• No results found

BEELDENDE .. KUNST.-.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "BEELDENDE .. KUNST.-."

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BEELDENDE V V^FCCWK f '3t ^4, ^R/V^#S"#|VF

'; jiJV^ W-. .",*• v 7Mg®b.n?A' ••/<r $1» i'JfiSiï> Vw- $V^;Wi ''•:••• ••n *1 T^-'Yd. • h. .j*& ,'W' '.-sfr.*' tósli/•*'•:»

B O | jr 1 I m I I f i 0 B

.•. KUNST.-. .

- i B r

ONDER REDACTIE VAN

H.P. BREMMER

Z E V E N T I E N D E JAARGANG A F L E V E R I N G 4

DRUK EN UITGAVE VAN W. SCHERJON - UTRECHT

IRUS PER JAARGANG VAN 12NUMMERS

f t s _

ACYNMFMRPI

> « *g

c

* -

(2)

ZEVENTIENDE JAARGANG.

B INHOUD VAN AFLEVERING 4. — FEBRUARI 1930. B

(DE AFLEVERINGEN VERSCHIJNEN OMSTREEKS HET MIDDEN VAN ELKE MAAND)

VINCENT VAN GOGH, geboren 1853 te Groot-Zundert, overleden te Auvers 1800. Vormde zich zelf.

25. ACHTERHUIZEN.

Potlood en inkt 46 x 59.

Gemaakt ± 1882.

26. HUT TEGEN DEN AVOND.

Olieverf, doek 64 x 77.

Geschilderd ± 1884.

27. GERAAMTE MET SIGARET.

Olieverf, doek 31 x 23.

Geschilderd ± 1884.

28. GEZICHT OP BRUSSEL.

Olieverf, doek 52 x 72, Geschilderd 1886.

29.

HUIZEN.

Olieverf, doek 45 x 35.

Geschilderd ± 1886.

30.

VROUW MET TAMBOURIJNEN.

Olieverf, doek 54 x 45.

Geschilderd ± 1887.

31.

STILLEVEN IN CAFÉ.

Olieverf, doek 44 x 31.

Geschilderd 1887.

32.

GEZICHT OP ARLES.

Olieverf, doek 52 x 63.

Geschilderd 1888.

OP DEN OMSLAG: „MANDJE MET CROCUSSEN".

Olieverf, geschilderd ± 1884.

DE OPNAMEN ZIJN NAAR ORIGINEELEN OP EEN TENTOONSTELLING TE UTRECHT IN 1929.

B E G I N A P R I L

OPENING KUNSTZALEN DER

K U N S T H A N D E L

HUINCK EN SCHERJON nv

HEERENGRACHT 469

A M S T E R D A M

(3)
(4)

V I N C E N T V A N G O G H .

B E E L D E N D E K U N S T , 1 7D E J A A R G A N G N o . 2 5 .

(5)

BEELDENDE KUNST.

ZEVENTIENDE JAARGANG. AFLEVERING 4

Op den omslag. De figuur van VINCENT VAN GOGH houdt ons nog altijd bezig, niet om wat er aan falsifi- catiën en zoogenaamde falsificatiën bestaat, maar om datgene, wat in elk groot kunstenaar van beteekenis geweest is en in diens werk tot openbaring komt. Het levende van die groote figuren zal altijd van belang zijn en spannend blijven, ook al geven zij dat in een nog zoo onbeduidend geval, als wij hier in dit simpele onder­

werp voor ons zien.

Van de werkelijkheid heeft een kunstenaar niet veel noodig om zich te openbaren; het blijkt niet hier alleen, men mag zich de teekening van een helm herinneren, die wij hier naar TITIAAN reproduceerden en van een dito, naar BREITNER, die wij eens als omslagprentje gaven.

Bedenkt men daarbij, wat REMBRANDT in een eenvoudig etsje naar een kinkhoorn te berde wist te brengen, dan zal men aanknoopingspunten genoeg hebben, om hier niet te veronderstellen, dat VINCENT uit bizarrerie dit eenvoudig motief genomen heeft, maar dat hij dit als van zelf sprekend deed, zooals vele anderen, die daarbij aan het bezwaar van belangstelling in het object zelf niet gedacht zullen hebben.

Wij hebben hier iets, dat, uit teenen of uit platte biezen gevlochten, een mand zou kunnen voorstellen, misschien het wrak van een mand is, waaraan dan nog de, naar den toeschouwer gekeerde, zijkant ontbreekt, en die met zijn geronden bodem wiebelig op het plat vlak staat.

Daarin zijn eenige bloembollen in de aarde gestoken;

men ziet de spruiten er boven uit komen. Het vlak, waar een en ander op rust, en de achtergrond gaan onbegrensd in elkaar over, men weet niet goed, of men zich het vlak geheel uitschuivend te denken heeft, of dat de achterzijde verticaal wordt Dit alles is op het licht gegeven, zooals het direkt binnenvalt, blijkbaar staat het geheel dicht bij een venster.

Zoo gezien en de feiten constateerend heeft iemand daar niet veel aan; dit gebeuren eenmaal plaats gehad heb­

bend, zal de inhoud van de voorstelling hem of haar niet meer bezig houden, en zal de belangstelling op iets anders gericht worden. Voor wie echter toegankelijk is voor kunst, begint nu de belangstelling pas in dit werk:

boven het konkrete van het gegeven uit, gaat de levende interpretatie spreken, komt de openbaring naar voren, hoe de kunstenaar het beleefde.

Die levendigheid van uitbeelden openbaart zich in de actieve tegenstellingen van licht en donker, en in de uitbeelding van de karakteristiek in de bewegelijkheid van de ondergeschikte vormen en lijnen. Licht en donker — want het is niet gedaan met het feit, dat de aarde donker is tegen den lichten achtergrond — in die donkerheid is een diepte gegeven, die anders is dan vlak zwart, die een illusie van kleurgevoeligheid open­

baart, zooals in de tegenstelling van het licht meer dan een lichte kleur, en het licht in tintelend vibreerende eigenschappen gegeven is. Zoo zou in de tegenstelling van deze twee krachten alleen reeds iets gegeven zijn, wat aan het werk ons dieper kan bekoren; maar ook zijn die krachten niet op een brutale maar veeleer op zeker schuchter innige wijze gegeven ,die het gevoel van een dieper gemoed, een voller mensch-zijn daarin open­

baren, een wil, die dieper gericht is, dan op het visueele alleen.

Die kracht, dat doordringende levensbesef van een mensch, dat zich hier in deze kleurgevoeligheid open­

baart, vindt men ook in de uitbeelding van de spruiten gegeven. Die zijn alle uitgebeeld in een geestigheid en stand, of de schilder het Ievend-individueele, het aan elk afzonderlijk eigene, daarin gevat heeft, een complex van individualiteiten, maar toch één complex, alsof de totaliteit van een bosch in miniatuur er in ge­

zien werd. Voor het eigenzinnige in de dingen had deze schilder oog; het was, of hij daar steeds zich zelf in zijn kantige hoekigheid met iets van zijn hardnek­

kigheid in terug vondt. Zoo wordt hem de karakteristiek van een stuk bies iets, dat hij kantig en hoekig, scherp en krakend interpreteert, het is alles de openbaring van zijn eigen levensdrang, die pijnend en wringend met den tijd, zijn scherp bochtig en hevig leven beeldden. Zoo is het stukje schilderwerk de geheele persoonlijkheid van den schilder zelf, en het is daarom dat wij het lief hebben.

25 Zooals wij in het vorig gezien hebben, hoe VIN­

CENT aan een eenvoudig gegeven zich wist te openbaren, zoo zien wij hier aan een gegeven van een meer inge­

wikkeld en meer associatief gehalte, dat hij paleizen niet noodig had en architectuurschoonheden als restan­

ten van vervlogen tijden niet zocht, maar wat van het leven der armen was, als iets te openbaren wist, dat diep in hem den weerklank van een sterk beleven naar voren bracht.

Belangrijker en van meer associatieve waarde dan wat andere momenten van het leven bieden, behoeft men dit onderwerp niet te vinden. Het is alleen dat door­

dringende en eigenaardige beleven van zooiets, wat onze opmerkzaamheid in spanning brengt en ons het geheel in dien eigenaardigen geest van VINCENT doet beleven.

In de ruimtelijk nauwe gesteldheid van de kleine ver­

houdingen had de schilder-teekenaar geen of weinig keuze voor zijn compositie. Hij zal waarschijnlijk met zijn rug tegen de schutting van den overbuur gezeten hebben, om een zoo groot mogelijken afstand te krijgen, die nog altijd klein is, zoodat wij bemerken, dat hij tamelijk dicht op het heele geval gezeten moet hebben.

Het mocht dan zijn, dat hij meer naar rechts of naar links zijn standpunt nam, waardoor het arrangement van de compositie eenigszins veranderd werd.

Direct zien wij, dat hij het beperkte van de ruimte te overwinnen wenscht in de sterk perspektivische werking, die hij geeft van het hekje om den open grond heen en in het schut, dat van de buren scheidt. Dit duidt hij op sterk sprekende en nadrukkelijke wijze aan; het is on­

wankelbaar sterk ,zooals hij de perspectief van dit kleine gebied nadrukkelijk aanduidt in den platten band, als bovenafsluiting van het hekwerk, en in de strenge en scherpe wijze, waarop hij de perspektief van de schut­

ting aangeeft, met het daarin dan weer gemarkeerde in de perspektief van eiken plank afzonderlijk. Dat VIN­

CENT de perspektivische beweging begreep en goed over den bouw er van georiënteerd was, kan men hier zeer sterk aanvoelen; ook het straatje is in dien bouw en be­

weging goed mee begrepen. Maar dit is alles meer dan perspektivisch uitbeelden als resultaat van doorzicht- kunde: VINCENT accentueert de lijnen zoo hevig, dat men voelt, dat zij in dieper zin hem iets te openbaren gehad

moeten hebben; men zou kunnen zeggen, dat hij hier een groote plasticiteit van ruimtelijkheid geschapen had.

Wil men den zin hiervan dieper vatten, dan kan het nut-

(6)

26 B E E L D E N D E K U N S T

tig zijn met het „Binnenplaatsje" uit de vorige afleve­

ring, naar een schilderij van C. L. HANSEN, te verge­

lijken, waar een soortgelijk gegeven op even goedmoe­

dige als hier op heftig hartstochtelijke wijze behan­

deld is.

Het is dat machtig groote, wat als de zoo sterk leven­

de wil van een persoonlijkheid zich hier openbaart, de macht van iemand, die worstelt met de dingen, met de wereld, die hij waarneemt, en alles dwingt naar de on­

verzettelijke voorstellingswijze, die hem eigen is. Het intieme van de dingen kent hij wel en voelt hij wel aan, hij neemt de karakteristiek zelfs heel fijn waar, maar die intimiteit wordt hem geen einddoel, zij wordt opge­

zogen in iets, dat machtiger is, en dat hem in die vreem­

de verwondering over de dingen doet verloren gaan, hem dwingt iets van dieper beleven er aan te openbaren.

Dat haast kreunend heftige en scherpe, wat men in straatje en hekwerk en schutting geopenbaard vindt, is wat het geheel van het beeld beheerscht, wat men terug vindt in de schrijnende teekening van een venster of in de haast gemartelde vormen van de drie vereenzaamd op den voorgrond staande bloempotten, men vindt het in de teekening van een gootpijp links, met het haast kneu­

zend geteekende van een stuk onderarm, men vindt het in de schraalheid van de struiken tegen de schutting of in de steenen als band geheel onderaan, in alles is dat wringende en moeizame, dat wat zich niet gemakkelijk geeft en als op een dieper zelf veroverd moet worden;

het is het ernstig diepe wroeten van een ziel, wat zich als openbaring in dit werk geeft.

En alles is in zijn oplossing natuurlijk eenvoudig, heel eenvoudig. Zooals VINCENT in zijn brieven ongeveer opmerkt, bestaat er geen alleenzaligmakende techniek, maar eindigt ieder kunstenaar met een techniek te vin­

den, die hem de mogelijkheid geeft te openbaren, wat hij te zeggen heeft. Men heeft hier slechts het stuk muur­

werk in de linker helft te bezien, om gewaar te worden, hoe VINCENT het mysterie van zooiets uit te beelden weet. Om te zien hoe hij door al het eenvoudige heen de mooiheid van diepe kleur van baksteen kan geven, hoe een stukje gewitkalkt daar tegenaan staat en hoe karak­

teristiek en echt het venster in het vlak van dien muur staat. Dat venster met al de eigenheid van het gesletene er aan, alles wat met den tijd er aan geworden is, met de houten stijlen tusschen de ruiten en de zwaardere dwarslat, een stuk van het leven, dat er in geopenbaard is. Zoo geopenbaard in de direkte werkelijkheid, met de aanvaarding van alle hardheid hiervan, en men denke zich hier nu eens een venster tegenover door DAALHOFF geschilderd, met even fijne associaties en fijne karakteris­

tiek, maar van zoo'n geheel ander gezichtspunt uit, zoo geheel van uit een verdroomde wereld gezien. Markant zijn vooral de drie vogelkooitjes, die boven de deur han­

gen; wat is daarvan prachtig de karakteristiek van het sjofele en van het in weer en wind verregende gegeven.

Hoe eenvoudig zijn die dingen in de teekening; neem dit eens goed waar en realiseer daaraan dan weer, dat alleen VINCENT het op deze wijze eenvoudig kon doen, dat het eenvoudig nateekenen van een vogelkooitje, zon­

der meer, niet het gevoel van tragiek zou inhouden, als wij hier aanvoelen.

Het is dat, wat van het leven is, wat in zulk werk ge­

openbaard is; dit verlangen, het leven te geven, was, wat in deze eerste periode VINCENT hanteerde; niet om niet heeft hij gezwoegd; van uit dit bedoelen en stand­

punt gezien kan men dit werk een machtige openbaring noemen.

26 Door een hevigheid en geweld van tegenstelling

werkt deze voorstelling van VINCENT. Men kan zich denken, wat hij meende, als hij zei, dat de menschen hem een zonderling en een nulliteit noemden, en dat hij dan

„nog eens wenschte te laten zien, wat er omging in het hart van zoo'n zonderling".

Men behoeft deze prent niet lang te bezien, om tot de overtuiging te komen, dat het bloot visueele hier door den schilder niet bedoeld is. Men kan zich hieruit ook wel begrijpen, hoe de tijdgenooten van de Haagsche school niet voor zijn werk toegankelijk waren. Het leven is niet een moment, om het aan te zien zonder meer; het is vol tegenstelling en strijd, hevigheid en tragiek, er woelen krachten door heen, die vol geheimenis zijn. Dit is nu allerlei, wat men niet direct kan zien, maar alleen innerlijk sterk kan beleven, en VINCENT openbaart dit beleven als schilder. Men kan zich begrijpen, dat hij veel van het werk van DELACROIX gehouden heeft, en dat men in zijn brieven meer leest over MICHEL ANGELO dan over MATHYS MARIS, naar ik mij herinner.

Het is hier het huis op de hei geplant, machtig met het logge dak tegen het woelige lichten van een avondhemel.

De boom rechts is een wringen en slieren van takken tegen de lucht uit. Wat men van het bosch er achter ziet, doet donker en somber aan. De grond is in een bewogen en woelige techniek geschilderd, en het huisje als geheel in een driftige verbeelding gegeven. Iemand, die dit zoo maakte, was tastend en grijpend naar wat als visioen in hem leefde. Hij had in dien tijd de nerveuze actie van het werken; rust mocht er niet zijn; altijd ploeteren en zwoegen om dat onuitzegbare te bereiken. „Pour arri- ver, il faut travailler cornine plusieurs nègres en dit dient in waarachtigheid te gebeuren" schrijft hij. En als men dien woelenden en zoekenden ondergrond in dit werk voelt, den grond van hartstochtelijk verlangen er in geopenbaard vindt, dan behoeft men het niet mooi te vinden, maar zal men zich allicht deemoedig gaan voelen tegenover de machtige overtuiging, waarmee men hier in aanraking komt.

Toen VINCENT dit schilderde, leefde hij in de hei; het was van zijn dagelijksche omgeving, en hij was er geheel een mee geworden. Zoozeer een als MILLET het met het boerenleven in Frankrijk was, maar toch weer in zoo­

verre anders, als VINCENT tegenover de verschijning van dit leven bleef staan, het als iets anders tegenover zich zelf bleef voelen, terwijl MILLET met dit leven van huis uit meer intiem verwant was. MILLET zag meer het geluk in het boerenleven dan VINCENT, die den kant van het harde werken, het schrale bestaan, de sociale nood zag en openbaarde.

In dat leven op het land in de heistreken kon VINCENT meer tot zich zelf komen, dan hij waarschijnlijk in de stad in staat zou zijn geweest te doen. Een rust, die hij voor zich zelf zocht en noodig had, zag en beleefde hij in de eenvoudige sfeer en in het rustige bedrijf van het landleven. Onderbewust vond hij dit alles geopen­

baard in wat hem in dit landelijke onder oogen kwam.

Zoo was een boerenwoning een direct tot hem sprekend ding, het lag daar in de vlakte, er was wat geboomte om heen en bosch tot achtergrond. Wat zou het er toe doen, van welken kant hij het geval nam? Maar zoo heel een­

voudig zal dit alles toch ook weer niet geweest zijn. Wij hebben maar eens links naar de afsluiting van het bosch te zien, naar de aardige verhouding van den boom rechts tot de massa van het dak en dit alles weer in verband tot de grootsche intensiteit van het licht in de lucht, het stukje wijkenden grond, dat nog even licht vangt, rechts tegenover de massa van het lage gewitte muurtje links, om aan te voelen, dat het toeval zulke mooie verhoudin­

gen en arrangementen niet brengt, en dat in dit alles een

(7)

VINCENT VAN GOGH.

BEELDENDE KUNST, 17DE JAARGANG No. 26.

(8)
(9)
(10)

V I N C E N T V A N G O G H .

B E E L D E N D E K U N S T , 17DE J A A R G A N G N o . 27.

(11)

B E E L D E N D E K U N S T 21

ordening is van den menschelijken geest. Hoezeer dit ai- les er in de werkelijkheid ook geweest is, op deze wijze den nadruk op de deelen te doen vallen, wat uit het bin­

dend en concipieerend vermogen van den schilder ont­

staat. Maar niet om het verhaal van een poëtisch natuur­

moment heeft deze voorstelling beteekenis, het is wer­

kelijk het plastische, het nadrukkelijke verbeelden, dat het accent er aan geeft. Men voelt het huis in de eerste plaats als een massa, een klomp van massalen onder­

bouw, met het dak in loggen, zwaren vorm er op. Zoo staat het er als iets, dat gezien is, niet analyseerend naar de werkelijkheid, maar gezien als een stuk na­

geleefde realiteit, het heeft eenigszins een visionaire waarde. In de wijze, waarop die verbeelding dan gege­

ven wordt, zien wij, dat er een hartstochtelijkheid en hevigheid is in het uitbeelden zelf. Men moet daartoe maar eens het lage gewitkalkte muurtje bekijken, en zien, hoe bewogen dat geschilderd is, en hoe de karak­

teristiek van venster en deur gegeven is als van dingen, waaraan men meer velerlei vermoedt, dan men in wer­

kelijkheid te zien krijgt. En hoe scheef en eigenaardig van stand het muurtje ook is, wanneer men het goed waarneemt, ziet men toch, dat de schilder de karak­

teristiek van zeer nabij gekend moet hebben. Let men er dan op, hoe het ingedeukte dak aan die zijde bij het muurwerk aansluit, hoe innig het verband is, dan be­

merkt men, dat de schilder de karakteristiek van het geheel in sterke mate beleefd moet hebben.

In den langen muur geeft hij vensters met ruitjes en blinden, deuren en luik; op schijnbaar grove wijze duidt hij alles aan. Maar een geheel is dit in alle onderdeelen, het hangt samen als dat, wat eenheid van kleur en vorm gekregen heeft door tijd en atmosfeer; en het rondschar­

relende vrouwtje er bij is in die intieme wijze met het geheel verbonden, dat men aan een opzettelijkheid van stoffeeren hier niet denkt. En dan de eenheid van het groote dakvlak met het geveltje, de pracht en de kracht van dit dak tegen het krachtig blinkende licht van den hemel uit, en dan even die stam met trekken als een schril en actief accent er bij, de rust van het landelijke en de toch eeuwig Woelende machten.

27 Voor het komische zou men meenen, dat V I N C E N T , de somber ernstige figuur uit zijn Hollandschen tijd, niet toegankelijk geweest is. Een skelet schilderen met een brandende sigaret tusschen de tanden, men zou nog wel eens goed willen nagaan, of het wel werk van zijn hand is. Intusschen valt hieraan niet te twijfelen, wij hebben dus met een moment van humor te doen, dat, in zijn Hollandschen tijd althans, bij hem zeer weinig voorkomt.

Het kan zijn, dat men het onderwerp terugstootend vindt, dat men er niet op wenscht te kijken, dat men het uit zijn omgeving wil weren en zegt, het leelijk te vin­

den. Dit is een houding tegenover zulk werk, die ieder vrij staat; men zal zijn weerzin ook niet licht kunnen onderdrukken. Voor wie echter kunstwerken iets anders zijn, dan aanleiding tot het bepalen van de subjectieve waardeering, moet zulk werk iets inhouden, dat toch altijd de belangstelling blijft boeien. Immers men kan zich dezelfde voorstelling denken en dan zoo geschil­

derd, dat mén het werk veel zwakker vindt; er is dus iets van een kracht, een openbaring van een bepaalde wijze van beleven van dit motief, wat de eigenaardige spanning in het werk uitmaakt. Gegeven het minder aantrekkelijke van het onderwerp, moet er toch nog eerst een geest zijn van dit vermogen en kunnen, om er zooiets naar te maken.

Wat direkt kan treffen voor iemand, die eenigszins weet, waar hij in kunst naar te kijken heeft, is de krachtige

breede opvatting van het geheel, de sterk zich uitspre­

kende persoonlijkheid, die men er in vindt. Zonder het geval hevig en sterk te beleven kan iemand er niet toe komen, het zoo te maken. AI direct in de sterke accen­

tueering van licht en donker voelt men den opzet van een sterk impressief waarnemen; met het schilderen van de tegenstellingen van dien aard, zooals men die bloot waarneemt, is het niet gedaan. Iemand, die dit zoo be­

leeft, in deze licht- en donkertegenstellingen, moet een gepassioneerde natuur zijn, er moet activiteit aanwezig zijn en iets van een driftige wil, om tot die conceptie te komen.

Het is dit levend accent, wat het geheel zoo'n beteeke­

nis geeft, en wat men ook uitgebeeld vindt in de plasti­

sche kwaliteiten van het werk, die geen resultaat zijn van een langzaam analyseerende beschouwing, maar al het woelende en driftige naar voren brengen, ons doen voelen, dat spontaan een nieuwe eigen verbeelding van het geheel gegeven wordt.

In de wijze van uitbeelden is de vorm machtig en sterk gezien als een domineerende totaliteit in den kop. In eigenaardig knoestige wijze is hij gegeven, als waarmee VINCENT destijds de koppen van knotwilgen als geragde verwringingen uit te beelden zocht. In groote massa s geeft hij de onderdeelen in den kop aan, alles breed als een stuk sterke visie. Het is sterk en groot, zooals hij de hardheid van den schedel te verbeelden weet, dit meer dan het stoffelijke, wat de oude meesters op het oog hadden, en toch ook weer op zijn wijze en naar den geest van zijn tijd de stoffelijkheid er van voldoende verbeeldt. In den omtrek van den schedel ziet men, dat hij de lijn als een grootsche beweging vat, en is het tegelijk belangrijk daarbij waar te nemen, hoe die om- trekslijn in den achtergrond overgaat, en het picturale gevoel van kleur en tonaliteit daarmee gewekt wordt.

Wat vaag schijnt is in werkelijkheid een echte plastische verbeelding, en men voelt nuanceeringen in de lijn, die er een gevoelig iets van maken, anders dan het begrip van een omtrek zonder meer er in uit te beelden. Het inloopen van de holte bij het jukbeen, de verhouding van het voorhoofd tot het bovenvlak van den schedel, dit alles vindt men in de eigenaardige ingewikkeldheid van den schedelbouw op geniale wijze opgelost. Met het raggen van het licht op den top van den schedel en de wijze waarop hij de schaduw in het wandbeen en met die enkele vegen in de schaduw van het voorhoofd aan­

geeft, ziet men dit alles als een breed en plastisch voor­

stellingsvermogen. De drift tot schilderen zit er op dat oogenblik bij den schilder in, naar sierlijkheid en mooi­

heid van peinture vraagt hij niet, het is alles de direkt- heid van het sterke beleven in dat oogenblik.

Hoe sterk en sprekend doet hij het vooruitstekende neusbeen tegen de donkere oogholte naar voren komen!

Toch is met dat weinige en in de eenvoudig plastische wijze, waarop hij dit doet, geheel tot uitbeelding ge­

komen, wat hij in zoo'n moment te zeggen heeft. Vooral de diepte van de oogkas is in de kleur mooi uitgedrukt, en het is verrassend te zien, hoe hij boven het oog in zoo'n vlakke veeg een schamplicht in die schaduw geeft, die zoo sterk ineens de plastiek van een hoek geeft. Hier tegenaan dan het scherpe kantlicht op dien ooghoek, de verdere plastische accentueering van het jukbeen, met dien ongeveer horizontaal verglijdenden lichtrand er op, het instellen van de onderkaak, zoo scherp en kantig, het is alles een bezeten zijn in dat moment. Natuurlijk zou het VINCENT niet zijn in dien tijd, wanneer de tan­

den niet met intensiteit op elkaar klemden, als wij hier zien; die kracht en wat men meent, dat nog uit die oogholten loeren mag, is geheel naar den aard van

(12)

28 B E E L D E N D E K U N S T

iemand, die toch al in de gewoonste bijzaken op zijn schilderijen de neiging had, om alles anthropocentrisch te interpreteeren. Het is van hem niet anders te ver­

wachten, wanneer hij aan zoo'n sujet gaat, dan dat hij het zal beleven. „Vreemd en van de gewone lijn af­

wijkend mag de techniek van groote meesters zijn,"

schrijft hij ongeveer, „maar hun werk zal leven."

Die levende drift wordt men ook gewaar, wanneer men de halswervels bekijkt. Het is alles anders dan de wer­

kelijkheid van de dingen, een werkelijkheid, die VINCENT aardig goed gekend heeft, maar het is een geniale inter­

pretatie om er dit van te maken. Wanneer men goed waarneemt, hoe hij een penseelstreek daarin neerzet, dan zal men voelen, dat daarin iets van de volheid van ziin geheele persoonlijkheid geopenbaard is. Dit is er ook in de drift en volheid van vormen, waarin hij een sleutelbeen schildert, en dat wat men van de ribben gewaar wordt. Bekijkt men dat goed, dan ziet men ook, hoeveel meer subtiel plastische détails daarin gegeven zijn, dan men aanvankelijk meent. En heeft men den geest van zulk werk in zich opgenomen, dan zal de vraag van het eigenlijk „mooi" vinden niet veel betee- kenis meer hebben.

28 Wanneer VINCENT in Holland uitgewerkt is, als hij voelt van de hei en van het boerenleven gezegd te hebben, wat hij er voorloopig van bedoelde, dan komt het besef in hem op, dat er nog een nieuwe openbaring moet naderen, waaraan eerst nog een tijd van donker woelen en zoeken en innerlijke onzekerheid moet vooraf gaan. Hij trekt door België naar Frankrijk, en komt hier tegenover een andere wereld en tegenover andere ideeën en invloeden te staan, die hij langzaam aan zal ver­

werken en naar den aard van zijn persoonlijkheid zal weten op te lossen.

Het leven was hem in die dagen pijnlijk en moeielijk ge­

noeg, zoodat men er van versteld staat, hoe van werken nog sprake kan zijn, wanneer men daar eenig inzicht in krijgt. En toch voltooide hij in dien tijd dingen, die genoeg onze bewondering gaande kunnen maken, ook nu nog in zooveel later tijd als het hier gereproduceerde werk, en dat zeker voor het nageslacht altijd zijn betee- kenis zal blijven behouden.

Het panorama van een stuk stad, onder de even neve­

lige atmosfeer van een mooien, ruimen hemel is altijd een attractie voor de schilders geweest sedert de 17de eeuw. Het is een onderwerp, dat een zekere bekoring heeft vanuit zich zelf, zoodat men nog heel wat behagen er aan kan hebben', wanneer het zelfs door tamelijk middelmatige schilders gegeven wordt. Te meer kan het interesseeren, wanneer, zooals hier, de ernstig groote verbeelding er van gegeven is als slechts weinigen te bieden hebben, en als men zich uit de 17de eeuw herinnert uit het werk van HERCULES SEGHERS, dat ook in andere opzichten punten van overeenkomst met dit van

ViNCENT vertoont, zooals zij ook beide moeilijkheid van de levensomstandigheden gemeen gehad hebben.

Hier is het nu niet het stadsbeeld op zich zelf, wat het fascineerende van het werk uitmaakt, het is de kracht, waarin wij het voor ons zien, de openbaring van het sterk en machtige beleven van die uitschuivende massa van huizen, de dwingende perspektief van het geheel.

Wij nemen niet waar, dat de schilder constateert, hoe dat alles voor hem ligt, wij voelen ons opgenomen in de kracht van beleven, in de dwingende heftigheid van de openbaring, wij voelen, dat wat die waarneming in hem tot iets levends maakt, het essentieele van het werk is.

Van directe compositie is hier geen sprake; het geval heeft hij uit een venster waargenomen. Maar de wijze,

waarop de nadruk op bepaalde punten gelegd wordt, het accentueeren van licht en donker in den voorgrond, de levendigheid van al die tegenstellingen, dit is alles iets, wat in die wijze ontstaat, voor den schilder van zelf sprekend, wanneer iemand met dat eigenaardige tempe­

rament als het zijne voor het geval komt.

Dan gebeurt het wonderlijke, dat in al die vormen het levende en rythmische komt, dat alles van zelf zoo uit de hand gaat loopen, met een lichter accent hier en een zwaarder daar, en dat het vibreerende en tintelende ontstaat, wat wij als het levende beeld van het stadsdeel gaan aanvoelen, wat in onze fantaisie dat eigenaardige te weeg brengt, waarin wij zooveel meer beleven en associeeren dan het weinige, dat wij waarnemen. Het vervuld zijn in zoo'n motief, het innerlijk beleven in den schilder gaat in ons over, en in die expansie van ons gevoel beleven wij het aesthetisch genot, dat wij aan zulk werk hebben.

Intusschen realiseert men zich niet direct, wat men eigen­

lijk ziet en waarneemt van de voorstelling. Het zijn strepen en vlakken, lichte en donkere plekken, wat ge­

boomte er tusschen, en daar loopt het mee af. Het gaat ook om den hoofdindruk, en daar hebben die détails slechts een aanvullende waarde in. Evenwel bouwt zich het geheel uit al die deelen op, en wanneer de schilder niet in al die deelen de bepaalde houding van zijn geest, de drift van zijn verbeelden te geven weet, dan zullen de zwakke plekken storend werken en spoedig uit het geheel vallen. Wat is het volhouden van die bepaalde geestes-gestemdheid in alle onderdeelen, die toch de groote werking van het geheel bepaalt.

Daarom zijn ook die onderdeelen op zich zelf weer be­

langrijk te zien, al was het slechts als controle om gewaar te worden, of men zich niet aan de illusie over­

geeft, zoo'n geheel naar zichzelf te interpreteeren, alsof men niet de eigenaardigheden, het essentieele van den schilder zag.

Men mag zich wel even denken, dat zulk werk niet veel meer is dan durf! Wanneer men echter soortgelijk werk ziet, dat wel manier is maar geen inhoud heeft, dan zal men spoedig tot bezinning komen. Want kijkt men die witte muurpartijtjes eens goed aan, dan komt men tot de ontdekking, dat daarin veel meer steekt van houding en stand en van karakteristiek, dan men begint te mee- nen, en dat de wijze, waarop de schilder de kleur er van uitdrukt, en het in de open lucht verweerde, de „patina", dan krijgt men het besef, dat hij meer dan oppervlakkig zich daarin verdiept moet hebben. Dan wat men ziet en beleeft in houding en stand van die schoorsteenen, en hoe de schilder die openbaart, zoo, dat wij ze als com­

plex aanvoelen: vele schoorsteenen, en ze niet afzonder­

lijk gaan tellen, doet ons weer dat eigenaardige beleven, hoe de schilder in die veelheid een eenheid te bren­

gen wist.

Men voelt dan een voorplan, dat als een gesloten complex werkt, en krijgt daarachter de uitschuivende massa van wat in het tweede plan ligt, en in de nevelige atmosfeer voor een deel opgezogen en geboden wordt. Hierin zegt of voelt men strepen en plannen, die de suggestie van een rommelige veelheid geven, maar al die onderdeelen hebben hun bepaalde houding in het geheel, tot in de eigenaardige en fijne karakteristiek van de profielen, die men aan de grens vindt. Daarachter dan de illusie van nog meer uitschuivende ruimte, totdat het geheel in de lucht over gaat. En dan de hemel in mooie expan­

sie over dat alles heen, met de pracht van een lichtende fijnheid, een breed en mooi accent met den bewegelijken gang van de wolken; de openbaring van aarde en lucht in een stuk stoute en fijne verbeelding gegeven.

(13)

V I N C E N T V A N G O G H .

B E E L D E N D E K U N S T , 17DE J A A R G A N G N o . 2 8 .

(14)
(15)
(16)

V I N C E N T V A N G O G H .

B E E L D E N D E K U N S T , 17DE J A A R G A N G N o . 30.

(17)
(18)

V I N C E N T V A N G O G H .

B E E L D E N D E K U N S T , 17DE J A A R G A N G N o . 29.

(19)

B E E L D E N D E K U N S T = -29

29 Het was wellicht door het leven in de hei, de een­

zaamheid, de stilte, zooals hij in zijn brieven ook schrijft, dat hij naar de stad gedreven werd en daar dan in de verandering van het onderwerp weer het eerste van dat nieuw ontwakende in hem naar voren kon brengen. Hij begint alles op een andere wijze aan te zien, na het zware, massale en donkere van zijn Hollandsche periode;

in wat wij hier reproduceeren, komt reeds veel van dat nieuwe naar voren.

V/at wij hier zien van huizen, heeft met het mooie van een stadsbeeld niet te maken; veeleer is alles gewone revolutie-bouw. Het troostelooze van zulke woningen kan naar een bepaalde zijde onze belangstelling aan­

doen; iets van dat troostelooze uit te beelden, in visueele verbeelding om te zetten, kan een waarde krij­

gen van geheel anderen aard, en wat zoo gezien, zonder meer, afstootend op ons kan inwerken, is in staat om de aesthetische belangstelling te boeien.

De kunstenaar neemt geen andere dingen waar dan zijn medemenschen doen, maar in de eigenaardigheid van zijn persoonlijkheid krijgt dit alles een andere betee- kenis. Rechts is een hoog muurvlak als afsluiting van het geheel, maar de hoogheid van dit muurvlak wordt meer dan een maat-inhoud, wij voelen zooiets rijzen als een verbeeldings-moment van den schilder, en het kan machtiger aandoen en grootscher, dan heel hooge ber­

gen, die men op schilderijen van andere schilders vindt.

Die andere schilders behoeven in de techniek niet minder knap te zijn, dan VINCENT, wellicht overtreffen zij hem daarin; zij geven de maten en verhoudingen allicht nauwkeuriger weer. Waarin ligt dan het geheim van die werking?

Of men in laatste instantie geheel in staat zal zijn het wonder van zoo'n werking te verklaren, blijft nog de vraag. Voor het voorstellen van hooge bergen met sterke maat-associaties is op een exacte wijze, in die exactheid zelf, de begrensdheid van de voorstelling gegeven. Men neemt aan zulk werk waar, dat alles precies en correct is uitgebeeld, de kunstenaar, die dat uitbeeldt, is aan de grens gekomen, er blijft niets verder over. Hier is het andere. Alles wat hier in dén vorm gegeven wordt, voelt men aan als een niet geheel gegrepen iets, er is een zoeken in, een tasten; het ondefinieerbare andere wenscht de kunstenaar van zoo'n massa te geven; wat hij aan die massa beleeft, het is dat beleven er van en niet die massa zelf, wat hem hanteert. Hoe het psycholo­

gisch proces nu in zijn werk gaat, dat hij in het aan­

schouwen van een kwantiteit stoffelijkheid daar die werking van ondergaat, behoeft hij niet te verklaren, en hij zal zich om die verklaring niet bekommeren; het zoo te beleven is hem alles.

Wij voelen die muurmassa als rijzig aan, hebben het besef van de ruigheid van het materiaal, het is zoo geaccentueerd, dat het besef tot ons komt, dat dit alles in weer en wind zóó geworden is. De associatie-com­

plexen, die heel niet in ons werken, worden ons klaar uit de gekartelde eigenaardige contour van de steenen, uit de eigenaardige en persoonlijke techniek, waarin hij de stoffelijkheid van het steenwerk openbaart. Dan is er nog de zekere schuchterheid, die men, niettegenstaan­

de al het groote en breede, in dit werk voelt, en die ons het besef brengt van een zekere eerbied en ingetogen­

heid, die den maker zelf tegenover het wonder van zijn werk vervult. Dit vindt men uiterst weinig in de werken van hen, die glad en vast hun voorstellingen maken van veel grooter afmetingen van gebergten, en het is de afwezigheid van dit gevoel in hen zelf, wat het ook in gebreke doet blijven in ons bij het beschouwen.

Zooals men dit stuk muurwerk ziet, openbaart zich daar­

in de kwaliteit die VINCENT eigen is, dat hij de realiteit durfde aanzien, dat hij geen behoefte had om vormen of voorstellingen, die als traditioneel mooi gelden, te zoeken, dat hij het wonder in alles wist te openbaren, omdat hij dat wonder in zich zelf had. Zoo rijst het sober en sterk als afsluiting van de voorstelling naar rechts en als punt van uitgang tegelijk. Want vanuit deze massa interpreteeren wij het geheel, en wij voelen dit als een stuk hoekbouw, met wijkende ruimte er achter, en niet als een ruimte met huizen en een hoekbouw er voor.

In het midden hebben wij een lager gebouw, dat als karakteristiek van den Belgischen bouwtrant, anders dan de Hollandsche, gegeven is. Het is leelijk, nuchter en slordig als gebouw op zich zelf, als men dit van de onaangenaamste soort van bouwwerk zich voorstellen kan. Toch weer dat wonderlijke, wat ons in de voorstel­

ling er van fascineert. Domineerend hierin zal wel zijn, dat wij zoo sterk voelen, dat het toch een stuk van het leven is, dat zijn gekneusdheid door de tijden gekregen heeft, en waaraan VINCENT al deze karakteristieken nog te sterker onderstreept. Het is het wonderlijke van de aesthetische interpretatie van het leelijke, wat men hier ziet. De levende wijze, waarop VINCENT dit alles geeft, is het geheim van zijn kracht over ons. Hij ziet zoo'n brok in de essentieel groote vormen, het logge blok, dat het geheel is, met het geknikte dak er bovenop. En dan zijn al die vormen, de omtrekslijnen en al de onderdeelen op die eigenaardig gevoelige wijze uitgebeeld. Het is altijd breed genoeg, zooals hij de lijnen en vormen aan­

duidt, en toch is niets van het rotterige gespaard, wat die vormen na een tijd kunnen hebben. Het teekenen van een dakraam is op een wijze gegeven, waarin men voelt, dat hij niet weifelt; men denkt wel eens aan een wille­

keurig verdraaien van de vormen, maar bij nader over­

denken bemerkt men altijd, dat daar een wil en bedoe­

ling onder zit. De openbaring van die wil en bedoeling zal bij hem niet bewust gebeuren, in hem is dit, zooals bij elk kunstenaar, een noodwendig gebeuren; zij schep­

pen zich een techniek, een uitbeeldingswijze, die van zelf uit het diepst van hun persoonlijkheid ontstaat.

Wanneer men daarachter nu nog links het hooge gebouw ziet, met de eigenaardige kale leegheid van het groote muurvlak, en voelt, hoe dit in de ruimte opstaat, zoo leeg en kaal, dan ontspeurt men allicht, dat dit een heel bepaald sentiment van den kunstenaar is. Het is de wijze van zien, het schrale aangeven van een gootlijst, het magere en armzalige van de schoorsteenen, die als een troosteloosheid tegen de lucht op staan, en toch met dat wonderlijke er aan, wat den kunstenaar fasci­

neerde, en hem dit merkwaardige werk deed maken.

30 In Parijs zag VINCENT het leven op een andere wijze voor zich dan in Holland. Onder invloed van de impressionisten komt hij tot een nieuwe en meer klare zienswijze. Het eerst noodige was, zooals hij schreef, ,,éclaircir ma palette". Het is wel wonderlijk, hoe vlug hij zich aan dat alles heeft kunnen aanpassen, hoewel hij impressionist in den eigenlijken zin nooit geweest is.

Het mysterie, dat achter de dingen geborgen ligt, heeft hem nooit geheel los gelaten.

In het Parijs van dien tijd, waar toen nog zooveel schil­

ders waren van het elegante leven, moet men werk als dit wel vreemd aangekeken hebben; men was er dan ook meerendeels van overtuigd, dat men in zulk werk met vreemde afwijkingen te doen had. Wat toenmaals moderne schilders als MONET, DEGAS of RENOIR, naar het leven maakten, was toch in vergelijking tot dit meer schilderij. Hoe direkt zij dat leven ook namen, iets in de compositie en in de kleur, een „belle-peinture" was

(20)

30 B E E L D E N D E K U N S T

toch altijd de hoofdzaak, het moest een mooi geheel zijn als schilderij; men denke hierbij maar eens aan een schilderij als „Le bon bock" van E. MANET. Zoo ruig en eigenaardig direct gezien als dit werk van VINCENT was dat der voorgangers niet, en al zijn wij door later imitatie aan deze vormen en opvattingen meer gewend geraakt, wij kunnen ons toch wel voorstellen, hoe vreemd dit werk aangedaan moet hebben.

Dat men het „leelijk" vond, moet natuurlijk zijn, vooral voor de Franschen. Men was nog niet geneigd, zulk werk positief te zien naar de neigingen en bedoelingen van den schilder zelf, men zag het alleen negatief en somde alles op, wat er van de mooie oude schilder-traditie niet in te vinden was. Maar VINCENT was niet in de eerste plaats schilder. „Ik ben een vriend van menschen vooral"

schrijft hij. De mensch en het psychische probleem van den mensch is, wat hem hanteert. Hij zoekt dit niet in dc karakteristiek van een bepaalde handeling, het is juist meer het onbestemde, dat hem telkens bezig houdt.

Hier is geen figuur, die op een bepaalde wijze bezig is, het is juist dat zoo zinnend voor zich heen kijken, zonder misschien bepaald te weten, waaraan te denken, wat hij in houding en doen van de figuur uitbeeldt. En richt men zijn attentie eenmaal hierop, dan zal men gaan aan­

voelen, dat hij in houding en beweging dit op uitste­

kende en zeker ook op oorspronkelijke wijze gegeven heeft.

Eenige tendentie tot het koket behandelen van de voor­

stelling heeft hij niet, men zou eer de uitbeeldingswij ze grof en ruw kunnen noemen, zooals men dit destijds wel gedaan zal hebben. VINCENT was zich dit alles wel bewust; reeds in zijn Hollandschen tijd schrijft hij: „ik wil dingen maken, die sommige menschen treffen, ik wil dat men van mijn werk zegt: die man voelt diep en fijn, niettegenstaande mijn zoogenaamde grofheid, begrijpt Ge, misschien juist wel daarom." Maar wat voor grof aangezien werd, was alleen wat niet naar een conventio- neele wijze gemaakt was; dat hij fijn is van verbeelding, zal men nu zoo licht niet meer ontkennen.

Wanneer men onbevangen zulk werk beziet, dan zal het klaar worden, dat het geheel groot en breed gezien is.

Dat er iets is, waartoe de kennis van het vak en ver­

mogen tot nabootsen niet uitreiken, dat het geheel een conceptie is, een omschepping in den geest, in welke richting hij later nog veel verder zou gaan. Dat tafeltje is daar in zoo'n bepaald intérieur, en die vrouw is daar de accidenteele verschijning. Maar VINCENT beeldt een eenheid in dat alles, een totaliteit van massale waaide in de figuur en het tafeltje, het er op staande glas en de lucifers-pot, alles als de eenheid van een stuk leven, waarvan hij den zin, de innerlijke noodwendigheid op dat oogenblik sterk voelde. De vrouw zit niet voor de eerste maal in zoo'n gelegenheid, en het geheel van de sfeer van het intérieur heeft VINCENT op sterke wijze als iets eigenaardigs tot openbaring gebracht. Juist in die eigenaardige afwijkendheid van zijn vormen, juist in dat niet glad-imitatieve, wordt het ons helder, dat het hem om het reproduceeren van het geval niet in de eerste plaats te doen is, dat iets van een eeuwigheidsbesef zich openbaart.

Vandaar dat zulk werk tegen kritiek bestand is, dat bij alles, wat men er van opnoemt als ontbrekend, er toch altijd de wil is, de sterke wil, die dit tot stand bracht uit een overtuiging, uit een noodwendigheid van doen, waaraan door hem zelf ook niet te ontkomen was.

Bekijkt men zulk werk met de noodige aandacht, dan zal men zelfs zien, dat het gezicht met een bepaalde innigheid en toewijding geschilderd is. Zoo teer en fijn, hoewel breed, schildert iemand niet een vrouwengezicht,

zonder van menschen te houden, en wil men zich eens dieper realiseeren, wat zoo'n uitbeelding beteekent, dan moet men een lief uitvoerig vrouwenportret ter verge­

lijking nemen, als door anderen in die jaren gemaakt werd. Het zijn alleen de sterke, die vergelijkingsmate­

riaal kunnen leveren, dat het hier tegen uithoudt. Ook nog, wanneer men de fijne blankheid van kleur ziet van het gezicht, en dit weer in de juiste verhouding voelt tegen de donkere krachten in het haar en den hoed, of tegen het fijner grauw van het tafelvlak, dan zal men ook al om die kleurkwaliteiten het werk kunnen be­

wonderen.

Dan is het geniaal van karakteristiek in onderdeelen als de houding der handen en armen. Natuurlijk is de tee-

kening van de linkerhand afwijkend van de normale voorstellingswijze en gangbare plastische opvatting, maar in Boedha-beelden uit het Oosten, kan men over­

eenkomstige constructie van handen zien. Bekijk intus- schen die vormen eens goed, neem het karakter van die lijnen in U op, en vraagt U af, of alleen uit stumperig­

heid iemand tot zoodanige uitbeelding komen kon. De hand zoo gezien houdt een verbeeldingsmoment in, dat sterk de openbaring is van wat naar zijn persoonlijken aard deze kunstenaar daarvan te zeggen had. Die eigen­

aardige karakteristiek vindt men terug in de wijze, waarop hij de kleedij der figuur schildert, in de wijze waarop hij het wonderlijke van die hoed op het hoofd uitbeeldt en waarin hij toch door alles heen zoo sterk aanduidt, op wat bepaalde wijze die hoed gedragen wordt. En deze karakteristiek van uitbeelding is een krachtig accent, dat door het geheele werk gaat.

31 Stilleven is iets, dat den Hollanders ras-eigen is.

VINCENT heeft ook veel stillevens geschilderd, vooral in zijn Hollandschen tijd; het is, wat hem als schilder een fundament onder de voeten gegeven heeft. Wanneer hij in later tijd zijn uiterste extravagances schildert, voelt men toch altijd den grond van de werkelijkheid er onder, en is hij daarin bewaard gebleven voor een verbeelden, dat inhoud en symbool representeerde zonder beeldende kunst te zijn.

Het stilleven, dat wij hier zien, is voor de hand weg­

genomen; men kan het zoo aantreffen in een Parijsch café. Dat is dan een geheel, zooals ieder het waarneemt, maar niet op deze wijze beleeft; er is iets van een vreem­

de desolatie, zooals VINCENT het verbeeldt, een stilte, die bet gevoel van verwondering omtrent dat vreemde open­

baart. Men vraagt zich nu af, wat het geheim van zulk werk is, waarin het steekt, dat iets zoo eenvoudigs en zoo alledaagsch ons in die eigenaardige sfeer kan ver­

plaatsen, waarin VINCENT dit gevoeld heeft. Men kan zich soortgelijke stilleven-voorstellingen voor den geest halen, men weet, dat ze tamelijk knap geschilderd zijn en de feitelijkheid van het geval goed representeeren, en dat zij toch dat missen, wat wij hier vinden. Het is de sfeer van het leven, die VINCENT aan dit geheel heeft uitgebeeld, dat bijzondere, wat in dien bepaalden toe­

stand van zich zelf hij daar als een geheel eigen iets aan beleefde.

Wanneer men dit gevoel aan zulk werk ondergaat, en men heeft neiging naar den oorsprong van dit gevoel te zoeken, daar een verklaring van te geven, dan bemerkt men, dat dit niet zoo eenvoudig gedaan is. Schuilt het geheim in de waterflesch en hoe die in bepaald verband staat tot het glas, zoo, dat het voor ons niet is: een flesch en een glas, maar dat de schilder daarin een in­

niger rapport geopenbaard heeft? Men kan zeggen, dat hij de verhouding van de twee dingen op een innige wijze gezien heeft, op de wijze zooals anderen, en hij

(21)

VINCENT VAN GOGH.

BEELDENDE KUNST, 170E JAARGANG No. 31.

(22)
(23)
(24)

VINCENT V A N GOGH.

BEELDENDE KUNST, 17DE JAARGANG No. 32.

(25)

B E E L D E N D E K U N S T 31

vaak in zijn Hollandschen tijd eveneens, een moeder met een kind schilderen en dan de suggestie geven van iets anders dan louter de voorstelling van een groot en kleiner mensch. Het rapport, waarin hij deze beide din­

gen ziet, openbaart een vertrouwdheid met het onder­

werp, die doet vatten, dat men, voor de eerste maal in een Parijsch café komend, niet direct deze dingen op dezelfde wijze kan waarnemen en beleven. Het is dat eigenaardige accent om zoo te zeggen in het levens­

geheel van deze dingen, wat hij in het geheel van de omgeving doorbeeldt en daarmee het vertrouwen in dien toestand, het noodwendig zoo zijn er van, versterkt.

Want nu komt ook het tafelvlak er bij, dat in deze waar­

de gezien is, waardoor het geheel van glaswerk en tafel zich op intiemer wijze aaneensluit, en deze tafel weer in de ruimte van het intérieur in aansluiting tot den er bij staanden stoel, met den wand en de vensters er achter en den kijk op straat. Iets van een nieuwsgierigheid van waarnemen houdt dit alles niet in, het is het beleven er van in den zin van iets eigens en diep gekends, dat er zich in openbaart en den geest van het geheele werk doordringt. Het is een stilleven, dat niet meer als visueel geval bedoeld is, hoe goed de schilder het ook waar­

neemt; die waarneming op zich zelf is het doel niet, slechts middel; de bedoeling is geweest de sfeer van dit stuk leven te openbaren en het is er van het leven, al zijn er ook geen figuren in; het is er machtiger en ster­

ker dan in groote schilderijen met vele figuren, die daar­

bij dan nog een beroemd moment uit de wereldgeschie­

denis voorstellen. Wanneer men dit alles kan beleven, zooals ik het hierbij gebrekkig uitdruk, dan kan men zich iets van JOZEF ISRAËLS in herinnering brengen. In het Museum Mesdag vindt men van zijn hand de schil­

derij „Niets meer", waar de man bij het doodsbed van zijn vrouw zit, en waar men links een tafel bij het raam ziet, waarop een Raerensche kruik staat met een glas er bij, en in welk stuk stilleven de tragiek van dat heele werk tot uitdrukking gekomen is, misschien sterker dan in de figuren zelf. Zooiets in JOZEF ISRAËLS en in dit werk van VINCENT is van een gelijke sfeer; het is alleen verschil in tijd; wat aan de uiterlijkheid van verbeelding en voorstelling verschil geeft. In beide voelt men zeer sterk aan, dat zij schilders zijn met sterk antropocentri­

sche neigingen, dat zij den grond van het menschelijke in alle onderdeelen van hun werk openbaren, dat zij in alles doen voelen, dat het voor hen beteekenis heeft in rapport tot het menschelijke.

Om dit te bereiken, moeten die schilders langs andere dan langs analytische wegen gaan. Zij moeten dat, wat de dingen openbaren als niet nieuw meer er aan te zijn, als gegaan te zijn door handen met alle gevaren van kwetsuren; dat wat aan schrammen of bulten er aan kan zijn of aan slijtage evenals aan den mensch zelf, hebben zij op sterke wijze te stimuleeren. Zoo heeft men hier den omtrek van de tuit van de karaf even aan te zien, om te bemerken, hoe VINCENT ons doet vermoeden, dat die langer in gebruik is. Het onderbreken van die zwarte contourlijn, wat onderbewust de gewaarwording geeft van het uitgesplinterde, is niet de toestand van zoo'n ding, waarin het nieuw van de fabriek komt.

Beziet men dien geheelen omtrek, dan ziet men daaraan een verzwiktheid, een uit den vorm geraakt zijn, zooals de werkelijkheid daaraan wel niet beantwoorden zal, maar de schilder geeft iets, van wat hij waarneemt op versterkte wijze weer, omdat hij naar dien kant onze belangstelling wil richten. Zoo is het ook met den om­

trek van de geheele karaf; essentieel goed en soliede staat die op tafel, ze is een symetrisch ding, maar juist even voelbaar afwijkend zijn de vormen, zoodat onder

de objecten van dat soort deze karaf een herkenbaarheid krijgt, een eigenheid, waardoor ze van de anderen te onderkennen is, een individualiteit, zooals ook elk mensch eigen is. Beziet men op deze wijze het glas, dan voelt men dat daarin eveneens die fijne karakteristiek gegeven is. Nu kan men al zulke kwaliteiten accentu- eeren als schilder, en bijzonder vervelend worden, omdat men het veel te grof of te droog doet. VINCENT zou hier waarschijnlijk zeggen, dat hij niets gedaan heeft, dat alles van zelf zoo uit de hand loopt. Het is natuurlijk ook zoo voor hem, en het is het geheel vervuld zijn van dien persoonlijken kijk, wat het groote karakter aan dit werk geeft. Een karakter, dat ook in de sobere behan­

deling van de kleur en van het licht volgehouden is, wat alles tezamen de wonderlijke werking van het ge­

heel uitmaakt.

32 Bij momenten, zooals ieder kunstenaar, heeft VINCENT het geluk en de blijheid gekend, zooals wij dit in de werken van zijn Fransche periode geopenbaard vinden. Het was soms zoo machtig en hevig, dat alles als een vlam uitsloeg; in andere oogenblikken was er een rustige verklaardheid, en in enkele werken schijnt hij oogenblikken beleefd te hebben van een extaze, als waar­

voor slechts weinig menschen vatbaar zijn.

Een moment van rustig verklaard aanschouwen hebben wij in deze reproductie voor ons. Het behoort niet tot het machtigste, wat hij gemaakt heeft, maar het is zoo rustig en klaar doordrongen van een mooie helderheid, dat men zou meenen, dit werk moet zijn van iemand, die niet meer uit het evenwicht te brengen is. Toch moes­

ten er toen nog zulke zware stormen over hem heen gaan om tot momenten van nog machtiger openbaring te komen, als wij in zijn latere werken vinden.

Zin voor eenvoud heeft hij altijd gehad. Men leest zoo dikwijls in biographieën, dat iemand zoo eenvoudig was, en men gelooft het niet. VINCENT was waarachtig een­

voudig. Hij kon dit zijn, omdat hij innerlijk heel sterk was, niettegenstaande de woelingen, die hij beleefde; het essentieele kwam toch telkens boven. Wie die kracht in zich voelt, zal de uitgezochte plekken op de wereld niet van noode hebben, om daarnaar iets te maken, of zal in opzettelijk arrangement zijn kracht niet zoeken. Dit landschap, dat hij naar de natuur schilderde — hij werkte hoofdzakelijk naar de natuur — is een stuk in de werkelijkheid geweest, waarvoor alleen iemand als VINCENT diende te komen, om dit er van te maken.

Het bijzondere, wat wij er nu in zien, is altijd meer VINCENT dan het natuur-moment zelf; laten wij dit be­

denken. Hoevelen zijn er na hem gekomen, die dezelfde onderwerpen geëntameerd hebben, iets van zijn techniek nabootsten, en hoe armzalig is het afgeloopen; natuur­

lijk op dezelfde wijze als dit met de navolgers van REMBRANDT gegaan is.

Toen VINCENT in deze periode was, had hij zich zelf reeds voldoende gedresseerd om de conventie van zich af te weren. Hij zal de beteekenis van een traditie niet ontkend hebben, maar wist zeer goed, dat men die in het eind toch te overwinnen had. Hij zinspeelt daarop in zijn brieven, wanneer hij beweert, dat de traditie ver­

hindert, om tot het nieuwe te komen, nieuwe vormen te scheppen.

En nieuw is dit werk, wanneer men het vergelijkt met wat de impressionisten ten ontzent maakten; WILLEM MARIS, GABRIËL, WEISSENBRUCH, zij hebben met al hun kwaliteiten niets in zich van het nieuwe, dat hier ge­

openbaard is. Dit maakt genoemde schilders niet tot beeldende kunstenaars van minder beteekenis dan VIN­

CENT, maar het andere, het menschelijke, wat achter

(26)

32

zulk werk geborgen ligt, maakt dit werk voor den modernen mensch zoo veel meer toegankelijk, dan het uit de traditie van de 17de eeuw opgebouwde en geper­

fectioneerd visueele werk van genoemde schilders, voor wier werk ik overigens dikwijls genoeg mijn grooten eer­

bied betuigd heb. En zelfs wanneer men dit werk van VINCENT met dat van zijn hand uit zijn eerste periode vergelijkt, zal het verschil haast nog even groot zijn, als tusschen dit en dat van genoemde meesters.

Het kon er bij momenten in hem zijn zoo vol gelukkige overgave, dat hij door al zijn materieele narigheden en moeielijkheden heen schreef „le monde est tout de même un diamant de bonheur." Zoo'n oogenblik is er dan ge­

weest, toen hij dit maakte. Langs den slootrand groeit in den voorgrond een partij lissen, het is alles weelderige groeikracht, die uit den bodem spruit. Japanners had hij in het hoofd en vereerde hij. Innerlijk heeft de Japan- sche kunst waarschijnlijk niets van de wonderlijke persoonlijkheid van dezen schilder. Maar naar den vorm onderging hij den invloed, dit valt niet te ontkennen.

Met de hevigheid van zijn temperament moest hij die echter vlug verwerken, tot hij in het laatst dat alles ook weer overwonnen heeft.

De weelde Van bloemen en vruchtbaarheid, waarom hebben schilders vroeger niet in het hoofd gekregen om het te maken? Waarom werd ongeveer eerst in het mid­

den van de 19de eeuw een bloeiende boom geschilderd, en waarom maakte MILLET toen pas werkelijk arbeiden­

de menschen, terwijl toch al in den tijd van de Pharao- nen de boomen bloeiden en menschen werkten? Intus- schen gaat hier een schilder zich heel onconventioneel

- B E E L D E N D E K U N S T — — — -

te buiten aan wat hij aan de pracht en weelde van die plaatsen beleeft. Men zou neiging krijgen te denken, dat het dan toch die mooiheid en rijkdom van de bloemen zelf was, waarin het geheim zit. Vergis U niet; ditzelfde door een ander geschilderd, zal deze werking niet op U hebben en een foto naar dit natuurmoment zal na twee minuten reeds vervelend zijn om aan te zien. Het is de hartstocht en hevigheid van dit verbeelden, wat de be­

koring van het werk uitmaakt, het is de lijn en de kleur, de omtrek van die zwaard-achtige bladeren, die hij met zwarte lijntjes teekent. En deze lijntjes, kijk ze eens aan en neem ze goed in U op; het is een durf, een bruta­

liteit (ten minste anno 1888, tegenwoordig schrikt men van niets meer terug) dat zoo te doen; maar neem nu vooral eens goed waar, hoe iemand, die brutaal is zonder meer, een lijn zou zetten van een leeg karakter, in tegen­

stelling tot hier, waar zoo'n lijn een schuchterheid en een teederheid inhoudt, die juist den fijneren ondergrond van deze persoonlijkheid blijft doen aanvoelen.

Het is een spel van illuzie, deze voorgrond, hoe buiten­

gewoon is het daarachter uitschuivende land in de dwin­

gende uitbeelding van het vlakke en in de suggestie van de vitale bewegelijkheid van al de vegetatie! Als een weelde van mooie beschouwing komt dan de horizontale afsluitingslijn van opstaand koren, met enkele vrucht- boomen er langs, verderop wat groen en huisjes, een toren er bovenuit tegen de lucht. Alles gaat in het licht op, in de heldere klaarheid van een mooien hemel, alles is in fijne manier van kleur gegeven, de uitbloeiing van een stuk stil beleefde heerlijkheid in het aanschouwen

van de natuur.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om taalbarrières tussen patiënten en huisartsen te overbruggen, worden tolken ingezet waarbij door patiënten de voorkeur wordt gegeven aan informele tolken omdat zij ruim

Het besluit om niet te reanimeren of andere behandelafspraken die u besproken heeft, kunnen op elk moment door u worden herzien. Wanneer behandelafspraken zijn afgesproken op

5 De vaststelling dat het krijgen van informatie en het op de hoogte zijn van hun rechten door meer jongeren als belangrijk aangegeven wordt dan dat er

Het wordt een programma voor mensen die helemaal mee zijn met de ge- beurtenissen van de dag, maar toch nog niet voldaan zijn.. Bart Schols wil zich profileren als een

„Sociale woningen zijn uni- form en monotoon aan de bui- tenzijde, maar binnenin zijn ze kleurrijk en warm”, zegt Braet. „Bovendien doet Visite het pu-

Kortrijk wil ,met de kandidatuur culturele hoofdstad van Europa, de realisatie van een kunst- en tentoonstellingssite in de Groeningeabdij en de verdere uitbouw van het museum

Homo-, lesbische en bi-jongeren worden vaak omringd door heteroseksuele mensen in wie zij zich niet of weinig kunnen herkennen en waarbij zij het gevoel hebben ‘anders’ te

Maar in Sonja’s werk wil zij juist laten zien dat een mens na gaat Wat je ook doet in je leven, al zijn het honderd dingen, het staat ge- koppeld aan je leven en aan je dood, Het