• No results found

v>o^km.a istichting Studiecentrum voor kunst, cultuur en beleid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "v>o^km.a istichting Studiecentrum voor kunst, cultuur en beleid"

Copied!
81
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BELEIDSSTUDIES - 2

(2)

v>o^KM.A¥istichting

Studiecentrum voor kunst, cultuur en beleid

Herengracht 415 1017 BP Amsterdam

telefoon bibliotheek 020-6243739 fax 020-638 52 39

e-mail e.boekman@inter.NL.net

De uitleentermijn bedraagt 4 weken. Verlenging met 4 weken is mogelijk, tenzij de publikatie inmiddels is gereserveerd.

De uitleentermijn is verstreken op:

(3)

Bookmanstichting - Bibliaths-:!?

Herengracht 415 1017 BP Amsterdam Tei. 6243739

Onderzoek inzake de noodzaak, het eventuele werkterrein en de functionele modaliteiten van een Fonds voor Beeldende Kunsten

Rudi Laermans - Alexandra Pauwels

Onderzoeksverslag van hef Departement Socialogie Centrum voor Cultuursociologie K.U.Leuven

(4)

VOORWOORD

Beleidstransparantie, transparantie van de structuren en een grondige wetenschappe- lijke beleidsonderbouw vormen constante aandachtspunten binnen het cultuurbeleid van minister Luc Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn.

De discussie rond de verfondsing van het letterenbeleid deed ook de vraag rijzen naar de manier waarop het beleid hedendaagse beeldende kunsten best gestructureerd wordt.

De vraag leefde of ook voor deze sector van de scheppende kunsten verfondsing niet de meest doelmatige beheersformule zou zijn.

Het Centrum voor Cultuursociologie van de K.U.Leuven kreeg de opdracht om de vraagstelling te onderzoeken.

Het door het Centrum geformuleerde antwoord vindt u in de hiernavolgende studie.

jos Van Rillaer directeur-generaal

o

(5)

INHOUD

I. Beknopte situering van het onderzoeksproject

II Overzicht van de belangrijkste werkinstrumenten m.b.t.

het hedendaagse beeldende Kunstenbeleid in Vlaanderen

III Aanzet tot modelanalyse; de Nederlandse Mondriaan Stichting en het Fonds voor Beeldende Kunst, Vormgeving en Bouwkunst

IV Zelfgeobserveerde sterktes en zwaktes van het veld van de hedendaagse beeldende Kunsten in Vlaanderen en v erwachtingen t.a.v. de overheid

V Conclusies en aanbevelingen

Lijst van bronnen

Noten

(6)

BEKNOPTE SITUERING VAN HET ONDERZOEKSPROJECT

(7)

BEKNOPTE SITUERING VAN HET ONDERZOEKSPROJECT

Het voorliggende rapport kwam tot stand binnen het kader van het project 'Onderzoek inzake de noodzaak, het eventuele werkterrein en de functionele modaliteiten van een Fonds voor de Beeldende Kunsten'. Dit project ging officieel van start op 1 april 1998 en kende een looptijd van vier maanden.

Het werd gefinancierd door de Vlaamse Gemeenschap, meer bepaald de Vlaamse Minister van Cultuur, Welzijn en Gezin. De uitvoering ervan werd toevertrouwd aan het Centrum voor Cultuursociologie van de K.U.Leuven (Faculteit Sociale Wetenschappen, Departement Sociologie). Voor de con- tractueel voorziene periode van vier maanden kon het Centrum een voltijds medewerker aanwerven.

Het project 'Onderzoek inzake de nood- zaak, het eventuele werkterrein en de functionele modaliteiten van een Fonds voor de Beeldende Kunsten' diende bin- nen de context van de Vlaamse Gemeenschap voor de sector heden- daagse beeldende kunsten een werk- en haalbaar beleidskader uit te tekenen voor de onmiddellijke toekomst. Zoals de projecttitel al suggereert, stond daar- bij meer bepaald de vraag voorop of een Fonds voor de Beeldende Kunsten een geëigend en doelmatig instrument kan vormen ter bevordering van de beelden- de kunsten, inz. de hedendaagse uitin- gen, in Vlaanderen. Het beantwoorden van deze vraag vergde in nuce drie grote stappen, die tevens de drie grote luiken van het onderzoek uitmaakten.

Het eerste luik omvatte een rudimentai-

re, in hoofdzaak beleidsgerichte veld- analyse. Deze diende enerzijds de al bestaande regelingen en hun budgettaire weerslag in kaart te brengen, en ander- zijds de sterktes en zwaktes van de sec- tor (hedendaagse) beeldende kunsten in Vlaanderen te inventariseren. Dit ver- eiste naast documentenanalyse het afne- men van interviews met sleutelactoren en bevoorrechte getuigen. In het licht van de vooropgestelde onderzoeksperio- de was 'interview-selectiviteit' geboden, en dit zowel wat betreft de onderwerpen (noodzaak van beleidsrelevantie) als het aantal respondenten (geen algemene representativiteit). Het doel van de diep- teinterviews was dubbel. Enerzijds moesten ze bijkomende informatie genereren over de bestaande beleidsre- gelingen en hun voor- resp. nadelen.

Anderzijds lieten ze toe om op een effi- ciënte en doelmatige wijze kennis te vergaren over de sterktes en zwaktes van het veld van de beeldende kunsten in Vlaanderen, inzonderheid het heden- daagse segment. Het spreekt vanzelf dat de bekomen informatie verder sociolo- gisch moest worden geduid in het licht van zowel de bestaande structuur als de te verwachten ontwikkelingen binnen het hedendaagse (beeldende) kunsten- systeem. Dat de gebruikte data mede afkomstig zijn van interviews met sleutel- actoren kan niet meteen een nadeel heten. Uiteraard zullen de antwoorden van de respondenten 'gekleurd' worden door hun veldposities en bijhorende belangen. Een beleidsgericht onderzoek dient echter juist terdege rekening te houden met de visies van die actoren die sleutelposities in het onderzochte veld

(8)

bezetten. Deze positiebekleders moeten immers mee het toekomstige beleid hel- pen implementeren en concretiseren.

Het tweede luik beoogde een beknopte modelanalyse, resulterend in een onbe- vooroordeelde afweging van de plus- en minpunten van de fondsformule. Om een al te vrijblijvende denkoefening te voorkomen, werd van meet af aan geko- zen voor een beperkte, alweer voorna- melijk beleidsgerichte doorlichting van al bestaande fondsen in het buitenland.

Gegeven de beperkte looptijd van het project drong zich ook hier weer een selectieve benadering op. Het onder- zoek beperkte zich daarom tot een rudi- mentaire analyse van de twee belang- rijkste Nederlandse fondsen die op het terrein van de hedendaagse beeldende kunsten actief zijn, m.n. de Mondriaan Stichting en het Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst.

Voor de analyse van de twee genoemde Nederlandse fondsen bewandelde het project alweer twee sporen. Naast de studie van terzake relevante documen- ten (officiële nota's, jaarverslagen, e.d.) werden interviews met fondsverant- woordelijken afgenomen. Tevens leek het aangewezen om gerichte dieptein- terviews te doen met enkele bevoorrech- te getuigen die geen onmiddellijke ban- den met de doorgelichte fondsen heb- ben. Aldus moest het mogelijk zijn om de Mondriaan Stichting en het Fonds voor Beeldende Kunst, Vormgeving en Bouwkunst op een tegelijk genuanceer- de en gedistantieerde manier te evalu- eren. Uiteraard vormt deze beoordeling

geen doel op zich: ze staat in het teken van de vraag naar de mogelijkheden, zowel inhoudelijk als qua werkingsmo- daliteiten, van een Vlaams Fonds voor de Beeldende Kunsten.

Het derde en laatste luik van het onder- zoek stond in het teken van het formule- ren van beleidsgerichte conclusies.

Daartoe werden de resultaten van de veld- en de modelanalyse als het ware over elkaar heen gelegd.

Dit rapport volgt de globale logica van het onderzoek en valt dan in vier delen uiteen. Vooreerst geeft het tweede hoofdstuk een uitvoerig overzicht van de belangrijkste overheidsdocumenten en werkinstrumenten met betrekking tot het hedendaagse beeldende kunstenbeleid van de Vlaamse Gemeenschap. Dit maakt het mogelijk om, gegeven het thans door de Vlaamse Gemeenschap gevoerde beeldende kunstenbeleid, inzake de fondsformule afsluitend op enkele dubbelzinnigheden en knelpun- ten te wijzen.

Met het derde hoofdstuk stappen we van veld- naar modelanalyse over. Het biedt een doorlichting van de twee Nederlandse fondsen welke actief zijn op het terrein van de hedendaagse beel- dende kunsten. Na een inleidende situ- «=

ering van de fondsformule binnen het ^ algemene kunstenbeleid in Nederland, “ worden de structuur en werking bespro- = ken van de Mondriaan Stichting resp. - het Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst. “

(9)

In het vierde hoofdstuk worden de belangrijkste resultaten gesynthetiseerd van de interviews met sleutelactoren binnen het Vlaamse veld van de heden- daagse beeldende kunsten. De gespreks- gegevens worden waar nodig sociolo- gisch geduid en becommentarieerd. Het vijfde en laatste hoofdstuk doet, na enkele korte algemene beschouwingen over politiek en beleidsvoering, op grond van de in de vorige hoofdstukken gepresenteerde data en vaststellingen een aantal aanbevelingen voor de onmiddellijke toekomst.

(10)

OVERZICHT VAN DE BELANGRIJKSTE WERKINSTRUMENTEN MET BETREKKING TOT HET

HEDENDAAGSE BEELDENDE KUNSTENBELEID IN VLAANDEREN

(11)

OVERZICHT VAN DE BELANGRI|KSTE WERKINSTRUMENTEN MET BETREKKING TOT HET

HEDENDAAGSE BEELDENDE KUNSTENBELEID IN VLAANDEREN.

2.1. Men gaat er vanuit dat de beleids- makers het er momenteel over eens zijn

"dat kunst 'een goede zaak' is en derhal- ve een actief kunstbeleid van de zijde van de overheid gewenst is. Er bestaat, merk- waardig genoeg, een roerende eenstem- migheid over iets waarover inhoudelijk geen enkele consensus dan wel in hoofd- zaak schijnconsensus bestaat." '

Zo ook in de Beleidsnota 1995 'Werken aan netwerken in een menswaardige samenleving' van de Vlaamse Minister voor Cultuur, Gezin en Welzijn. Cultuur rekent men tot de 'zachte sectoren', die tegen het (over)heersende marktprincipe in onze samenleving moeten verdedigd worden. Het heet dat "niet alles in ter- men van kopen en verkopen kan gevat worden". Onder dit motto worden kunst en cultuur gestimuleerd.

Door het cultuurbeleid werpen overhe- den zich op als 'overdragers van waar- den en normen' en 'de filosofie van kopen en verkopen' is hen daarin vreemd. Dit blijkt in de beleidsnota 1995 verder impliciet uit het afwisselen- de gebruik van termen als kunst, cultuur, creativiteit, verbeelding, ... in een con- text waar ze sociale netwerken (gezin en welzijn) moeten versterken. "Wij verla- ten het 'verticale' perspectief, waarbij van bovenuit een gespecialiseerd aan- bod wordt uitgebouwd, en kiezen voor een 'omgevingsperspectief'." Een stevig netwerk van organisaties moeten "vanuit hun lokale en regionale samenhang als dragers van zorg en creativiteit optre- den".

Stof tot discussie, daar hedendaagse beeldende kunst ook deel uitmaakt van een netwerk (de kunstmarkt), dat in grote mate door economische belangen wordt geleid.’ Het bestaan hiervan staat uiter- aard een Vlaams kunstbeleid niet in de weg. Daartoe wil men o.m. de bestaan- de adviesorganen tot een coherent geheel hergroeperen en in een overkoe- pelende raad een coherente visie ont- wikkelen, van waaruit 'advies steunend op een brede culturele visie op de hele samenleving' kan groeien.

Een pleidooi voor het belang van het sociaal-cultureel netwerk in het cultuur- beleid omvat niet alleen een 'brede cul- turele visie', maar eveneens een rekbaar op te vatten cultuurbegrip: jeugdbeleid, sport, toerisme, monumenten, architec- tuur, musea, bibliotheken, culturele cen- tra, kunstencentra en podiumkunsten.

Wat met '(hedendaagse) beeldende kunst' in het nieuwe beleid? De term verschijnt niet als zodanig in de beleids- nota. Onder de titel "cultuurbeleid' (Instrumenten - p.17-22)" heeft men het over de verschillende actoren: de schep- pende kunstenaar, uitgever, galeriehou- der, distributeur en criticus. Onder de titel "cultuurbeleid" (Bestuurlijke organi- saties - p.25-27) zijn enkel podiumkun- sten, muzieksector en monumentenzorg aangestipt.

Expliciet is er meermaals sprake van

"verscheidenheid" en interessante pro- gramma's die acties omvatten als "verbe- tering van de culturele omgeving", "het bevorderen van de maatschappelijke

>

O

(12)

creativiteit in het algemeen" en "de cul- tuurschepping in het bijzonder' door middel van bijv. "Activering van musea",

"Kans voor kunst" (financieel) en 'het kunstkanaal" (distributie). ■'

De Vlaamse overheid zoekt dus naar het scheppen van nieuwe (infra) structuren én neemt inhoudelijk positie via "sluis- wachters"^ Zij eist hiermee een gelijk- waardige positie op als die van de distri- buteur en de criticus. Verder wil de overheid ervoor zorgen dat "de verschil- lende sluiswachters met elkaar concur- reren en discussiëren". Dit wil ze berei- ken door "monopolies te doorbreken"

(tijdschriften ondersteunen) en "doelbe- wust verscheidenheid in onze eigen keuzen nastreven".

Tegelijk moet dan de eigen positie ondergraven worden (de overheid als een monopolie) in het steunen/onder- schrijven van tegenstrijdige (en aan zich- zelf tegengestelde) visies om tot de beloofde 'verscheidenheid' te komen.

Valt dit op een efficiënte en legitieme wijze waar te maken door het oprichten van een Fonds voor de Beeldende Kunsten? Moet de overheid eigen beper- kingen erkennen en verantwoordelijkhe- den delegeren om een afstandelijke/

belangeloze houding te kunnen vrijwa- ren in het cultuurbeleid om de beloofde verscheidenheid te realiseren?

2

.

2

. De Vlaamse overheid streeft naar een bestuurlijke organisatie die meer gedecentraliseerd moet worden.'' Dit alles echter met het oog op een

"Samenspraak" (zie besluit) die via ver- schillende niveaus/geledingen tot stand moet komen.

Het 'Decreet houdende oprichting van een Raad voor Cultuur, een Raad voor de Kunsten, een Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding en van een adviserende beroepscommis- sie inzake culturele aangelegenheden' is de structurele grondslag voor dit nieuwe cultuurbeleid.' De Memorie van toe- lichting gaat uitgebreid in op de beoog- de 'samenspraak' of 'een nieuw concept over advisering in de culturele sector'.

"Advisering vereist een brede benade- ring, weliswaar vanuit verschillende invalshoeken, maar toch ook met vol- doende raakvlakken tussen de verschil- lende disciplines. Dit concept van advi- sering wordt in dit decreet op verschil- lende niveaus gerealiseerd. Allereerst wordt er samenspraak mogelijk gemaakt binnen de twee grote domeinen van het cultuurbeleid in enge zin, namelijk de kunsten en de volksontwikkeling en cul- tuurspreiding." "

Reeds op 21 september 1994 hechtte de Vlaamse regering haar principiële goed- keuring aan het voorstel tot oprichting van één Vlaamse Welzijnsraad en van één Raad voor Cultuur. De Raad voor Cultuur zou drie vaste sectorale com- missies bevatten voor volksontwikkeling en bibliotheken, voor de kunsten en voor het jeugdwerk. Binnen de commis- sies voor de kunsten is er plaats voor 'technische subcommissies' die over subsidiëring adviseren. Men gaat ervan uit dat het in de kunstsector "immers

>•

o

(13)

veel moeilijker is dan in andere secto- ren, om objectieve normen of criteria voor subsidiëring te hanteren." ’ In het zo juist vermelde decreet is de oprichting van de Raad voor Cultuur (Hoofdstuk II), de Raad voor de Kunsten (Hoofdstuk III afdeling 1), de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding (Hoofdstuk III afdeling 2), de beoorde- lingscommissies (Hoofdstuk III afdeling 3) en de adviserende beroepscommissie voor culturele aangelegenheden (Hoofdstuk V) bekrachtigd.

'Volksontwikkeling en bibliotheek' val- len onder de Raad voor Volksontwikke- ling en Cultuurspreiding. Er is geen mel- ding van hoger genoemde 'technische subcommissies'. Het jeugdwerk komt (in het vierde luik van artikel 6) aan bod door afvaardiging van 2 leden van de jeugdraad voor de Vlaamse Gemeen- schap; samen met telkens 2 leden van de Vlaamse Hoge Raad voor de Sport, de Vlaamse mediaraad en de Vlaamse adviesraad voor Toerisme vervoegen ze de Raad van Cultuur.

De Raad voor Cultuur verzamelt 13 leden deskundig inzake culturele aange- legenheden, waaronder de voorzitter en de ondervoorzitter. Benoemd voor een termijn van vijf jaar door de regering, komen de leden slechts voor een een- maal hernieuwbare termijn in aanmer- king. In de Memorie van toelichting maakt de specificatie van het begrip des- kundigen met het dubbelzinnige 'onaf-

^ hankelijke' (onafhankelijke deskundi-

= gen) de positionering van deze leden

— nogal onduidelijk. Onafhankelijk van

bepaalde instellingen of activiteiten?

Maar desondanks deskundig, dus uit het veld. Of is hier 'partijpolitieke' onaf- hankelijkheid bedoeld, wat enigszins in tegenspraak zou zijn met de in het Cultuurpact voorgeschreven bepalin- gen?

Samen met zeven leden uit de Raad voor de Kunsten (de voorzitter en de zes voorzitters van de commissies) en zeven leden van de Raad voor Volksontwikke- ling en Cultuurspreiding telt de gehele Raad voor Cultuur 35 leden, die "onaf- hankelijke en deskundige adviezen en aanbevelingen verstrekken omtrent; de samenhang en de doeltreffendheid van het cultuurbeleid als zodanig". Dit alles in 'samenspraak' (of tegenspraak?).

De Raad voor de Kunsten adviseert over het geheel van de kunstensector, stelt men in de Beleidsbrief van 23 juli 1996 (waar de Raad nog 'Commissie Kunsten' genoemd wordt). "Ze adviseert ook over de implicaties van andere beleidssecto- ren op problemen in verband met de productie, de bewaring en spreiding van de verschillende kunsten. Ter voorberei- ding van haar advies kan deze commis- sie een beroep doen op technische sub- commissies voor de verschillende disci- plines of subsectoren." In het decreet heet het dat de Raad voor de Kunsten bevoegd is "inzake alle aangelegenhe- den betreffende het kunstenbeleid en inzake de effecten van het breder beleid op die aangelegenheden." En hier wordt duidelijk wat met de technische sub- commissies wordt bedoeld: "Op verzoek van de Raad worden zijn werkzaamhe-

>

O

(14)

den voorbereid door de volgende com- missies die binnen de Raad worden opgericht: de commissie podiumkun- sten, de commissie letteren, de commis- sie muziek, de commissie beeldende kunst, de commissie musea en de com- missie voor architectuur en vormge- ving." De voorzitters of ondervoorzitters van deze zes commissies vormen samen met de voorzitter van de Raad voor de Kunsten het dagelijks bestuur.

Organisatie, coördinatie en voorberei- ding van de werkzaamheden staan op de agenda, alsook de uitvoering van de beslissingen van de Raad voor de Kunsten.

Noch het decreet, noch de Memorie van toelichting inzake de nieuwe advies- structuur voorzien de oprichting van zelfstandige fondsen in bepaalde domei- nen. Nochtans zal een eventueel Fonds voor de Beeldende Kunsten gevolgen hebben voor de taken, de bevoegdhe- den, mogelijk ook de samenstelling van de Raad voor Cultuur, de Raad voor de Kunsten en de Commissie Beeldende Kunst.

Toch kondigt het besluit van de Beleidsbrief (7 november 1997) de bespreking van een Fonds voor de Beeldende Kunsten (naar analogie van een Fonds voor de Letteren) aan, "met de bedoeling om ook hier een nieuw en krachtig instrument te introduceren dat de ontwikkeling van de sector ten goede komt"."

Dit is één van de beleidsprioriteiten van 1998; nochtans pleit de eerder geuite

wens i.v.m. de herstructurering van adviesorganen en commissies dat het aantal adviesorganen moet verminderd worden niet voor de oprichting van een fonds. Ook het gemerkte onderscheid tussen advies en beheer spreekt het mogelijke bestaan van een fonds tegen, dat immers de delegatie van beheersta- ken impliceert.

2.3.

Tot nu toe ging het kunstenbeleid uit van verschillende adviescommissies, die los van elkaar adviseerden over erkenning en subsidiëring. De ontwikke- ling van een beleidsvisie werd op die manier niet bevorderd, beweert men.

De vroegere adviescommissies hebben hun nut bewezen. In artikel 18 van het decreet (oprichting Raad voor Cultuur...) wordt het besluit van de Vlaamse execu- tieve van 1 juli 1982 tot oprichting van een Vcbk" opgeheven. In het Jaarverslag 1996 van de afdeling staat dat "sinds medio 1995 de commissie in haar huidi- ge samenstelling ontslagnemend is".”

Maar zoals in de beleidsbrief (23 juli 1996) te lezen staat zijn in de culturele sector enkele mandaten na hun beëindi- ging niet vernieuwd, waaronder de Vlaamse Commissie voor de Beeldende Kunst: "hoewel nodig, tijdens de huidige legislatuur nog niet vernieuwd". Op vraag van de Minister heeft de commis- sie haar beleid in een nota 'Beleidsverantwoording en beoorde- lingscriteria' voor de periode van 1992- 1995 uiteengezet. Deze beleidsnota werd als bijlage bij het jaarverslag van i-

1995 gevoegd. Verzekerd wordt dat "het ^ in deze nota geëxpliciteerde beleid in “

>

O

(15)

1996 door de Commissie op consequen- te wijze verder (werd) gezet." Begin 1997 zijn een nieuwe voorzitter en 10 leden benoemd volgens de bepalingen van het Oprichtingsbesluit.'®

Interessant in het kader van dit onder- zoek is de werking van deze commissie.

De commissie (vcbk) heeft de heden- daagse beeldende kunst als terrein en adviseert inzake hedendaagse beelden- de kunst.. "Met het oog op de verbete- ring van de kwaliteit van de besluitvor- ming wordt bij de beoordeling van de aanvragen voor financiële ondersteu- ning beroep gedaan op het advies van de vcbk", leest men in het Jaarverslag 1996 van de afdeling Beeldende kunst en Musea. Ze volgt vier sporen: het aan- koopbeleid, subsidies aan verenigingen en instellingen (actief op het vlak van de hedendaagse beeldende kunst), subsi- dies aan beeldende kunstenaars én sub- sidies aan kunstenaars en verenigingen voor projecten in het buitenland. De Nieuwsbrief Beeldende Kunst (okt/nov, 1997, nr.79) komt tegemoet aan de - na analyse gebleken - moeilijke communi- catie tussen overheid en beeldende kun- stenaar. Zwakke punten zijn het ontbre- ken van spreekbuizen (overleg binnen het veld) en de onduidelijke taakverde- ling tussen afdeling, commissie en kabi- net. Het is dan ook de bedoeling dat de brochure informeert over werking en beleid: "over de bestaande ondersteu- ningsmogelijkheden, de beleidsfilosofie achter deze regelingen, de wijze om een eventuele aanvraag in te dienen, alsook

^ over de wijze waarop uw aanvraag

= wordt behandeld.""’

— Vooraleer in te gaan op de vier vormen

van subsidieverlening, verdient 'de beleidsfilosofie achter de regelingen' onze aandacht. Maar enkel de drie genoemde 'praktische' items komen in de Nieuwsbrief uitgebreid aan bod. De verhulde filosofie is te herleiden tot het - zoals in alle teksten van de commissie en de afdeling - veel gebruikte begrip 'kwaliteit'. Het geldt als selectie- en legitimatiecriterium voor het beleid van de hedendaagse beeldende kunst. De vaagheid hiervan weerspreekt de beloof- de 'duidelijke toelichting van de beslis- singen en criteria' in de inleiding.

Het kwaliteitsbegrip heeft vooral impli- caties voor het aankoopbeleid: enkel hedendaagse Vlaamse kunst 'van muse- ale kwaliteit' wordt aangekocht voor zowel de 'eigen collectie' als 'ten behoeve' van de Vlaamse musea voor hedendaagse kunst. Ervan uitgaand dat dit het streefdoel is van elke collectie, geldt het eveneens als een inperking van de reeds uit ongeveer 7000 werken bestaande collectie (zie 2.5.). De term 'kwaliteit' wordt voor een eerste maal toegelicht (weliswaar in voetnoot) in de 'Beleidsverantwoording en beoorde- lingscriteria'-nota. Het gaat om "inhou- delijke kwaliteit" d.w.z. "een waarde inherent aan het kunstwerk zelf".

"Dergelijke kwaliteit is aanwezig in het werk/ oeuvre dat binnen de bestaande contextualiteit op een exemplarische manier de plastische taal hanteert om relevante betekenisinhouden uit te druk- ken en over te dragen.

Er is ook sprake van kwaliteit wanneer

>

o

(16)

een kunstenaar erin slaagt om in zijn werk/oeuvre de bestaande plastische taal en conventies op een zodanige manier te bevragen en te (her)interprete- ren dat nieuwe taaimogelijkheden/ bete- kenisinhouden een andere perceptie van de veelgelaagde realiteit gecreëerd wor- den."

Het oordeel van de commissie is dus voor alles "het gewogen oordeel", "een consensus", een "inter-subjectief oor- deel" of nog "een binnen de parameters van de commissie gevormd en tijdsge- bonden oordeel".

De aankoopprocedure is van die aard dat kunstenaars een aanvraagdossier voor aankoop moeten samenstellen en indienen ten laatste op 15 september van het lopende jaar. De kunstenaar kan dan een bestelbrief ontvangen en het werk bij de administratie (depot kunst- werken) binnen brengen. "

De subsidies aan verenigingen en instel- lingen zijn gebaseerd op een 'gedwon- gen tweesporenbeleid'. De beoogde ondersteuning van kleinere en meer eenmalige initiatieven (40% van het budget) is 'noodgedwongen' uitgebreid tot het subsidiëren van de werking van enkele door het beleid miskende instel- lingen als De Witte Raaf, de Vereniging van tentoonstellingen van het Paleis voor Schone Kunsten en Kunststichting het Kanaal. Dit in de hoop dat men tot een meer structurele erkenning en subsidië- ring kan overgaan. "Om voor subsidie in aanmerking te komen moet een instel- ling of initiatief een werking en belang

hebben die boven het louter lokale uit- stijgt en steunt op een relevant concept.

Het werk van de getoonde kunstenaars moet kwalitatief hoogstaand en actueel zijn. Tevens moet de instelling binnen haar programmatie ook een duidelijke plaats innemen voor het oeuvre van de in Vlaanderen werkende beeldende kun- stenaars."’® De commissie concludeert dat het budget "ondermaats" is en spreekt zich uit voor het invoeren van een basissubsidie over meerdere jaren.

Dit met het oog op 'bedrijfszekerheid' en een kwalitatieve werking van deze instellingen.

Voor de subsidies aan beeldende kunste- naars is eveneens een zogenaamd 'twee- sporenbeleid' uitgewerkt. De substan- tiële werkbeurzen (250.000 Bfr. en meer) kent de commissie - sinds eind 1992 - aan individuele kunstenaars toe na "actieve prospectie". Dit in tegenstel- ling tot de gewone werkbeurzen (minder dan 250.000 Bfr.), waar op basis van de door de kunstenaar ingediende aanvraag subsidies worden toegekend (receptief).

Deze subsidieregeling bestrijkt een veel ruimer veld. Het gaat om 'verdienstelijk' werk, dat (nog) niet in aanmerking kan komen voor een substantiële werkbeurs of voor een aankoop. 'Kwaliteit' moet hier in het licht gezien worden van ter- men als "zeggingskracht", "gedreven- heid", "authenticiteit", "relevantie",

"actueel karakter" of "groeimogelijkhe- den van een bepaald werk"”' Meer uit- leg om welke kunst het gaat, staat in de Nieuwsbrief (nr.79): het subsidiebeleid ■- van de Commissie is "uitdrukkelijk ^ gericht op de ondersteuning van de “

(17)

actuele beeldende kunst". Actuele beel- dende kunst is enkel in negatieve termen te bepalen: het gaat niet om "de meer academisch-illustratief gerichte beelden- de kunst en de amateuristische kunstbe- oefening" en ook de toegepaste kunsten komen voor deze regeling niet in aan- merking. (Deze kunstenaars kunnen bij het Vlaams Instituut voor Zelfstandig Ondernemen (vizo), dienst Kunst- ambacht, terecht.)™

Buitenlandse kunstenaars komen in aan- merking voor subsidies na een verblijf van 2 jaar in Vlaanderen, voor een sub- stantiële werkbeurs na 5 jaar. Voor de Brusselse tweetalige situatie is er een bij- komende voorwaarde: men moet zich in het Nederlands in het gemeenteregister van de woonplaats inschrijven om aan- spraak te kunnen maken op Vlaamse subsidies.

Het advies van de commissie over de aanvragen wordt - met eventuele opmer- kingen van de administratie - aan de Vlaamse minister van Cultuur voorge- legd, die op basis hiervan een beslissing neemt.^' Naar verluidt wordt dit advies sinds 1993 steeds uitgevoerd en beslaat deze beslissingsprocedure een termijn van ongeveer drie maanden, vooraleer tot uitvoering kan worden overgegaan.

Substantiële werkbeurzen daarentegen worden "in principe enkel toegekend aan kunstenaars aan wiens werk/ recher- che de Commissie een bijzondere kwa- liteit en relevantie toeschrijft". Een

"grote selectiviteit" is aan de orde. "In een eerder kleine regio als Vlaanderen

komen, uit de aard van de zaak, slechts een beperkt aantal kunstenaars voor een dergelijke substantiële beurs in aanmer- king." In 1996 waren er 18 uitverkore- nen van de in totaal 101 gesubsidieer- den (zie bijlage 1: 'subsidies aan kunste- naars' in Jaarver-slag 1996). Telkens met de vermelding - en weinig gespecifieer- de argumentatie - "als (onder)steun(ing) van zijn/haar kunstactiviteit". (Enkel de subsidie van 800.000 Bfr. aan Tierry De Cordier was als steun voor de realisatie van het werk "Le chantoir" bedoeld.) Hoe 'substantieel' deze toelagen voor de desbetreffende kunstenaars zijn, is moei- lijk te achterhalen. Blijkt ook dat een kunstenaar eens 'gevierd' (aangekocht door de Commissie), niet eeuwig deze substantiële overheidserkenning geniet.

Nogal wat kunstenaars uit 'eigen collec- tie' zijn in 1996 'gedegradeerd' tot/

moeten het stellen met de 'gewone werkbeurs'-subsidie. Naar verluidt duidt deze contradictorische besluitvor- ming niet zozeer op een depreciatie van de evolutie(s) binnen het werk van de kunstenaar in kwestie of op systemati- sche inconsequentie vanwege de com- missieleden, dan wel op een tweespalt tussen theorie en praktijk of beter, admi- nistratie en Vcbk. In werkelijkheid komt het erop neer dat de budgetten verdeeld (moeten) worden over de geselecteer- den.

Projecten voor het buitenland worden op basis van een "receptief beleid"

gesubsidieerd. Als belangrijkste criteria gelden "de locatie waar het project doorgaat en de belangrijkheid van deze locatie binnen de internationale

(18)

kunstscène. Projecten met Vlaamse kun- stenaars op belangrijke locaties/ met belangrijke buitenlandse instellingen worden door de Commissie maximaal ondersteund." Hier vervangt het begrip 'internationalisering' van de hedendaag- se kunstscène het 'eigen' kwaliteitscrite- rium: de keuze van een buitenlandse vereniging of het deel uitmaken van de internationale context gaat hier voor op de eigen kwaliteitsnormen (zie supra) en selectie.

Ook een bijkomende regeling i.v.m. sub- sidies voor galerijen die Vlaamse kunste- naars promoten op buitenlandse kunst- beurzen wordt hier geformuleerd. In 1995 bleef dit beperkt tot de ondersteu- ning van de Brusselse "Actuele Kunstmarkt".^^ Dit geldt als uitzondering op het steunen van projecten in com- merciële galeries.

Alle geïnstitutionaliseerde regelingen ten spijt, blijft men tenslotte verveeld achter met een schuldgevoel om de uit- geoefende macht en met een onzeker- heid omtrent de juistheid/geldigheid van de genomen beslissingen. Deze - bij- wijlen - dubbelzinnige houding in ver- band met gemaakte keuzes spreekt eveneens uit de argumentatie omtrent

"negatieve beslissingen" in het slot van de Nieuwsbrief. Na nogmaals op de

"beperkte budgetten" gewezen te heb- ben, waarschuwt men dat een "negatie- ve beslissing" "niet noodzakelijkerwijs een negatieve appreciatie van het voor- gelegde project, of de voorgelegde kunst- activiteit op zich inhoudt". Met deze uitlating poogt men aan de 'ontgooche-

ling' van de afgewezen kunstenaar te ont- komen. Men hoedt zich ervoor de maker van het kunstwerk niet te krenken, gezien deze "ook ten dele de persoonlijkheid" in het werk vervatte, (cf. inleiding) Alle moeite echter ten spijt met volgende slot- woorden: een negatieve beslissing van de Commissie is het resultaat van haar beoordeling dat het werk "onvoldoende binnen de door haar gestelde beleidspri- oriteiten past om voor ondersteuning in aanmerking te komen." “

2.4.

Rest ons nog de verdeling van de budgetten voor de (hedendaagse) beel- dende kunst in kaart te brengen. In de Beleidsbrief begroting Cultuur 1997^^ is er werk gemaakt van een nieuwe alge- mene structuur van de cultuurbegroting om tot meer overzicht en flexibiliteit te komen. De begroting 1997 is gebaseerd op de nieuwe structuur van de adminis- tratie Cultuur. Een nieuwe organisatieaf- deling (45) werd gecreëerd met de vol- gende programma's: Jeugdwerk (45.1), volksontwikkeling en bibliotheken

(45.2) , beeldende kunsten en musea (45.3) , muziek, letteren en podiumkun- sten (45.4) en algemeen cultuurbeleid

(45.5)'=.

De begroting 1997 voorzag een bedrag van 20,2 miljoen frank voor de 'aankoop van kunstwerken, restauratie, controle en inlijsting van kunstwerken opgeno- men in de inventaris'. De helft van dit budget werd op advies van de Vcbk besteed, de andere helft binnen de rege- ling collectieondersteuning Vlaamse musea voor hedendaagse kunst en de

O

(19)

aankoopregeling Vlaanderen-Nederland.

Tevens voorzag de begroting 1997 een bedrag van 12,9 miljoen frank voor 'sub- sidies aan beeldende kunstenaars' en een bedrag van 7 miljoen frank voor 'subsidies aan verenigingen en openbare instellingen voor hun activiteiten, ten- toonstellingen en andere initiatieven t.a.v, de hedendaagse beeldende kunst'.

Verder was er een budget van 8 miljoen beschikbaar voor de door deVcbk gead- viseerde subsidies voor internationale projecten m.b.t. hedendaagse kunst uit Vlaanderen. Het totale budget van de Vcbk voor 1997 bedroeg derhalve 37,4 miljoen frank."'

In de begroting 1998 werden er voor een toaal bedrag van 41,7 miljoen frank kre- dieten voor de Vcbk ingeschreven. Het aankoopbudget is teruggeschroefd tot 9,5 miljoen frank, evenwel te vermeer- deren met 2,9 mio aan overgedragen kredieten van 1997; de kunstenaars- en verenigingssubsidiëring bedraagt resp.

13,2 en 9 mio. Voor buitenlandse initia- tieven voorziet men een bedrag van 10 mio, waarvan 2 mio op de zgn. kunst- beurzenregeling slaat. Overigens zij er op gewezen dat de hoger en in noot ver- melde 'Stukken' een periode van 2 jaar (1997-1998) betreffen. De hiervoor opgegeven jaarcijfers werden ons door de Administratie Cultuur, afdeling Beeldende Kunst en Musea ter beschik- king gesteld.

Er zijn geen decretale gronden voor de

^ verdeling of besteding van het totaal-

= budget. In principe kregen musea en - beeldende kunst ieder de helft. Een

optel- en aftreksom van zo juist genoem- de bedragen laat duidelijk een verschil tussen beide posten blijken. Het over- schot (van de beeldende kunst) wordt op het einde van het jaar overgedragen aan de administratie.

Een andere vorm van subsidie voor de beeldende kunst is de jaarlijkse uitrei- king van twee 'Vlaamse Cultuurprijzen voor Beeldende Kunst'. De toekenning gebeurt op voorstel van een onafhanke- lijke en deskundige jury De jaarlijkse (her)samenstelling en de motivatie van haar keuze worden meegedeeld in het jaarverslag van de afdeling. Het gaat om een bedrag van 500.000 Bfr. dat wordt toegekend aan 'kunstenaars die zich gedurende de voorbije jaren op bijzon- dere wijze manifesteerden op het vlak van de beeldende kunsten in Vlaanderen en daarbuiten.” In de Stukken 15 en 16 is onder 45.3 telkens een bedrag van 1,5 miljoen terug te vinden onder het item 'subsidies voor de toekenning van prij- zen van de Vlaamse Gemeenschap'.

Eind 1996 is er beslist slechts één jaar- lijkse prijs uit te loven van 750.000 Bfr.

(kunstenaarsprijs) en een alternerende kritiek- of tentoonstellingsprijs van 250.000 Bfr.. De ad hoc-jury zou nu bestaan uit zeven leden, "waaronder twee leden van de Commissie Beeldende Kunst, twee kunstenaars door voornoemde commissie geput uit de laureaatlijst sinds 1992 en tenslotte drie leden die door de minister worden aan- geduid".

o

(20)

2.5.

Wat de beleidsprioriteiten voor 1998 betreft spreekt de Minister er zich voor uit om binnen het aankoopbeleid

"inzake hedendaagse beeldende kunst nog meer dan vroeger voor een collec- tiegerichte benadering te kiezen",” Voor het eerst - sinds het Oprichtingsbesluit - hanteert men expliciet de term 'heden- daagse beeldende kunst' in officiële documenten.

Men heeft het over de regeling 'oeuvre- aankopen', die geconcipieerd is in func- tie van de noden van een kwalitatieve collectievorming.

"Wanneer blijkt dat van een vooraan- staande kunstenaar slechts geïsoleerde, onvoldoende representatieve of kwalita- tief zwakkere werken in de 'collectie Vlaanderen' aanwezig zijn, dan biedt de regeling oeuvre-aankopen de mogelijk- heid om de collectie via een gerichte en gegroepeerde aankoop van een ensem- ble van werken aan te vullen," “ Het beheer van de eigen collectie van de Vlaamse Gemeenschap krijgt in 1998 prioriteit: "de reeds ingezette informati- sering van de catalogus van de collectie zal in 1998 worden voltooid." Deze collectie heeft z'n oorsprong in de onge- veer tienduizend kunstwerken die de Belgische Staat in de periode 1860 en 1960 verworven heeft. Bij de definitieve splitsing in 1962 ging de toenmalige administratie 'Nederlandse Cultuur' over tot een nieuwe nummering, voorafge- gaan door de letters bk (beeldende kunst). Sinds 1962 heeft de Vlaamse Gemeenschap ongeveer 7000 kunstwer-

ken verworven. Maar de afdeling Beeldende Kunst en Musea beheert momenteel 12 a 13.000 werken ver- spreid over de openbare diensten in Vlaanderen en Brussel.

In 1995 (reeds aangehaalde bijlage 1 in Jaarverslag '95) stelde de commissie (vcbk) de eigen collectievorming in vraag, daar ook diverse musea voor de uitbouw van collecties hedendaagse kunst opteerden. Men beweerde toen te moeten vasthouden aan het initiatief omwille van de "eigen specificiteit" van de "eigen collectie". Een kwalitatief belangrijke en representatieve collectie van diverse Vlaamse kunststromingen en disciplines wordt omkaderd door een ruimere internationale context, uitge- bouwd door de Vlaamse musea. Het heet dat "alleen een instantie, niet gebonden door een specifieke instelling / plaats / ruimte, een dergelijke collectie kan uitbouwen." Hierbij rijst de vraag welk genre van hedendaagse beeldende kunst wordt beoogd in een tijd waar nog steeds in situ-werk hoogtij viert. Tegelijk stelt men te kiezen voor kunst van

"museale kwaliteit", maar schafte de Vlaamse overheid niet alleen 'museum- kunst' aan. Ook kunst die een weg vindt binnen het commerciële circuit wordt aangekocht.

Sinds een aantal jaren kunnen openbare besturen en gebouwen beroep doen op een systeem van 'bewaarneming' of 'bewaargeving' van de aangekochte kunstwerken.^' Op een eerder lange •- (onbepaalde) termijn, kan werk in bewa- ^ ring worden gegeven (dit in tegenstelling “

o

(21)

tot het begrip 'bruikleen': gebonden aan begin- én einddatum). De huidige situ- atie houdt rekening met de 'bestem- mingswens' van de betrokken kunste- naars, in tweede instantie genieten de aanvragen van het P.M.M.K. te Oostende, het Muhka en het Museum voor Hedendaagse Kunst te Gent priori- teit. Pas in laatste instantie komen ande- re openbare instellingen in aanmerking.

Volgens deze regeling kunnen genoem- de Vlaamse musea een keuze 'voor onbepaalde duur' maken uit het ruime aanbod. Kunst krijgt - dus toch - voet aan wal en een context. Op die manier benadert men de Nederlandse aanpak:

de 'collectie Nederland' is een virtuele collectie over de verschillende musea.

Met dit verschil dat de Nederlandse ver- zameling de hele kunstgeschiedenis bestrijkt en men 'Nederlandse' kunst in functie van een bepaalde museale col-

lectie aankoopt.

De aankooppolitiek van de Vlaamse overheid vindt z'n uitlopers in het initia- tief van de Vlaamse Gemeenschap tot oprichting van het Muhka (1985). Als vereniging zonder winstoogmerk pro- moot het Muhka de hedendaagse beel- dende kunst via tentoonstellingen en de uitbouw van een eigen museumcollec- tie. Naar verluidt zal de volledige subsi- diëring niet onder de bevoegdheid van de Commissie Musea in de nieuwe structuur en het nieuwe museumdecreet vallen: de jaarlijkse werkingstoelage is 'nominatum in de begroting van de

^ Vlaamse Gemeenschap' opgenomen (in

^ 1995-53 mio.). Het Muhka - net zoals

— de vzw Kunst in Huis (8,3 mio.) - geniet

van een structurele ondersteuning (niet- structurele initiatieven of instellingen zijn op incidentele subsidies aangewe- zen). De regeling collectie-ondersteu- ning Vlaamse musea hedendaagse kunst voorziet een bedrag van 10 mio. voor de Vlaamse musea voor de collectievor- ming van hedendaagse kunst. De zes miljoen betekent voor het Muhka - als museum van de Vlaamse Gemeenschap, hoewel een private v.z.w. - dat dit het enige budget is om aan collectievorming te doen. De vcbk beschouwt deze bud- getten als "schromelijk onvoldoende".”

Het P.M.M.K (met een aankoopbudget van 3 miljoen) en het Museum Hedendaagse Kunst (1 miljoen per jaar) te Gent kunnen als ondersteuning voor hun collectie-uitbouw elk op slechts 2 miljoen rekenen (aangezien dit eigenlijk de verantwoordelijkheid is van de inrichtende machten van deze musea, resp. de provincie West-Vlaanderen en de stad Gent). "Deze regeling moet de musea mee toelaten hun collectieop- dracht zo in te vullen dat al te grote lacunes in de 'collectie Vlaanderen' ver- meden kunnen worden."” Verder is er ook een wederzijdse aankopenuitwisse- ling Vlaanderen-Nederland, waarvoor alternerend een bedrag van 0,5 mio. aan het Muhka of het M.H.K. te Gent ter beschikking wordt gesteld.

Volledigheidshalve zij opgemerkt dat tot 2011 het Muhka nog kan rekenen op infrastructuursubsidies van 25 miljoen (per jaar) ter aflossing van de lening voor de nieuwbouw.”

In de Beleidsbrief Cultuur Beleids-priori- teiten 1997 gaat men uitgebreid in op het toenmalige ontwerpdecreet voor

o

(22)

musea. Doel is om tot een kwalitatieve structurering van het museumlandschap te komen. "Om dit opzet te doen slagen is er vanaf 1997 een belangrijke verho- ging van de financiële middelen voor de musea voorzien." Dit betekent dat de beschikbare 55 mio. verhoogd werd met 90 mio. teneinde "een sterk vernieuwd en actief ondersteunend beleid te voe- ren". Wat initiatieven inhoudt als: bege- leiding door museumconsulenten; basis- registratie en museale automatisering;

opleiding; bevordering van samenwer- king tussen musea; beleidsondersteu- nend onderzoek en steunpunten; vrijwil- ligerswerk.

Men besluit dat de eigen instellingen (het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen, het Kasteel van Gaasbeek en het Museum van Hedendaagse Kunst te Antwerpen) "als dynamische steunpunten dienen te fun- geren voor alle musea". De vraag rijst echter hoe bijv. het Muhka een voor- beeldfunctie kan waarmaken 'voor alle musea', gegeven haar uitzonderlijke sta- tutaire positie en de eigen precaire situ- atie zowel op financieel, organisatorisch als artistiek vlak. Bijzonder vaag is ook de positie t.o.v. het kwaliteitscriterium van het museumdecreet.

2.6.

Het decreet tot erkenning en subsi- diëring van Musea (20 december 1 996)"

gebaseerd op de icom-definitie (1974) verdient hierom eveneens onze aan- dacht. De erkende (dus reeds bestaan- de) musea zuilen ingedeeld worden op grond van criteria als culturele verant-

woordelijkheid, de inhoud en de doel- stelling, het wetenschappelijk en logis- tiek apparaat, de kwaliteit en de uitstra- ling van de museumwerking en de geografische invloedssfeer (art.5). Op basis van deze 'niveauspecifieke inde- ling' worden subsidies toegekend aan musea (verschillende mogelijkheden).

De Memorie van toelichting legt de nadruk op subsidies als "bijkomende honorering" voor het optimaliseren van een degelijke en professionele werking, wat leidt tot grotere verantwoordelijk- heid voor het "bevoegd gezag" (oprich- ter, eigenaar of beheerder). Er is ook sprake van een resultaatsverbintenis met de subsidiërende overheid, het voorleg- gen van een beleidsnota en afspraken met de steden en de gemeenten. Het accent zal gelegd worden op projectsub- sidies en daarnaast ook initiatieven geor- ganiseerd "ten gunste van musea". Er is ook ruimte voor nieuwe initiatieven door het toekennen van startsubsidies (max. 3 jaar).

De uitvoering hiervan is momenteel een prioriteit voor de afdeling Beeldende Kunst en Musea. In de uitvoeringsbe- sluiten zullen de procedure van erken- ning, de niveauspecifieke indeling, de samenstelling en taakomschrijving van de museumraad (binnenkort: Commissie voor Musea) en de subsidiëring worden opgenomen. In afwachting daarvan zal de wettelijke reglementering van subsi- diëring blijven gelden (dit is het kb van 22 april 1958) en is alvast een nieuwe omzendbrief (11 maart 1996) uitgege- ■- ven." ^

(23)

2.7.

Wie beslist over de subsidiëring?

Ook de Raad voor Cultuur en Raad voor de Kunsten met haar zes commissies 'adviseren'. De term 'subsidiëring' ver- schijnt pas bij de definiëring van de beoordelingscommissies in artikel 10.2:

"De beoordelingscommissies brengen op verzoek van de regering of op eigen initiatief advies uit over erkenning en subsidiëring."

In de Memorie van toelichting stelt men dat "in het kader van de harmonisering en de vereenvoudiging van de erken- nings- en subsidiëringsprocedure de Raad voor de Kunsten niet (zal) advise- ren over concrete dossiers." In de pro- cedure wordt ruimte voorzien voor een beroepscommissie.

Er zullen dus beoordelingscommissies worden opgericht voor de letteren, de muziek, de beeldende kunsten, de musea, de architectuur en vormgeving, die alle leden van de overeenkomstige commissies in de Raad voor de Kunsten omvatten, door de regering aangevuld met deskundigen op het betrokken deel- terrein. Wat de beoordelingscommissies voor de podiumkunsten betreft is er een opdeling in de Nederlandstalige drama- tische kunst, het muziektheater, de dans en de kunstencentra, die telkens uit min- stens twee leden uit de Commissie podi- umkunsten (eveneens aangevuld met deskundigen) bestaan. Dit moet kwali- tatieve advisering garanderen, aange-

^ zien gerapporteerd wordt aan de admi-

= nistratie, die op haar beurt (samen met - eigen advies) verslag uitbrengt binnen

een termijn van dertig dagen aan de regering.

De relatie tussen de Raad voor de Kunsten (commissies), de beoordelings- commissies en de administratie wordt in het decreet als volgt verantwoord: "Er dient evenwel te worden vermeld dat in de kunstensector erkenning en subsidië- ring niet louter kunnen gebeuren door de administratie. Het oordeel over de artistieke waarde speelt immers een belangrijke rol bij erkenning en subsi- diëring. De complexiteit van de beoor- deling maakt dat de administratie zich voor de artistieke aspecten van erken- ning en subsidiëring moet laten bijstaan door deskundigen." Kortom, om discon- tinuïteit te vermijden tussen de ontwik- keling van een visie op het kunstenbe- leid en de concrete erkennings- en sub- sidiëringspraktijk, zal de administratie zich laten bijstaan door - in samenstel- ling wisselende - beoordelingscommis- sies. Waarom de Raad voor de Kunsten en haar commissies daarvoor niet de volle verantwoordelijkheid dragen wordt niet beargumenteerd. Dat de adminis- tratie zich laat bijstaan in advisering, was al een beproefd systeem (o.a. door de werking van de vcbk, de Raad van Advies voor Musea en Werkgroep Architectuur en Vormgeving).

Verder is er nog de 'adviserende beroepscommissie inzake culturele aan- gelegenheden' voorzien, die enkel uit- spraak kan doen over de formele regels en procedures, en dus niet over de inhoud.

o

(24)

2.8.

Zonder te willen vooruitlopen op de eindconclusies inzake de eventuele noodzaak, het mogelijke werkingsveld en de modaliteiten van een toekomstig Fonds voor de Beeldende Kunsten in Vlaanderen, laat het bovenstaande over- zicht al toe om enkele belangrijke knel- punten te omschrijven. Deze hebben te maken met de huidige werking en finan- ciële middelen van de vcbk, de gehan- teerde administratieve indelingen, en - last but not least - de recente herteke- ning van de advisering binnen de cultu- rele sector. Aan het einde van par. 2.2.

wezen we er al op dat een eventueel Fonds voor de Beeldende Kunsten, hoe verder ook ingevuld, zal ingrijpen op de bestaande regelingen, inzonderheid de nieuwe adviesstructuur. Omgekeerd geldt dat de laatste een kader aanreikt dat in de reflectie over de fondsformule moeilijk kan worden genegeerd.

We stoten hier op een meer algemene kwestie. Enerzijds zullen toekomstige beslissingen inzake bij voorbeeld een Fonds voor de Beeldende Kunsten retro- actief in eerdere beslissingen tussenko- men; anderzijds beïnvloeden beleidsbe- slissingen uit het verleden de toekomsti- ge beslissingsmogelijkheden. Dit tem- porele tweerichtingsverkeer is in meer dan een opzicht constitutief voor elke vorm van beleidsvoering. In dit verband kan men er op wijzen dat een conserve- rend beleid ertoe neigt om zo nauw mogelijk aan te knopen bij al gegeven beslissingen en hun concrete vertaling in financiële, organisatorische e.a. regelin- gen. Het spreekwoordelijke gewicht van

het verleden primeert dan op de toe- komst, of juister: op de mogelijkheid om middels toekomstige maatregelen in het verleden genomen beslissingen bij te sturen. Zo'n reflexieve wijze van beleidsvoering, waarbij - in dit geval:

retroactief - nadrukkelijk wordt (her) beslist over beslissingen, kenmerkt daar- entegen toekomst-open en vernieu- wingsgezinde, dynamische en flexibele wijzen van beleidsvoering.

Nu ligt het voor de hand dat de loutere mogelijkheid van een op vernieuwing gericht politiek beleid in hoge mate samenhangt met de tijdsafstand die vroegere van toekomstige beslissingen scheidt. Recentere beleidsmaatregelen vallen minder gemakkelijk te herzien dan oudere regelingen overeenkomstig dat reflexieve mechanisme waarbij - in abstracte gesteld - een operatie op een- zelfde soort van operatie wordt toege- past (in concrete: waarbij thans of in de toekomst wordt beslist over eerdere beslissingen). Er bestaat met andere woorden een vaak niet nader geobser- veerde c.q. gethematiseerde 'druk' om het meest nabije verleden te conserve- ren. Want noch vanuit politiek of juri- disch oogpunt, noch op organisatorisch- bestuursmatig vlak, lijkt zoiets als een permanente 'beslissingsreflexiviteit' haalbaar. Politieke programmatie, rechtszekerheid en organisatorische (in)flexibiliteit begrenzen letterlijk in de tijd de mogelijkheden van een vernieu- wingsgezind beleid. In het geding is uiteraard ook de meer algemene, sterk ■- normatief geladen impliciete verwach- ^ ting van een minimum aan temporele “

oc

> o

(25)

consistentie bij het nemen van beslissin- gen en 'het maken' van beleid. Het doorbreken van deze verwachting gaat in de regel gepaard met openlijk geuite afkeuring, publieke protesten, e.d.

Met deze ampele overwegingen willen we nogmaals het belang van het recente 'Decreet houdende oprichting van een Raad voor Cultuur...' onderstrepen. Dat tekent een kader uit dat voor toekomsti- ge beslissingen inzake een eventueel Fonds voor de Beeldende Kunsten rela- tief dwingend is. Deze facticiteit wordt nog versterkt door de aard van de rege- ling. Het betreft immers een decreet, dit i.t.t. bij voorbeeld het eveneens feitelijk gegeven maar juridisch niet verankerde, vierledige werkingsveld van de vcbk.

Ook op financieel vlak is de beslissings- ruimte inzake beeldende kunsten in principe relatief open, zij het dat ze van- zelfsprekend extern wordt ingeperkt door algemene begrotingsmogelijkhe- den enerzijds, budgettaire onderhande- lingsrondes anderzijds. In dit verband willen we alvast wijzen op het relatief kleine budget van een goede 41 mio.

waarover de vcbk thans beschikt (zie par. 2.4.). Toegedacht naar de fondsfor- mule moet dit een zeer bescheiden bedrag heten, al hangt veel natuurlijk af van de concrete taken en doelstellingen van een eventueel Fonds voor de Beeldende Kunsten. Dat het thans beschikbare 'vrij te besteden' jaarbedrag voor de hedendaagse beeldende kun- sten hoe dan ook aan de lage kant ligt,

^ zal nog afdoende duidelijk worden in

= het volgende hoofdstuk. De daarin - opgenomen bespreking van de wer-

kingsmiddelen van de twee Nederlandse fondsen die zich met hedendaagse kunst inlaten - de Mondriaan Stichting en het Fonds Beeldende Kunst, Vormgeving en Bouwkunst - laat met name zien dat een relatief autonoom fondsbeleid en - beheer 'grote middelen' vergt (zie de paragrafen 3.4. en 3.5.).

De afbakening van de eventuele taken en doelstellingen van een Fonds voor de Beeldende Kunsten hoeft zich zoals gezegd niet zonder meer te oriënteren aan het huidige, in par. 2.3 geschetste viersporen-beleid van de vcbk.

Bepaalde regelingen bezitten evenwel als door de praktijk geijkte, tevens inge- burgerde beleidsinstrumenten, een sterk geïnstitutionaliseerd karakter binnen het veld van de hedendaagse beeldende kunsten. Het lijkt als het ware ondenk- baar dat de overheid bij voorbeeld geen aankopen meer zou verrichten of het werkbeurzen-stelsel afschaft. Dergelijke maatregelen zouden zodanig drastisch ingrijpen in de ondertussen gegroeide verwachtingspatronen dat hun imple- mentatie heel wat weerstand en protest zouden oproepen. Deze vaststelling laat uiteraard de concrete modaliteiten onverlet. Zo markeert de keuze voor het afstemmen van het aankoopbeleid op een 'collectie Vlaanderen' een belangrij- ke 'modalisering' van de beslissingsmo- gelijkheden terzake.

Keren we ter afronding nog even terug naar de in globo te voorziene implicaties van het 'Decreet houdende oprichting van een Raad voor Cultuur...' voor een eventueel Fonds voor de Beeldende

>

o

(26)

Kunsten. We stippen kort drie belangrij- ke knelpunten aan.

Primo, het lijkt beleidsmatig inconse- quent om voor een of twee domeinen die door het decreet worden geregeld - concreet: voor de beeldende kunsten en de letteren - wel de fondsformule te han- teren, voor de andere niet. En voor de domeinen die hoe dan ook via de fonds- formule (mede) zullen worden gestuurd, zal moeten worden rekening gehouden met de allicht publiek geventileerde ver- wachting van een eenvormige en trans- parante regeling. Of kan in Vlaanderen alsnog een differentieel fondsenbeleid zowel politiek als beleidsmatig worden gelegitimeerd?

Secundo, op het terrein van de beelden- de kunsten zal het eventuele fondsbeleid en -beheer de facto interveniëren in domeinen die binnen de adviesbevoegd- heden vallen van de Raad voor Cultuur, de Raad voor de Kunsten en/of de tech- nische subcommissie Beeldende Kunst.

Al naargelang de specifieke taakom- schrijving van een Fonds voor de Beeldende Kunsten - concreet: ja dan neen bevoegd voor concrete subsidie- dossiers - zal vooral de verhouding tus- sen de commissie Beeldende Kunst en het fondsbestuur (sensu lato) uitklaring behoeven. En zelfs indien een eventueel fonds andere doelstellingen dan de genoemde commissie nastreeft, komt het wellicht feitelijk tussen in de door de Raad voor de Kunsten c.q. de Raad voor Cultuur middels 'samenspraak' uit te stippelen algemene lijnen omtrent het kunst- c.q. cultuurbeleid.

Tertio, de nieuwe adviesstructuur hypothe- keert van meet af aan iedere omschrij- ving van het mogelijke werkterrein van een Fonds voor de Beeldende Kunsten.

We denken dan inzonderheid aan een eventuele brede invulling van de fonds- taken, waardoor het fondsbeleid en - beheer in het spreekwoordelijke vaarwa- ter terecht komt van de commissies beel- dende kunst én musea. Ook hier hangt weerom veel af van de omschrijving van de doelstellingen van een eventueel fonds, evenals van hun concrete 'moda- lisering'. Overigens is het zo dat de hui- dige werking van de vcbk eveneens het museale terrein bestrijkt. De commissie beslist immers over aankopen voor de 'collectie Vlaanderen' en de Vlaamse musea die hedendaagse kunst verzame- len.

We zullen op de gesignaleerde knelpun- ten nog uitvoeriger terugkomen in het slotdeel van het eindrapport. FHier zij er bij wijze van overgang naar het volgen- de hoofdstuk alvast op gewezen dat de hierna besproken Nederlandse fondsen eveneens binnen de context van een 'getrapte' of gehiërarchiseerde advies- structuur werken. Aan het einde van dat hoofdstuk blikken we ook nog even kort terug op de hiervoor geschetste situatie van beleidsvoering. FHet Vlaamse beleid inzake hedendaagse beeldende kunsten verkrijgt immers al meteen wat meer reliëf in het licht van de werking van de Mondriaan Stichting en het Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en ■- Bouwkunst. J

KI OC

> O

25

(27)

Ill

AANZET TOT MODELANALYSE:

DE NEDERLANDSE MONDRIAAN STICHTING EN HET FONDS VOOR BEELDENDE KUNST,

VORMGEVING EN BOUWKUNST

(28)

Ill

AANZET TOT MODELANALYSE:

DE NEDERLANDSE MONDRIAAN STICHTING EN HET FONDS VOOR BEELDENDE KUNST,

VORMGEVING EN BOUWKUNST

3.1.

We leven in een subsidiecultuur.

Toch is de kunstmarkt een niet te ver- waarlozen facet in het netwerk van de l^eeldende kunst. "Niet alles kan in ter- men van kopen en verkopen gevat wor- den" (cf. beleidsnota), maar de beelden- de kunst is hoe dan ook ingebed in het marktmechanisme van productie en afname, vraag en aanbod. Kunstmarkt (galerie), internationale kunstwereld (musea...) en - sinds 30 jaar - de aan- koop- en subsidiepolitiek van de over- heid zijn op zichzelf (be)staande maar onderling afhankelijke netwerken.

De kunstpolitiek van 'de voorzienings- staat' ("L'Etat providence culturel" van R.

Moulin) begeeft zich vaak op beide ter- reinen. Door de overheid gesubsidieer- de kunstenaars verkopen werk aan die- zelfde mecenas. In Nederland daarente- gen zijn de bevoegdheden van de twee fondsen, die op het terrein van de beel- dende kunsten opereren, zodanig ver- deeld dat productie en afname geschei- den activiteiten zijn.

De Mondriaan Stichting (MS) kent niet- tegenstaande haar recente bestaan de grootste naambekendheid. Nochtans is de Stichting Fonds voor Beeldende Kunst, Vormgeving en Bouwkunst (Fonds BKvB) met een jaarlijkse subsidie van 46.263.000 gulden (tegenover ms 22.472.000 gulden) in omvang veruit de grootste en belangrijkste uitvoeringsor- ganisatie te noemen. De zichtbaarheid heeft te maken met de specifieke taak- verdeling.

Het Fonds BKvB en de Mondriaan Stichting vullen mekaar niet alleen aan, zij zorgen voor een zekere objectiviteit in het beoordelen/ begunstigen van kunste- naars en kunstvormen. De MS richt zich op de afname en treedt hierdoor meer in de openbaarheid door tussenkomt bij musea, galeries, tijdschriften en tentoon- stellingen. Het Fonds BKvB richt zich uit- sluitend op de productie en verschaft middelen om de productie mogelijk te maken. De overheid is dan ook van oor- deel dat in een goed systeem voor kun- stenaars zowel de afname- als de produc- tiekant moet gereguleerd worden.

Gecontacteerde fondsmedewerkers zijn het erover eens dat als de overheid alleen in productie investeert, er geen aansluiting plaatsvindt. Of omgekeerd:

als er alleen wordt afgenomen, kunnen enkel goedverkopende kunstenaars investeren in productie en meer kans maken op kwalitatief hoogstaand werk.

Recent kaartte R. Simons in 'De gijzeling van de beeldende kunst'” het probleem van de 'verfondsing' in Nederland aan.

De beschuldiging van 'oversubsidiëring' vanwege de overheid leidt tot een plei- dooi voor een vrije (kunst)markt. De fondsen beeldende kunsten zien hun rol echter weggelegd om het aanbod van verschraling te vrijwaren. Bepaalde kunstwerken zijn niet aantrekkelijk voor de markt. De overheid (zelfs de meest liberale partijen in Nederland) voorziet in een soort correctie van de marktprin- cipes (cf. andere sectoren als land- bouw). Een fonds heeft de kwalijke reputatie van een 'noodzakelijk kwaad'.

(29)

Alweer is het instandhouden van 'diver- siteit' en het naast elkaar laten bestaan van verschillende strekkingen een priori- teit in het cultuurbeleid; het hele spec- trum, variërend van eerder traditioneel werkende schilders tot de nieuwste ont- wikkelingen in video en computer, wordt in ogenschouw genomen.

Overheid en fondsen gaan hand in hand. Of is het louter een systeem waar- bij het Rijksgeld - met of zonder de bevoegdheid - van de ene in de andere hand overgaat? Men kan zich maar moeilijk van de indruk van dubbelzin- nigheid in de briefwisseling tussen over- heid (staatssecretaris) en fondsen ont- doen. De vraag is of de overheid het cultuurbeleid voert met behulp van de fondsen of de fondsen het cultuurbeleid voeren met behulp van de overheid.

3.2.

De legitimering van het overheids- beleid inzake kunst en cultuur is in Nederland sinds jaar en dag een moeilij- ke evenwichtsoefening op de smalle koord van de 'hogere doelen'. Een inte- ressant overzicht van 1945 tot de jaren tachtig schetst W. Oosterbaan in 'Schoonheid, welzijn, kwaliteit.

Kunstbeleid en verantwoording na 1945'.”

Het traject van het 'doel van kunst' loopt van kunst als schoonheid (1945-1960), over welzijn (jaren zestig en zeventig), naar artistieke kwaliteit (jaren tachtig).

Kwaliteit als richtsnoer heeft consequen- ties op het gebied van het maken van keuzes en cultuurspreiding.

"Vanuit deze optiek speelt selectie in de kunstsector een belangrijke rol. De overheid richt zich niet meer op het tota- le aanbod van de kunst maar stelt priori- teiten in het ondersteunen van de kunst.

Bovendien heeft het niet meer de ambi- tie het hele volk door middel van de spreiding te bereiken. Hiermee wordt impliciet erkend dat kunst tot op zekere hoogte een elitair karakter heeft en dat vele jaren van cultuurspreiding daar niets aan hebben kunnen veranderen."

Kunstbeleid is cultuurbeleid geworden (media, letteren, bibliotheken, cultuur- beheer), waarin een terugtrede van de overheid valt op te merken. Om de invulling van de notie kwaliteit te omzei- len, doet de overheid beroep op cultuur- fondsen (zie verder Wet op het specifie- ke cultuurbeleid (Wsc.).

Op het gebied van cultuurfondsen zijn in Nederland verschillende stichtingen werkzaam. Het totale aanbod valt uit- een in twee categorieën. Er zijn de par- ticuliere fondsen, opgericht door parti- culieren: de Vereniging Rembrandt, het Prins Bernhardfonds en het vsb-fonds (bank- en verzekeringwezen). Deze fondsen zijn op het terrein van het cul- tuurbeleid werkzaam, maar functione- ren niet binnen het gevoerde cultuurbe- leid van de overheid. Daarnaast zijn er de door de overheid opgerichte 'publie- ke' fondsen, op gemeentelijk-, provinci- aal- en rijksniveau. Afhankelijk van dit niveau hebben deze fondsen een lokaal, provinciaal of nationaal gezichtspunt bij de uitvoering van hun taken.

<

(30)

Een kort overzicht van de ontstaansge- schiedenis van fondsen bevoegd voor het cultuurbeleid op nationaal niveau (opgericht door de Minister van WVC, in de huidige structuur is Cultuur onderge- bracht bij het ministerie OCW) wijst op een lange traditie van 'verfondsing' in Nederland. Tot de eerste cultuurfondsen behoren de Stichting Productiefonds voor Nederlandse Films (8 november 1958) en de Stichting Fonds voor de ketteren (28 juli 1965). Voor de oprich- ting ervan door de Minister was toen enkel een notariële akte vereist.

"Met de inwerkingtreding van de Comptabiliteitswet 1976 werd voor de oprichting van een fonds tevens een machtiging bij of krachtens de wet ver- eist. Om de mogelijkheden van cultuur- fondsen verder uit te breiden werd met de Fondsenwet scheppende kunsten (Stb.1981) een dergelijke wettelijke machtiging geboden. Krachtens deze wet werden de Stichting Fonds voor de Beeldende Kunst, Vormgeving en Bouwkunst, Stichting Fonds voor de Scheppende Toonkunst, Stichting Fonds voor de Nederlandse film en de Stichting Nederlands Fiterair Productie- en Vertalingsfonds, opgericht.

Om ook cultuurfondsen buiten het gebied van de scheppende kunsten mogelijk te maken, werd een bredere wettelijke machtiging ingesteld via de Wet op het specifiek cultuurbeleid (Stb.1993). Op basis van artikel 9 Wsc.

werden de Stichting Stimuleringsfonds voor Architectuur, Stichting Fonds voor de Podiumkunsten, Stichting Nederlands

Fonds voor de Film (samenvoeging van de Stichting Productiefonds voor Nederlandse Films en de Stichting Fonds voor de Nederlandse film), en de Mondriaan Stichting opgericht. Met de Wet op het specifiek cultuurbeleid is de Fondsenwet scheppende kunsten over- bodig geworden en dan ook via art. 14 Wsc. ingetrokken."'"

Opgericht in juli 1993, vormde de Mondriaan Stichting een voorlopig sluit- stuk van de publieke fondsvorming.

Recent is het Fonds voor Amateurkunst opgericht (juli 1997) en een Fonds voor Opdrachten-beleid is in voorbereiding.

Deze 'Wet van 11 maart 1993, houden- de regels betreffende enkele aspecten van het specifiek cultuurbeleid' (Wsc.) stelt algemeen "dat het verstrekken van specifieke uitkeringen uit 's Rijks kas ten behoeve van cultuuruitingen wettelijk dient te worden geregeld, dat het wen- selijk is het cultuurbeleid van het Rijk eenmaal per vier jaar in een nota vast te leggen en het verstrekken van subsidies ten behoeve van cultuuruitingen een grondslag in de wet te geven en voorts dat het wenselijk is de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur te machtigen tot het oprichten van privaat- rechtelijke rechtspersonen die de ver- breiding van cultuuruitingen bevorde- ren." (Staatsblad, 1993, 193)

FHet eerste slaat op de vierjaarlijkse 'cul- tuurnota'^- (verder uitgewerkt in Floofdstuk II van Wsc.) en 'subsidies en specifieke uitkeringen ten behoeve van cultuuruitingen' (in Hoofdstuk III), het

(31)

laatste op de machtiging van de Minister tot oprichting of mede-oprichting van 'fondsen' (Hoofdstuk IV) of "privaatrech- telijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die tot doel hebben het instandhouden, ontwikkelen, sociaal en geografisch spreiden of anderszins verbreiden van één of meer cultuuruitin- gen te bevorderen door daartoe finan- ciële bijdragen ter beschikking te stel- len." (Wsc. art.9..1) En dit nadat de con- cept-statuten schriftelijk zijn voorgelegd aan beide Kamers van de Staten- Generaal.

Artikel 10 bepaalt de bevoegdheden van de minister, een fonds kan in het opstel- len van de reglementen de grenzen van de eigen bevoegdheid aftasten: "(1) Een besluit tot wijziging van de statuten treedt slechts in werking na goedkeuring door Onze Minister. (2) De leden van het bestuur van een fonds worden door Onze Minister benoemd, geschorst en ontslagen. In de statuten kan worden bepaald dat leden na voordracht van één of meer in de statuten genoemde organi- saties kunnen worden benoemd. (3) Een fonds kan worden ontbonden door een besluit van het bestuur welk besluit de goedkeuring van Onze Minister behoeft, alsmede door een besluit van Onze Minister gehoord het bestuur. In beide gevallen geeft het bestuur aan het liqui- datiesaldo een bestemming die zoveel mogelijk in overeenstemming is met het doel van het fonds. Een besluit tot bestemming van het liquidatiesaldo treedt slechts in werking na goedkeuring van Onze Minister. (4) Het bestuur van het fonds stelt één of meer reglementen

vast waarin in ieder geval worden vast- gelegd de werkwijze, de procedures en de criteria die het bestuur bij het beslis- sen op aanvragen voor financiële bijdra- gen hanteert, alsmede de voorschriften die aan een toekenning van een finan- ciële bijdrage verbonden worden. Onze Minister kan met betrekking tot genoem- de onderwerpen het bestuur van een fonds voorschrijven ter zake een regle- ment te wijzigen. Een besluit tot vast- stelling van een reglement of wijziging daarvan treedt slechts in werking na goedkeuring door Onze Minister. (5) Het bestuur van een fonds plaatst de sta- tuten, wijzigingen daarvan, een regeling als bedoeld in het vierde lid, alsmede wijzigingen daarvan zo spoedig moge- lijk na goedkeuring door Onze Minister in de Staatscourant."

De Raad voor Cultuur interpreteerde deze wet ten aanzien van fondsen als volgt: "De fondsconstructie komt in aanmerking om daarin de uitvoering van een subsidieregeling onder te brengen, indien het gaat om een substantieel aan- tal beslissingen over incidentele activi- teiten; er een substantieel bedrag mee gemoeid is; en het gaat om beslissingen waarbij directe politieke sturing en ver- antwoording niet aan de orde zijn, aan- gezien in zeer overwegende mate oor- delen over de artistieke, cultuurhistori- sche, of andere culturele waarden dan wel uitvoerende handelingen in het geding zijn.""" Politieke belangen blij- ven een zaak van de overheid, kwalita- tieve oordelen worden gedelegeerd aan de fondsen die zich met een schijn van (politieke) onpartijdigheid kunnen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

* Stimuleringsregeling voor beeldende kunstenaars door middel van opdrachten en aankopen Beeldende kunstenaars die onvoldoende inkomen hebben om de kosten van het beroep te dragen,

Kortrijk wil ,met de kandidatuur culturele hoofdstad van Europa, de realisatie van een kunst- en tentoonstellingssite in de Groeningeabdij en de verdere uitbouw van het museum

De aanvraag voor een financiële bijdrage van de gemeente Heerde moet ten minste 12 weken voordat het culturele evenement plaatsvindt, worden ingediend bij het

voor letteren: maximaal € 1.000,-- per jaar onder de voorwaarde dat de eigen inkomsten ten- minste 50% moeten bedragen van de jaarlijkse uitvoeringskosten zoals opgenomen in

Mocht het kunstwerk afwijken van wat werd verwacht op basis van het definitief ontwerp, zal de opdracht- gever - in overleg met de adviseur beeldende kunst - aanwijzingen geven

‘hoe je een opdracht kunt formuleren in duidelijke taal,’ maar ook op de manier waarop deze leerlingen structuur nodig hebben, ‘ze moeten de dingen structureel, in stappen

VINCENT was zich dit alles wel bewust; reeds in zijn Hollandschen tijd schrijft hij: „ik wil dingen maken, die sommige menschen treffen, ik wil dat men van mijn

Regionaal Fonds (voor organisaties die -nog- niet in aanmerking komen voor landelijke financiering, maar in kwalitatief en zakelijk opzicht de provinciale en gemeentelijke