• No results found

Reinoudina de Goeje, Kleine Nelly · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Reinoudina de Goeje, Kleine Nelly · dbnl"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kleine Nelly

Reinoudina de Goeje

bron

Reinoudina de Goeje, Kleine Nelly. G. Theod. Bom, Amsterdam ca. 1865

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/goej001klei02_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

1

Kleine Nelly. Een ware gebeurtenis.

In Londen, de groote hoofdstad van Engeland, woonde het kleine meisje dat op het eerste plaatje, met hare dunne kleeren en hare kapotte schoenen aan, een heel eind ver moet loopen, om...

Raadt eens waarom?

Om geld te verdienen. Zij heeft nog niet ontbeten; want er was geen brood in huis.

Er waren slechts weinige centen en die houdt Nelly stevig vast; want daarvoor moet zij waterkers koopen.

Waterkers is een plant, die aan den waterkant groeit, en die de Engelschen met een beetje zout bij hun ontbijt eten, evenals wij onze radijsjes.

Nelly is nu op weg naar de markt, waar de groenboeren hun waar te koop hebben, en ze loopt zoo hard als ze kan; want wie er het eerst is, heeft natuurlijk de eerste keuze, en kan er het beste uitkiezen. Het is een heele wandeling; maar Nelly loopt stevig door en zal er dus wel spoedig wezen.

Ze heeft tegenwoordig een treurig leventje, die kleine meid; maar zij denkt niet aan zichzelve. Zij denkt slechts aan hare ouders, terwijl zij door de besneeuwde, donkere straten loopt,... zij denkt aan die arme ouders, die anders zoo goed voor haar zorgen, en die nu beiden zoo ziek zijn.

Vader werd voor eenige dagen naar het ziekenhuis gebracht, en moeder is zóó zwak, dat zij het bed niet kan verlaten. De dokter heeft gezegd, dat zij stilletjes moest blijven liggen; maar al had de dokter dien raad ook niet gegeven, zij kon toch niet naar de markt loopen, want ze werd al doodmoe, toen ze probeerde om vuur aan te leggen.

Ze moest dus wel het werk aan hare dochter, aan de achtjarige Nelly, overlaten.

Deze moest water putten en vuur aanleggen en geld verdienen, om van te leven.

‘Mijne arme, kleine Nel! hoe zal het gaan?’ dacht de moeder, toen Nelly voor

(3)

t.o. 1

Reinoudina de Goeje, Kleine Nelly

(4)

2

de eerste maal de deur uitging en ze zeide: ‘Stop je er maar warm in. Doe moeders doek om, en zet moeders hoed op!’

En toen gaf zij Nelly raad, hoe ze de waterkers eerst in bosjes moest binden en daarna afwasschen onder de pomp, en hoe ze dan hard door de straten moest roepen:

‘Waterkers!... waterkers!’

‘Hoe harder, hoe beter; anders hooren de menschen het niet!’ zeide moeder, gaf Nelly een kus, en bleef toen op bed, doch met hare gedachten bij haar kind.

Zijzelve had den tocht naar de markt honderde malen gedaan, en daar ze dus precies wist, hoe Nelly moest loopen, was het net, alsof zij de wandeling meemaakte. Het kleine kindje, dat ze in hare armen had, was nog maar weinige dagen oud, en kon dus niets begrijpen van alles, wat moeder zeide, doch de arme zieke vertelde toch maar aan het kleine schepseltje:

‘Nu is je zusje Nelly bij het pleintje, waar de wind van alle kanten waait. Wat zal ze bibberen van de kou, met haar dunne jurkje aan!’

En na een poosje weer: ‘Nu zal ze wel in de nauwe steeg zijn. Daar tocht het minder. Arm kind! daar ruikt het altijd zoo lekker, als de bakker het versche brood uit den oven haalt.’

‘Als ik rijk was, kindje! dan kocht ik eerst een lekkere, dikke boterham, en dan een paar warme, wollen kousen en een paar stevige, dikke schoenen voor je zusje Nelly.’

En de moeder dacht misschien, hoe ze, als ze heel rijk was, er ook nog een rok of jurk bij zou koopen.

‘Nu zal ze wel bij de groote kerk zijn! Als ze maar niet in vergissing links omslaat, in plaats van rechts. Hoe jammer, dat ik het haar niet nog eens heb gezegd!’ bedacht de moeder op eens.

Zoo maakte de bezorgde moeder den barren tocht met haar lieveling mede, en terwijl de sneeuwvlokken tegen het raampje van hare kleine woning aanwaaiden, werd zij warm door den angst, dat Nelly iets kwaads zou overkomen.

Gelukkig viel zij van vermoeidheid en zwakte eindelijk in een gerusten slaap, en droomde zoo heerlijk en gelukkig, dat zij geheel verfrischt ontwaakte.

Zijn droomde namelijk, dat Nelly weer thuis kwam, met brood in haar mand, en dat het kind er vroolijk en gezond uitzag en vertelde, dat zij al haar waterkers in een wip had verkocht.

‘Was die droom eens waarheid!’ zuchtte Nelly's moeder. Zij keerde zich een beetje om en... Wat een verrassing!

Daar knapte een lekker vuurtje in den haard. Het water kookte heel gezellig. Nelly

was bezig een kopje thee in te schenken, en op tafel stonden twee broodjes met een

stukje heerlijke versche boter.

(5)

t.o. 2

Reinoudina de Goeje, Kleine Nelly

(6)

3

‘Wat is dat?’ vroeg de moeder. Zij wist niet, dat ze zoolang had geslapen, en begreep er dus niets van. Het was voor haar, alsof een toovergodin het alles plotseling zoo goed in orde had gemaakt. Nelly lachte over moeders verrast gezicht, en toen ze haar het lekkere ontbijt had gegeven en er zelve ook van zat te smullen, vertelde zij, hoe goed het gegaan was met den verkoop van de waterkers. Zij zeide niet, hoe moe ze was geworden en hoe nat en koud ze was geweest en hoe'n ergen honger ze had. Dat alles scheen ze zich niet te herinneren; of misschien bedacht zij, dat al dat leed voorbij was, en dat het hare moeder meer goed zou doen, een vroolijk opgewekt gezicht te zien, dan te hooren klagen over koude handen, koude voeten, nattigheid en al de ellende, die daarbuiten geleden wordt door de armen, die geen warme kleeren hebben, om zich te beschutten.

Ik denk, dat dit het geval was, toen Nelly letterlijk niets dan goeds vertelde. De weg naar de markt, zei ze, was haar zoo kort gevallen, dat zij er was, voordat zij er aan dacht. De boerin was zóó vriendelijk geweest, dat ze haar nog een heele handvol op den koop toe had gegeven.

En bij de pomp, toen ze de waterkers in bosjes had gebonden, was er weer een groote jongen zoo goed geweest, om ze frisch af te spoelen. Dat hij zoo hard had gepompt, dat Nelly er nog natter door werd, dan zij al was... dit was weer iets, dat Nelly's moeder er niet bij vernam.

‘En hebt ge flink hard door de straten geroepen?’ vroeg de moeder.

‘Eerst wel,’ antwoordde Nelly, ‘maar het ging niet best, en daarom belde ik hier en daar aan de huizen aan. En toen hebben wel zes meiden achter elkander van mij gekocht. Of ik ook blij was!

Maar daarna ging het slecht. Overal was men al voorzien, en daar de meiden boos werden als ik aanbelde, probeerde ik om weer te roepen ‘waterkers!... waterkers!’

Maar het hielp niet veel. Ik kon niet hard genoeg roepen, en ik was al bang, dat ik niets meer zou verkoopen, toen ik eindelijk werd ingetikt in een groot heerenhuis.

Daar stond een heer voor de ramen en wenkte mij om aan te bellen.

Ik werd opengedaan en toen kocht men mijn geheele mand leeg, en ik kreeg er wel vier maal te veel geld voor.’

Al liet de moeder zich dien dag hetzelfde verhaal ook gedurig weer vertellen, telkens, als Nelly begon te beschrijven, hoe die heer zelf bij haar was gekomen en gezegd had, dat zij zich in de keuken mocht gaan warmen en daar ontbijten, zeide moeder weer: ‘Hadt het toch maar gedaan, Nelly!’

Maar Nelly had het niet gedaan. Zij had aan den vriendelijken heer gezegd, dat

zij zoo hard mogelijk naar huis moest loopen, omdat moeder anders ongerust zou

worden. En toen had die heer gevraagd, of zij zijn huis wel weer zou kunnen vinden,

en toen ze gezegd had: ‘heel goed!’ bestelde hij haar voor den volgenden dag tien

bosjes waterkers.

(7)

t.o. 3

Reinoudina de Goeje, Kleine Nelly

(8)

t.o. 4

(9)

4

‘En kunt ge 't huis weervinden, Nel?’ vroeg de moeder.

Al zou Nelly honderd jaar oud worden, ze zou onmogelijk het huis kunnen vergeten, waar ze zoo'n heerlijke verrassing had gekregen.

Ze danste de stoep bijna af, en voelde geen kou, geen honger en geen nattigheid.

Ze wist maar alleen, dat ze véél had verdiend. Het geld rammelde in haar zak en voor elk winkelraam stond zij even stil, om te bedenken, wat moeder wel het lekkerste zou vinden.

Thee - ze wist, hoe'n trek moeder er in had - en dan brood en boter! Na lang beraad, kwam haar dit als het meest geschikte voor, en bepaalde zij hare keus dus tot het koopen van die lekkernijen.

Toen ze thuis kwam, sliep moeder nog, en heerlijk kon ze alles netjes in orde maken, voordat moeder wakker werd.

Vele honderde kindertjes ontbeten er op dienzelfden morgen in Londen; maar niemand at met zooveel smaak als kleine Nelly.

Toen het ontbijt was afgeloopen, maakte Nelly zich alweer spoedig gereed om uit te gaan.

‘Ben je al genoeg uitgerust, Nelly?’ vroeg moeder; maar Nelly wist wel, hoe moeder verlangde om te vernemen, of vader ook wat had geslapen, en ze verzekerde dus, dat ze niets moe meer was, en stapte spoedig weer voort op hare oude, natte schoenen.

Het ziekenhuis lag in een ander gedeelte der stad, en zoo ging zij nu een anderen kant uit.

Het sneeuwen had opgehouden; maar het regende thans erg, en die koude druppels maakten dat kleine Nel liep te huiveren. Ze trok haar doek stijf om zich heen; maar veel hielp het niet, want die was ook nat. Een werkman liep haar achterop.

‘Koud, kleine meid?’ vroeg hij, naast haar voortloopende.

‘Het schikt nog al!’ antwoordde Nelly, en keek den vrager aan. De stem kwam haar zóó bekend voor... en, ja! al wist zij zich niet te herinneren, hoe de vreemde man heette, ze wist toch wel, dat hij haar vader kende; want ze had de beide mannen wel eens samen van het werk zien komen.

‘Vader is ziek,... erg ziek!’ vertelde zij.

‘Zoo!... En wie is je vader?’ klonk de vraag, en dadelijk daarop, toen Nelly zijn naam had genoemd, liet hij er op volgen: ‘Dus zijt gij zijn kleine Nelly, van wie hij zooveel houdt?’

Reinoudina de Goeje, Kleine Nelly

(10)

t.o. 5

(11)

5

Nelly knikte van ja, en toen moest zij alles precies vertellen. Dit deed zij ook, en haars vaders vriend hoorde met verbazing, dat zij nu de kostwinster was van het huisgezin. Hij klopte haar eens op den schouder, zeide dat ze een ferme, kleine meid was, en bracht haar tot aan het ziekenhuis.

‘Doe mijn groeten aan je vader,’ zeide hij toen, ‘en zeg hem, dat Tom gelukkig een goede daghuur verdient, en dat hij wel wat missen kan voor de vrouw en kinderen van een zieken kameraad.’

Dat was een prettige boodschap voor Nelly en met een opgeruimd gezichtje kwam zij bij het bed van haren vader.

De vader kreeg de tranen in zijn oogen van blijdschap, toen hij zijn lieve, kleine Nel voor zich zag. Ze moest zoo dicht mogelijk naast hem gaan zitten, op den rand van zijn bed, en alles, alles vertellen. Hoe moeder er uitzag, en wat moeder zeide en deed, en hoe het met het kleintje ging, en of ze geen honger hadden.

Wat was het een genot voor Nelly, om te vertellen van het ontbijt en hoe moeder verrast was geweest, en over de bestelling, die haar gedaan was, en dan om die boodschap van Tom aan haar vader over te brengen.

‘Dat kind fleurt den zieken man geheel op!’ fluisterden de zieken-verpleegsters elkander zachtjes toe. En dat was ook zoo. De arme zieke, die, als hij gezond was, altijd genoeg geld verdiende, had den geheelen nacht koortsig heen en weer gewoeld, en dan gevreesd, dat vrouw en kinderen gebrek zouden lijden. En nu werd hij zoo gerust gesteld door zijn dochtertje. Dat hielp misschien evenveel, of nog meer dan een drankje.

‘Zoo zorgt de goede God altijd!’ zeide de vader en vertelde aan zijn kind de geschiedenis van Elia, die door de raven werd gespijsd. ‘Aan dit verhaal,’ zeide hij,

‘dacht ik den geheelen nacht, en ik wenschte, dat de raven u en moeder ook eten brachten.’

Nelly luisterde naar de mooie vertelling, waarvoor zij haar vader bedankte, herhaalde nog eens de boodschap van Tom, en zeide bemoedigend: ‘Ik zal wel goed mijn best doen om wat te verdienen!’ en daar zij nu niet langer mocht blijven, gaf zij haar vader een kus, en liep naar huis terug, waar Tom al een grooten bak met aardappelen had bezorgd.

Den volgenden morgen was Nelly weer even vroeg op de markt als den vorigen dag, en dat zij zich haastte, de bestelde waterkers het eerst te brengen, dit verwacht ieder.

Maar toen gebeurde er iets, dat de kleine Nelly stellig niet verwachtte en dat wij nog even zullen vertellen.

Het was dit: de rijke heer, die de waterkers had besteld, gaf zijn knecht bevel, om Nelly stilletjes achterna te loopen, en eens te zien, waar zij woonde.

Reinoudina de Goeje, Kleine Nelly

(12)

t.o. 6

(13)

6

En toen hij dat wist, ging hij op zekeren morgen zelf naar de kleine woning toe, waar hij alles vond, zooals hij het verwachtte. Moeder was gelukkig al een beetje beter, en zat weer eens op; maar zij had, om hare krachten terug te krijgen, versterkend voedsel noodig. Dat zag de vreemde heer dadelijk, en daarom beloofde hij voor goed middageten te zullen zorgen, net zoolang als vader ziek bleef.

Maar hij liet het niet bij die belofte blijven. Hij prees Nelly, omdat zij zoo goed haar best deed. ‘Maar,’ zeide hij, ‘kinderen moeten goed leeren, als ze jong zijn, en als ze dan menschen zijn, kunnen ze veel meer verdienen. Daarom kom ik aanbieden, om Nelly op een school te doen, waar zij lezen en schrijven en naaien en breien kan leeren.’ Nelly en hare moeder waren beiden veel te verrast om iets te zeggen; maar het was haar aan te zien, dat ze er recht mede in haar schik waren. Moeder dacht echter aan de oude kleeren en de kapotte schoenen van haar kind, en alsof de vreemde heer die gedachte kon raden, zeide hij: ‘Ja, zij moet nieuwe, knappe kleeren hebben;

maar ook daarvoor zal ik zorgen. Hier is wat geld! Koop daarvoor wat zij noodig heeft.’

Nu was er niets meer te wenschen over. Nelly kuste de hand van den vriendelijken heer en vroeg, of zij het goede nieuws gauw aan vader mocht gaan vertellen.

Ze wist wel, dat het vader gelukkig zou maken, en daarom liep ze zoo hard, als ze nog nooit in haar leven geloopen had. En toen ze bij haar vader kwam en al dadelijk van de verpleegster hoorde, dat vader een beetje beter was en wat sterker begon te worden, klapte zij in de handen van pleizier en dacht, dat er op de geheele wereld geen gelukkiger kind was dan zijzelve.

Reinoudina de Goeje, Kleine Nelly

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dat leventje was zoo heel kwaad nog niet, maar er waren muizen, die dachten dat ze het veel beter konden hebben als ze in de huizen bij de menschen woonden, en daarom ging er, eens

Ik vind het heel akelig om kleeren aan mijn lijf te hebben en om zoo lang op één plaats te blijven zitten, maar dat zeide hij niet, want toen F i d e l zijn gasten door den

De menschen konden niet verstaan wat het eene Roodborstje zong en wat het andere in het kooitje antwoordde, maar zij begrepen toch heel goed dat die beiden elkander heel wat hadden

‘Toch niet,’ stemde Anna toe, en keerde zich zelfs om, om dat draaiende ding maar niet eens meer te zien, en toen Bram en Katootje nog even bleven kijken naar een Turksche schommel,

Het zou mij niet verwonderen als E v a wel honderdmaal dien morgen voor het ontbijt had uitgeroepen: ‘och maar, kijk eens, mama!’ en daarom, toen E v a later beneden kwam, zeide

Zij hebben hunne ballen voor den dag gehaald en rollen er mede over het kleed; terwijl F i d e l mede speelt, door nu eens over de ballen, dan eens over de jongens heen te

Ik dank je wel, mijn kleine man, Ga gij alleen maar spelen;. Want wordt er tegen mij gesnapt, Dan ga 'k mij

Nu, ik zal maar niet op je wachten,’ liet hij er op volgen, en ging alleen naar het feest, waar hij in het geheim aan eenige jonge poesjes vertelde, wat hij gezien had, een verhaal,