• No results found

Reinoudina de Goeje, Het theesalet van Pieteloet · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Reinoudina de Goeje, Het theesalet van Pieteloet · dbnl"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Reinoudina de Goeje

bron

Reinoudina de Goeje, Het theesalet van Pieteloet. K.H. Schadd, Amsterdam 1860

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/goej001thee01_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

1

Het theesalet van Pieteloet.

Mijnheer en mevrouw waren op reis, en de bedienden, die tijdens hunne afwezigheid

goed op het huis moesten passen, verlieten allen hun post. De koetsier zeide: ‘ik zal

de paarden eens afrijden’, en hij vroeg de keukenmeid om mede te gaan; de huisknecht

dacht: ‘ik ga eens een krantje lezen,’ de werkmeid had hare nicht beloofd koffie te

komen drinken, en zoo gingen ze allen heen en lieten J a c k y de aap en P i e t e l o e t

de poes samen thuis. ‘Daar moeten we pret van hebben,’ dacht J a c k y , en wipte

vlug naar het kamertje van den huisknecht om te zien, of hij er ook eenig kwaad kon

doen. Gelukkig viel zijn oog dadelijk op het liverijpak, en geen vijf minuten later

had hij den rok met glimmende knoopen aan en stapte hij deftig naar beneden op

witte kousen en lage schoenen. ‘Wat is dat,’ Miauwde P i e t e l o e t verbaasd. ‘O, ze

zijn allen uit en wij zullen pret maken,’ zeide de aap: ‘Gij moet u kleeden als mevrouw

en een groot theesalet geven. Ik ben uw knecht, en zal handig bedienen.’ ‘Dat is

(3)

‘Wordt er ook melk gedronken?’ vroeg poes B r u i n v a n Ve l , ‘O, natuurlijk!

mijne meesteres zal het hare gasten aan niets laten ontbreken. Melk, kaas, boter, visch, ja zelfs muizen zullen er worden opgedischt,’ zeide J a c k y , en verder alles wat er in keuken en kelder te vinden is.’ ‘Ik zou dol veel lust hebben er heen te gaan,’

zeide poes B r u i n v a n Ve l , ‘maar ik ben nog nooit alleen op straat geweest en dus weet ik niet, of ik den moed wel zal hebben om te komen.’ ‘O, die zwarigheid is gemakkelijk uit den weg te ruimen,’ hernam J a c k y , ‘want de heer kater

B l a u w o o g staat ook op de lijst der genoodigden. Hij kan u dus het geleide geven.

Ik zal die zaak wel in orde maken.’ ‘Ge zult er mij zeer door verplichten,’ zeide de

poes. ‘Integendeel, 't is mij een genoegen u van dienst te kunnen zijn,’ verzekerde

de aap buigende, en na deze uitwisseling van beleefdheden ging hij naar kater

B l a u w o o g , die zoozeer in zijn schik was met de uitnoodiging, dat hij de grootste

roos, welke hij kon vinden, in zijn knoopsgat stak. ‘Een knap paar, een sieraad voor

onze partij,’ dacht J a c k y , toen hij het tweetal 's middags de deur opende.

(4)

3

‘Ga je mee naar de partij van mevrouw P i e t e l o e t ?’ vroeg kapitein Z w a r t , een

kater, die in zijn leven honderden ratten had gedood en in menigen strijd overwinnaar

was gebleven, en stapte immiddels naar binnen bij zijn vriend, den ouden kater

M u i z e n d o o d . ‘Ha, ha, ha, daar moet ik om lachen,’ riep hij de kamer intredende,

en hij had wel reden tot lachen, want M u i z e n d o o d lag zeer geduldig achterover

in een leuningstoel, terwijl een scheerbaas, die er allerbespottelijkst uitzag, bezig

was hem in te zeepen. ‘Men moet er toch wat knap uitzien als men naar een partij

gaat,’ zeide M u i z e n d o o d , proestende tegen het zeepsop. ‘Wel, ik zou nog liever

dan zooveel tijd aan mijn toilet te besteden,’ hervatte de kapitein. ‘Ik kleed mij knap

en ordentelijk en daarmede is het uit. Wie er iets op te zeggen heeft, moet maar niet

naar mij kijken, ha, ha, ha. Nu, ik zal maar niet op je wachten,’ liet hij er op volgen,

en ging alleen naar het feest, waar hij in het geheim aan eenige jonge poesjes vertelde,

wat hij gezien had, een verhaal, dat haar allen hartelijk deed lachen.

(5)

‘Eenvoudigheid is het kenmerk van goeden smaak,’ zeide mevrouw P o e z e n e l , de moeder van vier jonge spierwitte poesjes, die ook genoodigd waren, ‘en daarom, mijne kleintjes! geen opschik! Eene enkele roos in het haar, een kleine tunica van rood of blauw, dat staat goed; maar overigens geen linten of strikken.’ De jeugdige Z w a n e n d o n s j e s , zoo heetten de witte poesjes, luisterden naar den raad harer moeder en kleedden zich zeer eenvondig. Zij zagen er toch allerliefst uit, en dit werd haar op de partij meer dan eens verteld. De heeren Fidel, Kardoes, Azor en Emir verzekerden zelfs meer dan eens, dat zij nooit bevalliger poesjes hadden ontmoet.

Dit beteekende wel niet zoo heel veel, daar deze heeren heden voor het eerst van hun

leven op een partij waren; maar de Z w a n e n d o n s j e s voelden zich toch zeer

gestreeld door deze hulde.

(6)

5

Toen de gasten, na eene kleine wandeling in den tuin, rondom de tafel zaten, wilde mevrouw P i e t e l o e t eene kleine aanspraak houden om de gasten welkom te heeten;

maar J a c k y rinkelde zoo met de kopjes, die hij presenteerde, en kapitein Z w a r t had het zoo druk met het bedienen der twee jongste Z w a n e n d o n s j e s , en kater B l a u w o o g was zoo bang dat hij zijne dame te weinig melk zou geven, en de oude M u i z e n d o o d zat zoo te blazen van woede tegen zijn vriend Z w a r t , die hem, zooals hij bespeurde, belachelijk had gemaakt, dat eigenlijk niemand luisterde naar wat de gastvrouw zeide. Toen deze evenwel zweeg, keerde kapitein Z w a r t zich om en riep: ‘dat's mooi gezeid!’ en toen miauwden en blaften al de aanwezigen luide:

bravo! bravo!’ zoodat mevrouw P i e t e l o e t toch voldoening had van hare zoo goed

bestudeerde aanspraak.

(7)

Hoewel al de aanwezige poesen miauwden, geene van allen kon het zoo heerlijk mooi doen als poes G r o o t b e k , die eene groote vermaardheid had om hare stem.

Zoodra J a c k y dan ook de piano geopend had, richtten zich aller blikken op deze jonge dame, en ging kapitein Z w a r t vragen, of hij de eer mocht hebben haar naar de piano te geleiden. Poes G r o o t b e k was hiertoe zeer bereid, hoewel zij een weinig verkouden was daar zij den halven nacht in den maneschijn op het dak had gezeten.

Zij plaatste zich voor de piano en zong op zoo roerende wijze: Een muisje speelde

dicht bij poes, dat de muizen in het geheele huis rilden. De gasten hadden zelden iets

gehoord, dat zoo in hun smaak viel, en bisseerden wel driemaal. ‘Verwonderlijk

mooi,’ fluisterden de Z w a n e n d o n s j e s , met tranen van verrukking in de oogen.

(8)

7

Bevreesd dat er te weinig afwisseling in den avond zou zijn, had J a c k y ook de vier

heeren F l u w e e l z w a r t gevraagd om het feest te komen opluisteren. Deze heeren

noemden zich muziekanten, maar waren eigenlijk grappenmakers, die bij alle

poesenbruiloften genoodigd werden. De een miauwde allerkluchtigst bij de guitar,

terwijl de tweede hem accompagneerde op de Turksche trom. De derde kon een soort

van dans uitvoeren zonder maat, en de vierde die gewoonlijk eene witte slaapmuts

droeg, deed niet veel anders dan leelijke gezichten trekken. Meestal wist hij daardoor

den lachlust van het gezelschap aan den gang te maken, maar na het heerlijke gezang

van poes G r o o t b e k , waren de gasten niet gestemd om dergelijke zotternijen te

genieten, en het speet daarom P i e t e l o e t en J a c k y , dat zij dit maar niet achterwege

hadden gelaten.

(9)

Toch amuseerden de gasten zich verwonderlijk goed, en veel te vroeg sloeg voor hen het uur van scheiden, maar J a c k y en P i e t e l o e t durfden hunne vrienden niet lang houden, en ieder begreep zeer goed, dat het feest afgeloopen moest zijn, voordat de bedienden terugkwamen. Er werd dus gebogen en bedankt en omhelsd en gekust.

P i e t e l o e t en J a c k y waren blijde, dat alles zoo in goeden orde was afgeloopen, en ruimden op hunne manier den boel weer wat op, terwijl de jonge

Z w a n e n d o n s j e s nog eene wandeling maakten in den maneschijn en van louter opgewondenheid over al de pret dien nacht geen oog toededen.

‘Wat hebben die aap en die kat gister den boel toegetakeld,’ klaagde de meid tegen den knecht. ‘Ik weet waarlijk niet hoe, ik de krassen uit de meubels zal krijgen’.

‘Ik zal wel helpen wrijven,’ zeide de knecht, bevreesd dat mijnheer en mevrouw zouden bespeuren, dat ze aap en kat baas hadden gelaten.

‘Wij komen er goed af,’ fluisterde J a c k y P i e t e l o e t in het oor, ‘maar ik had

er anders een pak slaag voor over gehad. 't Was zoo prettig!’

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dat leventje was zoo heel kwaad nog niet, maar er waren muizen, die dachten dat ze het veel beter konden hebben als ze in de huizen bij de menschen woonden, en daarom ging er, eens

Ik vind het heel akelig om kleeren aan mijn lijf te hebben en om zoo lang op één plaats te blijven zitten, maar dat zeide hij niet, want toen F i d e l zijn gasten door den

De menschen konden niet verstaan wat het eene Roodborstje zong en wat het andere in het kooitje antwoordde, maar zij begrepen toch heel goed dat die beiden elkander heel wat hadden

‘Toch niet,’ stemde Anna toe, en keerde zich zelfs om, om dat draaiende ding maar niet eens meer te zien, en toen Bram en Katootje nog even bleven kijken naar een Turksche schommel,

Het zou mij niet verwonderen als E v a wel honderdmaal dien morgen voor het ontbijt had uitgeroepen: ‘och maar, kijk eens, mama!’ en daarom, toen E v a later beneden kwam, zeide

Zij hebben hunne ballen voor den dag gehaald en rollen er mede over het kleed; terwijl F i d e l mede speelt, door nu eens over de ballen, dan eens over de jongens heen te

Ik dank je wel, mijn kleine man, Ga gij alleen maar spelen;. Want wordt er tegen mij gesnapt, Dan ga 'k mij

Dezen keer duurde het langer dan gewoonlijk, voordat Jan antwoord gaf, want hij had nog nooit in zijn leven op een paard gezeten, en begreep niet hoe dat zou gaan, maar daar hij