• No results found

Reinoudina de Goeje, Jan Goedbloed te paard · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Reinoudina de Goeje, Jan Goedbloed te paard · dbnl"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jan Goedbloed te paard

Reinoudina de Goeje

bron

Reinoudina de Goeje, Jan Goedbloed te paard. S. Warendorf Jr., Amsterdam ca. 1890

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/goej001jang01_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

Jan Goedbloed te paard.

‘Manlief,’ sprak eens op een dag, de vrouw van den heer Goedbloed, ‘morgen is het onze zilveren bruiloft, en in al die vijf en twintig jaren zijn wij nooit van huis geweest.

Wat dunkt u, als we eens uit rijden gingen, en den feestdag prettig buiten vierden’

‘Ik vind het heel goed,’ antwoordde Jan Goedbloed.

‘We zullen mijne zuster en de kinderen ook meevragen.’

‘Heel goed,’ zeide Jan.

‘We zullen wijn van huis medenemen, want wat men koopt is meestal slecht en duur.’

‘Heel goed,’ sprak Jan alweer. Hij vond meest altijd alles goed, wat zijn vrouw goed vond, en telkens moest hij weer zijn gewone ‘heel goed!’ herhalen, want mevrouw Goedbloed had honderden bedenksels en plannen voor het feest.

Eindelijk zeide zij: ‘en daar het rijtuig te vol wordt, zal 't het beste zijn, dat gij, voor u, het paard van onzen buurman te leen vraagt.’

Dezen keer duurde het langer dan gewoonlijk, voordat Jan antwoord gaf, want hij

had nog nooit in zijn leven op een paard gezeten, en begreep niet hoe dat zou gaan,

maar daar hij gewend was om zijn lieve vrouw nooit tegen te spreken herhaalde hij

eindelijk als gewoonlijk: ‘ik vind het heel goed.’

(3)

2

Reinoudina de Goeje, Jan Goedbloed te paard

(4)

De feestdag brak aan, en de familie was vroeg gereed. Het rijtuig kwam op tijd, en reed op het bepaalde uur weg. Het paard werd gezadeld, en Jan zette reeds den voet in den stijgbeugel, toen hij eenige klanten zijn winkel zag binnen stappen.

‘Zaken gaan voor de pret,’ dacht hij, en ging spoedig helpen. Toen hij gereed was, riep Bettie, de meid, hard van de trap afhollende, ‘o, mijnheer Goedbloed, wat een ramp!’

‘Een ramp? wat dan?’

‘De wijn is vergeten!’

‘De wijn!’ Moeder de vrouw had ze nog al zelve in twee dikke steenen kannen gegoten, uit vrees dat er een ongeluk mee zou gebeuren, en nu waren ze

achtergebleven.

‘Het eenige, wat er te doen is, zou zijn ze mede te nemen,’ dacht Jan, en besloot de kruiken aan een koord te rijgen, en dat om zijn middel vast te binden. ‘Aan elken kant één.’

Niet zonder moeite besteeg nu de zilveren bruidegom zijn ros, en zeide: ‘zachtjes aan, voorwaarts, mijn beestje!’ doch daar hij tevens, zonder plan, stevig aan de teugels trok, zette het paard het op een draven zóó hard, zóó hard, dat het Jan groen en geel voor de oogen werd.

De straatjongens riepen hoera! en wuifden met de petten; de honden blaften; de

menschen liepen hunne huizen uit, om te zien wat er gaande was; de ruiter verloor

eerst zijn hoed, toen zijn pruik, liet de teugels los, en hield zich angstig aan de manen

vast.

(5)

4

Reinoudina de Goeje, Jan Goedbloed te paard

(6)

De wijn begon te gisten; de kurken vlogen van de kruiken af; de wijn liep weg; Jan's voeten gleden uit de stijgbeugels; hij reed kinderen omver, en lag. meer dan hij zat, op het dravende dier. ‘Aanstonds val ik er af,’ dacht hij angstig, doch neen;

onverwacht stond zijn paard heel bedaard voor een huis stil.

‘Waar ben ik toch?’ vroeg

Jan, zich gauw weer goed in het zadel zettende. Alles kwam hem zoo bekend voor.

Geen wonder! het paard had hem weer in zijn eigen woonplaats terug gebracht. De buurman, die hem het paard geleend had, kwam buiten en vroeg: ‘Wel? wat is er te doen? Welk nieuws brengt ge? Doch waar is uw hoed gebleven, en uw pruik?’

‘Die liggen ergens op den weg.’

‘Kom binnen, en blijf bij mij eten,’ zeide de buurman.

‘Neen, neen, dank; mijne vrouw wacht met het bruiloftsmaal. Uw paard heeft mij leelijk beet genomen, met dat harde draven,’ sprak Goedbloed, en voelde eens aan zijn hoofd.

De buurman lachte, maar leende hem een nieuwe hoofdbedekking. ‘Zet die maar

op, en rijd spoedig naar uw vrouw, die anders ongerust mocht worden,’ sprak hij, en

klopte het dier eens op den nek.

(7)

6

Reinoudina de Goeje, Jan Goedbloed te paard

(8)
(9)

8

‘Nu beter opgepast,’ zeide Jan, blijde dat hij weer een pruik en een hoed had. Het duurde echter niet lang, of ook deze vlogen door de lucht, want het paard schrikte van een ezel, die opeens begon te balken, en draafde nog harder voort dan den eersten keer.

Hij holde midden door een kudde schapen heen, en de arme dieren stoven verschrikt naar alle kanten, zoodat de herder ze haast niet meer bijeen konde krijgen. Jan kon er niets aan doen, hij hijgde naar adem, en wenschte niets anders, dan dat zijn paard eindelijk mocht besluiten stil te staan.

Maar daar was nog geen denken aan. Toen er een troepje ruiters achter hem aan kwam draven, scheen het paard van Jan

Goedbloed te denken, dat dit een harddraverij was, en dat het er nu pas op aan kwam, om zijn best te doen, en te toonen wat hij kon.

De heer Goedbloed zag het oogenblik naderen, dat hij, over de kop van zijn harddraver heen, op den grond zou terechtkomen. ‘Mijn laatste uurtje heeft geslagen,’

vreesde hij, en deed de oogen dicht. Hij zag in gedachte zijn vrouw en kinderen met de gasten aan den feestdisch, en werd zoo bitter bedroefd, dat hij er niet bij kon zijn, dat hem een paar dikke tranen over de wangen rolden.

Opeens - wat was me dat? - voelde Jan Goedbloed een ruk aan zijn teugels, terwijl men riep: ‘holla, holla, oude heer!’

De ruiters, die hem volgden, hadden hem ingehaald, en vertelden hem nu, dat zijn vrouw ongerust werd en hun had verzocht haar man op te zoeken, en bij haar te brengen.

Reinoudina de Goeje, Jan Goedbloed te paard

(10)
(11)

10

De goede Jan lachte van blijdschap. Hij leefde dus nog, had geen armen en beenen gebroken, en zou feestvieren!

Hoe gelukkig!

‘Wat is het alles goed afgeloopen,’ zeide hij, zich een oogenblik later naast zijn vrouw nederzettende.

‘Maar de pruik verloren!’ merkte zij hoofdschuddend aan.

‘Wel twee, en ook twee hoeden, en de wijn bovendien, doch de leege kruiken zijn goed aangekomen,’ sprak Jan Goedbloed, en reikte ze den knecht aan, met bevel ze te vullen met den besten wijn, die er was.

Toen schonk hij de glazen vol en dronk op de gezondheid van de zilveren bruid.

Er werd geklonken, en allen riepen wel driemaal hip, hip, hoera! Het was allerprettigst. En toen dronk men op den bruidegom, en de gasten, en werd er gezongen van louter pleizier.

Opeens zette Jan Goedbloed een treurig gezicht te midden van de vroolijkheid.

‘Hoe nu?’ vroeg zijne vrouw, ‘er mankeert toch niets aan?’

‘Neen, niets, maar ik dacht aan de terugreis,’ sprak Jan Goedbloed, ‘en ik hoop dat het paard dan niet al te hard zal draven.’

‘Gij zijt toch niet bang?’ fluisterde hem zijn vrouw in het oor.

‘Bang?’ herhaalde Jan Goedbloed, ‘wel neen, lieve vrouw.’

‘Men moet ook niet bang zijn,’ sprak de zilveren bruid.

‘Neen,’ knikte Jan.

Reinoudina de Goeje, Jan Goedbloed te paard

(12)
(13)

12

Maar toen het paard weer gezadeld stond, zeide Jan tegen den stalknecht: ‘het zou mij een groote fooi waard zijn, als dat dier mij niet zoo door elkander schudde’

‘Zoo, zoo,’ sprak de man, en hield de hand op. Jan liet er iets in glijden. Toen greep de knecht het paard bij den teugel, en bleef naast Jan voortstappen tot dicht bij zijn woonplaats. Zoo vond Jan Goedbloed de terugreis bijzonder prettig. En in later jaren, als er over de zilveren bruiloft gesproken werd, vertelde Jan Goedbloed altijd: ‘we hebben toen een alleraardigst feest gevierd; mijne familie ging met rijtuig, maar ik te paard. Het was een genoeglijke tocht.’

Reinoudina de Goeje, Jan Goedbloed te paard

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

‘Toch niet,’ stemde Anna toe, en keerde zich zelfs om, om dat draaiende ding maar niet eens meer te zien, en toen Bram en Katootje nog even bleven kijken naar een Turksche schommel,

Het zou mij niet verwonderen als E v a wel honderdmaal dien morgen voor het ontbijt had uitgeroepen: ‘och maar, kijk eens, mama!’ en daarom, toen E v a later beneden kwam, zeide

Zij hebben hunne ballen voor den dag gehaald en rollen er mede over het kleed; terwijl F i d e l mede speelt, door nu eens over de ballen, dan eens over de jongens heen te

Ik dank je wel, mijn kleine man, Ga gij alleen maar spelen;. Want wordt er tegen mij gesnapt, Dan ga 'k mij

Nu, ik zal maar niet op je wachten,’ liet hij er op volgen, en ging alleen naar het feest, waar hij in het geheim aan eenige jonge poesjes vertelde, wat hij gezien had, een verhaal,

Al liet de moeder zich dien dag hetzelfde verhaal ook gedurig weer vertellen, telkens, als Nelly begon te beschrijven, hoe die heer zelf bij haar was gekomen en gezegd had, dat zij

L INE werd dadelijk met rijtuig naar huis gebracht; zij had veel pijn aan haar oog, maar wat haar misschien nog meer verdriet deed dan de pijn was, dat V ICTOR , toen hij 's

Toen was het niet meer de moeder, die haar kind verpleegde en hielp, maar toen was het de dochter, die het leven der moeder recht prettig maakte, die er voor zorgde dat hare moeder