• No results found

2. De vertelvormen: een toneelmatige behandeling

2.2. De brieven

De dalende populariteit van het briefgenre aan het einde van de achttiende eeuw heeft zijn weerslag in het aantal brieven in Charlotte de Bourbon en Louise de Coligny. In 1792 is de briefroman een nog veel gelezen genre en daarom maakt Loosjes in zijn Charlotte van Bourbon meer gebruik van de briefvorm dan in de roman uit 1803. De twee werken bevatten respectievelijk tien en twee brieven.

Over andere redenen van het veelvuldig gebruik van de brief in Charlotte van Bourbon kan slechts worden gespeculeerd. Zo heeft Charlotte niet de vrijheid om te gaan en te staan waar zij wil. Zij is daarom gedwongen om via brieven te communiceren met haar geliefden, die allen ver bij haar vandaan wonen. De helft hiervan worden geschreven door Charlotte. Van deze vijf stuurt zij er één naar haar moeder en twee naar Willem van Oranje. Eén gaat er naar de keurvorst Frederik en zij laat bij haar vertrek uit het klooster een kort briefje achter voor de andere zusters. Charlotte ontvangt tweemaal een brief van haar moeder en Willem van Oranje stuurt haar drie brieven. De brieven die Charlotte in gevangenschap schrijft, worden voorzien van aanhalingstekens. Deze ontbreken echter bij de brieven die zij optekent na haar vlucht uit het klooster. Voor dit verschil in opmaak is geen duidelijke verklaring.

Afgezien van het krabbeltje aan de kloosterzusters zijn alle brieven voorzien van een aanhef en een afsluiting. Charlotte zelf wordt aangesproken als ‗Geliefde Dochter!‘, ‗Lieve CHARLOTTE!‘ of ‗Dierbaarste CHARLOTTE!‘.247 Zij spreekt haar correspondenten aan met ‗Hartelijk tedergeliefde Moeder!‘, ‗Vorst en Heer! Dierbaarst Vriend!‘ of ‗Vriend mijner ziele!‘.248 Alle aanheffen worden in klein kapitaal weergegeven. Beide aspecten, de persoonlijke toon en het lettertype, gelden doorgaans ook voor de ondertekening. Hoewel Willem van Oranje zijn eerste brief aan Charlotte niet ondertekent, sluit hij zijn tweede brief af met ‗Uwen getrouwsten Vriend W.v.N.‘.249 Charlotte noemt zich in haar ondertekening ‗Uwe CHARLOTTE‘,

246 De Haan (1934), 98. 247 Loosjes Pz. (1792), resp. 4, 102 en 169. 248 Ibidem, resp. 144, 106 en 148. 249 Ibidem, 163.

87

‗Uwe vriendinne CHARLOTTE‘ of ‗Uwe tederste CHARLOTTE‘.250 De aanhef en afsluiting van de brief aan de keurvorst Frederik zijn neutraal van toon en weinig emotioneel. Het is duidelijk dat de band die Charlotte met haar moeder en met Willem van Oranje heeft intiemer is dan die met de voor haar relatief onbekende Frederik.

Een voordeel van het gebruik van de briefvorm is dat deze het verhaal verder helpt. Gebeurtenissen die moeilijk te dialogiseren zijn, kunnen op deze manier toch aan de lezer worden verteld. Dit voorkomt, net als met de vertellerstekst het geval was, omslachtige dialogen of onverwachte overgangen tussen verschillende scènes. Tevens kunnen de personages in de brieven hun gevoelens uitspreken, de ander adviseren, informeren of om een gunst vragen en praktische zaken regelen. Dit alles wordt mogelijk ondanks de afstand tussen beiden. Welke van de genoemde aspecten ter sprake komen, is afhankelijk van de schrijver, de geadresseerde en het moment van schrijven.

In de brieven die Charlotte en haar moeder over en weer uitwisselen, worden vooral gevoelens en emoties gedeeld. De eerste brief van Charlottes moeder begint na de aanhef met de woorden: ‗Mijn hart breekt, als ik aan u schrijven moet, en dat, als of ik een verboden briefwisseling voerde, […] en ‘t is mijne lieve Dochter, die van mijnen boezem weggescheurd is, dat ik schrijve‘.251 Van haar kant is er vooral de bezorgdheid over de situatie van haar dochter in het klooster. Ook zet zij haar vraagtekens bij Charlottes plotselinge liefde voor Willem van Oranje. De brieven aan haar dochter staan dan ook bol van de adviezen. Charlotte moet zich toch vooral ‗onbesmet‘ en ‗lijdzaam‘ gedragen en niet vergeten te bidden.252

Deze brieven zijn bijzonder, omdat de lezer Charlottes moeder nergens in een dialoog of monoloog aantreft. Hij leert haar dus alleen kennen via ‗horen/zeggen‘. Door de brieven zijn het niet alleen de woorden van Charlotte en de verteller die iets over de moeder zeggen, maar belangrijker: in de brieven klinkt haar eigen stem. Hierdoor verbreedt het perspectief van het verhaal zich. De lezer komt bijvoorbeeld door haar brieven ook het een en ander te weten over de opvattingen van Charlottes vader.

De ontluikende liefde van Charlotte is een belangrijk onderwerp in de brief die zij aan haar moeder schrijft. Zij besteedt weinig woorden aan haar ontsnapping uit het klooster en haar aankomst bij de keurvorst in de Palts. In deze brief komt de lezer een bijzondere passage tegen. Charlotte citeert namelijk een opmerking van haar moeder uit een gesprek tussen beiden. Charlotte was nog maar ‗een jong meisje‘ toen haar moeder zei:

250 Ibidem, resp. 147, 143 en 150. 251 Ibidem, 4. 252 Ibidem, 7.

88

,,LOTJE! LOTJE! ‘er zal eens een tijd komen, waarin dat vrolijke hartje gevoelig wordt voor een drift, die veele menschen heeft ongelukkig gemaakt. […] o beloof mij, als een jongeling u boven alle minzaam bejegent, […] maak ‗er dan toch geen geheim van voor uwe moeder‖.253

Het is interessant dat hier in een dialoogroman de briefvorm wordt gebruikt om vervolgens in een brief weer een dialoogfragment te citeren. Zo verwijst Loosjes binnen een brief toch weer terug naar het dialooggenre en laat de auteur tevens een overeenkomst met de briefroman zien. Daarin worden hier en daar gevoerde of waargenomen gesprekken ook op een dialogische manier weergegeven door de schrijver.

De onderwerpen godsdienst (in de vorm van afkeurende uitlatingen over de valsheid van de Katholieke Kerk) en de liefde zijn belangrijke thema‘s in de brieven tussen Charlotte en Willem van Oranje. Hun eerste brieven worden nog gebruikt om de vlucht van Charlotte voor te bereiden. Willem van Oranje is immers de enige persoon die een veilig heenkomen voor haar kan regelen zodat zij, eenmaal buiten de poort van het klooster, een veilig toevluchtsoord heeft. Het regelen van de vlucht via hun correspondentie is tevens een manier om het verhaal verder te helpen. De lezer wordt hierdoor voorbereid op hetgeen komen gaat en begrijpt hij hoe de ontsnapping van Charlotte in zijn werk zal gaan. Dit voorkomt dat hij verderop in het verhaal zijn vraagtekens zal zetten bij de gebeurtenissen. Tevens komt hierdoor bijvoorbeeld de keurvorst Frederik die even later ten tonele verschijnt niet plotseling uit de lucht vallen. Hij is namelijk in de brieven al door Willem van Oranje geïntroduceerd. De lezer krijgt de informatie over de voorbereidingen van Charlottes vlucht nu niet via de verteller te horen noch hoeft Loosjes het onderwerp in een gekunstelde en enigszins onwaarschijnlijke dialoog of monoloog te verwoorden. De brieven zorgen voor een aangename afwisseling in vertelvormen. Dit komt het leesplezier ten goede

De brieven van Willem van Oranje zijn een manier om niet alleen Charlotte, maar ook de lezer te informeren over zijn belevenissen aan het front. Na de aanhef ‗Zeer geliefde CHARLOTTE‘ gaat Willem van Oranje verder met:

Toen ik uwen brief ontving, brak ik juist met mijn leger op van voor Bergen in

Henegouwen, daar de kans des oorlogs mij zo geweldig tegenloopt, dat ik thans gereed staa mijn geheel leger te doen scheiden, en mij over Gelderland naa Holland

te begeeven. […] Toen ik het leger voor Bergen opbrak, CHARLOTTE, ben ik aan een

253

89

redenloos schepsel, aan mijnen hond het behoud mijns leevens verschuldigd. Eenige honderden Spanjaarden, overvielen bij nacht, in ‘t wit gekleed, mijn vermoeid leger.254 In bovenstaand fragment doet Willem van Oranje verslag van de plaatsen waar hij zich de afgelopen dagen heeft bevonden en verhaalt hij van een aanslag op zijn leven, hetgeen voorkomen is door de ‗getrouwe waarschuwing‘ van zijn hond. Met de woorden ‗toen ik uwen brief ontving‘ verwijst Willem van Oranje naar de brief die Charlotte hem hiervoor heeft geschreven. Hij blikt terug op hun ontmoeting in de kloostertuin waar zij naar de vogels hebben gekeken. In onderstaand fragment laat de Prins zijn gevoelens zien. Zijn gedachte aan Charlotte houdt hem staande in de hectische oorlogstoestand:

o Welk een stroom van vreugde doorvloeit als het ware geheel mijn hart, omdat CHARLOTTE uit den algemeenen brand is behouden. […] Toen ik het genoegen had u in het klooster te Jouare te ontmoeten, toen zag ik daar één uwer geliefde vogeltjes, en op welk eenen tederen toon betuigde gij mij, dat gij voor die schepsels eene zo tedere zorge droegt, uit erkentenis voor de genoegelijke oogenblikken, die zij u in

uwe eenzaamheid door hun gezang deeden slijten.255

De lezer is in deze brief getuige van de dichterlijke vrijheid van Loosjes. Of Willem van Oranje ook werkelijk op deze manier aan zijn geliefde heeft geschreven is onbekend. Het komt het leesplezier wel ten goede om ook de zachte kant van de Prins hier te zien.

Charlottes brief aan de keurvorst Frederik bevat het verzoek om een gunst. In alle nederigheid doet zij een beroep op diens ‗goedhartigheid‘. Zij hoopt namelijk dat haar gastheer in zijn hofhouding plaats en werk heeft voor het boerengezin met wie zij op de vlucht is. Loosjes laat in deze brief ook zien dat het voor Charlotte geen vanzelfsprekendheid is dat zij bij de keurvorst mag komen. Wellicht wil hij haar daarmee ten voorbeeld stellen aan de lezer:

Gij hebt mij uw Hof aangebooden tot schuilplaats… o Hoe zeer doet het mij aan, dat ik mijne afhanglijkheid bespeure, — maar dit is nu zo. Vergun mij ten minsten voor eenige weeken gebruik te maaken van dat aanbod, en zijt verzeekerd, dat gij nummer in mij eene ondankbaare vinden zult… Maar nog al verder moet ik aandringen op uwe goedhartigheid.256

254 Ibidem, 159-161. 255 Ibidem. 256 Ibidem, 142.

90

Een heel andere toon klinkt door in het korte briefje dat Charlotte voor de kloosterzusters achterlaat. Deze sluit echter goed aan bij haar eerdere uitlatingen over het kloosterleven. Hierin uit zij voor het eerst openlijk haar afschuw voor haar vaderland. Over dit briefje van Charlotte is echter niets bekend. Ook in het eerder genoemde Discours wordt hier geen melding van gemaakt:

Wanneer deeze iemand in handen komt, zal ik reeds over de grenzen van Ilse de France zijn. Alle poogingen om mij natespeuren zullen vruchteloos weezen. Ik gruw van een land vol van moord en bloedstorting, dat ik mijn vaderland noemen moet.257 Driemaal wordt er in deze roman verwezen naar brieven die echter verder niet inzichtelijk worden gemaakt. Een eerste brief krijgt Charlotte uit handen van Theréze:

Nog sprak zij, en THERÉZE tradt binnen, en reikte haar eenen brief toe, die haar de aanstelling tot Abtdisse berichtte, en, dat binnen weinige dagen haare inwijdingen geschieden zou‘.258

Eenmaal in vrijheid krijgt Charlotte via de keurvorst Frederik een brief van haar vader. Zij is hierover ontroerd, zoals de regieaanwijzing (‗Zij ziet den brief vol tederheid aan‘) uitdrukt, maar de precieze inhoud blijft voor de lezer onbekend. Ook Willem van Oranje overhandigt zijn geliefde een brief van haar vader. Hierin geeft deze zijn toestemming voor het huwelijk. De inhoud van de brief wordt niet weergegeven of uitgebreid verteld. De drie brieven, die weliswaar alleen genoemd worden, bevestigen de idee dat de briefroman nog erg toonaangevend is binnen de literatuur en wellicht daarom ook door Loosjes zo vaak worden gebruikt in zijn Charlotte van Bourbon.

Enige toelichting is vereist op de brieven, of beter gezegd het ontbreken hiervan, in

Louise de Coligny hetgeen namelijk niet alleen af te doen is met de afnemende populariteit van het briefgenre aan het begin van de negentiende eeuw. Uit onderzoek van de afgelopen twee eeuwen is gebleken dat de historische Louise de Coligny in werkelijkheid veelvuldig via dit medium contact onderhield met personen uit haar (directe) omgeving. Zo heeft zij veelvuldig gecorrespondeerd met haar stiefdochters.259 De brieven gaan behalve over hun

257 Ibidem, 123.

258

Ibidem, 49.

259 Zie voor de briefwisseling tussen Louise de Coligny en haar stiefdochters: Simon Hudson, ‗The Power of Female Dynastic Networks: a brief study of Louise de Coligny, princess of Orange, and her stepdaughters,‘ Women‘s History Review 16, No.3 (2007), 335-351; Jane Couchman, ―‘Give birth quickly and then send us your good husband‘: Informal Political Influence in the Letters of Louise de Coligny,‖

91

huwelijk ook over de positie van de Republiek in de Tachtigjarige Oorlog. In de periode na het Bestand heeft Louise geschreven met de Franse staatsman Philippe De Mornay du Plessis over de onrust in de Nederlandse politiek. Zij heeft hem gevraagd of hij kan bemiddelen in de twist tussen Prins Maurits en Johan van Oldenbarnevelt.260 De Mornay zelf maakt in zijn memoires melding van zijn correspondentie met Louise de Coligny.261

Loosjes maakt in Louise de Coligny geen gebruik van deze brieven noch verwijst de

auteur er naar. Het is onduidelijk of hij geen weet van heeft gehad van deze brieven of dat hij ze niet heeft kunnen inzien. Loosjes heeft er hoe dan ook voor gekozen om gebruik te maken van zijn dichterlijke vrijheid en een eigen invulling gegeven aan de onderhandelingen die hebben plaatsgevonden tussen Prins Maurits en Johan van Oldenbarnevelt en de rol van Louise hierin. In geschiedkundige werken die Loosjes destijds zou hebben kunnen raadplegen, is weinig te vinden over de briefwisselingen die Louise heeft gevoerd. Alleen Brandt geeft in zijn Historie der Reformatie en andre kerkelyke geschiedenissen in en ontrent de Nederlanden uit 1674 een vertaling van een van haar brieven van aan ‗den Heer van Plessis‘ waarin zij hem verzoekt om te bemiddelen.262

Loosjes laat Louise in zijn roman slechts één brief schrijven naar haar zoon Frederik Hendrik en zij ontvangt er één van hem terug. Mogelijk is de afgenomen populariteit van het briefgenre voor de auteur een reden voor dit kleine aantal. Daarnaast heeft Loosjes misschien gedacht dat Louise, anders dan Charlotte, in staat is om zich vrij te bewegen. Zij is hierdoor minder aangewezen op correspondentie. Zo kan Louise bijvoorbeeld met Frederik Hendrik naar Leiden afreizen om met Janus Dousa in gesprek te treden over de opleiding van haar zoon. Indien zij niet over de mogelijkheden en de vrijheid zou beschikken om deze ‗achtenswaardigen Vaderlander‘ te bezoeken, had Louise zich met een brief tot hem moeten

wenden.263 Tevens hebben de personages waar Louise mee in gesprek treedt de vrijheid om

haar te bezoeken. Zodra Prins Maurits en Frederik Hendrik terug zijn van een veldtocht, bezoeken zij hun (stief)moeder. Daarnaast komen ook Johan van Oldenbarnevelt en de predikant Johannes Uytenbogaert bij haar aan huis om de politieke en godsdienstige situatie in de Republiek te bespreken. Het feit dat Louise en haar zoon slechts één brief schrijven,

in: Women‘s Letters Across Europe, 1400-1700. Form and Persuasion (Cornwall/Bodmin: MPG Books Ltd, 2005), 163-184.

260 Jhr. Mr. J.K.J. de Jonge, Louise de Coligny (‘s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1880), 55. Huygens ING, Louise de Coligny, http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/DVN/lemmata/data/Coligny.

Geraadpleegd op 13 maart 2011.

261 L. d' Aubéry, seigneur du Maurier, Memoires pour servir à l'histoire de Hollande er des autres Provinces Unies. Parijs, 1680.

262 G. Brandt. Historie der Reformatie en andre kerkelyke geschiedenissen in en ontrent de Nederlanden. Het tweede deel. Van het jaer 1600 tot het lasetste van‘t jaer 1618 (Amsterdam: Jan Rieuwertsz. Hendrik en Dirk Boom, 1674), 646. Voor de inhoud van deze brief: zie bijlage 1.

263

92

heeft mogelijk geen praktische reden. Gezien de invloedrijke positie van Louise zal een brief van haar hand in bijna alle gevallen haar zoon wel bereiken. Dit zijn echter speculaties.

Waar Louise haar brieven begint met ‗Lieve Zoon!‘ en ondertekent deze met ‗Uw Moeder L.d.C.‘. Frederik Hendrik is, op het moment dat Louise haar brief aan hem schrijft, in de leer bij Janus Dousa. Zij schetst in het begin van haar brief direct de aanleiding van haar schrijven:

Verwonder u niet, dat gij zo onverwacht van uwe Moeder eenen brief, reeds zo vroegtijdig geschreeven, ontvangt… Eene blijde tijding, die u betreft, die mij door den Heer VAN OLDENBARNEVELD gebragt is, is oorzaak van dit onverwacht schrijven.264

Behalve deze verheugende boodschap drukt Louise Frederik Hendrik op het hart dat haar zoon moet beseffen ‗welk een liefde ‘s Lands Vaderen u en uw geslacht toedragen‘. Hij kan zijn dankbaarheid tonen door zich ‗aan te spooren tot het ijverig voorzetten van die voorbereidende oefeningen, waardoor gij, tot mannelijke jaaren opgegroeid, het Vaderland door raad en daad zult dienen‘.265 Tot tweemaal toe vallen in haar brief de woorden ‗Bezef, bezef!‘ om dit nog eens te onderstrepen. Na ‗Alleen nog maar dit, mijn Zoon‘ benadrukt Louise dat haar zoon vooral de goede God moet danken en moet bidden voor de vrijheid en onafhankelijkheid van het vaderland. Ten slotte vraagt zij hem de groeten te doen aan zijn leermeester Janus Dousa. Louises brief staat vol met raadgevingen en past daarmee in de lijn van de gesprekken die zij met Frederik Hendrik voert.

De manier waarop Frederik Hendrik zijn moeder in de brief aanspreekt is onbekend. Louise leest deze brief aan haar hofdame voor en laat hierbij de aanhef weg. Hij ondertekent met ‗Uw dankbaare en verpligte Zoon F.H.‘.266 Frederik Hendrik schrijft voornamelijk over zijn militaire activiteiten. Voor Loosjes is dit, net als in de brieven van Willem van Oranje aan Charlotte, een manier om de lezer te informeren over de politieke situatie aan het einde van de zestiende eeuw. De auteur hoeft de lezer zo niet te vervelen met lange stukken vertellerstekst over de diverse veldslagen die in deze jaren hebben plaats gevonden. Frederik Hendrik begint zijn brief met een geruststelling om vervolgens over zijn militaire operaties te verhalen. Hij doet dit door eerst terug te blikken op de afgelopen dagen en daarna zijn moeder te vertellen van zijn plannen voor de komende tijd:

‘t Is maar weinig dagen geleeden, dat ik de Hofplaats verlaaten heb, trekkende door

Munsterland over Bremen en Hamburg. In het Graafschap Ravensberg nam ik onder

264 Ibidem, 53. 265 Ibidem, 54. 266 Ibidem, resp. 53-55 en 149-150.

93

weg bezit van Herweden en eenige andere Steden. […] Intusschen zal ik met mijn Leger in deze landen een‘ geruime tijd van den winter moeten doorbrengen, daar […] de Hanzé-Steden alle pogingen aanwenden, mij tot blijven te beweegen.267

De bezorgde toon die in de brief van Louise doorklinkt, staat in contrast met die Frederik Hendrik in de zijne aanslaat. Pas tegen het einde geeft hij enig blijk van liefde voor zijn moeder. Hij sluit af met een geruststelling:

Zijt intusschen van mijn welvaaren en van mijn genoeglijk krijgsmans leven, in het midden van een Leger, dat mij bemint, verzekerd, en niet minder van de hartelijke liefde, die ik u toedrage.268

De lezer zal zich na deze afsluiting niet aan het idee kunnen onttrekken dat Frederik Hendrik liever op het slagveld verkeert dan om thuis bij zijn moeder, zoals hij dat noemt, de ‗winter te slijten‘.269

De brieven zijn ook in Louise de Coligny vooral informatiebronnen. Zowel de lezer van de brief als die van deze roman worden via deze vertelvorm op de hoogte gehouden van

In document Om door het hart het hoofd te bereiken (pagina 87-94)