• No results found

Reinoudina de Goeje, Line's verjaardag · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Reinoudina de Goeje, Line's verjaardag · dbnl"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Line's verjaardag

Een verhaal voor meisjes

Reinoudina de Goeje

bron

Reinoudina de Goeje, Line's verjaardag. H.J. ter Gunne, Deventer 1870

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/goej001line01_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

1

Line's verjaardag. Een verhaal voor meisjes, door Agatha.

De Klikspaan.

Dat aardige lieve meisje, dat op de eerste plaat van dit boek in zulke diepe gedachten staat en op de laatste zoo rustig ligt te slapen, heet L

INE

.

Ieder, die de prenten bekijkt, ziet dadelijk en duidelijk dat L

INE

jarig is.

Dat er evenwel eene geheele geschiedenis bij die platen behoort, ziet men niet zoo dadelijk en duidelijk en daarom zullen wij die eens vertellen.

Kijk! daar staat L

INE

na te denken over alles wat er in dit verloopen jaar al zoo gebeurde. Zie haar eens goed in de oogen en ge zult bespeuren dat ze zich iets herinnert, wat haar geen pleizier doet. Wie gaarne wil weten wat dat is, moet maar eens lezen wat er nu volgt.

Voordat we echter met dat verhaal beginnen, moeten we even mededeelen dat L

INE

een meisje was, waar meest iedereen veel van hield. Ze was vriendelijk, gedienstig, netjes, ijverig en altijd opgeruimd. Ze had, in één woord, veel goeds, maar.... ongelukkig was er een ‘maar’ bij.... ze klikte.

Eigenlijk wist ze heel goed dat het leelijk is om alles aan te brengen, maar ze deed

het toch. Ze noemde het zelve geen klikken, ze gaf er een geheel anderen naam aan,

namelijk: altijd de waarheid spreken. De kennisjes hielden echter niet van zulk

waarheid spreken en zeiden - ze hadden er groot gelijk aan: - men kan heel goed de

waarheid spreken, zonder juist alles te verklikken, en ze noemden L

INE

: ‘juffer

klikspaan.’

(3)

t.o. 1

(4)

2

Het speet L

INE

's mama erg, toen zij zag dat de vriendinnetjes gedurig boos waren op haar kind, en ze zeide dikwijls: ‘och, L

INE

, breng toch niet altijd alles aan. Ge zult maken dat niemand meer van je houdt,’ maar jawel! L

INE

luisterde niet naar den goeden raad en haastte zich steeds om alles te verklikken.

Eens op een morgen kwam zij half buiten adem de kamer ingehold en zeide, terwijl zij hare schort liet kijken, waarop een groote inktvlak was: ‘Mama, mama, kijk eens!

Dat heeft A

RNOLD

gedaan. Hij nam de pen met opzet vol inkt....’

Hare moeder liet haar niet uitpraten, maar antwoordde dadelijk: ‘de inkt is gelukkig nog nat. Ga spoedig naar de keuken en vraag of S

USE

er de vlek wil uitmaken met wat zoete melk.’

‘A

RNOLD

deed het, geloof ik, met opzet,’ vertelde L

INE

.

‘Dat geloof ik niet, L

INE

,’ hernam de moeder, ‘maar weet je wat ik wel geloof?’

‘Wat dan, mama?’ vroeg L

INE

.

De moeder wenkte het meisje om dichter bij haar te komen en fluisterde haar toen in het oor: ‘dat gij met opzet klikt.’

L

INE

kreeg een kleur. ‘Zou het je nu zoo heel veel pleizier doen, als ik A

RNOLD

beknorde of strafte?’ vroeg hare moeder.

Och neen, daar was het L

INE

niet om te doen. Ze hield veel van haar broertje en ze zag niet gaarne dat hij straf kreeg. Ze wilde maar alleen dat hare moeder zou weten hoe het gekomen was.

‘Nu, maar ik weet al genoeg als ik de vlek zie,’ verzekerde de moeder, ‘en,’ liet zij er ernstig op volgen, ‘ik zie nog liever de geheele schort vol inkt, dan dat ik mijn kind hoor klikken. Maar ga nu spoedig naar S

USE

, anders droogt de inkt er in en dan gaat de vlek er niet gemakkelijk weer uit.’

L

INE

ging naar de keuken, doch dacht zoo weinig na over de les harer moeder, dat het eerste woord, dat zij tegen S

USE

zeide, waarlijk al weer was: ‘Och, S

USE

, wil je die vlek uit mijn schort maken? Die heeft A

RNOLD

er op gegooid.’

‘Jawel, kind,’ zeide S

USE

kortaf. Ze maakte nooit veel praatjes. Ze doopte de vlek in zoete melk en waschte die toen nog een paar malen uit. ‘Ziezoo, nu maar verder voorzichtig met de inkt,’ ried zij, terwijl zij L

INE

de schort weer voor deed.

‘Ik ben altijd voorzichtig,’ begon L

INE

, doch S

USE

was al weer verdwenen en dus kon zij niet meer hooren dat A

RNOLD

zoo lomp en onvoorzichtig was, iets dat L

INE

haar anders dol graag nog even had verteld.

A

RNOLD

kreeg geen straf, maar toen hij L

INE

tegenkwam, riep hij: ‘klikspaan!

klikspaan!’ en dat vond L

INE

niet prettig.

Zij verbeterde zich echter nog niet, en als we alles wilden vertellen, wat zij zoo van tijd tot tijd aanbracht, zouden we er wel twee zulke boeken mee kunnen vullen.

We doen dat evenwel niet, want het is al lang geleden en L

INE

is nu voor goed

genezen. Ze heeft er dit geheele jaar verdriet over gehad.

(5)

3

Victor en zijne Moeder.

L

INE

had een oom en tante, die op een heel mooi buiten woonden. Die oom en tante hadden een zoon, die V

ICTOR

heette, doch iedereen noemde hem V

IC

, omdat dat wat korter was.

Die V

IC

was dus een neef van L

INE

. Hij was een paar jaren ouder dan zijn nichtje en een heel eind langer. 't Was een aardige jongen, die V

IC

; een echte jongen.

De bejaarde tantes vonden hem een woesten wilden knaap en dachten dat er niet veel van hem terecht zou komen, omdat hij liever in de boomen en op de

gymnastiekpalen klauterde, dan dat hij rustig binnen bleef zitten om boekjes of prenten te bekijken; omdat hij liever met den tuinmansjongen door het bosch draafde, dan dat hij hoorde vertellen; en omdat hij, in één woord, veel meer pleizier had als hij in zijn daagsche pak vrij rond kon loopen, dan wanneer hij mooi aangekleed en met handschoenen aan, met de tantes uit wandelen ging.

De ooms zeiden: ‘die Vic is een bengel,’ maar ze hielden toch allen evenveel van den vroolijken krullebol, die het eigenlijk bij hen even weinig kon bederven als bij zijne ouders.

Van leeren hield V

IC

niet bijzonder veel, maar hij ging toch zoo wat met zijne klasse mede, al zat hij dan ook altijd een van de laagsten. Een groot geleerde zou hij nooit worden, nu, dat behoefde dan ook niet. Hij zou op zee gaan varen en dan kwamen hem zijn moed en zijn vlugheid misschien ruim zooveel te pas als veel kennis.

Natuurlijk hield V

IC

niet veel van meisjes; hij had geen zusters en wist niet wat hij met een meisje zou spelen, als hij er hier of daar eens een ontmoette. Toen zijne moeder hem dus eens op een morgen vertelde, dat er een oom en tante zouden komen logeeren met een nichtje, dat L

INE

heette, was hij alles behalve blij met dat nieuws.

‘Een nichtje!’ zeide hij, zijn neus ophalende. ‘Dat spijt mij. 'k Wou dat ze een jongen was.’

Zijne mama lachte er eens om.

‘Neen, 't is niet om te lachen,’ hernam V

IC

, ‘want ik voorzie er veel naars van.

Meisjes zijn erg laf. Ze schreien dadelijk. Ze spelen met niets zoo graag dan met die domme poppen, daar sollen ze den geheelen dag mede rond en praten er tegen, alsof die dingen haar konden verstaan. Ik geloof zelfs dat ze 's nachts met haar naar bed gaan.’

‘Ik zie het wel graag, dat meisjes aardig met de pop spelen,’ merkte mevrouw V

ORSTER

aan.

‘Ik niet,’ verzekerde V

ICTOR

, ‘maar wacht,’ riep hij op eens een inval krijgende.

‘Ja, ja, als die L

INE

hier is, moeten wij haar altijd met poppen laten spelen, dan behoef ik mij nooit met haar te bemoeien.’

‘Neen, dat gaat niet, want L

INE

komt hier juist om veel buiten te zijn. Ze is niet heel sterk en hare mama hoopte dat ze hier in de buitenlucht nieuwe krachten zou krijgen. Gij moet dus veel met haar in den tuin spelen.’

‘'k Heb er bitter weinig lust aan,’ zeide V

ICTOR

.

‘Doe het dan zonder lust en alleen om mij pleizier te doen,’ stelde de moeder voor.

‘Ik zou zoo heel gaarne zien, dat L

INE

hier met genoegen was, want het zou voor

hare ouders zooveel waard zijn, als zij wat sterker werd.’

(6)

t.o. 3

(7)

4

V

ICTOR

's moeder behoefde er nu niet veel meer bij te voegen, want V

IC

was een lieve jongen, die alles over had voor zijne mama. Hij vertelde haar nooit dat hij haar zoo lief had, maar hij toonde het door daden en zoo ook nu: toen hij zonder iets te zeggen zijne armen om haar hals sloeg en haar een hartelijken kus gaf, wist zij dat hij stellig plan had om altijd zoo goed mogelijk met L

INE

te spelen.

‘Maar 't is toch wel jammer dat ze geen jongen is,’ zeide hij.

‘Ja,’ hernam de moeder, hare schouders ophalende, ‘maar hoe ouder ge wordt, mijn jongen, destemeer zult ge zien dat het in het leven maar zeer zelden precies zoo gaat als wij het gaarne zagen. 't Is daarom dus altijd het beste, om de dingen maar te nemen zooals ze zijn. Hij is het gelukkigst, die den besten kant van alles weet op te zoeken.’

‘Welja, wie weet of die L

INE

niet wel een goed meisje is, misschien houdt ze wel van jongensspelen en....’ begon V

ICTOR

.

‘En anders houdt mijn V

IC

voor dien korten tijd dat zij hier is, maar eens meer van meisjesspelen,’ vulde mevrouw V

ORSTER

aan. ‘Meisjes spelen toch niet

uitsluitend met poppen,’ zeide zij, ‘ze houden ook wel van legkaarten en bouwdoozen, van boeken en allerlei loopende spelletjes.’

‘Och, het zal zich wel schikken, mama,’ zeide V

ICTOR

, weer naar den tuin gaande.

Hij had vast besloten dat het zich goed schikken zou. Het zou zijne moeder pleizier doen, als hij zich veel met het nichtje bemoeide, en dus dat zou hij doen, al had hijzelf dan ook minder pret, terwijl zij er was.

Melk Drinken.

Eindelijk brak de dag aan, waarnaar L

INE

zoo verlangde, de dag namelijk waarop zij naar buiten zou gaan. V

ICTOR

verlangde er volstrekt niet naar, maar hij stond toch op het plein voor het huis om te wachten op de aankomst van het rijtuig. Daar kwam het aan. De koetsier legde de zweep neer, het portier werd geopend en L

INE

stapte er uit, tot V

ICTOR

's groote verbazing zonder poppen.

Hij had zich voorgesteld dat zij een bakerkindje op schoot zou hebben en op iederen arm een grootere pop, en zie, daar stond ze er nu zonder.

Dat vond V

ICTOR

al heel vreemd. ‘Waar zijn je poppen?’ vroeg hij.

‘Poppen?’ herhaalde L

INE

. ‘Och,’ zeide zij, ‘die heb ik maar niet medegebracht.

Ik kom hier om buiten te loopen, niet om met poppen te spelen.’

‘Zoo,’ dat was alles wat V

ICTOR

zeide, maar hij dacht: ‘L

INE

schijnt dan toch nog al niet zoo heel laf te zijn.’

Zijne moeder knikte hem even lachend toe; zij wist wel wat V

ICTOR

dacht.

Het duurde niet lang of V

IC

ging met zijn nichtje naar buiten om haar alles eens te laten zien, en hij had er waarlijk! veel meer pleizier aan dan hij zich had

voorgesteld, want hij zag dat hij toch wel goed met L

INE

kon praten, al was zij een meisje.

‘Er is met zoo'n meisje toch meer aan te vangen dan ik meende,’ zeide V

ICTOR

des avonds tegen zijne moeder.

‘Kom, dat doet mij pleizier,’ antwoordde deze, en werkelijk was zij er recht blij

om, dat de kinderen het samen goed konden vinden, want ze was bang voor kibbelarij

en gehakketak.

(8)

5

‘Ja, ze schreit niet als ze zich eens zeer doet en ze speelt niet met poppen, dus ze is veel beter dan andere meisjes,’ verklaarde V

IC

.

L

INE

was dien avond maar niet uitgepraat over al de pret, die zij hier al gehad had, en ze kon bijna niet slapen van opgewondenheid. ‘Die V

IC

was zoo'n lieve jongen,’

vond zij, ‘en de bloemen roken hier zoo lekker en het buiten was zoo prachtig en er waren zoovele kapellen, o, 't was hier alles even verrukkelijk.’

‘En morgen, morgen gaan we met den ezelwagen rijden,’ vertelde L

INE

nog toen hare oogjes al dicht waren; en ze droomde den geheelen nacht over de nieuwe pret, die haar wachtte.

Al vroeg was zij den volgenden morgen op, maar toch niet zoo vroeg als V

ICTOR

, want toen D

IRK

, de knecht, L

INE

een groot glas nog warme melk gebracht had en zij bezig was dat op te drinken, zeide V

ICTOR

: ‘ik heb mijn melk al op, L

INE

.’

‘Zoo?’ zeide L

INE

.

‘Ja,’ knikte V

ICTOR

. ‘Weet je,’ zei hij, ‘ik ga elken morgen met een glas naar het land en dan drink ik de melk daar zoo warm op.’

‘Bij de koeien?’ vroeg L

INE

.

‘Ja,’ antwoordde V

ICTOR

en dacht: ‘wat zou L

INE

bang zijn, als zij eens bij al die koeien was,’ maar neen: L

INE

zeide: ‘hé, dat is prettig. Mag ik eens met je meegaan, V

IC

?’

‘Jij meegaan? Naar het land? Bij de koeien? Ben je daar dan niet bang voor?’

vroeg hij.

‘Neen, ze zullen mij niet opeten, denk ik,’ lachte L

INE

.

‘Die L

INE

is een ferme meid,’ dacht toen V

ICTOR

en zeide: ‘maar, L

INE

, je moet heel vroeg opstaan, als je mede wilt gaan.’

‘Dat is goed,’ antwoordde L

INE

, en jawel: ze stond den volgenden morgen al kant en klaar te wachten, toen V

ICTOR

beneden kwam.

‘Nu flink opgestapt,’ zeide V

ICTOR

, en zette het op een loopen, zoo hard dat L

INE

hem niet kon bijhouden. ‘Geef mij maar een hand,’ zeide hij, maar toen hij zag dat zij toch onmogelijk zoo hard kon draven als hij gewoonlijk deed, liep hij maar een beetje zachter.

‘Het komt stellig omdat je een meisje bent,’ merkte hij aan.

‘Neen,’ zeide L

INE

, ‘als ik even oud ben als jij, zal ik ook wel zoo hard kunnen loopen. Maar vind je 't erg vervelend, V

IC

, om zachter te loopen?’

‘Och neen, 't kan mij niet eens zoo heel veel schelen,’ zeide V

ICTOR

en vertelde, tot L

INE

's blijdschap: ‘ik ben blij dat je hier bent en we zullen samen veel pleizier hebben. Eerst vond ik het zoo naar dat ge zoudt komen, want ik dacht dat meisjes altijd dadelijk schreiden, maar dat valt mij nu zoo erg mede.’

‘'k Schrei bijna nooit,’ verzekerde L

INE

, maar nu waren ze bij het land en dus praatten ze hier niet verder over. De melkers hadden hunne emmers al bijna vol en ze vulden spoedig de glazen van V

ICTOR

en L

INE

.

‘Wel, zoo, jongeheer, heb je een zusje gekregen?’ vroegen ze aan V

ICTOR

.

‘Neen, dat is mijn nichtje L

INE

,’ zeide V

ICTOR

.

‘Zoo, zoo, nu die moet maar veel melk drinken,’ vond de boerenknecht. ‘Daar

word je gezond en sterk van,’ zeide hij tegen L

INE

, en wilde haar nog een tweede

glas geven, maar ze had genoeg aan één.

(9)

t.o. 5

(10)

t.o. 6

(11)

6

Arme Line.

't Was dus mooi weer en lange dagen tusschen den neef en de nicht. Dat zegt men wel eens, als alles zoo heel goed gaat. En hier ging het zoo heel goed, want hoe langer L

INE

daar buiten was, destemeer gewenden zij en V

ICTOR

er aan om samen te spelen.

Werkelijk kwam V

ICTOR

geheel tot de overtuiging dat meisjes bijna even goed waren als jongens, maar ongelukkig gebeurde er iets, dat de vriendschap geheel verstoorde.

't Was de schuld van L

INE

, en ze had er heel veel verdriet over. Het gebeurde zoo:

De tweelingen, A

GNES

en W

ILLEM DE

G

ROOT

werden tien jaar oud en bij

gelegenheid van dien dubbelen verjaardag werd er een groote verjaarpartij gegeven aan alle kennisjes. V

ICTOR

en L

INE

waren er ook gevraagd en gingen er natuurlijk heen. Ze hadden er beiden evenveel lust aan, geen wonder! ze wisten dat er alles zou gedaan worden om het feestelijk te maken.

Het was dan ook recht prettig en de dag vloog om. Er was een wipplank, een schommel, een velocipède en velerlei speelgoed; men deed allerlei aardige en nieuwe spelletjes; vruchten, gebak en verfrisschende dranken werden er overvloedig gepresenteerd en 's avonds - dat was een geheim dat ieder wist - zou de tuin geheel worden verlicht met gekleurde ballons. Voordat die verlichting evenwel was aangestoken, klonk er een luide gil door den tuin, een gil, die iedereen hard deed loopen naar den kant, van waar die angstkreet was gehoord.

‘Wat is er?’

‘Wie gilt daar zoo?’

‘Hoe? Wie? Waar? Wat?’ vroeg de een aan den ander, maar ieder wist evenveel en daarom kon niemand eenig antwoord geven.

V

ICTOR

was de eerste die wist wat er gebeurd was. Hij verbeeldde zich dat hij L

INE

zoo had hooren gillen en daarom had hij nog eens zoo hard geloopen als anders, en ja, daar zag hij zijn nichtje staan met de handen voor de oogen.

‘Mijn oog, mijn oog,’ klaagde zij en het was duidelijk dat zij pijn had. Het was V

ICTOR

net alsof hij ook pijn in zijne oogen voelde, zooveel medelijden had hij met L

INE

, en zacht sloeg hij zijn arm om haar hals en zeide: ‘arme L

INE

, heb je zoo'n pijn? Wat scheelt er toch aan?’

L

INE

gaf niet dadelijk antwoord. Ze was te schreierig om te kunnen praten.

‘Weet jij wat er is?’ vroeg V

ICTOR

aan W

ILLEM

, die er verlegen bij stond, doch deze gaf hem ook geen antwoord. W

ILLEM

zeide tegen L

INE

: ‘och, L

INE

, het spijt mij zoo vreeselijk en ik ben zoo bang dat papa.... want papa is zoo vreeselijk driftig....

en.... omdat.... ik eigenlijk niet met den boog mocht schieten....’

V

ICTOR

zag den boog, waarover W

ILLEM

sprak, op den grond liggen en begreep nu wel zoo wat, dat hij L

INE

in het oog geraakt had. Hij raapte spoedig den boog op en hield hem achter zich, want hij was bang dat W

ILLEM

knorren zou krijgen.

Nauwelijks had hij dat gedaan of daar kwam W

ILLEM

's vader aan met vele anderen.

‘Wat is er?’ vroeg deze en trok de handen van L

INE

voor haar gezicht weg. Haar oog

was al geheel rood.

(12)

7

V

ICTOR

, die schreien zulk laf werk vond, moest gauw even zijne tranen afvegen, zoo speet het hem dat L

INE

zoo'n pijn had. ‘Arme, arme L

INE

,’ zeide hij zacht.

‘Maar hoe komt dat?’ vroeg de heer

DE

G

ROOT

.

‘W

ILLEM

had stilletjes zijn boog uit het koetshuis gehaald en schoot mij in het oog,’ begon L

INE

. Ze wilde er nog meer bijvoegen, maar voor zij nog goed had uitgesproken, had de arme jongen al een paar ferme klappen om zijne ooren van zijn driftigen vader.

Er rolden een paar groote tranen langs W

ILLEM

's wangen, toen hij zich omkeerde en wegsloop.

V

ICTOR

volgde hem.

‘Ik kon het heusch niet helpen,’ zeide W

ILLEM

tegen zijn vriendje.

‘Neen, natuurlijk. Wie zou met opzet iemand pijn doen,’ antwoordde V

ICTOR

;

‘maar,’ zeide hij, ‘'t is leelijk van L

INE

, dat zij het vertelde. Ik dacht dat zij bijna net zoo goed was als een jongen, maar dat is lang zoo niet, hoor! Een jongen zou zoo iets niet hebben gedaan.’

‘Dat geloof ik ook niet,’ hernam W

ILLEM

, ‘en hoe jammer, nu is al de pret op eens voorbij.’

Ja, dat was zoo. De dag, die zoo vroolijk begonnen was, eindigde al heel treurig.

De lichtjes werden wel aangestoken in de gekleurde ballons, maar de vroolijkheid was verdwenen. L

INE

werd dadelijk met rijtuig naar huis gebracht; zij had veel pijn aan haar oog, maar wat haar misschien nog meer verdriet deed dan de pijn was, dat V

ICTOR

, toen hij 's avonds thuis kwam, tegen haar zeide: ‘L

INE

, ik houd niet meer van je, want je bent een klikspaan.’

Het Afscheid.

De arme L

INE

! ze was nu waarlijk wel te beklagen, want wat een verandering gebeurde er toch niet met haar in een zoo korten tijd.

Letterlijk alles was veranderd, en waarlijk niet verbeterd.

In plaats van prettig buiten te loopen - nu stilletjes thuis blijven in een half donkere kamer.

In plaats van rond te kijken, nu een compres op de oogen.

In plaats van - en dat was verreweg het ergste, vond L

INE

- een aardigen, vroolijken speelmakker, nu een neef, die bijna geen woord meer tegen haar sprak en altijd even kortaf antwoord gaf als ze hem iets vroeg.

O, L

INE

voelde zich over dat alles zoo diep ongelukkig, dat ze telkens schreide als ze er weer goed over nadacht. Dat was natuurlijk niet best voor hare oogen en als de dokter 's morgens kwam, zeide hij altijd: ‘L

INE

, vooral niet schreien, hoor, want dan kan ik je niet beter maken.’

En als hij dan wegging en haar een hand gaf, vroeg hij weer: ‘nu, dat is dus afgesproken, niet waar? Geen enkele traan van daag.’

L

INE

beloofde altijd haar best te zullen doen, maar als zij dan op de canapé stil lag met de oogen dicht, ging hare moeder wel eens de kamer uit, denkende dat L

INE

sliep, en dan lag L

INE

na te denken over alles wat er gebeurd was en dan kwamen er

weer van zelf tranen in de oogen.

(13)

‘Had ik toch maar niet geklikt,’ dat was het wat L

INE

gedurig dacht en ze kon zich

nu bijna niet begrijpen waarom zij het toch ooit in haar leven gedaan had. Dat was

stellig, ze zou het nooit, nooit weer doen. Ze begreep nu heel goed hoe leelijk het is.

(14)

t.o. 8

(15)

8

‘Maar, lieve L

INE

, schrei toch niet altijd,’ ried hare moeder, die haar weer zoo bitter bedroefd vond. ‘Zie,’ sprak deze, ‘het is eigenlijk zoo heel erg niet met uw oog. De dokter zegt, dat het binnen eene maand weer zal zijn alsof er niets gebeurd was. En dan, ge hebt er weinig pijn aan, dus doe mij nu het genoegen en verzet u een beetje tegen dat verdriet.’

‘Och, maar ik denk niet aan mijne oogen,’ verzekerde L

INE

, ‘het is maar.... mama....

het spijt mij zoo, dat ik niet beter naar uw goeden raad heb geluisterd. Ik heb weer geklikt en nu houdt niemand meer van mij. V

ICTOR

niet en de anderen stellig ook niet.’

De moeder schudde het hoofd eens. ‘Maar wat hebt ge dan toch eigenlijk gedaan?’

vroeg deze. Zij wist wel wat er gebeurd was, maar niet precies hoe het gekomen was.

‘Och,’ vertelde L

INE

, ‘ik liep met W

ILLEM

naar het koetshuis, daar hing iets aan een spijker. Ik vroeg: ‘wat is dat?’ en W

ILLEM

zeide: ‘dat's een boog. Daar kan ik heel ver mede schieten, maar papa heeft hem mij laatst afgenomen en zoo hoog opgehangen, omdat ik op een kip wou mikken.’

‘En toen nam W

ILLEM

hem toch?’ vroeg de moeder.

‘Ja, en raakte mij,’ vertelde L

INE

verder, ‘maar ik had daarom niet behoeven te zeggen dat hij het gedaan had. O, mama, mama, het spijt mij zoo.’

‘Het spijt mij ook erg dat ge pijn hebt, mijn kind,’ zeide de moeder, ‘maar als ge daardoor werkelijk genezen zijt van een leelijk gebrek, dan zou ik mij verheugen over dit ongeluk, want de dokter heeft mij nog hedenmorgen gezegd dat uwe oogen al weer begonnen te beteren.’

Eenige dagen na dit gesprek ging L

INE

weer met hare moeder naar haar eigen huis terug. Nu L

INE

toch niet buiten mocht loopen in het zonnelicht, dacht men dat het beter voor haar was in huis, waar ze met hare jongere broertjes en zusjes kon spelen.

Daarbij tante kreeg het druk, want zij moest zorgen voor de uitrusting van V

ICTOR

. Er was eensklaps een plan opgekomen, dat deze een zeereisje zou maken met een oom van hem, die koopvaardij-kapitein was. Hij kon dan eens zien hoe het zeeleven hem beviel.

Men kan nagaan hoe druk V

ICTOR

het had, hij liep heen en weer om er iedereen alles van te vertellen en moest bedenken, wie voor zijn tuintje, zijne duiven en konijnen zou zorgen en aan wien hij de bijzondere zorg voor zijn ezel zou opdragen.

Door al die beredderingen dacht hij geheel niet aan L

INE

, maar deze betreurde het zooveel te meer dat V

ICTOR

haar niets van dat alles kwam vertellen.

Op den dag dat ze wegging, was ze bitter bedroefd, en al zei tante ook: ‘het volgende jaar vooral terugkomen, L

INE

,’ zij dacht maar aan al wat er gebeurd was.

‘V

ICTOR

, ik zal nooit in mijn leven weer klikken,’ zeide zij met bevende lippen.

Maar V

IC

hoorde het niet, want hij keek meer naar de paarden en den koetsier dan naar zijn nichtje.

‘V

IC

, L

INE

zegt je vaarwel,’ zeide zijne moeder.

‘O, zoo, dag L

INE

,’ riep hij. ‘Beterschap met je oogen, hoor.’

En toen reed het rijtuig weg en kort daarna verliet V

ICTOR

ook de ouderlijke

woning om met zijn oom ver weg te varen.

(16)

9

De Verjaardag.

‘Zoete L

INE

, zoete L

INE

,’ riepen de papegaaien, die in een kooi voor het bed van L

INE

stonden en daardoor werd het meisje wakker en keek eens om zich heen. Ze had zoo vast geslapen, dat ze eerst niet eens recht begreep waar ze was.

Zoodra ze echter de papegaaien zag, wist ze weer heel goed hoe prettig alles nu weer was en hoe'n gelukkigen dag ze gister had.

Het was nu al een jaar geleden sedert dat ongeluk en hare oogen waren al lang geheel beter. L

INE

was in dat jaar dikwijls in de gelegenheid geweest om te klikken, maar ze had het nooit weer gedaan. Als ze soms al op haar tong had om te zeggen:

‘dat deed deze of die,’ dan bedacht zij zich nog en hield zich stil.

‘Waarom anderen verdriet te doen?’ dacht zij dan en begreep nu volkomen dat men zeer goed de waarheid kan spreken, zonder alles aan te brengen.

Iedereen verheugde zich over die verandering en dikwijls zeide men: ‘wat is L

INE

nu een lief meisje.’

Maar L

INE

dacht altijd: ‘V

IC

weet er niets van dat ik mij veranderd heb en hij denkt altijd nog dat ik een klikspaan ben,’ en die gedachte was natuurlijk niet zoo heel prettig, want het is zoo heerlijk als iedereen veel van ons houdt.

Maar V

ICTOR

was ver weg en kon er dus niets van weten, zooals L

INE

meende, want zij dacht niet aan de brieven, die zijne moeder hem schreef, en juist in die brieven stond het te lezen, hoe L

INE

zich veranderd had en hoe ze nu nooit meer klikte. ‘Dan is toch een meisje weer beter dan ik dacht,’ begon V

ICTOR

te gelooven, want hij was oud genoeg om te weten, dat er vrij wat inspanning en goede wil voor noodig is om zich een slechte gewoonte af te leeren.

‘Ik ben toch eigenlijk al heel onaardig tegen L

INE

geweest,’ bedacht V

ICTOR

toen, en dat was ook zoo. Al had L

INE

geklikt en al was dat ook nog zoo leelijk, V

ICTOR

had toch, vooral toen ze zoo'n pijn had, wel wat medelijden met haar mogen hebben, en hij nam zich dan ook vast voor om vrij wat aardiger tegen L

INE

te zijn, als hij weer thuis was en zij weer kwam logeeren.

‘Goe-jen-dag, goe-jen-dag,’ klonk het hem op eens in de ooren, terwijl hij op het dek heen en weer liep.

‘Wie roept dat?’ vroeg hij. 't Was zoo'n vreemd geluid.

‘Deze hier,’ antwoordde de stuurman en liet hem een koperen kooi zien, waarin twee papegaaien zaten, die hoe langer hoe harder ‘goejendag’ riepen. ‘Ze kunnen alles leeren zeggen,’ vertelde hij.

‘Hé, ik wou dat ik die vogels had,’ zeide V

ICTOR

.

‘Ze zijn te koop,’ antwoordde de stuurman.

V

ICTOR

deed een bod en zie! daar waren de vogels in zijn bezit. Nu leerde de stuurman hen nog eenige woorden en onder anderen ook op V

ICTOR

's verzoek: ‘zoete L

INE

.’

‘Dat zal L

INE

aardig vinden,’ dacht V

ICTOR

. Hij had geen plan ze haar present te geven, maar toen hij thuis kwam, was het juist haar verjaardag. Ze werd elf jaar.

Gewoonlijk kreeg zij wel het een en ander op dien dag, maar niet altijd dachten al

de ooms en tantes er aan.

(17)

t.o. 10

(18)

10

Dit jaar echter waren ze allen zoo blij dat het zoo goed was afgeloopen met de oogen van L

INE

- ze hadden er zich zeer ongerust over gemaakt - dat iedereen kwam om haar te feliciteeren. En natuurlijk bracht ieder een present mede. Oom H

ENDRIK

zond een heele groote bal, en tante J

ANE

bracht een ketting. Nicht M

ARIE

gaf mooi ingebonden sprookjes en neef J

AN

, de officier, zeide: ‘L

INE

, ik heb nog een groot ouderwetsch horloge, dat goed loopt. Kunt ge dat misschien als klok voor de poppenkamer gebruiken?’

‘Dol graag,’ antwoordde L

INE

, maar ze had haast geen tijd om er voor te bedanken, want daar kwam al weer een ander nichtje met een beeldige groen fluweelen ceinture voor de pop, eigen werk, en de klerk van het kantoor die een vers had gemaakt en een prachtige roos bracht.

En toen kwam V

ICTOR

met een waaier, die hij in Indië voor haar gekocht had. Hij had de vogels in de hand, die wilde hij laten bekijken, maar toen hij zag dat L

INE

daar veel meer naar keek dan naar den waaier, vooral toen de dieren uit alle macht riepen: ‘zoete L

INE

,’ gaf hij die ook maar aan haar.

‘O, V

ICTOR

, hoe prettig,’ riep L

INE

, maar daar werd zij bij de schouders beetgepakt door haar peetoom. ‘L

INE

,’ zeide deze, ‘er is een knoopje van mijn manchette afgegaan. Naai er dat eens even aan.’

Dat was niet prettig, maar L

INE

haalde toch spoedig haar werkdoosje en deed wat oom verlangde.

‘Knap,’ zeide deze, ‘nu hebt ge dit verdiend,’ en hij gaf L

INE

een goudstuk, waar zij zichzelve iets moois voor mocht koopen.

En zoo ging het dien geheelen morgen maar verder door. L

INE

kreeg nog een boek en nog vele andere zaken en de dag vloog om onder allerlei genoegens. En toen ze eindelijk, vermoeid van de pret, ging slapen, zette de moeder al de presenten op een tafeltje voor haar bed. ‘Dan ziet L

INE

ze morgen dadelijk weer,’ dacht zij.

Wij weten het al dat de papegaaien haar wakker riepen, maar wat we nog niet weten is dit: dat namelijk L

INE

maar heel eventjes naar al hare schatten keek, omdat zij zich zoo haastte om op te staan, want toen ze 's avonds naar bed ging had V

IC

gevraagd: ‘L

INE

, ga je morgen weer mee naar het land om melk te drinken?’

‘O ja, ja,’ zeide L

INE

, ‘heel graag.’ 't Was een bewijs dat V

ICTOR

niet meer dacht

aan wat er gebeurd was en dat alles dus nu niet alleen vergeven, maar ook vergeten

was.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

‘Toch niet,’ stemde Anna toe, en keerde zich zelfs om, om dat draaiende ding maar niet eens meer te zien, en toen Bram en Katootje nog even bleven kijken naar een Turksche schommel,

Het zou mij niet verwonderen als E v a wel honderdmaal dien morgen voor het ontbijt had uitgeroepen: ‘och maar, kijk eens, mama!’ en daarom, toen E v a later beneden kwam, zeide

Zij hebben hunne ballen voor den dag gehaald en rollen er mede over het kleed; terwijl F i d e l mede speelt, door nu eens over de ballen, dan eens over de jongens heen te

Ik dank je wel, mijn kleine man, Ga gij alleen maar spelen;. Want wordt er tegen mij gesnapt, Dan ga 'k mij

Nu, ik zal maar niet op je wachten,’ liet hij er op volgen, en ging alleen naar het feest, waar hij in het geheim aan eenige jonge poesjes vertelde, wat hij gezien had, een verhaal,

Dezen keer duurde het langer dan gewoonlijk, voordat Jan antwoord gaf, want hij had nog nooit in zijn leven op een paard gezeten, en begreep niet hoe dat zou gaan, maar daar hij

Al liet de moeder zich dien dag hetzelfde verhaal ook gedurig weer vertellen, telkens, als Nelly begon te beschrijven, hoe die heer zelf bij haar was gekomen en gezegd had, dat zij

Toen was het niet meer de moeder, die haar kind verpleegde en hielp, maar toen was het de dochter, die het leven der moeder recht prettig maakte, die er voor zorgde dat hare moeder