijvers maakt, is dat zij ‗slaafsche navolgers, zonder ziel, — zonder eenig dichterlijk gevoel‘ zijn. Volgens dit tijdschrift is het ‗sedert de gelukkig uitvindinge der …!! … — ! — …‘ heel gemakkelijk om zo een roman te schrijven.67 De schrijver van deze aanklacht wijst daarmee op de leestekens die in de sentimentalistische literatuur zo vaak worden gebruikt dat ze hele regels in beslag nemen zonder dat er woorden aan te pas komen. Een bladzijde is daardoor snel gevuld.

Ook de kritiek van De Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen kan niet zomaar op de werken van Loosjes worden toegepast. De auteurs van dit tijdschrift geven een recept voor ‗iets Sentimenteels‘:

Neem eene gelijke portie van Streepen en Uitroeptekenen, welluiddende Vrouwennaamen, en reine, hemelsche, eeuwige Liefde: strooi hierover eenig

Rommelkruid, bestaande uit ziels-wegsmeltingen, zuchten, neerzijging,

hartkloppingen, ziels-opkrimpingen, jongste vaarwellen, laatste kusschen…68

Hoewel Loosjes wel van een aantal van bovenstaande ingrediënten gebruik maakt, vervalt de auteur niet in het slaafs navolgen van bovenstaand recept. Bij hem geen ‗welluidende vrouwennaamen‘ of ‗ziels-wegsmeltingen‘. De liefde blijkt vaak allerminst ‗hemels‘ of ‗eeuwig‘ te zijn.

Een interessante vraag is waarom Loosjes toch gebruik maakt van typisch sentimentalistische passages in zijn romans. Hij spreekt toch doorgaans kritisch over het gebruik hiervan. Een verklaring hiervoor ligt in hetgeen de Zwitserse auteurs Johann Jakob

66

De Haan (1934), 93.

67 Geciteerd naar: Meijer (1998), 131. 68

(23)

22

Bodmer (1698-1783) en Johann Jakob Breitinger (1701-1776) zeggen over een functie van de

toneelmatige tekstsoort. Hun theorie wordt uitgebreid behandeld in het eerste hoofdstuk van deze scriptie, maar houdt kort gezegd het volgende in. Juist door het gebruik van de monologen en dialogen in een gedicht of roman wordt via het ‗hart‘ (ofwel het gevoel) het ‗hoofd‘ (het verstand) van de lezer bereikt of zoals zijzelf zeggen: ‗den ―Kopf‖ des Lesers durch das ―Herz‖ erreichen‘.69 De personages geven de lezer in hun (zelf)gesprekken op een directe manier en zonder inmenging van een verteller inzicht in hun gedachten en gevoelens. De personages laten zich via hun uitlatingen kennen als mensen van vlees en bloed. De emotionele toon van de woorden doen een beroep op het inlevingsvermogen van de lezer en wekken bij hem enig medelijden op.

De auteur kan door het gebruik van deze directe vertelvormen op het gevoel van de lezer inspelen. Zo verschaft hij zich toegang tot diens verstand en kan hem daardoor aanzetten om na te denken over diens opvattingen over tal van (actuele) onderwerpen. Loosjes wil, in tegenstelling tot het doel van veel sentimentalistische auteurs, meer doen dan de lezer moreel bij te schaven. Hij zinspeelt enerzijds op verandering van het gedrag, maar wil dat de lezer ook de gezindheid van diens eigen hart bevraagt. Wat zou ik doen als ik in Charlottes of Louises schoenen had gestaan? Door zijn lezer geen ‗harsenschimmige Persoonen‘ voor te stellen, maar de geschiedenis van historische helden te vertellen, laat hij hem onder andere nadenken over diens eigen religieuze intolerantie, politieke verdraagzaamheid en de rol die hij in de samenleving vervult.70 Hoe tolerant ben ik voor andersdenkenden?

Scriptieopbouw en onderzoeksvragen

Dat Charlotte van Bourbon en Louise de Coligny behoren tot een bijzonder en in Nederland weinig gehanteerd genre, vraagt om een nadere bestudering van deze toneelmatige tekstsoort en de inhoud van beide romans.

In hoofdstuk 1 wordt gekeken naar Maria de Haans proefschrift Adriaan Loosjes uit 1934. Zij is de eerste die zich uitgebreid heeft bezig gehouden met bijna het gehele oeuvre van deze auteur. De Haan doet ook uitspraken over de dialoogromans van Loosjes en kent aan deze werken diverse genres toe. Welke dit zijn en op basis waarvan zij tot een bepaalde constatering komt, zal in de eerste paragraaf worden bekeken. In paragraaf 2 verschuift de aandacht naar de omringende landen van Republiek. Over de dialoogroman is vooral in Duitsland uitvoerig geschreven. De Engelse, Franse en Duitse auteurs die in de achttiende

(24)

23

eeuw toneelmatige werken zijn gaan schrijven, zijn zeer waarschijnlijk voor Loosjes een inspiratiebron geweest. Daarnaast ontwikkelt zich in deze drie landen een uitgebreide theorievorming over de rol van dialogen in de literatuur. Die is zeer goed bruikbaar voor de analyse van de vertelvormen in de dialoogromans van Loosjes en voor de inhoud hiervan. Er zal in deze paragraaf worden gekeken naar een aantal auteurs dat zich hierop heeft toegelegd. Paragraaf 3 richt de aandacht op Loosjes zelf. Door naar de voorberichten van zijn zes dialoogromans te kijken en door de recensies van Charlotte van Bourbon en Louise de Coligny die in verschillende achttiende-eeuwse literaire tijdschriften verschijnen te bestuderen, wordt duidelijk wat Loosjes zelf verstaat onder de toneelmatige tekstsoort en hoe de auteur deze vorm geeft.

Hoofdstuk 2 gaat uitvoerig in op de verschillende vertelvormen die in Charlotte van Bourbon en Louise de Coligny voorkomen. Loosjes maakt gebruik van vertellerstekst, brieven, dialogen en monologen, regieaanwijzingen en een enkel lied om het verhaal zo goed en helder mogelijk te vertellen. De vraag is in hoeverre Loosjes met deze twee dialoogromans en de gebruikte vertelvormen een beeld geeft van de literaire smaak rond de eeuwwisseling. Sluit hij aan bij bestaande genres en vertelvormen of zet hij zich hier tegen af? In paragraaf 5 worden de vertelvormen die in Charlotte van Bourbon en Louise de Coligny voorkomen, vergeleken met die in drie Duitse dialoogromans van de auteurs Meißner en Johann Jakob Engel (1741-1802). Hierdoor moet duidelijk worden of de auteurs van deze werken Loosjes inderdaad op het spoor van de toneelmatige roman hebben gezet.

De informatie uit de hoofdstukken 1 en 2 staat in dienst van hoofdstuk 3, dat de thematiek van de beide romans behandeld. Charlotte van Bourbon en Louise de Coligny

bevatten tal van onderwerpen die het waard zijn om te worden onderzocht. Er is gekozen om hier de thema‘s godsdienstige intolerantie, politieke verdeeldheid en gevoelens van liefde en vriendschap uit te lichten. Deze onderwerpen komen in respectievelijk de paragrafen 1, 2 en 3 aan de orde. In dit hoofdstuk wordt bijvoorbeeld geen aandacht besteed aan de toenemende waardering die er vanaf 1800 is voor het eigen, glorieuze verleden en de verheerlijking van de eigen natie. In beide romans zijn hier al wel enige tekenen van te zien, maar deze zijn niet bepalend voor de hoofdlijn en –thematiek van beide verhalen. Loosjes prijst bovendien niet zozeer de eeuwen waarin Charlotte van Bourbon en Louise de Coligny hebben geleefd, maar gebruikt deze tijd eerder als waarschuwend voorbeeld. Pas in zijn latere historische roman Het leven van Maurits Lijnslager (1808) wordt de Nederlandse identiteit verheerlijkt tegen de achtergrond van de Franse overheersing.71

71 Lotte Jensen, De verheerlijking van het verleden. Helden, literatuur en natievorming in de

(25)

24

Een vraag die op verschillende plaatsen in dit derde hoofdstuk wordt gesteld is hoe Loosjes het genre van de dialoogroman en de bijbehorende vertelvormen inzet om de lezer met de geschiedenis van Charlotte van Bourbon en Louise de Coligny allereerst onschuldig vermaak te bieden en hem daarnaast ook enig onderricht te geven. Om de lezer te onderhouden, wil Loosjes zijn romans zo aanschouwelijk en zo waarschijnlijk mogelijk vertellen. De auteur wil hem blijven boeien door het gebruik van meerdere vertelvormen. Door de monologen en de dialogen moet de lezer worden overtuigd van de oprechtheid van de uitlatingen van de personages. De geloofwaardigheid waarmee zij hun gedachten, gevoelens en opvattingen uiten, heeft namelijk consequenties voor de mate waarin Loosjes erin slaagt om zijn lezers op het gebied van zeden en ‗waare‘ godsdienst te onderrichten. Hoe waarschijnlijker en waarheidsgetrouwer de romanfiguren overkomen op de lezer, hoe eerder deze zich zal laten overtuigen van de inhoud van hun woorden.

In hoeverre Loosjes‘ persoonlijke opvattingen zijn te herkennen in de uitlatingen van de romanfiguren, is een belangrijke vraag die aan de orde wordt gesteld. Niet alleen klinkt de stem van de auteur door in de passages waarin expliciet de leer van Rooms Katholieke Kerk wordt bekritiseerd of waarin de positie en de macht van Prins Maurits een punt van discussie is. De lezer moet voor ogen houden dat Loosjes vooral de eigentijdse problemen op religieus en politiek gebied aan de orde wil stellen. Een vraag die hieruit volgt is in hoeverre Loosjes een eenling is met zijn opvatting over religie, politiek en sentimentalisme of dat hierin typisch eind-achttiende-eeuwse en begin-negentiende-eeuwse opvattingen in zijn te herkennen.

(26)

25

1. Genre: ‘een middending, tusschen een Tooneelspel en een Roman’

Het is geen toeval dat de dialoogroman juist in de achttiende eeuw het levenslicht ziet. In deze eeuw komen het individu en zijn zelfdenkend vermogen centraal te staan. De Franse Revolutie van 1789, bekend om haar idealen Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap, heeft de burger wakker geschud en hem opgeroepen zich te bevrijden uit zijn onmondigheid. Hij wordt uitgedaagd zijn eigen mening te vormen en kenbaar te maken over tal van onderwerpen. Dit gebeurde al tot op zekere hoogte in bijvoorbeeld de spectators, maar aan het einde van de achttiende eeuw gaan ook steeds meer dissenters van zich horen. Deze ontwikkeling is terug te zien in de groeiende populariteit van de dialoog en de discussie als vertelvorm in de literatuur.72

De drie idealen van de Franse Revolutie krijgen een concrete invulling in de

uitgangpunten van de dialoog. In een ideaal gesprek hebben de deelnemers de vrijheid om

te zeggen wat zij denken, vinden en voelen. Gelijkheid betekent dat er gelijkwaardigheid wordt verondersteld tussen de gesprekspartners ongeacht hun afkomst. Zij dienen elkaars uitlatingen serieus te nemen en als zij tevens bereid te zijn naar elkaar te luisteren, wordt een vorm van broederschap zichtbaar.73 Thomas Fries haalt in Dialog der Aufklärung de Franse filosoof en auteur Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) aan, die de dialoog een ‗contrat social‘ noemt. Hij bedoelt hiermee dat de gesprekspartners een sociaal contract, een democratisch wet, ondertekenen op het moment dat zij een gesprek met elkaar aangaan. Zij beloven hierin elkaar de ruimte te geven om gedachten en gevoelens uit te spreken.74 Adriaan Loosjes laat in zijn dialoogromans niet alleen zijn personages met elkaar in gesprek gaan, maar voert ook als auteur een gesprek met zijn lezer. Als onderdeel van een religieuze minderheid krijgt Loosjes de kans om zich via historische helden uit te laten over religieuze intolerantie en politieke verdeeldheid in de Republiek.

Hoofdstukopbouw

In dit hoofdstuk wordt gekeken naar het genre waartoe de dialoogromans behoren. Deze tekstsoort waarin ook Loosjes zijn Charlotte van Bourbon en Louise de Coligny heeft geschreven, wordt door een recensent van de Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen

ook wel een ‗middending‘ genoemd. Werken in dit genre zijn te plaatsen ‗tusschen een

72 Winter (1974), 29. 73

Ibidem, 41.

74 Thomas Fries, Dialog der Aufklärung. Shaftesbury, Rousseau, Solger (Tübingen/Basel: A. Francke

(27)

26

Tooneelspel en een Roman‘.75 Dit geeft al aan dat de dialoogroman zich niet gemakkelijk in een bepaald genre laat onderbrengen.

De veelzijdigheid van deze tekstsoort komt duidelijk naar voren in het proefschrift

Adriaan Loosjes van Maria Helena de Haan uit 1934. Het is van belang om stil te staan bij haar studie, omdat zij de eerste is die zich uitgebreid met de werken van Loosjes heeft bezig gehouden en dus het fundament heeft gelegd voor later onderzoek naar deze auteur en zijn oeuvre. De eerste paragraaf besteedt aandacht aan haar bevindingen over de ‗dramatische roman‘. Dat is namelijk de titel die De Haan geeft aan het hoofdstuk waarin zij de dialoogromans van Loosjes behandelt. Er kunnen bij haar proefschrift diverse vragen worden gesteld. Tot welk genre rekent zij dit type roman en wat zegt zij over de toneelmatige vorm hiervan? Lukt het haar om in een hoofdstuk de zes romans, die zijn gebundeld onder de titel ‗Al de dramatische werken‘, afdoende te behandelen? Of is het verwijt dat De Haan andere onderzoekers maakt, namelijk dat zij deze werken ‗stiefmoederlijk‘ hebben gehandeld, ook op haar van toepassing? Verwijst De Haan ook naar buitenlandse auteurs die in dezelfde tekstsoort als Loosjes hebben geschreven? In deze paragraaf wordt gezocht naar antwoorden op deze vragen.

Om een goed beeld te krijgen van de theoretische discussie over dit genre en van de eerste voorbeelden van de dialoogroman, moet naar de omringende landen van de Republiek worden gekeken. Loosjes is mogelijk geïnspireerd geraakt door de dialoogromans die met name in Duitsland zijn geschreven. In dat land en in Frankrijk is, in tegenstelling tot in Nederland, veel primaire en secundaire literatuur beschikbaar over deze tekstsoort. Hoewel het genre in Engeland minder populair is, wordt ook daar in en over deze tekstsoort

geschreven. De Duitse auteurs verdienen bijzondere aandacht, omdat De Algemeene

Vaderlandsche Letteroefeningen Loosjes‘ werken in direct verband brengt met een van hen, namelijk Johann Gottlieb Meißner.76 In paragraaf 2 wordt een overzicht gegeven van de achttiende-eeuwse auteurs die over en in dit genre in Engeland, Frankrijk en Duitsland

hebben geschreven.77 Hoe omschrijven zij hun toneelmatige werken en geven zij deze vorm?

Een moderne onderzoeker die zich uitgebreid met de dialoog en de dialoogroman heeft bezig gehouden is Hans-Gerard Winter. In zijn Dialog und Dialogroman in der Aufklärung

(1974) spreekt hij uitvoerig over het genre, de vorm van de dialoog en hoe deze door de achttiende-eeuwse auteurs zijn ingezet om hun boodschap over te brengen. In het laatste deel van dit werk, kijkt Winter specifiek naar de dialogen in de roman Lorenz Stark (1795) van

75 Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen, 1e

stuk (Amsterdam: A. van der Kroe en J. Yntema, 1791), 576.

76

Ibidem.

77 Er worden bij de bespreking van de Duitse auteurs en theoretici ook twee Zwitserse theoretici

(28)

27

Johann Jakob Engel (1741-1802). Christoph Blatter wijdt in 1993 zijn dissertatie ook aan deze roman. De aandacht die deze beide moderne auteurs besteden aan de theorievorming en de analyse van de toneelmatige roman, zal bruikbaar zijn bij het onderzoek naar de vertelvormen en de inhoud van Loosjes‘ Charlotte van Bourbon en Louise de Coligny.

Omdat een auteur zelf het best weet hoe zijn romans zijn bedoeld en moeten worden gekarakteriseerd, komt Loosjes zelf in de derde paragraaf aan het woord. In de voorberichten van zijn zes ‗dramatische voorstellingen‘, zoals hij zijn dialoogromans zelf noemt, geeft de auteur weer wat hij hieronder verstaat en wat hij met deze werken beoogt. Het is van belang de voorberichten nauwkeurig te onderzoeken, omdat dit een belangrijke bron is waarin Loosjes zelf zijn werken typeert en zijn bedoeling ermee weergeeft. De lezer krijgt in de voorberichten uit de eerste hand informatie over het toneelmatige genre. Behalve de auteur komen in deze paragraaf de recensenten van de toonaangevende literaire tijdschriften van de achttiende eeuw aan het woord. Hoe omschrijven zij de tekstsoort van de romans van Loosjes? Niet alleen het publiek van destijds, maar ook de huidige lezer krijgt daarmee via een andere bron informatie over de tekstsoort van Loosjes‘ toneelmatige voorstellingen en van vergelijkbare Duitse werken.

Het hoofdstuk sluit af met een conclusie die tevens het begin is van een interessante, inhoudelijke ontdekkingsreis door Charlotte van Bourbon en Louise de Coligny.

1.1. De Haan: een stiefmoederlijke behandeling

Het tweede hoofdstuk van haar proefschrift uit 1934 geeft De Haan de titel De dramatische roman. Volgens haar zijn Loosjes‘ dialoogromans tot op dat moment ‗wel wat stiefmoederlijk

behandeld‘.78 Deze uitspraak is terecht. Diverse letterkundige woordenboeken en

literatuurgeschiedenissen, die vanaf het einde van de achttiende eeuw zijn verschenen, geven weinig of onvolledige informatie over de zes toneelmatige werken van Loosjes. De Haan besteedt in haar hoofdstuk wel aandacht aan al de dramatische romans van deze Nederlandse auteur. Toch gaat ook zij daarbij eveneens wat ‗stiefmoederlijk‘ te werk. Haar analyse en beweringen hebben vooral betrekking op Loosjes‘ eerste dialoogroman Frank van Borselen. De andere vijf worden hiermee steeds vergeleken en veelal te licht bevonden. Haar keuze om Loosjes‘ roman uit 1790 als uitgangspunt te nemen, is begrijpelijk. Als reden geeft De Haan dat Frank van Borselen volgens haar het best is geslaagd en daarom de meeste aandacht verdient. Het is begrijpelijk dat in een proefschrift over het leven en het complete oeuvre van een schrijver niet elk werk uitgebreid aan de orde kan komen en daarom is een

(29)

28

diepere studie van twee andere dialoogromans een mooi onderwerp voor een vervolgonderzoek.

Het is echter opmerkelijk dat De Haan aan vijf van de zes romans die Loosjes zelf zo duidelijk ‗dramatische werken‘ noemt, relatief weinig aandacht besteedt. Daarentegen krijgen twee van zijn andere werken, namelijk Lazarus. In vier bespiegelingen (1795) en Semida en Cidli (1804) relatief veel ruimte.79 Deze worden door haar uitgebreid geanalyseerd, terwijl deze een heel andere opmaak en vertelvorm hebben dan Loosjes‘ zes dialoogromans en ook door de auteur zelf of door recensenten daar niet mee in verband worden gebracht.

Genretoekenning

De Haan categoriseert en beoordeelt Loosjes‘ dialoogromans in haar hoofdstuk vooral op grond van hun inhoud en besteedt minder aandacht aan de vorm van deze werken. Zij omschrijft de dialoogromans als werken ‗die in dialogen en taferelen dramatisch voorgesteld‘ worden. Voor een moderne lezer kan het enigszins onduidelijk zijn wat De Haan hiermee bedoelt. Terwijl de lezer misschien liever eerst enige uitleg van de begrippen ‗dialogen en taferelen zou willen, verschuift haar aandacht meteen naar de inhoudelijke kant van deze romans. Het is goed mogelijk dat de lezer bij het woord ‗dramatisch‘ in eerste instantie denkt aan een synoniem van ‗aangrijpend‘ dan dat hij de link legt met de toneelmatigheid van een dergelijk werk.

Inhoudelijk gezien kunnen de ‗dramatische‘ romans beter tot de pastorale dan tot het drama of de historische roman worden gerekend zo zegt De Haan in de eerste regel van haar

hoofdstuk over de toneelmatige werken van Loosjes.80 Door zijn dialoogromans toch in een

zin te noemen met het drama, wekt zij de indruk dat er wel verwantschap tussen deze twee tekstsoorten bestaat. De lezer moet maar begrijpen dat de overeenkomst geen betrekking heeft op de inhoud, maar op de compositie. Toneelstukken gaan immers over zeer uiteenlopende onderwerpen, maar het script hiervan bevat dialogen, monologen, regieaanwijzingen en clauskoppen die ook in Loosjes‘ dialoogromans zijn te vinden. Door De Haan wordt hier niet gewezen op deze overeenkomsten, zodat het onduidelijk blijft waarom zij deze uitspraak doet. Wat zij precies verstaat onder de historische roman en waarom Loosjes‘ zes toneelmatige werken hier niet toe behoren, laat zij eveneens onbehandeld. Duidelijk wordt wel dat deze werken niet eenvoudig zijn te voorzien van een genre-etiket.

Daar komt bij dat de pastorale in het vorige hoofdstuk van De Haans proefschrift uitgebreid aan de orde is gekomen. De lezer vraagt zich wellicht af waarom zij de

79 Ibidem, 85-90. 80

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit de relatie tussen opbrengst in vers gewicht, waterverbruik en gemiddelde vochtspanning van de grond blijkt, dat indien een uitdrogingsgrens van p F 2,6 of hoger

 Tijdens deze fase moet men steeds de oren kunnen klaren.. peratuur in de kamer zal stijgen, dit is

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Ook diverse andere activiteiten laten een afname zien in de tijd, meest opvallend is het dalende aandeel respondenten dat het bos bezoekt voor de activiteit ‘recreëren niet

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot

Het vraagt lef van de Onderwijscoöperatie, de daarbinnen vertegenwoordigde sectororganisaties, de vele leraren die als ambassadeur voor het register optreden en de leraren die zich

The aim of this study was to identify any hydro-chemical changes that occurred in the water quality of Klerkskraal, Boskop and Potchefstroom Dams during the period 1995 to

voorgeschreven. Het document is een initiatief van de brancheorganisatie. Omdat het document echter betekenisvol kan zijn voor de wijze waarop de instellingen met de